| |
| |
| |
De drempel
‘Autre chose qu'un progrès: une transmutation’. ‘Notre littérature, nos débats philosophiques, nos conflits idéologiques, notre attitude devant la réalité, tout dort derrière des portes qui viennent de sauter. Jeunesse! Jeunesse! Allez dire à tout le monde que les ouvertures sont faites et que, déjà, le Dehors est entré.’
Le Matin des Magiciens
In termen van psychologie gesproken zou men het experiment de bewuste hantering van de verdringing kunnen noemen. De mens verdringt al datgene wat in het ervaringsmoment zelf niet verwerkt kan worden. Hij stopt het in de voorraadkamers van het onbewuste. Hij stopt het onder de drempel. Het behoort tot de verworvenheden van de moderne mens dat hij die drempel bewust kan verhogen of verlagen. Hij kan dat bewust omdat het mechanisme, daarvoor nodig, gegeven is. Patiënten laten zich helpen door een psychiater, die hen via de methode van de psychoanalyse weer bewustmaakt van hetgeen er in de voorraadkamers verstopt is. De makers gaan meer en meer de drempel zelf hanteren. Zij moeten dat omdat het inherent is aan het creatieve proces.
De maker gebruikt zijn dromen. Hij weet: de droom is de uitlaatklep voor alle onverwerkte indrukken, die niettemin deel uitmaken van het geheel dat hij is. Zijn instelling is dat hij deze totaliteit die hij is, moet exploiteren, als het enige gegeven dat hij heeft om de realiteit te omschrij- | |
| |
ven en vorm te geven. Alle ‘Fehlleistungen’ overdag, alle dromen 's nachts, alle associatieve verbindingen die plotseling opkomen, hebben hem inzicht gegeven in de inhoud der voorraadkamers. Hij kent zijn onbewuste. Hij wil zijn onderbewuste eveneens leren kennen. Alle archetypes, alle geconditioneerde reflexen. Want zij vormen zijn onmisbaar deel, nl. dat deel waarmee hij tot zijn totale expressie kan komen.
Door de ‘diepte-psychologie’ hebben wij dit mechanisme leren kennen. Wij leerden het ook beheersen. De maker hanteert de drempel van het bewustzijn. Zelfs al zal hij zich er niet altijd van ‘bewust’ zijn, dan weet hij toch dat hij deze drempel nodig heeft. Hij moet zijn bewustzijn tot ‘nul’ terugbrengen, wil hij het gevoel en de waardigheid van zijn totaliteit kunnen ondergaan en wil zijn totaliteitsgevoel het geheel van verschijnselen en dingen kunnen benaderen en zijn gezicht geven.
Dankzij de diepte-psychologie, die de menselijke geest en zijn werkingen liet afspelen op drie niveaus: het bewuste, het onbewuste en het onderbewuste, en er toch van uitging dat alle drie verenigd waren binnen één persoon, sneuvelde de Gestaltpsychologie met haar welomschreven bewustzijnsinhouden. We leerden beest en engel die ons bewonen weer kennen, we leerden beider gezicht ook beheersen. We gebruikten ze samen, we transmuteerden de mens tot het geheel dat hij kan zijn. De psychoanalyse van de geest maakt de synthese van onze menselijke mogelijkheden duidelijk en uitvoerbaar. Onder en boven de drempel werd als werkhypothese aanvaard.
| |
| |
Op dat ogenblik begon het demasqué van wat niet mocht en de openbaring van wat kon. Dit geschiedde op elk gebied van wetenschap en kunst. Eeuwen lang was er ‘rust’ in Europa geweest, nu begon de onrust, de verontrusting en het ongenoegen. Een revolutionaire herziening van alle meningen omtrent religie, moraal, seksualiteit, erotiek en geschiedenis werd ingezet.
