| |
| |
| |
De gestalte der stem
‘Het ziet ernaar uit, dat de mechanische vertaling op de geschreven, en later wellicht ook op de gesproken taal dezelfde invloed zal uitoefenen als vroeger de techniek van het schrift. Wie geen zuiver informatieve taal schrijft, dus zonder decoratieve beeldspraak of stijlfiguren, maar ondubbelzinnig - niet mooi, maar duidelijk - wordt eenvoudig niet vertaald. En wat niet vertaald wordt, zal nauwelijks gelezen worden.’ Aldus Pierre Bertaux in Mutatie van de mensheid handelend over denkmachines en staatsmachines.
‘Wo aber kommt die Sprache selber als Sprache zum Wort? Seltsamerweise dort, wo wir für etwas was uns angeht, uns an sich reiszt, bedrängt oder befeuert, das rechte Wort nicht finden... Wo es nun aber gilt, etwas zur Sprache zu bringen, was bislang noch nicht gesprochen wurde, liegt alles daran, ob die Sprache das geeignete Wort schenkt oder versagt.’ Martin Heidegger Unterwegs zur Sprache.
Tussen deze twee motto's, standpunten, polen mag men wel zeggen, beweegt zich de gestalte der stem. Hoe lang nog? Wat is haar toekomst? Volgens Bertaux zou zij ten dode zijn opgeschreven. Bertaux, modern evolutionist, leerling ongetwijfeld van Teilhard de Chardin, ziet in de vertaalmachine, een ‘gewoon’ elektrisch brein, hoofdzakelijk een middel tot het doorgeven van informatie, van het moderne weten. Een machine die ons in staat stelt dit weten zo snel mogelijk door te geven en wereldkundig te maken in een wereldtaal.
De computer als geheugensteun, als vergaarder van erva- | |
| |
ring en vondsten. De computer ook als een brein dat, zo het goed wordt geïnformeerd en geprogammeerd, deze ervaring en vondsten aan elkaar kan toetsen, bij elkaar kan optellen en tot een nieuwe som, een nieuw overzicht kan komen en die som kan doorgeven.
Een onmisbaar instrument dus in de gang der wereld die steeds gecompliceerder wordt en als bestuurbare eenheid moet worden gezien om ooit als eenheid bestuurbaar te worden. Zijn boek is voor deze idee een prachtige bijdrage. Maar dit ‘werelddenken’, deze mondiale gedachten, noch het eenvoudigste gedicht, noch de ‘inval’ om op die wereldgedachte te komen, produceert die machine uit zichzelf, zomin als de ideale vertaling. Informatie en programma, door de mens ‘ingegeven’, kunnen de machine tot ‘gedachtenreproduktie’ brengen, of beter gezegd tot het produceren in een soort telegramstijl van min of meer ‘logische reeksen’ van woorden of handelingen. Bertaux moet het zelfs trouwens toegeven: ‘Om in de uitvoertaal een begrijpelijke en correcte tekst te leveren, zou de machine van een ingebouwd taalgevoel voorzien moeten worden, hetgeen een kolossaal en wellicht onoplosbaar probleem is.’
Kunnen we nu de computer naast ons neerleggen? Nee, we moeten hem naast ons neerzetten. De componisten gingen ons reeds voor in de elektronische muziek. Waarom denkt Bertaux, nota bene zittend op de leerstoel der germanistiek in Lille, dat de mensheid naar meer muteert behalve in de taal? Vreest hij, zoals de leiders der vakbonden in Amerika, dat er werkloosheid onder de schrijvers en dichters zal ontstaan? Zijn fantasie heeft kennelijk een la- | |
| |
cune ten opzichte van de ontwikkelingsmogelijkheden van de taal, die naast al het geschrijf en alle geschriften toch een gesproken en expressieve taal zal blijven. Die expressiviteit is zelfs nodig om ooit een computer met ingebouwd taalgevoel te kunnen bouwen.
