| |
| |
| |
De tuinen van Zen
Zen was niet slechts een frisse wind, maar een wervelstorm. En zo werkte het op de mensen in China en Japan. Het greep de mens aan daar waar hij dacht dat hij bestond, draaide hem enige keren over het nulpunt dat hij was, en zei dan: dat ben jij! En hiermee ontketende het een kettingreactie van creatieve daden. Het stelde de mens op als zijn eigen beweger. Het maakte beweging aanschouwelijk. En als wij de prenten zien en de gedichten lezen, die Zenmeesters of -monniken maakten, dan zien en horen wij niet-bewegen op de grens van bewegen. Zo werd kunst: beeldgeworden satori of beeldgeworden ‘oplossing’ van de koan, of levenskunst. Op de grens van bewust en onbewust speelt zich het creatieve proces af, maar niet zonder zich van uitstekend materiaal te hebben voorzien.
Zo hebben de Japanse ‘Sumiye’-schilders papier, inkt en penseel aangepast aan de eis, beweging te grijpen. Direct, eenvoudig en vrij moest de uitbeelding zijn. Plotseling ontwaken in de eenheid van vorm en inhoud. Dus is de inkt-roet gemengd met lijm, het penseel van schapehaar of dassehaar en het papier zo dun en absorberend dat de inkt onmiddellijk droogt. Geen twee keer kan men een zelfde lijn trekken op het zelfde papier. Het moet in één keer raak zijn. Verbeteren is onmogelijk. Herbeginnen noodzakelijk. Drie maanden mag het duren om één bamboestengel in zijn essentie te treffen. Zijn essentie is zijn en niet-zijn. Zijn essentie is niet de uiterlijke vorm, maar de eenheid schilder en bamboestengel. Schilder en natuur
| |
| |
één. Eigenaard van schilder en eigenaard van object treffen elkaar daar waar zij niet meer afzonderlijk bestaan, waar zij samen nu zijn. Zo schilderen is een vorm van mediteren en meditatie en satori treffen elkaar in de vluchtigheid der beweging, in het plotseling ontwaken. Broos is het materiaal dat de broze droom van realiteit moet verwezenlijken. Want het is een droom van intuïtie, van zien dóór en achter de dingen met behulp van die dingen, die uitgebeeld worden. Er is geen spoor van naturalisme te ontdekken, want wat geschilderd wordt is de Buddha, die onder ons woont, die zich aan ons vertoont in al de zesendertig paar tegenstellingen, die ons ontmoeten. En het is ook geen gemakkelijk symbolisme. Want de vinger die wijst naar de maan, is de maan niet, maar geeft de richting aan die onze blikken volgen tot zij de maan zien. Het is wel universalisme, want het licht uit de keten van oorzaak en gevolg, die vorm waaruit de adem van Nirwana opstijgt, de keten verbreekt en ‘niets’ wordt. Hier wordt het onmogelijke wáár gemaakt: een ding is alles en niets.
En zo gaat de hand van de schilder zijn vreemde gang, verzonken volgend en trekkend de lijn, gehoorzaam en dirigerend, correct, intuïtief en spontaan. Want het is de ander, met wie hij in Nirwana woont, die zijn hand leidt. Hij is doende de ander en zich zelf. Hij is op dat ogenblik de duidelijkste illustratie van het geheimzinnige proces, dat wij scheppen noemen. Samen met God in zijn vacuüm, op de blinde vlek, die zij samen hebben, die hen tot scheppers maakt. Het onbewuste spreekt in de zichtbare dingen, het vormeloze in de vormen.
Concreet en direct geeft de schilder vorm aan wat niet
| |
| |
bestaat. Hij kopieert niet, hij creëert. Hij schept uit de leegte de lijnen die hij ziet, vliegende vogels, door wind bewogen bomen, lampions, bloemen en landschappen. Hij doet dat op zijn wijze, omdat hij zijn plek in de leegte heeft die hem de bevrijding van zijn persoonlijkheid mogelijk maakt, zijn specifiek enige bevrijding. Levende dingen maakt hij uit zijn verbeelding in het volste vertrouwen dat hij tot het universum behoort, er deel aan heeft en aan dat deel op zijn manier vorm kan geven. Want, laten we niet vergeten: de wereld bestaat niet! Hij bestaat pas, als er uit dat niet-bestaan vorm aan gegeven wordt. Als dat lukt, heeft men gemaakt wat niet bestaat. Zo schildert de Sumiye uit het ‘niets’. Hij geeft daarbij een helder voorbeeld van alle creativiteit, die uit het ‘niets’ komt, zich nestelt in de dingen gehéél, voor een ogenblik, en weer terugkeert in het niets. Vergeten is wat gemaakt werd, alleen de dingen die gemaakt werden, ademen dit ‘niets’ dat hen aanraakte.
