| |
| |
| |
Niemandsland
Leeg noch niet leeg kan men het noemen
In de leegte van ‘niet-taal’ is de tweede versie van de broek begonnen. De eerste was taal, was gedachte meer dan beeld. De woorden leefden nog in hun beperkingen, in hun betekenissen. Zij waren nog niet onbetekend geworden. Pas als zij onbetekend zijn, ‘leeg’ in de zin van bovenstaand motto, kunnen zij teken worden. De woorden worden zolang gewogen tot ze licht genoeg zijn bevonden. Dan zijn ze hanteerbaar. Dan kan het creatieve proces zijn wonderlijke gang beginnen. Het is een proces van leeg en niet leeg. Een proces van bewustwording door ‘iets’ te maken uit het ‘niets’. Iets dat men nog niet kent, maar al makende tot zijn gevormd eigendom wordt.
Voor wit papier, het ongeschreven blad, is het lang wachten. Het moet niet zwart op wit worden, maar wit op wit, licht op licht. Het onbeschreven blad vraagt als zijn benadering, de onbeschreven schrijver. Zijn bedrevenheid alléén kan hem niet helpen. Het papier dicteert: word wit als ik, eerder kunnen wij niet samengaan. De schrijver moet zijn schepen achter zich verbranden. Hij moet bewust leren ‘vergeten’ om het vormend principe van broek en oktopus
| |
| |
zijn volle kans te geven. Er werd vooraf gedacht en niet gedacht. Ogenblikken van ijl niets bleken plotseling vruchtbaar te kunnen zijn. Er schoten hem dingen te binnen, er schoten dingen uit. Hij verkeert in een staat van vreemde opwinding of doffe melancholie. Hij springt op in zijn dromen, zoals Majakowski deed nadat hij drie dagen lang had nagedacht hoe een eenzame zijn tedere gevoelens voor zijn geliefde onder woorden kon brengen. De avond van de derde dag ging hij met hoofdpijn naar bed, zonder dat hem iets te binnen gevallen was. 's Nachts kwam het plotseling:
werde ich hüten und lieben
wie ein Soldat, verstümmelt im Krieg,
niemandem nütz, niemand zu eigen,
Hij sprong van zijn bed, nog half slapend en noteerde slechts: ‘einziges Bein’, op een sigarettendoosje. De volgende dag had hij er twee uur voor nodig om erachter te komen, wat dat voor een ‘einziges Bein’ was en waar het vandaan kwam.
Met de vondst van de titel is het boek niet klaar. Het is een vondst met speelruimte. Het is een richting, een ruimte, een wegwijzer.
Het is ook een blikopener. Meer dan dit alles is het nog niet. Toch vormde de ‘vondst’, gehoord op de adem van een ander, de ‘inspiratie’. En ik kon geïnspireerd worden omdat er bewust en onbewust in mij een situatie was geschapen, waarop de vondst ‘gehoord’ kon worden. La
| |
| |
Poésie est faite par tous, maar er zijn slechts weinigen die haar horen.
Er was een spanningsveld, een krachtveld aanwezig waarop het woord viel en het hele wonderlijke net van gevoelens, gedachten, dingen, mensen, verschijnselen en verschijningen, werd erdoor aan het trillen gebracht.
Het hele creatieve proces bestaat uit een opeenvolging van momenten, waarin de ‘vondsten’ het spanningsveld raken en in zijn geheel in trilling brengen. De vondst wordt daardoor boven zichzelf uitgeheven. De vondst wordt deel van een krachtveld, waarin zij nooit eerder functioneerde en verandert ten gevolge daarvan. Het zijn momenten, doorzichtig als kristal en net zo ‘leeg’.
Alles speelt zich af tussen ‘leeg’ en ‘vol’. De poiètès, de maker leeft in de spanning tussen hetgeen hij kent en wat hij vermoedt: ongekende vormen! Die moet hij kenbaar maken. Hij kan dat alleen door ze te maken. Dat is de weg die hij moet afleggen. Intuïtief weet hij dat weg en doel één zijn, en dat zij in hem aanwezig zijn: Pijl, schutter, boog, afstand en doel zijn in beginsel één. Eén moment van ‘verlichting’ en zij vallen samen in het beeld dat dit moment onfeilbaar vorm geeft.