Wij moeten de computer dus naast ons neerzetten, ertegenover gaan zitten en gaan gebruiken. We zullen programmeren met verschillende logische reeksen en het programma voorzien van verticale niet minder logische sprongen en verbindingen, die min of meer staan voor onze vermoedens van mogelijkheden. We zullen hem zijn gang laten gaan en verbindingen zien ontstaan die ons min of meer zullen verrassen en we zullen verder gaan met de ‘input’ van deze verbindingen en die combineren met hetgeen de computer reeds ‘weet’, heeft opgeteld of gecombineerd, om op deze wijze onze speurtocht in de taal voort te zetten en haar oneindigheidskarakter daarmee waar te maken.
De gestalte der stem krijgt verlengstukken aan tong, strot en oren, aan armen en benen, aan alle ledematen van de sensorische organisatie die de mens is. Het is totaal niet van belang of de computer in zijn ‘output’ fouten zal maken; van belang is welke fouten hij zal maken. De gebreken in zijn weergave zouden wel eens de enige ‘vondsten’ kunnen zijn voor ons van belang. We zouden de computer dus in moeten schakelen in het experiment dat de taal is voor zover zij omschrijving en beeldvorming van het leven zelf is.
Ik begrijp dat een scheepsbouwer die alle bewerkingen, materialen, het tijdschema waarbinnen zijn schip moet worden gebouwd in zijn dure computer heeft gestopt, die com- | |
| |
puter niet de ‘vrijheid’ tot experimenteren kan geven. Het resultaat zou een averechts schip kunnen zijn. Maar ons interesseert niet dat uit de computer komt wat wij erin stoppen, ons interesseert wat hij meer kan. Ons interesseert of de computer, resultaat van het fantastische brein, ook fantastisch kan reageren en informatie of vorm kan geven aan dit fantastische.
De scheepsbouwer, de prakticus, zal geen ‘Fehlleistung’ dulden, wij zullen het juist van deze Fehlleistungen moeten hebben. Met het oog daarop, en op hetgeen wij in de voorafgaande hoofdstukken schreven, is de vraag zelfs gewettigd of het wel zo dienstig is voor ons doel de computer van ‘taalgevoel’ te voorzien. Als wij door ‘niet-taal’ naar taal moeten komen, zie ik de noodzakelijkheid van ‘taalgevoel’, wat men daaronder ook wil verstaan, niet in. Aan taalgevoel ontbreekt het niet, d.w.z. aan een ‘ingebouwd systeem van min of meer gereguleerde reacties en verbindingen waar het taal betreft’. Dat ingebouwde systeem moet juist uitgebouwd, moet juist buiten de bebouwde kom treden en de vlakten van verwachting en verlangen aftasten. Laten we niet weer in de fout vervallen dat spoorstaven alleen maar kunnen dienen om treinen over te laten lopen. Laten we materiaal en gegevens ook hun eigen vragen in een vrije gang van fantasie laten oplossen, om hun datgene te geven en te gunnen dat zij meer kunnen zijn. Misschien kan de computer leesbaar maken hetgeen nog niet hoorbaar was. Het experiment is de moeite waard, want om met Bertaux te spreken: tussen wat wij weten en wat wij geloven ligt het gebied waar wij vragen en zoeken.
| |
| |
En zoals Heidegger opmerkt: ‘Daher könnte es förderlich sein, wenn wir uns abgewöhnen, immer nur das zu hören, was wir schon verstehen. Dieser Vorschlag gilt nicht nur jedem einzelnen Hörer, er gilt mehr noch für den, der von der Sprache zu sprechen versucht, vollends dann, wenn dies in der einzigen Absicht geschieht, Möglichkeiten zu zeigen, die uns erlauben, eingedenksam zu werden der Sprache und unseres Verhältnisses zu ihr.’ In dit opstel, Das Wesen der Sprache, wijst hij erop dat de taalwetenschap, de linguïstiek en filologie, ons voortdurend voorzien van meer kennis over de taal, hetgeen niet hetzelfde is als de ervaring die dichters en schrijvers met de taal hebben. Hij noemt echter één facet van de moderne taalgeleerde: zijn zoeken naar en vormen van een ‘metasprache’, de wetenschappelijke filosofie en vormgeving aan een taal die een ‘Übersprache’ moet worden om het modern wetenschappelijk verkeer mogelijk te maken en op gang te houden. Vroeger was dat het Latijn, nu een taal, een moderne, een ‘metasprache’. En deze ‘Metasprache und Sputnik, Metalinguistik und Raketentechnik sind das Selbe’.