Dat het Chinees en Japans een tekentaal werd is geen wonder. Het teken is concies, omlijnd, doorzichtig en laat ruimte vermoeden. Het teken is concreet en in zijn concreetheid verbergt het zoveel ‘realiteit’, dat het evenmin een wonder mag heten dat de calligrafie een kunst werd. Deze tekens geven zo duidelijk de verbergende en onthullende kracht van de taal weer, dat zij alle aanleiding gaven tot meditatieve benadering en intuïtieve vormgeving. Zij werden ‘schoonschrift’ in de meest strikte zin van het woord. In de concrete vorm huizen ettelijke verborgen betekenissen. Het teken beschrijft meer dan zijn uiterlijk doet vermoeden en ook de dingen doen vermoeden, waarop het teken geïnspireerd is. Het teken
| |
| |
bleef gemakkelijker dan ons woordbeeld, een teken dat geheimen bergt. Met wellust hebben Chinezen en Japanners zich op deze tekens geworpen. Steeds weer puurden zij er een ander facet van het ‘niets’ uit. Dit schrift heeft in zijn concreetheid, zijn nuchtere uiterlijk de leegheid zoveel kans gegeven dat het Laotse de meest ideale kansen heeft geboden deze leegheid uit te drukken. Efficiënt in westerse zin mag dit schrift niet zijn, essentieel voor de omschrijvingen van het bestaan is het daardoor omdat niet-bestaan er zijn ruimten heeft. Het teken uit zijn alledaagsheid gehaald staat alleen, is geheel zich zelf en eenzaam ‘Ding an sich’. Het geeft iets weer van de essentiële eenzaamheid waarin mensen en dingen leven. Het is sunyata en tathata samen. Eigenheid in eenzaamheid. En om tot die eigenheid, dit zelf te komen, zoekt de kunstenaar de eenzaamheid, huist hij op bergen, in holen, aan wateren, onder nauwelijks een dak. Hij mediteert, leeft letterlijk en figuurlijk op ‘niets’. Hij maakt zich met ‘niets’ vertrouwd, om zijn zelf daarin te vinden. In de literatuur wordt hij dan een zwerver, een bohémien, een troubadour en voor de wereld een gek. Hij maakte dan de ‘haiku’, een vers van zeventien lettergrepen. Dit is dus een korte versvorm en van specifiek Japans makelij. De Haiku-dichters waren vaak Zenmeesters of -monniken. De Haiku is de gouden opperhuid der dingen. Het is een vluchtig vers, het is in zijn samengesteldheid een teken. Het is ‘niets’. Hier volgen er een paar van Matsuo Basho (1643-1694)
| |
| |
Basho was een leek, die zich interesseerde voor Zen. Hij was een zingende zwerver. Zijn Zenmeester Buccho vroeg hem eens:
‘Hoe gaat het met je?’
‘Na een frisse regen is het mos groener dan ooit!’
‘Welk Buddhisme is er mooier dan het groenste mos?’
‘Een kikker springt in het water, hoor het geluid!’
of:
weer rimpelt de winterwind
Het is aanduiding. Het is een wijzende vinger, een pointer dit gedicht, zoals de koan een pointer is. Het geeft even het verschijnsel aan in zijn kale eigenheid, in zijn staand karakter, dat onmiddellijk weer in het ‘vlietende leven’ verdwijnt. Suggestie van realiteit, niet meer, maar genoeg. De dingen staan zéér alleen, zoals de mens die ze ziet. Maar samen zijn ze in de volle leegte, daar vindt men hun oorspronkelijk gezicht. Even worden de dingen uit het ongeborene gehaald. Daarna vallen ze terug. Zo geven deze korte gedichten ook altijd de suggestie van ‘volheid’, van de volledigheid des levens.
| |
| |
Er is ook de melancholie over de ‘onhoudbaarheid’ der verschijnselen. De melancholie, gebed in de volle leegte. De melancholie om het even zichtbare dat in het onzichtbare gedoemd is te verdwijnen. Dit gevoel van strikte éénzaamheid temidden van volheid heet sahi. Deze eenzaamheid der dingen suggereert evenwel het universum, de volle leegte waaruit zij werden opgehaald. Het is een zucht van de wind, een bloeiende tak, het is ‘niets bijzonders’, het is wu-shih. Basho zei: ‘Om een haiku te schrijven, moet je een drievoetig kind krijgen’. In ieder geval moet het wonder dat het kind ziet, moeiteloos overgebracht. Even een suggestie van glimlach en verwondering. ‘De gemene geest is Tao’, dwz. de gewone mens, in zijn gewone bezigheden, is Tao. Dat is thee drinken, de afwas doen, de tuin opsieren, een haiku maken of een schilderij. En haiku's zijn er in Japan bij duizenden geschreven. Het is daar zo ongeveer een volkskunst geworden. ‘Op eenvouds verlichte waters’, ‘de ruimte van het volledige leven in’, om met Lucebert te spreken.
Maar het is de eenvoud, die de tweevoet van het denken verlaten heeft. Het is de éénvoet waarop de maanzieke Zenmeester de berg Sumeru beklimt en in beweging zet, of bulderend van het lachen een vlucht eenden ziet, of roept: Kijk Li, hij is er uit! Zij worden voorgesteld als hallucinerende heremieten, die op éénvoudswater het licht zien, het onverdraaglijk schone licht, zodat waanzinnig lachen hen alleen nog kan redden. Want genie en waanzin horen bij elkaar. De Zenpriesters hebben altijd een frenetieke waanzin opgevoerd. Zij hebben het ondraaglijke draaglijk gemaakt. Zij zijn de éénvoeters van deze wereld en meesters van hun waanzin.
| |
| |
De wilde ganzen hebben niet de bedoeling zich te weerspiegelen. Het water wil hun beelden niet ontvangen.
De doelloosheid van het leven is het voortdurende thema van Zen. Doelloosheid opgevat als conceptieloos leven, in de voorstellingloze volle leegte. Het is een leven zonder ‘nut’. Het kan niet gericht zijn, behalve dan op ‘niets’. En dat weer, heerlijke paradox, om alles te verkrijgen. Dat de militaire stand in Japan de doelloosheid en nutteloosheid, die Zen als middel om tot persoonsbevrijding te komen propageerde, goed kon gebruiken is duidelijk. De stand van deze Samurai vond in de nutteloosheid haar rechtvaardiging. Doelloos en vreesloos handelen heeft in Japan tot een koel heldendom geleid. Verpakt worden in een torpedo of bom, levend de dood ingeschoten worden om de vijand te doden, zijn een paar voorbeelden van doodsverachting, waartoe Zen ook kan leiden. Het mag paradoxaal klinken dat een leer, die berust op de vernietiging van het lijden, juist een rechtvaardiging werd voor de militaire stand. Maar ook het christendom heeft zijn consequenties, die in flagrante tegenspraak met de leer lijken.
Zo goed als er een roman te schrijven zou zijn over de militante christen, zou men die kunnen schrijven over de man, die in een torpedo kruipt, de blindvlakken opzet en recht op zijn doel, de medemens, afstuift om die in het ‘niets’ te brengen, waarin zij van het begin af samen waren. Het doodsprobleem en het doden hebben in het oosten een totaal ander accent gekregen dan in het westen. Het is minder dramatisch, het is ‘stoïcijnser’. De ataraksia is goed ontwikkeld. Hoewel wij ook in het westen de onverschrokkenheid voor de dood kennen. Predestinatie
| |
| |
en fatalisme hebben elkaar in onze geschiedenis vaak gevonden.