De axioma's sneuvelden en maakten plaats voor een proefondervindelijke benadering van het leven. Het leven staat thans op ‘de losse schroeven’. De specialisaties en specialismen, die deze wijze van zijnsbenadering en -omschrijving met zich meebrengt, zouden eerder kunnen duiden op een middelpuntvliedende kracht, dan op een kracht die op de totaliteit mens gericht is. ‘Maar zou men niet met evenveel recht moeten zeggen dat, parallel aan dit onafgebroken doorstoten in de richting van het uiterst kleine corpusculaire, datgene wat de ontwikkeling van de moderne natuurwetenschap karakteriseert en bezielt, het onderzoek is van de grote structurele bewegingen welke de wereld ondergaat in haar natuurlijke hoofdverdelingen, zelfs in de volheid van haar totale materie?’ aldus Teilhard de Chardin.
Is de mens niet ‘ein Werdender’? Moet hij niet elke drempel in zijn bewustzijn slopen om ‘vrij’ te kunnen worden? Ontkomen aan zijn incasseringsvermogen kan hij tot op heden niet. Hij zal dus de drempel moeten gaan hanteren, bewust leren vergeten, bewust het onbewuste toegang verschaffen tot zijn ogen, oren en handen. Dán kan hij maken. Hij kan een vuist maken, zonder dat het nodig is van tevoren zijn vingers te tellen.
| |
| |
Wij leven tegenwoordig te midden van een enorme boedelbeschrijving van verleden en heden, te midden van grootse vergezichten van de menselijke mogelijkheden. We zien aan de ene kant dat de mens zich specialiseert tot in het kleinste deel van het geheel, aan de andere kant wordt hij zich meer en meer bewust een dirigerend deel van dat geheel, heelal, te zijn, dat in en door hem wordt geopenbaard.
De mens wordt gedifferentieerder en tegelijkertijd complexer. Hij is zelf de trillingsbron van het ingewikkelde netwerk van energieën en feiten. Hij is dat omdat hij daarvan het ‘reflecterende’ deel is, waarin alle kennis en weten kan ‘convergeren’. Deze termen ontleen ik aan Teilhard de Chardin.
Plato zei: ‘De lagere dingen moeten zichzelf terug vinden in de hogere dingen, zij het in een andere staat.’ Eindelijk schijnt de tijd voorbij waarin men de ogen daarvoor sluit.
We hebben de schijn tegen. De massa's der mensen liggen nog onder de drempel van een besneden bewustzijn. Maar de wereld om hen heen tart hen steeds meer. Elke verandering is een stoot onder de gordel van de onbeweeglijken. Elke nieuwe vorm die kunst en wetenschap aan de wereld geven, wordt gevoeld als een onmiddellijke bedreiging. Maar de drempelwaarde is grondig veranderd. Eéns was deze drempel een psychisch-fysieke noodzaak, een bruggehoofd om nieuw terrein te verkennen, te veroveren en te exploiteren. Nu is zij het laatste struikelblok.
De drempel geeft niet alleen aan het incasseringsvermogen van de mens, maar ook wat hij meent te ‘mogen’ in- | |
| |
casseren. Het is de moraal en haar voorschriften, die de normale functie van de drempel heeft gebruikt, verzwaard en daardoor onbeweeglijker gemaakt dan zij feitelijk is.
Onbeweeglijker in ieder geval dan gewenst is om de mens die rol van ontdekker en beweger te laten spelen, die hij bezig is in te studeren.
De drempel hééft drempelwaarde. Niet meer. Wij moeten kunnen blijven verwerken wat er aan prikkels, gewenste of ongewenste, binnenkomt en onze verbeelding zo veel werk geeft, dat een donkere nacht de ziel wordt gelaten, om alle gegevens op hun plaats te zetten. Maar we zullen, zodra wij tot de omzetting van deze gegevens gaan komen, de drempel bewust gaan hanteren, om datgene binnen het beeld te laten, dat het universeel en open houdt, waardoor hij een blikvanger van visie zal worden.