Wat moeten wij daarmee? In ‘Wozu Dichter?’ uit Holzwege geeft hij het antwoord: Het opstel begint met een regel van Hölderlin: ‘...und wozu Dichter in dürftiger Zeit?’ Voor Hölderlin zijn de goden gestorven, ‘und neigt sich der Abend der Weltzeit ihrer Nacht zu’. Hölderlin heeft de glans der verloren gegane goden in zijn werk weer willen oproepen en had er de verzen van zijn ‘umnachtung’ voor over. Want, zo zegt Heidegger: ‘Dichter sind die Sterblichen, die mit Ernst den Weingott singend, die Spur der
| |
| |
entflohenen Götter spüren, auf deren Spur bleiben und so den verwandten Sterblichen den Weg spuren zur Wende.’
Slechts ether, waarin goden alleen goden zijn, is hun godheid. En op het keerpunt der tijden moeten zij de weg wijzen ‘zur Wende’. Dan leeft de dichter binnen een overvloed van gegevens in ‘dürftiger Zeit’ en worden hem dichter schap en het beroep van dichter tot een dichterlijke vraag en eis. Zij moeten het dichten zelf dichten, en dat om de ‘open X’ in de taal, de doorgangsvorm te vinden. Het is duidelijk dat de computer ons van een ‘metataal’ kan gaan voorzien, maar dan zullen wij die taal gaan gebruiken op onze wijze.
Zoals J.J. Beljon schrijft in zijn prachtige boek Bouwmeesters van morgen: ‘Het is de kwintessens van ons bestaan, dat wij ons ervan bewust zijn, zulke cellen te zijn, die in de crypten van de maatschappij werkzaam zijn aan een stijl en aan een Gestalt die komen gaan. Dát is dan onze integratie: het hartebloed te vervaardigen voor een levensvorm, in de komst waarvan wij geloven. Ik geloof dat wij het heimwee van gisteren, onze oude dag, moeten verbinden met de verwachtingen van morgen en dat elk werkstuk dat niet uit deze verbinding is ontstaan ten dode is opgeschreven, nl. dood is.’
‘...Dichter in dürftiger Zeit?’, men kan het zich afvragen. We worden doodgegooid met gegevens, met vermoedens, met mogelijkheden, met materialen onvoorzien, met gezichtspunten en standpunten per seconde. ‘Dürftig?’ Onze tijd gaat gebukt onder overvloed.
De kerken voelen nog één redding, de eenzijdige inter- | |
| |
pretatie van het christendom, van de kerk der armen, om te buigen naar een interpretatie die ons de feesten der kerk waar kan maken.
De godsdienst der overvloed. De vruchten der aarde, de aarde zelf, het brood en de wijn gaan spreken, worden welsprekend, goed en welsprekend, hoorde ik laatst door de radio. De dingen worden welsprekend. We moeten mondiaal leren denken, etc. Afgezien van het feit dat dat allemaal wel waar zal zijn, is het interessant te zien hoe ‘dürftig’ onze tijd ervaren wordt. Midden in de mogelijkheden weet men er geen raad mee, vooral niet met de vrije tijd. Men leeft nog in de stuipen van het handwerk der eeuwen en een schaarste religie die staat voor een gat van overvloed. Maar de vrije tijd gaat komen. ‘Müssiggang’ echter is volgens Nietzsche ‘aller Kultur Anfang’. En ‘datgene wat in werkelijkheid eens en voor altijd de machine in de wereld heeft ontketend, is, dat ze ons handelen tegelijk vergemakkelijkt en onbepaald vermenigvuldigt. Enerzijds verlost ze ons, dankzij haar verbazingwekkende automatismen, van een toenemende last van lichamelijke en hersenarbeid. En anderzijds vergroot ze, dankzij de wonderlijke versterking die ze onze zintuigen verschaft inzake vergroting, doordringingsvermogen en precisie, onophoudelijk de reikwijdte en doeltreffendheid van onze waarnemingen. Hier wordt gelijktijdig voldoening geschonken aan onze dubbele ingeboren neiging naar een maximum van bewustzijn door een minimum aan inspanning: precies de wezenlijke droom van elk menselijk wezen!’ Aldus Teilhard de Chardin in zijn Opbouw van de toekomst.