Alles wat hij zocht en al het andere dat hij vond worden in dit ogenblik gekristalliseerd. Er is veel zweet nodig voor één ogenblik van kristallisatie. Na veel moeite komt dit ogenblik van eenwording met de materie als een verrassing. Het raadselachtige is dat de vondsten, dankzij een vreemd en zeer gevoelig mechanisme, dat blijkbaar gedreven wordt door de eerste schok van herkenning, ‘vanzelf’ hun plaats
| |
| |
vinden in het patroon, waarin de conceptie van het werk heeft voorzien. Alsof de vondst er een vermoeden van had. De maker heeft dat in ieder geval wel. In zulke momenten van creatieve spanning, in zijn ‘volle leegte’, schijnt hij alleen maar tegen dingen aan te lopen, die hij gebruiken kan. Het lijkt of het hele leven, hijzelf en alle verschijnselen zich vanzelf in dat voor de maker nog ongekende patroon voegen. Met een handvol scherven bouwt hij een universum, waarvan hij zelf het trillend centrum is. Al trillende openbaart hij zichzelf.
Hij leeft in momenten van een zeldzame volledigheid. Het lijkt of hij alles kan. Alles schijnt naar zijn hand te staan. Hij werkt op meer dan tweehonderd procent van zijn vermogens. Hij staat daarin blind en wordt daardoor ziende. Op dat ogenblik vertegenwoordigt hij het meest perfecte mechanisme op aarde, dat hij toch zelf bedient. Hij is dupe en heerser van alles wat in hem leeft en opspringt.
In deze vervorming ten opzichte van alles wat hij is, vormt hij het ongekende. Hij voegt een nieuw stramien toe, een nieuwe ordening aan wat er tot op heden bestond en gezien was. Hij voldoet aan de hoogste eis die men hem kan stellen: iets maken dat er voordien niet was, althans in deze vorm niet was. Hij vernieuwt zichzelf aan zijn vondsten, al zijn het kranteberichten, en schept daarmee een nieuwe wereld.
Deze wereld gaat niet alleen hemzelf aan. Omdat hij zo diep dook dat blindheid hem ziende maakte, zag hij een ruimte waarin velen kunnen leven, en onbewust reeds leefden. Hij ontdekte wat er al was, maar nog geen vorm had
| |
| |
gevonden. Dit spel is eindeloos, mits een groot verlangen, en magisch heimwee hem stuwen door de wereld der verschijnselen. Dan valt sneeuw rood omhoog, worden de paarden blauw, leeft hij in de gestalte der stem en vervormen zijn oren elk geluid, omdat hij op hogere frequentie leeft. Het gehele spectrum wordt zichtbaar, ook die delen die buiten ultrarood en ultraviolet liggen. Hij is de grootste ‘lener’ van al het bestaande, van alle woorden, klanken, en vormen. Hij leent en vervormt. Want vormen is noodzakelijk vervormen.
Voor men kan gaan vervormen zal men afstand moeten hebben genomen van de bestaande vormen. Eer men daartoe overgaat, moet men ervan overtuigd zijn dat er meer in de wereld is dan men ziet. Men moet gemerkt hebben, aan den lijve ondervonden, dat men in overleveringen leeft, dat onder de namen en vormen mensen, dieren en dingen liggen begraven. Zij lijken dood. Zij zijn alleen maar schijndood.
De realiteit is onuitputtelijk. De wereld is nog niet klaar. De mens evenmin. Juist de vormen die men vond om de wereld bewoonbaar te maken en de realiteit te omvatten, maken mens en realiteit onbeweeglijk. Vormen verstenen.
Elke kunstenaar weet dat, elke wetenschapsman, die iets wil ontdekken ook. Vandaar mijn ezelsbrug van de ‘leegte’, die ‘vol’ kan stromen. Daarvoor zal men zich ‘leeg’ moeten maken van alle vormen, en bestaande voorstellingen omtrent de realiteit. ‘Man muss Gottes ledig werden,’ zoals Eckhard zegt, wil men hem kunnen zien.