Ik sprak over het bestaan van een verhouding tussen het onbewuste en bewustzijn. Beide vergroten zich aan elkaar, en het onderlinge verkeer is beter geregeld.
Vroeger gebruikte de droom ons, dat doet hij nog, maar wij weten het en gaan hem gebruiken. Iedereen die iets maakt weet dat hij de drempel zo moet kunnen schuiven dat de droom van werkelijkheid boven komt, al het andere kan hij niet gebruiken en wordt weggezet. Hij moet het bewust vergeten. Hij weet dat het niettemin aanwezig is en dat het zijn rol meespeelt. Maar een beeld is het gat, waarin die rol vergeten werd, waardoor hij beeld werd.
Het experimenteren, d.w.z. het bewust op en neer schuiven van de drempel, werd de techniek van de moderne kunst en wetenschappen. Daardoor verbrandt niet slechts ‘schoon- | |
| |
heid haar gelaat’, maar wordt het gezicht der wereld, zoals wij het bij overlevering leerden kennen, vertrokken in een richting die het resultaat is van een universelere benadering van de feiten. Dat is onze grootste ontroering, omdat daarin alle uitersten verenigd worden in een tegenspraak, geheimtaal, die de taal van het geheim spreekt.
Het heeft mij altijd verbaasd waarom men bij het lanceren van een raket van 10 tot 0 telt. Vroeger bij een schaatswedstrijd riep er iemand: één, twee, drie en weg was je. Telt men van 10 tot 0 omdat men al ‘aftellende’ tot de nooit omschreven nul raakt, waarmee men die andere onomschreven nul het beste kan benaderen? En is de nul zo nauw-omschreven omdat zij onomschrijfbaar is?
Talen en tekens verdwijnen in elkaar, om ons in contact te brengen met het universum. De ruimtevaart is op deze nul gebaseerd.
‘Het wonderbaarlijke en het positieve zijn een verbazingwekkende verbinding aangegaan,’ zegt Valéry ergens. Onze imaginatie houdt zich proefondervindelijk bezig met de realiteit van het gebeuren in mensen en dingen. Zij is geen romantische verbeelding meer, in de zin van ‘out of this world’. Nee, zij is in de wereld. Zij ziet zichzelf van gegevens voorzien door en zoekt die gegevens in de wereld. Het is de romantiek, die ontstaat uit het ‘wonderbaarlijke en het positieve’. De angst om bepaalde dingen en verschijnselen onder de drempel te houden is verdwenen. We zijn fantastische realisten en ontdekken daardoor een fantastische realiteit. Daarin gaan noodzakelijk vele werkelijkheden ten onder, die niet gebaseerd zijn op het beweeglijke
| |
| |
gebruik van de drempel. De drempel is zelf ‘nul’ en door hem worden alle bewegingen in de mens mogelijk. Hij is alleen maar veronderstelling, de X, essentieel aan leven en maken gebonden.
Door de drempel als ‘nul’ te zien, onbezwaard door de psychische lasten die hem onbeweeglijk maken, kan hij het uitzicht naar alle kanten van de menselijke mogelijkheden vrij houden. Er is weer gewoon onder en boven, oost en west, verleden en toekomst. Door die nul kruipen alle gebaren der mensen, en die gebaren samen geven als resultaat het gebaar en de belofte die de wereld is. Deze ‘nul’, ons oog is receptief en expressief, maar zelf blijft ze niet meer dan het gat van Moore, waardoor het beeld zijn ruimten krijgt.
De bewuste hantering van deze doorzichtige drempel is een van de verdiensten van moderne kunst en wetenschappen. Het kan niet vaak genoeg gezegd. De surrealisten, de dadaïsten, waren de grote bevrijders van het materiaal. André Breton kon op deze nul de mystieke eenheid van gebeuren vóóronderstellen, en er tevens in doordringen.