Zen heeft vele wonderlijke tuinen aangelegd, zowel in de geest als in het landschap. Er is een soort tuinarchitectuur ontstaan, die ons nogal surrealistisch aandoet. De Zenbuddhist laat daarin zien, zoals in schilderkunst en literatuur, dat de natuur, na de ingreep van de mens, na een geringe correctie, pas echt ‘natuur’ wordt. Zo haalt hij bij voorkeur door de natuur onregelmatig gevormde stenen van het land en plaatst die in zijn tuin, zo dat hij om zijn huis een atmosfeer schept van ‘bergen en water’, zoals Alan Watts in The Way of Zen zegt. Hij corrigeert de natuur met de natuur, maar op zo'n manier dat hij haar voortdurend om zich heen heeft als een bron van meditatie en inspiratie. Hij kan zich in die tuin zelf een stuk tuin voelen. Hij kweekt zorgvuldig zijn planten, en laat zich al corrigerend toch door de natuur leiden. De rotsen die hij er in plaatst, moeten zo geordend zijn, dat het lijkt of zij er door de natuur zelf waren geplaatst. Vijf rotsen gezet op een omheinde zandvlakte vormen een tuin en in die tuin heeft de artistieke correctie op de natuurlijke orde der dingen juist die sfeer opgeroepen, die de Zenbuddhist in een meditatieve stemming brengt. Hij rust uit in zijn tuin, in zijn surreële tuin. En nu het woord surrealisme gevallen is, kunnen we ook dadaïsme zeggen. Wat wilde Dada? Dada wilde niets. Dada was de consequentie van een plotseling ontwaken in een wereld waarin iedereen niets méér vreesde dan wakker worden. En zoals Hui-neng een ongeletterde was, zoals Bodhidharma zich buiten woorden en letters om direct richtte op het menselijk hart en de kennis van de
| |
| |
mens omtrent zich zelf, zo werd het woord Dada gevonden door blindelings met een speld in een woordenboek te prikken. Dada stond er toen. Dada is niets. Het is betekenisloos. Het is een klank. Blind richten, zoals de schutter op de roos. Blindelings vertrouwen op de intuïtie die subject en object zal verenigen. Automatisch schrift en geen filosofie. De techniek van Dada was gericht op het onbewuste. Het wilde dit onbewust als ‘waarheid’ naar boven brengen. Het wilde met het onbewuste de persoon bevrijden uit de drogreden en concepties van een waanzinnige wereld. De kunst werd bevrijd uit de voorschriften. Het materiaal werd bevrijd en de dingen. Alles is goed om te gebruiken.
De Merzbaum van Kurt Schwitters in zijn huis te Hannover, was een boom van beton en oude rommel, afval dat hij vond, conservenblikken en wat de burger als onbruikbaar wegwierp. Schwitters bouwde in feite een Zen-tuin. En het is Hans Arp, die in een catalogus voor de Dada-tentoonstelling schreef: ‘Dada ist gegen das Hintersinnen über Leere und die trüben Früchte des Existentialismus. Dada ist aber für den Traum, die bunten Papiermasken, Kesselpauken, Lautgedichte, Konkretionen, Poèmes Statiques, für Dingen, die nicht weit vom Blumenpflücken und Blumenbinden entfernt sind. Viele dadaïstische Aussprüche erinnern an die Koan des Zen, doch kein Dadaïst hatte damals etwas von Zen gehört.’
Toch hield Arp er een ‘meditatieve’ methode op na. Een tijd lang heeft hij elke morgen op een blad papier dezelfde tekening gemaakt, geïnspireerd of niet, en verkreeg zo een serie tekeningen, waarvan de variaties nagenoeg automatisch waren. Zo maakten de dadaïsten en later de
| |
| |
surrealisten hun collages, blind vertrouwend op de wetten der intuïtie. Vandaar ook hun belangstelling voor hallucinaire toestanden, voor drugs. Het onbewuste oproepen, het zelf van de persoonlijkheid. Het ik verliezen. De barrières van woorden en begrippen doorbreken. Elk ding kon aanleiding zijn tot creativiteit. Zij ontdekten een ‘nieuw’ realisme, zij noemden het surrealisme. In snippers gekleurd papier, kranteknipsels, vodden, roestige spijkers, ja alles wat de wereld als nutteloos op de vuilnisbelt wierp, vonden zij hun materiaal, dat zij spontaan ordenden. Zij zochten en vonden iedere keer weer een nieuwe orde. Zij geloofden niet in de absolute orde. Zij leefden bij de veranderlijkheid en geloofden in een overvol vacuüm. Zij hadden de dieptepsychologie aan hun kant staan. Freud en later Jung hadden de aandacht op dat onbewuste gericht. Een grote speurtocht in kunst en wetenschap naar nieuwe verborgen relaties in het universum begon. En men wist de mens is meer dan zijn rede, de mens is meer redeloos en hij is het universum. Elke pointer was goed. Een affiche werd aanleiding tot kunst. Het woord kunst werd afgeschaft. En hoor nu het volgende gesprek tussen Goso, de Zenmeester en Yengo, zijn leerling:
Goso zei: ‘Je hebt gelijk, maar je maakt een banale fout.’
Yengo vroeg driemaal: ‘Welke fout dan?’
‘Je hebt al met al te veel van Zen.’
‘Waarom? Als men Zen studeert, is het toch normaal om er over te praten?’
‘Als het een gewone alledaagse conversatie is, is het al niet zo erg meer.’
‘Waarom heeft u er een hekel aan over Zen te praten?’
| |
| |
‘Omdat je er misselijk van wordt.’
En nu dit gesprek:
‘Wat is Dada?’
‘Dada bestaat niet!’
Dada is zwijgende een gedicht voorlezen, dat gedicht Herfst noemen en een glas water over je hoofd leeggooien en dan weggaan. Het publiek staat vreemd te kijken, voelt zich genomen, de kritiek evenzeer. Waanzin zeggen zij. Maar ze vergeten dat zwijgen en handelen evenzeer poëzie is. Hoe koos Buddha zijn opvolger?
