| |
| |
| |
| |
[O wij mijn geliefde]
o wij mijn geliefde die opgericht worden
in de onbeweeglijke zetel ons lichaam
zodat wij de vogels heiligen
de gehavende kinderen in de verschrikking der liefde
waarvan wij het schrift neerleggen binnen een staaroog
dat ons de waarheid en leugen verplaatst
zodat wij prevelend ons zeifbinnen komen
om papier te kopen en daarop te stellen de vraag
want de wind eet ons leeg met citaten
waarin de droom van een kalf
links de gaande voeten en rechts het ziende oog
in het midden de voorraad der stem
die is onzichtbaar en zonder een woord
en wij schreeuwen o mijn geliefde wij staan alleen in de
wij zijn haar vreemdeling
wij zijn in beweging tegen de ladder bewogen
| |
| |
met de tweeledigheid onzer lippen
die de letters verbuigen en heen doen gaan
want waar is de liefde die wij zijn van onszelf in de richting
en schrijven er de muren vol
en zien de sneeuw vallen om de verlaten lichamen
en schreeuwen de angst der ruimten uit het schrijdende huis
en wij heffen een gebed aan tegen het lege lijf
wij die de denkers doodslaan
en de woningbouw in standhouden
en verwilderde tuinen aanleggen binnen de hartstreek
en de toekomst heffen aan de bewegende schijf van de maan
onze ogen van smeltend ijs
want wij staan aan de kant en vrezen de dood
maar de mens is warme adem uit de schoot der goden
een versierde voorstelling wij o mijn geliefde die is de berg
die ik mij bebouw in de doorbraak der wildernis
waarin wij staan onze mastaba
met wat wij de huid als vruchten ons gaven
moerbijboomheilig en verwant en vakkundig
wij leggen vreemde lijnen neer en zeggen
hierbinnen gaat het gebeuren
en de aarde opnieuw bevolken
wij zullen wat wij weten nog voorschrijven
voor de millioenen die de stem bevolken
zie mijn geliefde ik ben kwetsbaar nu
| |
| |
wij zijn gemaakt tot een ander
jij hebt mijn hart uit mijn lichaam genomen
jij hebt de huid die ik draag herkend
jij hebt driemaal de sterren geschoten
zie ik ben de drempel tussen lippen en ogen
en daartussen de handen die leeg zijn
het hart loopt alleen op papyrus
een landschap vol vreemde afspraak
ik vraag mij af ben ik de raadsman des konings
lig ik als mammouth bevroren
zullen wij o mijn geliefde mijn stem wij bewaard blijven
want de wereld valt om in ruimten van wartaal
maar het woord heft zich op van haar lippen
en vliegt hoog en zegt de stem helder uit
schuim zal er zijn en open poorten en de beweging der
sleutels en een overeigen gang tussen hoogstaande verroeste
wij zullen gast zijn voor allen
india bewonen in de stroom van brede rivieren
de flanken der maagden staan als dampende schalen
het vuur ligt ontstoken aan bergen
regen slaat over de gang der voeten
de vaders zij gaan om hun zonen te offeren
de maagden houden de schalen gereed
het bloed drinkt zichzelf
| |
| |
de moeders liggen alleen binnen eigen grenzen
de maagden openen de schalen
o mijn geliefde de werking is de aanvoer door de rompgestalten
die staan in de daden der mensen zoals zij gaan gebogen over
de aarde in de aan- en onthechting onder de dekking der stem
doof in de vezel van leven
en de maagden legen de schalen en de zonen drinken
de vaders keren huiswaarts naar de grenzen der moeders
zij dragen brandende takken
voor ons uit branden de takken schreeuwen de moeders
de hutten van leven worden in vlam gezet
de vrouwen vluchten de huizen uit
zij verzamelen zich om de gebroken schalen der dochters
onder het huilende bos van de stem
de jongens breken de takken
de vrouwen knielen en bidden om letters
de onsterfelijke boom staat stil
in aanwas en onthechting wij gaan aan de voetzool der aarde
de aarde trapt en heeft lief
de aarde bloedt en bloeit
in de openbaring der stem
die in ons stelt de stoel van geheim
| |
| |
