De gestalte der stem(1957)–Bert Schierbeek– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] [Ik o mijn stem] ik o mijn stem heb dit roodlied van liefde gezongen buiten de namen om tot een rood woordhuis van stem en vrees nu en luister want de dagen door worden de velen opgehaald bevroren van spraak doorzichtig gaan zij slapen in de nacht en wonen samen in de donkere buik der beweging zij vrezen het komen en gaan van de dagen die zij de dood bouwen groepsgewijze beplanting zeggen zij stil en zien hun vingers zijn onze woorden ziek vragen de letters der ribben want de dagen door praten wij en worden in duisternis opgehaald wij vrezen wij hebben onze mens vermoord ik heb mijn mens vermoord en 's nachts danst de dood in mijn lichaam en hoor ik mijn moeder praten zij zegt zie de rook en ruik wat ik ben die wit ben want ik ben wit en blind in mijn hart jij slijpt de nagel jij snijdt een totembed o grote dood die ik ben ik bouw en vrees u [pagina 84] [p. 84] alle kinderen krijgen een naam onder de namen liggen mensen dieren en dingen mijn lijf wordt gemarteld en uitgerookt en mijn huid ziet zwart mijn aarde waar moeten mijn kinderen ontvluchten het huis van de angst zij lopen de stof uit en redden hun laatste brieven hakhout is het lichaam waar valt ons de traan het oor helaas ligt alleen en luistert begraven steden spreken de vijanden kwamen verkleed als wijzelf en zeiden wij kennen u niet wij bewaarden alleen onszelf en hebben geen lichaam meer het staat alleen en verkleed aan de kant wij zijn onzichtbaar wij sterven langzaam met historische gezichten op onze have bouwen wij ons goed en zeggen wij hebben allemaal een moeder en de doodsgod zegt het ons na zij hebben allemaal een moeder nu weent het volk het heft de zwarte gezichtstas op en roert in het voorwater wij moeders zijn wit en dragen ons voort en buigen ons over en zien onkruid is de hondsdraf van stem zoals die staat op aarde zijn de kinderen vervangbaar door het gebeente wat maken zij wij zijn dood zeggen zij wat moeten wij doen want onder de namen liggen mensen dieren en dingen reeds lang zwijgt de voorvis in de nahand der stem er wordt een zwarte dood gebouwd [pagina 85] [p. 85] en hoe goed en hoe slecht is het lichaam der mensen een halffabrikaat voor wie dit maakte maar als de goden het duister aandoen steek hen het licht op nooit is het lichaam in onze schoot gemeten schreeuwen de moeders zie ons gezicht roei voort en lees de namen niet spreek met de wind en sta in het midden want zonder de zwaartekracht zouden wij leven en gemeen- zaam met de dingen zouden wij met onszelf zouden wij en jij tegen alles zouden wij en maken een mythe wij zie wij wonen nog samen en maken nog kinderen en geven het voedsel en de namen door van alles wat wij maken en wat er is en schrijven het op dat de cochenille een insect is dat op cactussen leeft en zwartsel wordt verkregen door onvolledige verbranding en dat de mens een looistof is vol mooie gedach- ten en de gedachten zelf schrijven wij op en de nacht indigo blauwen een base en de liefde een deklaag voor allen onder de hemel waardoorheen wij de maan voor de zon zien schuiven en wij zeggen zie de zon is verduisterd zij heeft haar lijf uitgedaan de kinderen zien toe geschoren van angst en wij maken vensters en deuren en breken het geluid stuk tot de godheid zwart onder ons woont wij zetten hem op in de hemel en zien zijn bek opengesperd hij spuugt op ons en wij worden zwart want wat wij maken zegt hij dat is wat wij zijn op blote voeten van angst wij [pagina 86] [p. 86] want zie wij hebben de grote moeder losgelaten en haar in stukken gesneden en de stukken onder de namen gelegd tot zij dood waren de dode stukken aten en braakten wij de stem werd verstikt de verstikte stem bouwt een vulkaan de vulkaan spuugt zwarte as over ons allen gebukt gaat de gestalte der stem en schuilt onder de mens de mens baart knielende kinderen eenvoudig lampzwart zegt later de meester en vertelt van de heiligen van Franciscus die de vogels liefhad en met moordenaars ligt onder zijn kerk hij vertelt niet het symbool dat er rook hing rood om het hoofd van de christus dat rood is het hoofd van de president dat zwart is het bloed van de mens dat de huid van de aarde kleurt onvolledige verbranding leert ons de meester niet dat wij praten aan de mond van het geld niet dat wij strelen de stof en haar breken niet dat wij de wereld wegsturen verpakt in de namen niet wie redt ons niet dat wij de vogel houden ons hart een engel van kloppende ruimte mensen in de mistbank der stem wij en horen de vissen schreeuwen onder water wonen wij en waterdicht moeten wij verder o geef ons wasdoek voor bekleding en stuur ons de regeerders weg want het volk bouwt nog in de molens materie en de wieken der wind maar wat er gemaakt wordt wij stelen en strijden met één oog dicht wij groepsgewijs in de schuilkelder der stem [pagina 87] [p. 87] wij willen gered worden wij willen de geliefde behouden en uitdelen en eten haar brood er staat geschreven dat de moeders haar kinderen opnieuw tot zich nemen in het uur dat de woning zal vallen en heiligen versteend langs de weg staan te wenen en zeggen wij waren gaten wij zoeken ons hol opdat de kinderen van de broodboom eten en zij niet lachende worden spelende zwart en roepen daar komen de negers met mooie ogen en later gezegd wordt zij waren zwart maar zij hadden mooie ogen nee zeggen de kinderen want nee fossiel zeggen de kinderen voordat wij sterven worden wij in waanzin gezet opgebouwd wij in het gesticht van de stem wij een stamboom wij bekken op u beenvis van allen wij lopen door een oneindige vlakte zij zeggen en zien ons gaan waarin wij staan onder dode bomen en zijn opgezet met de dode dieren in dood gras en hebben hoofd en leden verloren zij liggen zij zeggen dooreen zoals wij gemaakt zijn uit de stukken dooreen in de voortijd schepping van stem worden wij fossiele vondsten voor verwante families evenwijdige krantenlezers een gemeenschapsvorm onder de grond levend in kunstlicht zij zeggen straks stellen wij op onder de aarde wat de huid van de moeder niet dragen kon en zijn wij electronheilig bestuurd en reflexie van wat het leven wil en niet anders kan de zeeën en landschappen voortgeplant in de splitsing der stof [pagina 88] [p. 88] wij dragen gummipakken de kus zwart op zwarte lippen levend begraven onder de zon die wij maakten een maan van aarde en niks gebeurd o mijn meerval van stem zoals ik de mens zie gaan over de aarde gebukt materiedier eindstandig want er zijn de velen die de stof verzamelen en zijn blind maar er zijn de weinigen die de stof breken en zijn blind weet wat gij gemaakt hebt weet wat gij breekt mij mijn zeeleeuw van stem mijn hond zie de dierfabel van mijn beschrijving hoor dit wondermateriaal Vorige Volgende