Buddha zou een sutra gaan uitleggen. Twaalfhonderdvijftig bhikkus (monniken) zaten te wachten, met gekruiste benen en alles wat Buddha deed was een bloem opheffen. Meer niet. Hij zei niets. En alleen Kasyapa glimlachte en zo koos Buddha Kasyapa tot eerste patriarch en opvolger. Dit was ‘de bloementoespraak’.
En Jack Kerouack, schrijver van On the Road, The Subterraneans, The Dharma Bums en leider van de ‘beatgeneration’, die deze geschiedenis in het laatst genoemde boek aanhaalt, gaat verder op pag 174:
‘I went in the kitchen and got a banana and came out and said: “Well, I'll tell you what nirvana is.”
“What?”
I ate the banana and threw the peel away and said nothing.’
‘That's the banana sermon.’
De ‘beatgeneration’ beroept zich op Dada, Surrealisme en Zen. Waarom? Omdat Zen is: bevrijding van de persoonlijkheid en deze bevrijding creativiteit. Omdat Zen dus creatief is. En zie dan in Dada de koan, en laat het Surrealisme dan een ‘geordender’ streven naar satori zijn, een nieuwe boedelbeschrijving en vormgeving daaraan.
| |
| |
Men is eerst dadaïst en dan surrealist. Beiden hebben met Zen ook gemeen dat zij geen ‘kunst’ zijn, maar een totale omwenteling in mens en wereld te weeg willen brengen. Beide kunnen speels en grillig zijn als de volgende haiku:
de mond
die een vlo kraakte
zei: Namu Amida Butsu
of als deze Zenrin (ook een versvorm):
Op de berg Wu-t'ai stomen de wolken rijst
voor de oude Buddhahal, pissen de honden naar de hemel of als deze:
de dief
liet het achter -
de maan aan het raam
of zoals Max Ernst zijn avontuur met collages beschreef: ‘Nu was mijn nieuwsgierigheid gewekt en ik begon van alles gebruik te maken wat ik tegenkwam: bladeren en hun nerven, eierdoppen, vodden, penseelstreken uit een “modern” schilderij, ruwe katoen enz. enz. Toen zag ik mensenhoofden, verschillende dieren, een veldslag eindigend in een zoen, de lieveling van de wind, rotsen, aardbevingen, de sfinx in haar stal, Caesars schouderblad, pampas, het zonnestelsel, de gewoonten der bladeren en de fascinerende cipres... Ik leg de nadruk op het feit, dat door een serie suggesties en transmutaties spontaan, hypnotisch en visionair, de “tekeningen” aldus verkregen, meer en meer het karakter van het gebruikte materiaal verdween. Hout was geen hout meer, lapjes geen lapjes.’
Het materiaal was boven zijn ‘nuttige functie’ uitgeheven en werd absoluut, werd zich zelf, werd suggererend Ding an sich, werd tathata. Hallucinaire toestanden, op- | |
| |
gewekt door ascese of drugs of alcohol, maken de mens ontvankelijk. Kunstenaars kunnen er niet zonder. Speciaal in Europa moet men ‘het vacuüm der vormen’ wel kunstmatig oproepen, omdat de eeuwenlange training der Yoga's ons vreemd is. Wij zitten met een andere erfenis en reageren er anders op en moeten haar ook op onze wijze overwinnen. Maar in essentie verloopt het creatieve proces hier net als elders. Zen kan een echte motor zijn in de losmaking van de verborgen krachten in de mens. Wie meer over het scheppingsproces wil weten leze: The Creative Process, onder redactie van Brewster Ghiselin als Mentor Book uitgekomen. Hieruit werd ook bovenstaand fragment van Max Ernst gehaald. Schrijvers, dichters, beeldende kunstenaars, psychologen en filosofen geven daarin hun kijk op het verloop van het scheppingsproces. Het is een leerzaam boekje. Men kan er ook uit leren, hoe de wetenschap meer en meer de ‘leegte’ der Buddhisten als basis van zijnsbenadering moet aanvaarden, zowel in de fysica als de psychologie.
André Breton zei: ‘Le surréalisme? C'est un tout. Un tout vivant. Il est entré dans la vie de tous les jours.’ En in 1934 constateerde hij: ‘Le surréalisme, poursuivant son cours, s'est répandu tumultueusement non seulement dans l'art, mais dans la vie; il a provoqué des états de conscience nouveaux, renversé des murs derrière lesquels il passait pour immémorialement impossible de voir, il a, et cela on le lui accorde de plus en plus, modifié la sensibilité; il a fait faire un pas décisif à l'unification de la personnalité, de cette personnalité qu'il avait trouvée en voie de plus en plus profonde dissociation.’
Door desintegratie naar integratie. De etiketten wegruk- | |
| |
ken en het ware gezicht te voorschijn halen. Het ‘heilige’ ontheiligen, want alles is heilig of niets. Hoor de volgende koan:
‘Wat is karakteristiek voor uw manier van onderwijzen?’
‘Een tafel, een blad, een stoel, een haard en ramen.’
‘Wat doet de monnik dan?’
‘'s Morgens vroeg: goedemorgen en tegen de avond: goedenacht.’
‘Hoe onderwijst u het Buddhisme dan?’
‘De Buddha is een gevangenisbewaarder met een stierekop en de patriarchen zijn oude vrijsters met paardegezichten.’
Dit is de Mona Lisa een snor geven!