en de hoogmoed die is in de dieren
wij wassen o mijn geliefde ons hoofd in ons hart
wij staan kwetsbaar in de schrik der vergroting
jouw ons mijn huis mijn geliefde
onze handen wegen de tranen op aarde
wij worden gehandhaafd onder de beitel der kosmos
met het bestel omhangen in de angstkreet der stem
o geef ons mijn geliefde de atoomtong en sluitsteen
opdat het hoofd van de koning wit is
en wij liggen met een lach op de diertafel der stem
want wij spreken uit de huid van een paard
in de mond de tachtig kolommen der liefde
met het huis en de woning
het behang van ons oogvermogen
in ons lichaam het schone het graf van de tranen op aarde
zie mijn geliefde is blond en gevleugeld
en in het bloedvat geweten zij staat in magische tekens
dat zijn de ogen die zien
dat zijn de handen die doen
dat is het onzichtbare hart in de roerende kus van haar lippen
dat is de vlucht over de duizend steden van dorpen van
het jachtgebied mijn geliefde waarin wij staan
waarin wij drogen de ogen van de heldere geest
en de armen te eten geven
en een nieuw rijk stichten
op de gespannen draad waar zijn wij
waarop wij knielen en bidden
met een cantate van eerbied
want in de nieuwbouw staat het huis van de afbraak
en zingen vreemde liederen wij
| |
| |
o mijn geliefde die staat aan de pendsjaab
met het vóórkomen van gas in de handeling der dingen
een zichtbare maaltijd van belijdenis
in een machine vol mensen
en wij de maan ontluisteren
met de slapende mens in de strot van de stem
een tempel van mededogen in de reflex van vreemd water
een zuivere rede zij zegt mijn geliefde
want zij is de jongste dag
in de overmaat van dit uitzicht
want wij weten de galgen opgericht en zien de schapen gaan
in de blinddoek het landschap
de ram voorop met de bellen
de wolfshond der honger blaft aan de kant
op de horizon staat het huis van het offer
dat fluistert in het hart van de mensen
die gaan in het stof der beweging
de schapen in een maan van meelij
de belhamel belt in de berging der ogen
want zij komt en gaat mijn geliefde die straalt in de stem
want eenmaal ben ik gestorven en reisde ik als een dode onder
en bewoonde ik de waankelders der inwendige verbloeding
| |
| |
mijn hart op straat en stond mijn lichaam alleen
op het omgekeerde blad van mijn hart
een biddende sprinkhaan in het gesticht van mijn stem
zoals wij zijn mijn geliefde wij mensen op aarde
gesloten binnen de gordel der vreemde oogsten
die groeien onder de drup der duisternis
onder een heilige spreekkunst van bijgebaren
en wij in de litanie van ons lichaamsgebeuren
en naast de lijnen der bijslag
wij mijn geliefde die ik wacht
wij in synchronische visie onder de helm der stem
want wij gaan over het zand der aarddaden met onze voorvoet
wij betreden de beerputten der dieren
wij vullen een nieuw stroomgebied met hoogdravend water
het woord ligt verbijsterd aan de oever
wij kennen de gestichten der aarde en de mensen die gebukt
zij graven holen onder de dekens der angst
met gesloten ogen wachten wij de bruid
want diep draagt ons voort de wortel der beplanting
en sta ik weer aan het zand van jouw ogen
en beveel de ziel een leven lang
en geven ons hart uit handen
| |
| |
want ik zie de historie der vrouwen in de samenhang der
blond op de berg der extase
doorzichtig beweegt de spin van ons hart
een voorwereld van barbaarse slaap gaat ons bewonen
het insect der materie wordt het bloed uit gezogen
de witte gang der beenderen blijft
uit het skelet van de stem spreken de doden
wij groeien uit boven de toeslag der tijd
de angst schroeit om de ribben het huis der bewoning
wij wonen o mijn geliefde zonder deuren
wij gaan heen door ons zelf en het wandelpark van onze
onder de beweging der tong
die zij doet in de diepzee parel van haar beweging