Door zichzelf en Europa tot nul te reduceren, konden de Europese kunstenaars tijdens de eerste wereldoorlog, Afrika zonder woorden maar vol beelden binnen laten komen. Heel een geweten, gebonden aan moraal en wetten, werd losgelaten, om herboren te voorschijn te komen. Herboren ten opzichte van zijn mogelijkheden, zijn materialen en zijn vormgevingen. Men werkte met de drempel, alsof hij een klep in een zuigperspomp was. Dat is zijn taak.
In de beeldende kunst, vooral in de beeldhouwkunst
| |
| |
werd binnen enkele decennia het stenen tijdperk overwonnen. De smid uit het ijzeren tijdperk kwam aan bod. Het proces gaat steeds verder. Plastic en andere moderne materialen worden nu gebruikt. We zijn nog niet aan het eind. En dat deze moderne materialen onmiddellijk naast hun praktische functie in onze samenleving, als expressiemiddel in de kunst terechtkomen, is een gevolg van de erkenning dat elk materiaal, van vodden tot uranium, niets anders dan uitdrukkingsmiddel van de mens kan zijn om zijn heelal te beschrijven.
We weten gelukkig ook niet meer wat kunst is. We leven binnen vormen van uitgang. Soms krijgt het geweld mens gestalte in een grandioze vorm. Soms is de vorm slechts een aanloop, een deel van de boedelbeschrijving, fieldwork, dat pas door de research en het laboratorium geplaatst kan worden. Maar elk element, geplaatst binnen het ‘Periodieke Systeem’ dat wij kennen, verandert dat element op zichzelf niet, maar maakt er een nieuw systeem van. Hieruit volgt op een andere wijze opnieuw dat het deel het geheel kan bepalen en omvatten.
Het is gemakkelijk en lijkt abstract te praten over een bewuste ‘drempeltechniek’, want onder dit woord gaat een strijd schuil, gevoerd tegen oordelen en vooroordelen in vaak onmogelijke menselijke situaties. Geen poëzie die daar geen blijk van geeft. De maker moet namelijk de drempel leren bewegen die hij meekreeg als vast fundament van aanpassing aan en levensmogelijkheid binnen een maatschappij die op vastheden en zekerheden meende gebouwd te zijn.
| |
| |
De weg is geplaveid met bloed en tranen. De studie van de mens en zijn gedragingen op aarde moet zich uitstrekken over honderdduizenden jaren om überhaupt ‘beweging’ te kunnen zien, zegt Teilhard de Chardin terecht. Van de zwaartekracht naar de toestand van gewichtloosheid is een enorme stap. We zijn de ‘intruders into the dust’, maar dan in de hemelse, uitdijende nevels en de ‘stof’ der aarde. Het duurt lang om van ‘stof’ tot ‘stralingspatroon’ te komen, daarvoor moet een hele wereld van overtuigingen, leven en denken, afgeschaft worden. We hebben onlangs een heel stuk van die afschaffing mogen meebeleven, en weten wat dat kost.
Zelfs door de mensen heen, die liever blindgangers zijn dan blinde zieners, voltrekt zich iets dat meer en meer de mogelijkheid openlaat tot het vinden van een menselijk gezicht. De drempel gaat naar beneden, of men wil of niet.
Een voorbeeld: Dook voor de oorlog de fiets op in het gedicht en werd die fiets als ‘vondst’ binnen de poëzie juichend binnengehaald, na de oorlog was er geen gebruiksvoorwerp, geen term van wetenschap of techniek, geen uitdrukking van de straat of het werd binnen het gedicht gehaald. Beelden staande op een bepaald ritme en voor een wijze van leven.
Want onder de namen liggen mensen, mogelijkheden, dieren en dingen. De namen wegrukken en hun de speelruimten teruggeven is altijd meer dan een spel met woorden. Er worden werelden omvergeworpen, klakkeloos aanvaarde levenssystemen sneuvelen in en door de taal.