Maar Zen heeft ook zijn rustpunten. In Zen drinkt men thee. Thee is voor Zen, wat voor de Islam koffie is en voor de Christen wijn. Theedrinken om wakker te worden. Thee in de morgen, thee in de middag, thee smaakt bitter en zoet. In de zomer verfrissend, in de winter warmt het de maag. Eerst dronken de zwervende Zenkluizenaars thee, later werd dit thee drinken een ceremonie, de cha-no-yu, ook in de kloosters en nu kan iedereen thee drinken. Het is een nationale bezigheid. Het geeft rust. Het is niet: gauw een kopje thee! Nee, het is ceremonieel zitten, thee zetten en drinken. Het is rustgevend en handelend verzonken zijn, eerst met het vuur, de ketel, het water, vervolgens met de kopjes, het inschenken, het drinken, het proeven en tijdens het drinken weten dat je een kop in je handen hebt, de kop zèlf ook proeven en daarna alle dingen die nodig waren nog eens nauwkeurig bekijken, in de hand houden en zien in hun eigenheid. Zo wordt thee drinken een kunst, een haiku of een schilderij
| |
| |
op zijde of een. No-drama. In elke handeling wordt ‘ruimte’ gehouden, en ruimte is hier ook tijd. Er zijn heel wat Japanners, ook nu, die zich theedrinkend in een klein paviljoen in een Zentuin terugtrekken voor enige uren uit het jachtige bestaan. En Watts zegt:
‘The “Zen” of the cha-ho-yu comes out all the more for the purely secular character of the ritual, which had no liturgical character like the Catholic Mass or the elaborate ceremonies of Shingon Buddhism. Though the guests avoid political, financial, or business matters in their conversation, there is sometimes nonargumentative discussion of filosofical matters, though the preferred topics are artistic and natural. It must be remembered that Japanese people take such subjects as readily and unselfconsciously as we talk of sports or travel, and that their discussion of natural beauty is not the affection it might be in our own culture...’
Watts heeft jaren in Japan gewoond en er heel wat thee gedronken. Hij heeft geconstateerd dat dat thee drinken niet gevoeld wordt als een vlucht uit de wereld, uit de ‘realiteit’, maar als een natuurlijke handeling even nodig als slaap. Of zoals Hung Tzu-ch'eng het zegt: ‘Als de geest niet overladen is met winden en golven, zul je altijd leven tussen blauwe bergen en groene bomen. Als je zelf de creatieve kracht van de natuur in je draagt, zul je, waar je ook gaat, de vissen zien springen en de ganzen zien vliegen.’
Het is ‘voorstellingloos’ thee drinken om inspiratie op te doen. En als we inspiratie zeggen denken wij aan ademen, niet slechts aan in-, maar ook aan uitademen. Adem, alsof u geademd wordt, dat zou men het ideaal van Zen kun- | |
| |
nen noemen. Adem zoals de eerste adem u aangegeven werd, bij velen van ons door een klap op ons achterste, en adem zo door. Pomp de longen vol en leeg, helemaal vol en helemaal leeg. Adem niet half, want de adem doet u leven. Het is fundamenteel voor al de bewegingen van het lichaam. Het dringt via het bloed door in tenen en vingertoppen. Het zuivert het lichaam. En zuivering is het doel. We zien in deze yogatechniek de waarde van het lichaam niet alleen erkend, maar tevens wordt het lichaam gezien als basis van het leven. Men maakt zich over de geest niet zo'n zorg, die is er toch wel, die entameert de wereld, snijdt haar in stukken om haar op te eten en geeft de stukken een naam. Nee, de adem zorgt voor de zuivering, de wijze van ademen bepaalt de graad ervan. Controle en spontaneïteit, willekeurige en onwillekeurige actie in één. De mens is adem! En omdat hij dat is, dient hij tot de uiterste onwillekeurige beheersing daarvan te komen. Het is het begin van alle zelfbeheersing. Laat dus de adem losjes gaan, zo lang tot de longen totaal leeg zijn en het middenrif opkruipt in die leegte, haal dan diep en langzaam adem, vul de longen, zij bollen het middenrif tegen maag en buik, hou de buikspier niettemin in en dring het middenrif terug naar boven zodat alle lucht in de longen geperst wordt, en geen uitweg meer heeft en die toch zoekt tot in de uiterste capillaire buisjes der longen. Dan heeft u adem gehaald! Dan heeft u lichaam en geest losgeademd. Het is niet bedoeld als oefening, als discipline, het is gewoon ademen, zoals het altijd moet. Zen is ook niet voor eventjes. Zen is voor een levenlang. Het is de oceaan oversteken op een riet, het is thee drinken, ademen en door visioenen bezeten
zijn, het eenzaam als een
| |
| |
waanzinnige door de landen trekken, praten met een boom, er in gaan wonen als de vogels, zoals Niao-k'e letterlijk deed. Hij had als een vogel zijn nest gebouwd in de takken van een boom en zat daar. Op een dag kreeg hij bezoek van Pai Le-t'ien, de gouverneur van het district, waarin de boom stond.
‘U heeft daar een gevaarlijke plaats gekozen.’
‘De uwe is veel gevaarlijker.’
‘Ik ben gouverneur, wat is daar voor gevaarlijks aan.’
‘Dan kent u zich zelf niet! Als u brandt van hartstocht en uw geest is onrustig, wat is er gevaarlijker dan dat?’
‘Wat leerde de Buddha dan?’
Niao-k'e (Vogelnest in het Japans) zong toen:
geen kwaad doen
goed doen
het hart zuiver houden
dat leren de Buddha's.
Pai Le-t'ien antwoordde: ‘Dat weet een kind van drie jaar al.’
‘Een kind van drie mag het weten, maar een oude man van tachtig vindt het nog moeilijk om in praktijk te brengen.’
En wat zong Han-shan over Shih-te, een zwervende Zenmonnik?
Ik denk aan twintig jaar geleden
toen ik gewoonlijk rustig huiswaarts keerde
uit het klooster Kuo-ch'ing -
Allen die leven in het klooster
Zij zeggen Han-shan is gek
Ben ik werkelijk gek, denk ik
| |
| |
Maar mijn gedachten lossen
want ik weet niet wie ik ben
En hoe kunnen anderen weten wie ik ben?
Ik laat gewoon mijn hoofd hangen
Vragen zijn niet meer nodig
Welke dienst kunnen vragen bewijzen?