werkzaam en liefelijk onder het oogmerk van waakzaam
wij gaan door de verschrikkelijke tijdrekening
want de huid mijn geliefde is het hol van ons hart
en wij dragen om de hals onze snoeren
en door de hals gaat de stem
in de stem de jaarlijkse viering van geboorte
wij staan op in de draagstoel der tijd
verlichten het nachthuis der ruimte
over de straling van ons oppervlak
de reuzenschelp die beweegt niet weet en het wonder loslaat
dat de landwoning ons lichaam vult
| |
| |
met de zevenkleur van de menselijke afzet
zo zien wij een schildpad van tweehonderd jaar
en is zij de genezing der kwalen
en bidden wij diep onder water
drijvend in de handmaat der stem
om het behoud van de aarde die waarzegt en wordt geteisterd
in het verschrikkelijk teken volwassen
met het éénbeen van half wij
een wateruurwerk van waanbouw
de mens een stinkdier van stem
wij zetten de maskers op en betreden de dichte huizen
en plakken de kieren dicht voor een schone verstikking
want mooi staat de dood om de lippen van de gifplant
geboren uit de spijskaart van de halswenders
wij wenden de hals en gaan heen
aan de schijnhand van een praatziek lichaam
wij mijn geliefde in het gedenken der doden
over de graftekens der horizon
met een gedenkboek en een verklaring
met de revolte der stem tegen de bestuurders der aarde
wij geven ons weg aan het water
en onderstromen dit handelshuis
wij blazen de adem uit en geven een nieuwe geest
wij nemen een vreemde schuld over en stellen ons schadeloos
vanwege de reiniging o mijn geliefde
wij in het water van de onteigening
| |
| |
omdat wij niet zonder geluid door de ruimte durven
niet zonder een teken tegen het noodlot
omdat wij de kaskinderen zijn van eeuwen
onder water ontstaan en heimwee gebonden
blind uit de beweging gekropen en door het wonder bewogen
het hoofd rechts het hart links in de handen geheven
het oog tot de tanden gewapend
op de slijpsteen der angst
en wij gaan heen in bevolking
onze ogen op de stelten der stem
onze oren hangen wij buiten
en zien een statische voorstelling
zoals mijn geliefde en wij en mijn stem die staan in canada
en horen de doden in peru zittend met elkaar praten
zij zeggen wij zien de blinde zwemmers
in het ogenwater dat de wereld de vorm denkt
zij bewegen in de armen hun lach
en over de lippen gezuiverde rede
en hoe zij gaan zijn zij de buurman van morgen
over het vierkant van de droom der dagen
in het lichtwezen zij staan
en wij de doden zien zittend toe en hebben de deernis
die wij in gramschap dragen
want wij zijn de doden en zien toe
en hebben gemaakt de stap van iedere voet op aarde
en de lach uit iedere mond
wij hebben de tong over alles bewogen
| |
| |
wij zijn de hartsvangers der stem van allen die leven
maar zitten recht en zien toe
en heffen onzichtbaar de memoriehand uit ons lichaam
tot opheldering van vele waarheden
en zijn geweldig in alles
maar mijn geliefde staat uit als genezing en zingt uit de hoorn
en spreekt de doden toe uit de daden die zij deden
en de doden leggen hun hoofden af en doorboren hun oren
in taalgebrek zitten wij recht
zij zeggen zie de tong staat gestold in figuren op aarde
de dieren aan de rotswand der ruimte
de kaart op de hand van het land
wij waren voelhoorn en schrikdraad
zijn het merg van de meter van tijd
zijn het gevecht van vele dieren
de lust en de schrik van het volk
| |
| |
| |
| |
maar mijn geliefde draagt de korhoen van vreugde
uit de grote deemoed haar lichaam
en neemt van mijn hoofd de oren
en zegt figuren van warm zand
op mijn lippen de wet der vertroosting
mijn ogen beëdigd van smart
over mijn huid loopt de doopvader rond en stelt mij boven
de waanzinhand slaat masseert en bebouwt de ruimte
ik ben de rijksraad en lach
een spel van gekleurde plankjes
op de afgescheiden zitplaats in de zwemstoel der stem