Dat heeft niets te maken met ‘woordkunst’, zoals zo graag
| |
| |
gezegd wordt. Die kunst zou nl. niet zoveel conflictstof kunnen opwerpen. De mensen vermaken zich met puzzels, ze ergeren zich er niet aan.
Als de drempel naar beneden gaat tot nul, wordt het woord, de daad, de vorm polyinterpretabel. Omdat het niet uitgaat van zekerheden, maar van de essentiële erkenning, uitgesproken of niet, dat geen systeem de volledige mens kan bevatten. Nul geeft de speelruimte niet alleen van de betekenissen maar ook aan de betekenissen.
Samuel Beckett schreef een essay, als vriend van James Joyce, in het boek Our Exagmination round his Factification for Incamination of Work in Progress: Here is direct expression-pages and pages of it. And if you don't understand it, Ladies and Gentlemen, it is because you are too decadent to receive it. You are satisfied unless form is so strictly divorced from content that you can comprehend the one almost without bothering to read the other... The form that is an arbitary and independent phenomenon can fulfill no higher function than that of stimulus for a tertiary or quartary conditioned reflex of dribbling comprehension.’
De vorm gaat onder de drempel, om veelvormig, variabel weer boven te komen. Taal wordt polyinterpretabel, omdat het nooit meer was dan vorm voor het ‘onbetekende’, voor dat wat niet te ‘betekenen’ is, maar slechts te benaderen. We leven binnen benaderingen, niet binnen omschrijvingen, als daarin ‘nul’ niet is opgenomen. Te weten dat dat altijd het geval is omdat het niet anders kan, schept geen gemakkelijke vrijheid, maar de moeilijkste omdat vrijheid tot nul gereduceerd wordt.
| |
| |
Vrijheid is nl. een feit geworden.
Vrijheid werd daardoor ook absurd. De benadering van het leven via het principe van de absurdheid was weggelegd voor de existentialisten. Zij spraken erover, maar op een wijze, die nog altijd op oude filosofie en oude metafysica berustte. Zij lagen nog binnen de ‘lijn der ontwikkeling’. Heel het werk van Camus en Sartre was één poging in ‘proza’ om los te komen van die ‘lijn’, maar via de middelen die deze lijn hadden gemaakt en onderhouden. Ze waren niet ‘colloquial’, ze waren ondanks het schot van ‘l'Etranger’, een schot omdat de zon zo scheen, nog altijd ‘logisch’.
Waarom schreef Beckett, als Ier, zijn stukken in het Frans? Hij gaf zelf het antwoord: ‘Parce qu'en français c'est plus facile d'écrire sans style.’ Maar: ‘Le style c'est l'homme,’ zoals men zei. De mens was nergens meer.
Beckett vond een vorm die berust op het gemis aan verband tussen woorden en daden. Dat is inderdaad absurd. Omdat ze beiden tot ‘nul’ gereduceerd werden kon het absurde theater ontstaan. Maar nog altijd ontstond het als reactie op een interpretatie van het leven dat het absurde niet had geabsorbeerd als een reëel bestanddeel van dat leven.
‘Waarom doodde je hem?’
‘Omdat de zon zo fel scheen’
Daar begint het moderne drama. Tragedies bij gebrek aan tragedie. Immers woorden en daden leven in discrepantie met elkaar. De drempel ging naar beneden, maar net zo snel omhoog.
Het theater kan de mens nauwelijks beroven van ‘het ge- | |
| |
baar’. Niet van het gebaar dat de taal is noch van het gebaar dat het theater altijd zal blijven.
Toen Brecht teleurgesteld was, zoals andere toneelschrijvers, dat het publiek lachte op ogenblikken dat hij dacht een les te geven, het doet er niet toe waarin, was hij het slachtoffer van de onderschatting van de taal. Hij wilde op ‘intelligente’ wijze, en intelligent was hij, zijn publiek overtuigen. Het publiek had echter zijn eigen interpretatie van de taal reeds klaar liggen. Het vindt alleen maar wat het wil en waarvan het overtuigd kan worden. Door ‘het theatrale’ in zijn stukken en opvoeringen zover mogelijk weg te drukken, bereikte hij een ‘theatrale’ reactie. Hij kon dat alleen als ‘anti-theater’-man.