Laat ze allemaal maar komen
om de spot met mij te drijven
Ik weet precies wat zij zeggen willen
Maar ik hoef hun spot niet te beantwoorden
Zen is letterlijk in elke vorm van leven doorgedrongen. Op elk gebied treffen we deze meditatie-vorm. Over het boogschieten is al gesproken, maar ook het zwaardvechten en schermen werden lijfelijke omschrijvingen van éénwording. Suzuki geeft in zijn Essays in Zenbuddhism iii daarvan verschillende voorbeelden. De grote leermeester is Takuan (1573-1645) geweest. Het soldatenbestaan uit die tijd vroeg er om. Zij droegen enkel een zwaard, daarvan hingen leven en dood af. Takuan gaf de volgende instructies aan Yagin Tajima-no-kami, de schermer:
‘Wees leeg en onverstoorbaar, denk niet, maar laat handeling en gedachte één zijn. Laat er geen gedachte tussen komen, want dan ben je je hoofd kwijt. De training moet zijn: gedachteloos leren handelen, alsof het vanzelf gaat. Zo worden aanval en verdediging één. Volg de bewegingen van uw tegenstander. Kom er niet tussen. Want ook de vechters zelf zijn één. De ene beweging volgt de an- | |
| |
dere zonder tussenkomst van bewustheid. Als men in zijn handen klapt, geeft het onmiddellijk geluid. Het geluid wacht niet en denkt niet na om te komen. Het komt. Snelheid, onmiddellijkheid is nodig. Geen aarzeling, geen interrupties van gedachten. De handelingen vloeien in elkaar over, zoals een boot laveert over de stroomversnellingen. Zen is een bliksemflits. Elke aarzeling is positie-verlies. Als er gevraagd wordt wat is de zin van het Buddhisme komt onmiddellijk het antwoord: “Een tak vol pruimebloesems”, of “De cipres op het erf”. Wees onverstoorbaar. Het leven kent geen onderbreking. Het stroomt. En de stroom is onmiddellijk te grijpen.’
Miyamoto Musashi, die behalve schermer en Sumiyeschilder ook dichtte, maakte volgend gedicht:
Onder het opgeheven zwaard
Ook hier is het doel: bevrijding van het ‘ik’ door ‘verzinking’ in het al, het moment, de handeling, door één zijn, door leeg te zijn. Het is een der éérste principes van het Buddhisme. En in welke scholen het zich ook gesplitst mag hebben, altijd bleef dit ‘leeg worden als de Buddha’, het grote verlangen, om glimlachend en liggend uit de wereld der tegenstellingen te gaan. Maar er is één fase daarvóór, die speciaal in het Mahayana Buddhisme een grote rol heeft gespeeld, waardoor het Buddhisme zo'n beslissende invloed heeft gekregen op leven en denken van het Verre Oosten, nl. het Bodhisattva-ideaal.
De Bodhisattva is de man, die staat op de drempel van verlichting en éénwording in inzicht, die zich dan niet
| |
| |
‘zelfvervuld’ van de wereld afkeert, maar met zijn rug gaat staan naar het licht dat hij ziet, om ook de rest van de mensheid de weg daarheen te wijzen. Het Hinayana of Thera Vada kende wel de man, die ‘zich zelf vervuld had’, de Arhat, die Buddha gelijk kon worden, maar bij deze zelfvervulling bleef het. Het ‘kleine voertuig’ was voor de weinige uitverkorenen. Het ‘grote voertuig’ wilde ook de velen ‘overbrengen’, het wilde de hele mensheid overzetten, ja het ging nog verder, het wilde het universum zelf verlossen uit de banden van Karma. Het wilde de sluier van Maya, die over alle dingen ligt, opheffen om hun eigenheid in leegheid te openbaren. Dat was de taak van de Bodhisattva. En door dit Bodhisattva-ideaal kon het Buddhisme een religieuze beweging worden, die uitgroeide tot een wereldreligie.
De Buddha, omzweefd door vele Bodhisattva's, is een geliefd thema in de schilderkunst van het Verre Oosten. Ook Buddha zelf was een Bodhisattva. Het Mahayana Buddhisme hecht terecht grote waarde aan de periode in het leven van Buddha, waarin hij zijn verlichting en inzichten predikte. Dat was het ogenblik in zijn leven dat hij zijn ervaring doorgaf. Dit doorgeven van ervaring aan zijn leerlingen was van menselijk standpunt bekeken voor zijn eigen verlichting eveneens nodig. Het heeft tevens de grondslag gelegd voor een verspreiding van zijn leer door het Mahayana Buddhisme. De Bodhisattva's, of toekomstige Buddha's, werden de predikers, de leermeesters in het Buddhisme. In hun schaduwen kreeg het Nirwana gestalte, zij wezen de weg, zij onderwezen de weg. Op hun schouders rustte de plicht de medemens te doen ontwaken, hem tot inzicht te brengen, hem op te heffen
| |
| |
uit de grenzen van zijn ego en zijn plaats te laten innemen in het heelal dat zich stap voor stap aan hem openbaarde, om ten slotte de keten van Karma af te werpen en zich zelf te zijn in niets.
Zo werd twee-en-een-half duizend jaar deze leer van de persoonsbevrijding gepredikt, in praktijk gebracht en dat heeft het leven van miljoenen mensen gericht en inhoud gegeven. En omdat het een leer is die in hoge mate de zelfwerkzaamheid van de mens als middel tot bevrijding propageerde, heeft het op de ontwikkeling en losmaking van de creatieve krachten in de mens een grote heilzame werking uitgeoefend. Hij heeft geleerd zich zelf in het universum te herkennen en een groot intens gevoel van éénheid in al het gebeuren is er in hem ontwaakt. De training tot dit ontwaken wordt vaak ingeleid door de vraag: ‘Waar is het huis van de Bodhisattva?’ of: ‘Waarheen gaat de Bodhisattva als hij sterft?’ Want de vraag is dan eigenlijk deze: ‘Waar kom ik vandaan?’, ‘Wat doe ik hier op de wereld?’, ‘Wat is de zin van het leven?’ Op deze essentiële vragen wordt de training begonnen en voltooid. Op vraag volgt wedervraag, ontkenning, bevestiging, zwijgen of een klap in het Zenbuddhisme.