| |
| |
Te lang al leven onze letteren binnen een overleefde schaarste-economie en -problematiek. De tijd is aangebroken om de stem te bevrijden uit haar eenzijdige gebaren, zodat zij zich kan vermenigvuldigen en differentiëren om een wereld in beweging te omvatten en te vormen. Schoonschip maken zal een werk zijn dat wel eeuwig zal duren, maar het schip wordt door de schoonmaakdienst niet bestuurd noch voortbewogen. Bovendien zal de zee van beweging waarin wij varen het schip zelf wel verder reinigen. Te lang voortleven in een schaarste-economie beperkt de gebaren der stem tot herhaling en sjablonen van de werkelijkheid. Het wordt tijd over te schakelen naar de vrijgekomen ruimten van tijd, werk, onderzoek en creativiteit.
Werkelijkheid is het heden dat werkt en in haar werkingen het heden ontsluit in al zijn facetten, mogelijkheden en vormen van beweging. Stilstand kan slechts de doorsnede zijn van alle menselijke ervaring, een doorsnede op het scherp van het mes, een flits, een moment, dat overgaat in het volgende moment van doorlichting, om niet de schaarste maar de overvloed van vormen en gebaren te zien. We zullen universeel moeten gaan denken en zien en de gestalte der stem die dimensies meer verschaffen om universele gebaren mogelijk te maken. De ‘vrije sector’ daarvoor is er al.
In Wozu Dichter schrijft Heidegger over Hölderlin: ‘Die Ortschaft, in die Hölderlin gekommen, ist eine Offenbarkeit des Seins, die selbst in das Geschick des Seins gehört und aus diesem her dem Dichter zugedacht wird. Aber vielleicht ist diese Offenbarkeit des Seins innerhalb der vollen- | |
| |
deten Metaphysik zugleich schon die äusserste Vergessenheit des Seins.’ In deze uiterste vergetelheid van het ‘zijn’, waarin de metafysica voltooid is en het ‘zijn’ gestalte krijgt, daar ligt de ‘vrije sector’ van de stem, de ontplooiingsmogelijkheid tot in de uiterste vormen van haar veelvuldige gestalten. Daar liggen die gestalten zelf te wachten op de gebaren en bewegingen die de stem zal maken om hen te openbaren, in beweging te zetten en in het werk te stellen. Hier ontmoeten elkaar ‘fieldwork’ en laboratoriumwerk opnieuw, maar beide verzonken in een beweging en ritmiek die berust op de dynamiek en de vrijheid van ‘die aüsserste Vergessenheit des Seins’. Het nulpunt van luxe!
Het ‘nulpunt van luxe’ waardoorheen we dat geweldig stuk werkelijkheid kunnen gaan zien dat nu nog gedekt wordt door vermoedens, maar in feite nog nauwelijks werd ontdekt of geëxploreerd. Immers alles wat nog verborgen ligt, ligt ook onontdekt aanwezig in de mens.
De bewegingen van de menselijke nieuwsgierigheid kunnen zich steeds weer vasthechten aan, confronteren en vermengen met deze nieuwe exploraties. Want groot en geheimzinnig liggen daar nog braak in onze hersenen, in ons lichaam de zwijgende weefsels, de cellen, de stille embryo's, die nog geen stem en gestalte kregen, niet tot geopenbaard leven kwamen, bij gebrek aan voedsel. Dit voedsel kan binnenkomen door dit nulpunt van luxe en daarin organisch samenvallen met de rest die ons reeds voor ogen stond, maar nog vroeg om haar plaats en accent in het ‘geheel’.