Dit ‘leegmaken’ is een essentieel onderdeel van het crea- | |
| |
tieve proces. Elk boek, gedicht, schilderij of beeld dat men maakt, vormt tevens een onderdeel van dit ‘leegmaken’. Men pelt steeds een nieuwe schil van de vrucht om die mysterieuze pit te vinden, of een deel van dat mysterieuze netwerk, waarop het bestaande wereldbeeld vertekend wordt tot het ongekende gezicht dat men vermoedt. We bouwen de ene illusie met de brokstukken van de andere.
In hoeverre een kunstenaar erin slaagt de realiteit steeds een andere vorm te geven, is afhankelijk van zijn vermogens, zijn persoonlijke aard, aanleg en talent, zijn sensibiliteit, zijn intuïtie en intelligentie. Hoe meer hij kan omvatten hoe meer werk hij zal hebben om ‘leeg’ te raken. Want het gaat om de bevrijding, om het moment van ‘inzicht’ en ‘verlichting’ en zijn gave en wil dat moment te bereiken en uit te buiten.
Ik vond in het Zenboeddhisme een methode tot vrijmaking. Ik ben geen Zenboeddhist, maar de koans, het voortdurend hameren op de beweeglijkheid van het leven, gaf mij inzicht in het creatieve proces. Een standpunt is een uitgangspunt en als men is uitgegaan, heeft men het standpunt verlaten. Geen enkele reden om het verder met je mee te slepen. Elke beweging dient om een afstand te overbruggen, en al overbruggende maakt men de brug. Is men over de brug, dan kan men de brug vergeten. Opnieuw dient men zich te bevrijden van het bouwsel dat men zelf maakte. Er zijn natuurlijk kunstenaars die hun eigen bouwsel zo gaan liefhebben, dat zij het steeds opnieuw maken, zij kunnen de kopieerders van zichzelf worden. Er zijn er ook die de brug, als zij klaar is, weer afbreken en zien dat er op de- | |
| |
zelfde fundamenten en met de brokstukken iets anders gemaakt kan worden. Een toren bijvoorbeeld, om meer te gaan overzien. Elk volgend werk, mits men zich van het voorgaande weet te bevrijden, heeft een ander gezicht. Het werd gemaakt vanuit een ander uitgangspunt. Misschien gaat het zover dat de maker dit uitgangspunt tot ‘nul’ kan reduceren. Dan is hij ‘vrij’, dan zal elke techniek, elk uitdrukkingsmiddel door hem gebruikt kunnen worden om tot vrijere vormen te komen. Dan zal de syntaxis een slechte tijd krijgen. Hij vindt ritmen, en woordcombinaties, die niet eerder voorkwamen. Hij heeft zijn interesse in de bestaande vormen verloren. Hij ziet geen hoofdpersonen meer, geen verhaal en geen ‘clou’. Hij zwemt rond in een baaierd van fenomenen, en zal die op zijn wijze gaan ordenen.
Het aantal variatiemogelijkheden, voor mijn part op hetzelfde thema, wordt groter naarmate de maker zich heeft bevrijd van het standaardleven dat hem omringt. Wij denken allemaal in beelden, zegt Hölderlin. Wij verbeelden een realiteit die in haar geheel nooit ons deel kan worden, zeggen anderen. Maar de Boeddha woont in ons allen. Wij hebben allemaal de mogelijkheid tot ‘vrijdenken’ en ‘vrijbeelden’. En dat juist door de beperking die wij zijn. De benadering van het creatieve proces is in feite een filosofische. Het creatieve proces zelf is een zéér complexe synthese van ons kunnen op topkracht.