en geef drievoudige winst en een zware vergelding
en maak mooie gelijkluidende woorden
tweesnijdend van erfdeel en aanhef
en dans om de hellebaard en deel mij uit
en tegen de miskraam der stem
wij staan in het offer en vieren feest
wij trekken de doodsengel een nieuw hemd aan
en zijn een bestendige wind
en passagieren op aarde met de maan in venus
en plaveien met rijkunst de voorhal
en rijden rond in de koetsen der stem
en dobbelen met alle stenen om ieder bezit
en geven het bezit een loopbevel
met sleutel en loper gaan wij ter zitting
en wij zitten en scheiden ons af
en op de passen der bergen ligt de vrijbrief en wacht op de
| |
| |
vergunning en vergeving worden getekend
en achter de berg ligt het water van andere orde
en over het water gebogen liggen de geliefden en drinken
en wassen de ziektebeelden af
op de bodem ligt lettergraniet en spreekt klare taal
uit de traanbron der eeuwen
want mijn geliefde wij zijn opgesteld ter beproeving
ons wordt de mantel omhangen
gemaakt uit het rood van de offers
onder onze voeten speelt het klavier uit eigen vermogen
de minerale zang uit het hart van de aarde
waar de wortel ligt der beweging
zo wij zijn mijn geliefde
van ziekten bezocht en het bidden
opdat wij niet vergaan binnen de mondkost
of in halfschaduw half zijn
maar harde steen voor de dagloners der ziekte
een voedingsstof en nieuw gemaakt
onder de pergola van de stem
wij gaan o mijn geliefde mijn stem heen als de beschrijver
gelegen wij zijn in het hoofdmoment en vieren het brandpunt
en staan logisch in de samenhangende zin der leden
van lengtepunt tot lengtepunt
van de verlofbrief en ruiling der plaatsen voorzien
als de galeiboef der stem
| |
| |
achter de dood van de woorden
o land zo geschreven ik ben de schitterende
gebouwd uit lucht en aarde
op de schaal gelegd met de planten en dieren
in dit vijfstromenland van de menselijke bijtaal
onderhevig aan dit geheel
ik weet mijn geliefde wij bezochten de steden en wij stierven
ik nam aan de haven een mes om te doden
ik liep maanden als lijk binnen een leersysteem
op mijn hoofd de lamskroon
in het rijk van de rest der dingen
ik was de naamgeving kwijt
maar in het geheim mijn geliefde wij weten dat wij ons bewegen temidden der naamloze dingen
en de maan beschrijft in de schotel der ruimte
en wij leven door de naamgeving
in de overbevolking der stem
als vormmeester geschoven
| |
| |
als verschijning magisch in de menigte van de mensen
barbaarse vogels onder de rode regen
in de marge van de benadering
met de beklemdheid van koppensnellers
met een handschrift vol koningsstraten
met de guitaar in de nacht van ons hart
onder de waterdragers der stem
uit het privaatbezit van de woorden
en ik sla over ons de paradijsboog
maar er zal geschreven staan dat wij voortgeschoven werden
onder de demonie van de blindheid en dat het oog achter is op
de visie en het oor doof van geluid en de wereld onvindbaar
doch de stem schrijft braille en houdt het oog in de hand
| |
| |
in het geroosterd verband der millioenen
wij staan en drinken op aarde de oorlam van de belening
en zeggen het verhaal uit
dat het geen verhaal is in deze schrijfkamer vol stikstof
het toevluchtsoord van de verbinding
waarin wij ons lichaam hebben
o mijn geliefde laten wij ons lichaam hebben in deze
verschrikkelijke samenspraak
en verloren op de hoogte gesteld
in de voortgang om voedsel
en wij niet leeg mogen staan in dit bidden
maar de lokbloem ons hart houden
waarin het spookbeeld gaat van de moeder van stem
wij staan te dringen en drinken niet
wij lijden mee en staan droog van ellende
maar dat de kinderen zullen lachen staat in blindschrift
en de vreemde zijn van de moeder
de hand aan de lippen brengt en tot stilte maant