Door dit zelfde nulpunt kunnen alle gestalten van stem, oor, oog, handen, armen en benen samengaan - de samen- | |
| |
werking der kunsten en wetenschappen en alle technische middelen - om tot een totaal gebaar te komen dat het gezicht op de totale structuur van de mens in beweging vrijgeeft en vormt.
Ik lees in Silence van John Cage, eerste hoofdstuk: The Future of Music: Credo: ‘I believe that the use of noise to make music will continue and increase untill we reach a music produced through the aid of electrical instruments, which will make available for musical purposes any and all sounds that can be heard, photoelectric, film, and mechanical mediums for the synthetic production of music will be explored, whereas, in the past, the point of disagreement has been between dissonance and consonance, it will be, in the immediate future, between noise and so-called musical sounds. The present methods of writing music, principally those which employ harmony and its reference to particular steps in the field of sound, will be inadequate for the composers, who will be faced with the entire field of sound.’
Experimentele muziek..., maar: ‘The principle of form will be our only constant connection with the past. Although the great form of the future will not be as it was in the past, at one time the fugue and at another the sonata, it will be related to these as they are to each others: through the principle of organization or man's common ability to think.’
John Cage mag zich in zijn voorwoord voor dit boek verontschuldigen ten opzichte van Susuki en het Zenboeddhisme, om beide te vrijwaren voor de gevolgen van de ‘leer’, toch is het duidelijk dat Zen hem in het juiste punt heeft
| |
| |
gegrepen en hem dit punt heeft ‘geopenbaard’. Een Japanse Zenmeester Roshi mag hij dan totaal ‘beaat’ zien worden tijdens de opvoering van een derderangse Italiaanse opera, hij werd er gelukkig niet door in de war gebracht. Hij was opgenomen in een desorganisatie die het nulpunt van beweging ontdekte om nieuwe gestalten in klank te kunnen ontwaren. Iedereen heeft zijn verleden en dat speelt mee.
Door ditzelfde nulpunt kunnen ook alle gebaren van stem, oog, oor, handen, armen, benen, ja de gehele inwendige organisatie van het menselijk lichaam gaan om tot een totaal gebaar te komen dat het gezicht op de totaal-structuur van de mens in beweging vrijgeeft en vormt. Een synchronisch gebruik van deze totaliteit van gebaren, zoals het Peter Schat voor ogen staat in zijn Labyrint. Daarbij hoeven wij niet te vergeten dat iedere tak van kunst afzonderlijk de hele boom, het hele netwerk kan doen blijven trillen. De intimiteit van de stem die hoorbaar wordt in het oor van de eenzame mens op zijn zolderkamer, zal - zolang er nog plaatsen van overpeinzing overblijven, en waarom niet, en waarom niet meer dan nu - onsterfelijk zijn als het menselijk leven op aarde zelf.
Als New Babylon van Constant ooit waar wordt, en waarom niet, dan zullen de plaatsen van creativiteit veelvuldiger worden. Want zoals hij zegt: ‘De mensheid als geheel leeft ver beneden de mogelijkheden die reëel voorhanden zijn. Hoelang zal men dit schandelijke feit accepteren? De bestaande mogelijkheden zullen onherroepelijk benut worden, dat is slechts een kwestie van tijd.’ En hij gaat verder: ‘Als wij daaraan denken en als wij denken aan de
| |
| |
fictie van eeuwigheidswaarde die de kunst in vroegere perioden moest rechtvaardigen, kunnen wij het leven van de New-Babyloniër slechts zien als een bevrijding van de mens, van de in wezen creatieve mens die zijn leven heeft te maken en niets anders.’
We zitten in de situatie die Willem Pijper het motto ingaf voor zijn derde symfonie: ‘Als de machten van de hemel zich niet met mij bemoeien, zal ik al de duivelen uit de hel oproepen.’ En we bewegen ons inderdaad tussen deze hemel en hel, het tussengebied waarin al de verbeeldingen van onze tijd gestalte krijgen.
Synchroon met de andere kunsten, in samenwerking, naast elkaar, of afzonderlijk zal de stem dit tijdsbeeld dat openligt en om vormen vraagt zijn hoorbare en leesbare gestalte geven.
|
|