Er bestaat een beeld voor het verblijf van alle Bodhisattva's. Het is een toren. Het is ‘de Toren vol van een rij schitterende versieringen’. Daarin wonen zij ‘die verlicht zijn en de betekenis kennen van de leegheid, de vormeloosheid en de willoosheid, zij die weten dat er geen onderscheid meer bestaat, zij die speels en gelukkig leven en de macht over het leven hebben verkregen. Zij zijn waar alle dingen ongeboren zijn en hun oorspronkelijk gezicht hebben.’ Het zal na zoveel pagina's Zen wel duide- | |
| |
lijk zijn, dat de Zenbuddhisten hoogstens een artistieke waardering voor het beeld van die toren konden opbrengen, wetende dat zij zeer snel verandert in een ivoren toren. De Bodhisattva is nergens thuis of overal. Beeldspraak is prachtig, maar dient broos te zijn als een momentopname, vergankelijk als de wind, en buigzaam als een riet. Maar nergens zijn deze artistieke omschrijvingen bindend bedoeld, zij zijn slechts vormen van zijnsbenadering. Zij zijn de vruchten van de training zelf. En ergens anders hoor je dan ook: ‘Nergens is de Bodhi thuis, daarom kun je haar ook niet vangen.’ De Bodhi is onzichtbaar, zij is overal of nergens. Zij is niet te beschrijven. Zij woont in een huis zonder muren. In een Japans huis, zo ijl dat het meer de ruimte er omheen suggereert dan zijn eigen vorm. En toch is er de waarheid en het streven er naar, maar laat uw gedachten rijzen zonder hen te richten. Want wie richting wil, wie ergens heen wil, of ergens vandaan wil komen, interpreteert en al interpreterend sterft onder zijn handen de rest van de realiteit.
Hier volgen een paar voorbeelden van vraag en antwoord, waarmee de Zenmeester zijn leerling steeds weer de voorlopigheid van elke interpretatie laat zien.
‘Waar kom je vandaan? Waar ben je de laatste tijd geweest?’
Een monnik antwoordde: ‘Als u uw vaste standplaats heeft, zal ik het u zeggen.’
De meester antwoordde sarcastisch: ‘De vos is geen familie van de leeuw; een lamp geeft niet zoveel licht als de zon.’
Een ander zei: ‘O meester, ik kom van de westelijke oever van de rivier.’
| |
| |
‘Hoeveel sandalen heb je versleten?’ was de wedervraag. Een andere meester antwoordde: ‘Je liegt.’
‘Waar ga je heen?’ vroeg een meester aan zijn leerling.
‘Ik ga terug naar Ling-Chung.’
‘Je bent hier nu een tijd geweest, als je klaar bent, kom dan voor je weggaat nog even langs, want ik wil je vertellen wat Buddhisme is.’
De leerling kwam: ‘Kom maar dichterbij,’ beduidde hem de meester.
De leerling deed het, waarop de meester zei: ‘Het is hier winter en je moet goed op je zelf passen als je reist.’
Een andere monnik werd gevraagd, te vertellen over het landschap, waarin hij gewoond had.
‘De bergrivier stroomt naar het oosten, als je er recht voor staat.’
Antwoord: ‘Je kunt het niet beschrijven, al probeer je het nog zo.’
‘Hoe was het uitzicht vanuit het klooster?’
‘Wat bedoel je met “uitzicht”?’
Alle vragen houden al een gerichtheid in. Alle antwoorden demonstreren dat juist het niet-gerichtzijn de enige juiste wijze van zijnsbenadering is. De Bodhisattva woont in u, woont in alles. De Bodhisattva predikt omdat hij het antwoord in zijn leerlingen vermoedt en zeker weet dat er een respons is. Hij bewerkt hem met de schaduwen uit Nirwana, die de sluier van Maya zullen opheffen. Zo steekt Zen altijd opnieuw een spaak in het wiel en plukt het een schakel uit de keten van Karma. In de ‘toren’ wonen alle Bodhisattva's en alle Zenmeesters ook. Zij schitteren daar als diamanten en verblinden de mens zoveel zij kunnen. Zij bezorgen blinde vlek op blinde
| |
| |
vlek. Zij verstoren de ‘orde’ der voorstellingen en gedachten. Zij richten een mooi drijfzand op en zijn zeker dat het vacuüm ons houdt. Een vuurwerk van originaliteit geven zij weg. Zij spoken als wonderlijke heksen op bezemstelen door ons brein en laten zien dat het kan. Zij gunnen niemand rust, geen stukje dood in het leven. De Zenmeesters werden zeer originele Bodhisattva's. Zij spreken tot ons als dadaïsten, surrealisten, als existentie-filosofen, als moderne dichters, schilders en beeldhouwers. Zij zeggen hardop door onze tijd: Zen Nu! Zij hangen niet in de lucht, zij wonen onder ons. Zij wijzen ons de weg. Zij zeggen: doe je ogen dicht en wandel, want het zaad dat sterft, zal vrucht dragen. Zij exploreerden de ziel even zakelijk als Freud en Jung. Zij kwamen tot conclusies, die Europa, door een hecht hekwerk van voorstellingen via kunst, fysica, psychologie en filosofie te slopen, kan en moet onderschrijven. Zij hielden, binnen alle deviaties die ook in het Buddhisme hun kans kregen, de realiteit zo ongenadig in het oog, dat de sluier van Maya voortdurend werd afgerukt.
Wat wij van hen kunnen leren, is wat altijd opnieuw geleerd moet worden, dat de creativiteit de basis van het leven is, dat nutteloos produceren, dat spontaneïteit en ongebonden zijn de mens in stand kan houden. Een maatschappij die zich op het nut en het comfort heeft geworpen, die geld en materie alles vindt, zal de ziel als een allesverslindend monster tegenover zich vinden, als een nachtmerrie of een oorlog, die zal die ziel moeilijk kunnen afschaffen. Enfin, dit kan elke psycholoog u ook vertellen. Overschaduwd door de woorden die hij vond, de beelden die hij maakte, de namen die hij gaf, staat de
| |
| |
mens in zijn wereld. Die wereld is zijn realiteit. Die wereld is echter voor een groot deel overlevering. De mens leeft in de realiteit van een ander, bedient zich van gedachten en voorstellingen, die anderen maakten en waaraan zij namen gaven. Hij leeft in een wereld die hij ‘meekreeg’. De sluier van Maya ligt over alles. Hij is een overlevering, beplakt met etiketten. Hij is nagenoeg onzichtbaar!
Er kwam een schilder naar zijn opdrachtgever. Hij moest een bamboebos voor hem maken. Hij deed er drie jaar over. Hij kwam het schilderij brengen. De opdrachtgever knikt beminnelijk en zegt: ‘Inderdaad héél mooi! Maar waarom heeft u de bamboes in het rood geschilderd?’