die met manshoge veren omgaat en het eenvoudig tafreel
bouwt van de geliefden die wij zijn
| |
| |
wij belopen elkaar en kweken eenzelvige bloemen
onze handen schoorvoetend strelen
en jij zegt ik zie groenland
en zien een turkse hof met een bloeimaand
duistere spraak aan de muren
geteld gewogen en gedeeld
wij dragen de bekers rond
en de mensen staan op van de aarde
een verzoekschrift in het kruis van hun stem
de moeder gaat heen in goudwinning
de kinderen staan op en zingen wij zijn met ons allen alleen
wij dragen grijze kleren en gaan de gerechtskamers door
wij o mijn geliefde bijeengebracht op dit eiland der stem
dit eiland uit de adem der mensen
van wie wij van het zingen uw warmond zijn
waarop wij schrijven met het bloed van de duisternis
| |
| |
een eiland waarop wij weinig zullen eten
in de veertien richtingen die de mens dient te gaan
die houden de graal met de wisselbrief
ons hart gewogen en vergeleken met een struisvogel veer
in de halve maan die je hand houdt
ik de man met de schuimlat om de lippen
en ga de papierbaan op zonder benen
en jij houdt de maan en spreekt met de man
over de koepel die de adem bouwt en de graven die de
dit eiland ligt in satanisch water
en de hand schrijft de vluchtende mens voor zijn adem
is kortademig in de overstroming
zijn waanzinnig en dichten
in de koorts van een naam en een ziekte
| |
| |
in de geheimgang ons hart
want wij willen niet sterven met open ogen
zien de gang van de mens en volgen
want in ons hoofd zingt een engel
van de veertien richtingen die wij gaan
met in het midden het beest
dat de stroomregelaar houdt en de stoelen opzet
en zacht rolt afhet register
de hand likt als een hond het papier
en beschrijft de bewaarplaats dit eiland van adem
en verdicht wat aanwezig is
het hart uitkleedt en de bloedstroom toont
daar blaast door de lichamen de wind een gat
zegt de mens wij zijn doorzichtig
draagt een ezel de schepping
houdt de man de verre maan
gaat gebogen onder de last der doden
ik o mijn geliefde sta ontsteld op de scheiding en beschilder
om wat de goden verbraken en losgooiden in brokken
met de lengte en sterkte van onze benen
en omhelzen met de armen kort en teder
| |
| |
en bewegen in de ruimte en richting ons bekken
want het is waar dat wij onze natuurlijke gang niet verkeerd
en kraakt onder de stampvoet
omdat alles geteld is binnen de grens van dit jachtgebied
aangeraakt door de heilige aantocht van de gestalten
die zich uit de aarde verheffen
die hen ontdoet van de nevel der geboorte
en zij ongewenst naakt staan
en zij de vormen zien en de schaamte die schildert
de drempel verheft zich onder hun voeten
de wind doorboort hun lichamen
zij werpen zich ter aarde tegen de ontluistering
de ontluistering gaat haar gang door het vreemde lichaam
dat er nooit meer gelachen kan worden
| |
| |
dat we in een gesticht wonen
en waanzinnig worden en zingen
tegen de roetmuur ons lichaam en het geweld van de tralies
waarbinnen het hart woont en wiegt en weent
dat er nooit meer gelachen kan worden
en wij de aarde de huid van de moeder met messen kerven
en zij niet meer te bewonen is
maar mijn geliefde belopen wij de straten
stil in de verbrandingskamers ons lichaam
openen de magmakamers der ziel
en zien wij de stad der blinden gebouwd in geheimschrift
aan de voet van de grote spreker
op de hoge berg in de navel der dingen
jouw lichaam gebogen over de hoorn
jij geeft het brood de wijn en de olie
ik deel de magische bloemen uit
wij beschrijven de vormen der mist
en zijn een zachte biografie
die zijn ons broodlichaam
en bewonen een ledig landschap
| |
| |
en zeggen wij zijn bijeen op dit eiland der hoogte
wij knielen ons lichaam in arabische hitte
en zijn de vogelval van de mens
zien de dieren der verschrikking