De Assimil-methode, waarmee Ionesco Engels wilde leren, bracht hem tot het schrijven van zijn eerste stuk: La Cantatrice Chauve. De kale zangeres. Geen taal meer, alleen nog gemeenplaatsen, gelukkig gerangschikt op een wijze, die meer ‘gemeenschappelijkheid’ inhield, meer ‘lyriek’ zelfs.
Het ‘lyrische’ theater gaat uit van dezelfde premissen: omdat het woord en zijn betekenissen tot nul gedegradeerd zijn, kon het het woord weer onbetekend gebruiken en er alles mee doen wat het wou. Het ging uit van de eenheid tussen gebaar en taal, soms zelfs was de taal de enige basis.
Ik geloof dat het absurde en de taal elkaar ontmoeten in de éénheid mens waaruit zij als twee specialisaties ontstonden.
We zullen ons evenzeer van het absurde als van de taal moeten bevrijden. We zullen van reactie tot actie moeten
| |
| |
komen. We zullen onze universaliteit op basis van niets, van nul, moeten erkennen en maken.
Welke vorm daarvoor ook gevonden mag worden, het zal altijd een polyinterpretabele zijn, zoals elke vorm was die bewust of onbewust door ‘nul’ ging. Het feit dat wij door ‘nul’ moeten is niet slechts ‘the tragedy of language’, maar de essentiële tragedie van een tekort, de mens blijkbaar ingeboren. Te weten dat juist dit tekort ook de mogelijkheid heeft geschapen tot alles, en zelfs het teveel, is een feit waaraan geen moderne maker meer zal kunnen ontkomen, zonder over te schrijven wat een ander al gemaakt heeft.
Nu komt de paradox van alles: Iedere maker scheidt in eigen vormen af de weg die hij moet gaan om tot ‘nul’ te geraken. Want ook die weg is inclusief. De meest individuele zal de meest collectieve basis van ‘verstaansmogelijkheid’ bereiken. D.w.z.: het meest polyinterpretabele stuk kan komen uit de meest individuele maker, de ‘origineelste’, zoals onze taal dat zo goed uitdrukt. Hij is iemand omdat hij origineel is in visie en oorsprong; origineel vanwege het eerste gezicht dat door zijn geboren-zijn heen schemert. Het gezicht van vóór zijn geboorte.
Er is door wetenschap, techniek en kunst een wereld van vormen geschapen, waardoorheen men meer en meer het mogelijke gezicht van de mens gaat vermoeden. Hij is op weg. Tegenstrevers en ‘ongelovigen’ mogen het tegendeel beweren, zij mogen de sluier van Maya over alles werpen, om eigen figuur te redden, de ‘vooruitgang’ ten koste van wie of wat ook zal doorgaan, omdat het avontuur zich niet
| |
| |
laat onderdrukken. Explosies, zoals oorlogen, hebben altijd de ontwikkeling versneld, beweert men. Dat kon alleen omdat de onbeweeglijken in tijden van ‘vrede’, vrede en gemakzucht op één lijn stelden.
Onverwerkt worden de vondsten ingedeeld, ongevaarlijk gemaakt en onder de drempel gestopt. Op die drempel legde men zich ter ruste en sliep slecht. Wat de dagen en daden verborgen, openbaarden de nachten en dromen. De sluier wordt onverbiddelijk afgetrokken, dan krijgt de wereld één gezicht. Laat het een Apocalyps zijn maar met de volgende interpretatie: dat wat onder en boven de drempel ligt in één groot gemeenschappelijk weten en niet-weten zal samenvloeien en alle bestaande wereldbeelden zal overspoelen tot dit éne gelaat vol mogelijkheden.