‘Ik had alleen maar rode verf op dat ogenblik,’ antwoordt de schilder, ‘maar in welke kleur had u ze gewild?’
‘In het zwart natuurlijk! Bamboes zijn toch niet rood?’
‘Zijn ze dan zwart?’ vroeg de schilder.
Deze tweespraak is weggelopen uit elke domme vraag, die ook heden nog altijd gesteld wordt. De mens is geen ‘poiètes’, geen maker. Hij is een ‘na’-denker, een ‘na’-voeler. Is hij dat? De Buddha, dat zijt gij. Niet toegeven aan de geestelijke luiheid. Ook de traagsten wakker houden! Doen wij dat? Mogen wij drie jaar schilderen over een bamboestengel? Krijgen wij na het reciteren van verzen een theehuis aangeboden? Mag de man van wetenschap hier royaal leven? De ‘ondermijners’ van zekerheden zijn de mensen, die de sluier van Maya optrekken, en de realiteit laten zien. Zij houden de wereld in stand, door haar bloot te leggen.
De geest slaapt onder de namen. Het woord werd leven- | |
| |
loos. Maar de maker rukt de gordijnen weg. De maker, de denker, de beeldenmaker, zij doden de oude voorstellingen om hen door nieuwe te vervangen. Zen en kunst. Zen en wetenschap is hetzelfde. Op de ‘lege’ ogenblikken, schrijft de wiskundige Poincaré, als ik liep langs het strand, langs de kusten van Bretagne en eigenlijk slaapwandelde, kwamen de vondsten. Uit het niets rijzen de beelden der realiteit op, komt er een scheur in de sluier en ‘zien’ wij. Wij zien niet wat we gedacht hebben. Wij begonnen te zien dáár, waar de gedachte ophield, een schutting vond en de nacht ons door de schutting leidde. Alle therapieën der moderne psychiatrie pogen de patiënt van zijn ‘voorstellingen’, die waanvoorstellingen zijn, te genezen door confrontatie met de realiteit, door hem te stellen tegenover het voorstellingloze. Zij bevrijdt de mens uit de dwang der voorstellingen. De creatieve mens doet dat uit eigen beweging en behoefte. De creatieve mens houdt een voortdurende koan in stand. Hij bombardeert daarmee de realiteit, voor zover die als overlevering en gevormd door anderen aan hem overgeleverd werd. Hij wil er niet aan uitgeleverd worden. Spoken instandhouden heeft niet de minste zin.
‘Wat is de Buddha?’
‘Wat geest is, is de Buddha.’
‘Wat is de Buddha?’
‘Geen geest en geen Buddha.’
En wat later: ‘Wat ze ook mogen zeggen, ik houd vol, wat geest is, is de Buddha.’
Bevestiging, ontkenning, bevestiging, ontkenning. Ja en nee. Zijn en niet-zijn.
De voorjaarsbries waait mild over de provincie Chang
| |
| |
De patrijs zingt zacht in het hout vol bloesems
De karper opspringend tegen de woeste waterval breekt en wordt een draak
En gek is hij, die haar 's nachts nog zoekt in de vijver bij de molen.
En de meester zei: ‘Om u te helpen noemen we hem Buddha.’
Dat is: om het aan te duiden noemen wij het leeg!
Wie schept, schept uit de leegte. Hij staat met de rug naar het ‘niets’ en wat hij schept zijn er de schaduwen van, de interrelaties, die de totaliteit totaal maken. Hij schept beeldgeworden éénheid. Suzuki zegt ergens: Hoewel Zen zich niet aandient als een religie, gaat het ervan uit dat het toch het essentiële gistingsproces in leven houdt, zonder hetwelk er geen religie, geen kennis, geen wetenschap, geen kunst mogelijk is. Want Zen wijst de weg naar de creativiteit en is daardoor creatief. Het werkt met de onthullende en verbergende kracht van de taal, van de dingen, van elk materiaal dat de mens ter beschikking staat, als uitdrukkingsmiddel van het ‘niets’. Het legt voortdurend verband tussen verschijnselen en zaken, die redelijkerwijs niets met elkaar te maken hebben. Het werkt met de glimlach van ons oorspronkelijk gezicht. Het charmeert, boudeert, het slaat, het lacht, het zegt ja en nee tegelijk. Het werkt altijd met de oppervlakte der dingen om het onderliggend stramien zichtbaar te maken. Zen is kunst, een levenskunst. Daarom heeft het voor ons in het westen waarde. Daarom wordt het ook ‘ontdekt’. Het is praktisch, dingelijk, lichamelijk en past daardoor goed in onze tijd. Het herstelt op het normale levensvlak de relativiteit en zegt tevens: twijfel niet.
| |
| |
‘Wie is de Buddha,’ vraagt een leerling.
‘Zou je het geloven als ik het je zei?’
‘Hoe zou ik u niet geloven, meester?’
‘Hij staat voor me, en laat geen stofje in je ogen je aan het twijfelen brengen.’
Een ander antwoord: ‘Een nieuwe bruid rijdt op de ezel en haar schoonmoeder houdt de teugel.’
‘Wat is de Buddha?’
‘Een zweep!’
Zo is Zen een zweep. Het legt de zweep over vraag en antwoord, drijft die samen tot ze één zijn. Want de mens is vraag en antwoord beide. Zen legt de zweep over je, jaagt je de leegte in en zegt: dat ben jij! Zen is de Weg en de Weg zijt gij! Zegt Laotse in de Tao Te king:
Als men er naar kijkt, ziet men haar niet
Als men er naar luistert, hoort men haar niet
Maar als men haar gebruikt, is zij onuitputtelijk.
Jij bent de Weg, je bent de afstand, het lopen, de tijd, je bent linksaf en rechtsaf, boven en beneden, jij bent de ‘volledige ruimte’, jezelf.
Zen is praktisch. Zen gebruikt het symbool, lost het niet op, maar lost er wel al het andere mee op. En al kan men zeggen: schrijven over Zen is geen Zen - schrijven zelf kan Zen zijn.
|
|