onberekenbare grootheid en werkelijkheid. Ik heb voor Een groot dood dier een stuk genomen als uitgangspunt, een stuk dat me bizonder lief is en dat ik gelukkig (in Engelse tekst) heb kunnen gebruiken voor mijn nogal kostbare boek met Karel Appel, een stuk dat voorkomt in mijn Het dier heeft een mens getekend (A beast drawn man). Ook heb ik gebruik gemaakt van koren, een van jongens en meisjes, onder de twintig, en een van agenten. Het koor in mijn stuk is stellig een hoofdpersoon en vervult de bekende aanzeggende werking. En dan is er het grote dode dier, of liever, U ziet het niet, U spant zich wel in, maar het is er niet en misschien krijgt U het nooit te zien. Maar wel wacht U erop. Op het grote dode dier der liefde, gehavend en geschonden als dit wordt, zodra het aan de kusten van deze wereld aanspoelt. Ook zijn er twee lijken, van een man en van een vrouw, die door jongens en meisjes meegevoerd en gekoesterd worden. Misschien ziet U die wel. Het zijn voor de jongens en meisjes de ‘ideale geliefden’. Misschien ziet U ze ook wel niet en zijn er voor U slechts brokstukken wier en dode takken. En dan is er de politie - natuurlijk ziet U die wel, die abstracte politie die zo vaak goed zien verhindert. Er is een viskundige, hier piscoloog genoemd. Zo U hem niet zo goed kunt zien, horen zult U hem bepaald, deze expert, deze reus van specialisme, voor wie een groot dood dier slechts een object is waarvan men de leeftijd kan vaststellen, iets dat tot het oerwezen aller tijden behoort, dat men determineren kan, ontleden, alles desnoods, maar nooit herkennen.
En dan zijn daar Maria en de Professor. Vroeger zijn ze getrouwd geweest, maar ze zijn gescheiden nadat Maria