Ik weet, met één misgreep kunnen we het gezicht van aarde en mensen verschroeien. In welke handen liggen tenslotte de macht en de energieën van nu? In de handen van verlate achttiende-eeuwers. Zij stoppen de reus die ze in één bliksemflits hebben waargenomen onder de drempel en koesteren hem daar als een sprookje. ‘Political plans for the new world, as shaped by the statesman, are not fantastic enough. The only conceivable way to catch up with atomic energy is with political energy directed to a universal structure,’ aldus de New Yorker in 1945.
Aftellen tot nul zal het moeilijkste zijn dat politici ooit leren, en als ze het al willen leren, zal elk regeringsstelsel dat wij tot op heden kennen in een nieuwe context komen te staan, d.w.z. een universeel gezicht moeten krijgen.
‘Wat uiteindelijk de mensen van vandaag in twee kam- | |
| |
pen dreigt te scheiden is niet de klasse, maar een geest, de geest van beweging. Hier degenen die de te bouwen wereld zien als een comfortabele verblijfplaats; ginds degenen die haar zich alleen maar kunnen voorstellen als een machine om vooruit te komen - of liever: als een organisme in vooruitgang. Hier de “burgerlijke geest” in zijn wezen; ginds de ware “werkers van de aarde”, zij van wie men gerust kan voorspellen dat ze - zonder geweld of haat, maar zuiver als gevolg van biologische overheersing - morgen het menselijk geslacht zullen uitmaken. Hier het afval; ginds de bewerkers en de bouwstenen van de planetisatie.’ Dit schreef Teilhard de Chardin in De toekomst van de mens.
‘Der Mensch ist ein Werdender,’ hij moet overwonnen worden. Daarom de bewuste drempeltechniek. We beschikken over de gegevens, het grootste gegeven zijn wij zelf. De makers hebben altijd met zich zelf en hun materiaal te maken. Zij kunnen elkaar alleen ontmoeten in de ‘o’, het gemeenschappelijk oog, waarbinnen beide transmuteren in andere vormen en mogelijkheden.
Waar blijft tenslotte ons ‘onderbewuste’? Waar blijven onze ‘archetypen’? Liggen zij nog altijd onbeweeglijk diep op de bodem van de zee? Raakt hen de beweging niet? Deinen ze al mee? Zijn ze al ontdooid? Wachten ze misschien alleen nog op hun bevrijding? Willen ze slechts van begrippen en namen gezuiverd worden? Wachten ze op hun bewegingsvrijheid? Zullen we hen onder de namen en begrippen vandaan halen en de vrijheid hergeven om één te worden met al het andere binnen die éne woonruimte mens, waarin zij altijd al samen woonden? De archetypen,
| |
| |
deze vaste bundels van geconditioneerde reflexen, verbleken langzamerhand tot ‘typetjes’. In het absolute nulpunt van de geest is ook het onderbewuste met al zijn archetypen in het bewustzijn gepompt. Dan is de ‘unio mystica’ een feit geworden en de mystiek zelf opgeheven. Dan heeft de volledige realiteit in de mens haar woonruimte gevonden en kan het gereedschap worden opgeborgen met drempel en al.
En wat is de ‘volledige mens’? Een ruimte scheppende werkhypothese, niet meer! Hij zal nooit nalaten zijn vondsten in namen en vormen te hullen en te fixeren. Hij kan niet anders. Maar hij is de sfinx die zijn eigen vuur en as bouwt en de vleugels om eraan te ontstijgen. Zijn ‘ware’ gezicht is een fictie, als men niet al zijn gezichtentrekkerij au sérieux neemt. Hij is uitgerust met een formidabele batterij ‘make up’. Hij heeft steeds een ander gezicht. Hij is onthullend en verbergend en leeft binnen die kracht.
|
|