en zeggen het land ligt uiteen
wij o mijn geliefde liggen uiteen in dit land en houden de
dat is het kloppende hart in de stem der velen
dat zijn de namen der mensen die gaan over de aarde
het wonder dat leeft onder een schrikbewind
het omstandig bordeel van de stem
en wij sluiten de alarmketens
aan de hand van de ezel der schepping wij gaan
houden onze oren hoog en groot
daarin wonen de apen met de voelspriet begroeid
en zeggen wij zijn de dovemansoren
en wederom wij knielen ons neer in ons lichaam
horen het lachen in decimalen
en leggen legende om de dingen die zien
voor de geopende deur staat de uitsmijter der stem
| |
| |
zo wij gaan over de aarde begroeid met de manshoge namen
in de deernis der stukken
door het land dat uiteen ligt
wij in de vroedschap der stem
en zien de mensen en dieren door de roodhuid der ogen
gaan geschoeid en ingekeerd door de nacht
o mijn geliefde die mij warm ligt
mij vreemde geschriften schenkt
mij waterloopkundig maakt
mij stelt in de burchten der dagen tot litanie
en zegt zie in mijn oogkassen verandert de kaart
in misverstand behoedt zich de mens
de vrome kluizenaar in verschrikkelijke verstaanbaarheid
hij ons het leven uitlegt
op de geslachtsregels der stem
gelegen in zijn hoofd dat wij koken
dat wij ontdoen van de huid tot het kaal ligt
en wit op de lippen gebrand wij lezen
neem de schaar der devotie en deel het vlees uit
scheur de doeken van mijn lichaam en kleed u
zet de dozen gereed van de mens
| |
| |
en zingen wij van de heilige voorgangers
en vrezen de ontnuchtering niet
maar bouw in de extase der stem
ongezien in ons schrikgelaat
want wij gaan door de eeuwen
en leggen in verering het huis uit der mensen
ontvang de kaarten rond de bomen
die de beplanting zijn en de dragers
gaande op de grenslijn van leven
wij zien hen staan en horen zeggen
wij hebben de kruisstand aangenomen op de horizon
en weten niet wat wij doen
zeggen de dagen en nachten uit van de schaduw
redden de dag der verheffing
vliegen op in de takken van de verrukking
in innigheid met de mens wij bouwen de schoven
schimmelvlekken met de groei vol madonna
drink en eet ik ben uw stem
en weet van de zwaan die uw lichaam drenkt
blind in de groeve met de droomstok
o mijn geliefde van erts bewogen
en ik neem het adresboek en lees de namen
het vruchtlichaam dat de aarde ons houdt
ik ga uit mijzelf staan en maak meubels
| |
| |
beschikbaar wij zijn onder de werkende mens en bouwen
geleund over het mechanische huis van de machten
in de hondenwacht van de stem
gevuld met voorhistorische monsters
verlaten schubdieren die gaan schuilende over de aarde
in de poten de leer van eilanden wij
de hoofden gevuld met lichtbeelden
wij klankschouwers en geknield in ons zelf
voorover onder het gewicht van de duizend richtingen
het netvlies vergroot van het lezen der namen
de ademhaling eeuwen vooruit
en geknield in ons zelf het beeld dat wij zijn
de oren doof in het gat van de ruimte
o mijn geliefde wij staan in aanbidding en kennen de woorden
uit de gesteldheid van dagelijkse daden
wij zijn het geluid dat gemaakt wordt en breekt
met de maat van de dwingende hand
en verdeeld wij worden over de gevolgen
vertakt in de adem der velen
de namen die staan te lezen
en weten van geen voltooiing
| |
| |
o mijn geliefde die de grote voet heeft en gevleugeld
de genade staat los van de dingen
en ik lees de namen en sta ontsteld
ik ga heen en word in rouw ontvangen
wij weten niet maar het lichaam ligt verspreid over de aarde
een spijkerschrift bleek en verweerd
de wind brult om vertroosting
de mens ligt gebogen geknield in zich zelf en zegt de toerzang
dat wij bewaard mogen blijven
o mijn geliefde het raadsel der regen is groot
wij worden bezaaid met jaren en krijgen een naam
| |
| |
|
|