bon-vivant maar een man voor wie het meisje van zijn dromen altijd aan de overkant van de gracht heeft gelopen. Zonder daardoor gefrustreerd te zijn heeft hij in zijn leven toch vaak de ideale, maar niet bezeten vrouw van de overkant, gewroken, op vele anderen. Marie betekent voor hem eigenlijk toch een binding met een vervlogen ideaal.
Tegen het koor van jongens en meisjes, samen op zijn minst zes, dat het ideaal wil handhaven door de doden niet prijs te geven en tegen het koor van agenten, ook minstens zes, speelt zich het drama af tussen de professor en Marie. De piscoloog loopt daar als catalysator, als protagonist tussen door, een man die alleen nog liefde voor zijn specialisme kan opbrengen.
De agenten zijn gekleed in een soort abstracte uniformen, zwart. Zij zijn voorzien van staaflantarens en een walkie-talkie. De teenagers zijn jongens en meisjes uit allerlei milieus.
De twee vrouwen die er verder in voorkomen zijn echte burgervolksvrouwen.
Het toneel ziet er in beide bedrijven hetzelfde uit, namelijk: Een glooiend duinlandschap met op de achtergrond het duidelijk in twee delen verdeelde huis van de professor. Het huis ligt iets hoger en kan met een trap bereikt worden. De trap leidt naar het midden van het huis, geeft toegang tot de voordeur en een gang. Aan weerszijden liggen de kamers van de professor en die van Marie. Het geaccidenteerde terrein geeft de jongens en meisjes gelegenheid zich te verbergen, en politie en rechercheurs om te zoeken. De laatsten kunnen al naar