Dit proces achterhalen is de opdracht van lezer en criticus, en soms zoals nu van de maker zelf. Voor hem, die de bevrijding liefheeft, en deze al makend stolt in steeds andere
| |
| |
vormen, wordt hetgeen hij maakte ook een beperking van eigen mogelijkheden. Hij moet de bewustwording doordrijven tot het omgekeerde proces van zich bewust maken van hetgeen hij tot op heden deed. Dat is de paradoxale situatie waarin iedere maker zich op een gegeven moment gaat bevinden. Kennistheoretische problemen gaan hem bezighouden. Niet omdat hij denkt er ooit achter te komen hoe een werk precies tot stand komt, echter om door de averechtse benadering zijn lezers te leren kennen, dat deel van zichzelf dat hem tot op heden ‘ontsnapte’. Hij wil niets liever dan deze escape line vrijhouden. Soms moet hij haar vrijmaken. Dit wordt op den duur een essentieel deel van het creatieve proces zelf. Want wat er gemaakt werd door anderen en door hemzelf, de overleveringen en ‘bevrijdingen’ die men hem aandeed en die hij over zich liet komen, kunnen uitgroeien tot even zovele belemmeringen voor het nieuwe dat hij gaat maken. Het nieuwe, deze andere ordening, die achter de dingen en woorden ligt, moet hij vinden. Zoekende vindt hij wat hij niet zocht. De verrassing! Hij wordt verrast en dient zijn verrassing te verwerken, met hetgeen voorhanden is. Hij moet gewoon aan het werk gaan om te vinden. Hij slaat een richting in op een conceptie die hem vrijheid van handelen geeft, binnen de eigen beperking die elke conceptie eigen is.
Hij gaat daardoor iets ‘eigenaardigs’ zien. Aan zijn eigen aard ontsnapt hij nooit. Het bepaalt immers zijn wijze van ‘leegmaken’ en ‘leegworden’ niet alleen, maar ook zijn specifieke mogelijkheden van ‘volstromen’. Men kan slechts zo vol worden als men leeg kan raken. Het is een vreemde
| |
| |
drempeltechniek. Techniek is nauwelijks het goede woord, want het impliceert meer bewuste beheersing van zichzelf, het maken en het materiaal, dan men kan veronderstellen. Het is daarom dat we spreken over een ‘open’ einde, maar te weinig over het ‘open’ begin. Een boek zou met drie puntjes moeten beginnen, zonder hoofdletters, zonder ‘begin’. Daarmee is aangegeven dat de doorsnede van elke seconde leven op aarde willekeurig is, en tevens erkend dat wij ons bewegen op een stroom van gebaren, die wij onderbreken waar het ons mogelijk is. Nauwelijks kan men zeggen: waar men wil. Want wij zijn zelf ingebed op die stroom die ons voortdrijft, waarin wij zelf vielen, maar worden door de stroom nauwelijks als onderbreking ondervonden. We vielen en werden opgevangen en zodra we drijven komt onze ‘wil’ boven. Allereerst als herkenning van omgeving, dan als herinnering van al hetgeen de stroom reeds meevoerde en waarvan het geen weet heeft, als wij het geen vorm geven.
Er bestaan geen zekerheden op dit gebied, wel een soort blind vertrouwen. Daarom veronderstelde men waarschijnlijk reeds in de oudheid dat dichters blind zijn. Die ‘blindheid’ is vaak verkeerd begrepen, juist omdat men haar meende te kunnen begrijpen. Deze soort blindheid bestaat echter juist bij de erkenning van het feit dat er diepten zijn in onze menselijke geest, wat men daaronder ook mag verstaan, die nauwelijks te omschrijven zijn, die alleen maar door blind vertrouwen en duiken met ogen dicht, ondergaan, doorvoeld en ‘vervormd’ kunnen worden. Wij leven in beelden omdat de werkelijkheid in haar totaal door
| |
| |
ons nauwelijks te vatten is. Elk begrip, elke vorm die wij vonden, is door haar sterfelijkheid daarvoor een bewijs.
Begrijpen is een handeling. Wij leggen onze hand op het ding, het fenomeen en zeggen: wij hebben het ‘begrepen’. Wij hebben het ding daardoor ‘hanteerbaar’ gemaakt, maar ook onzichtbaar. hebben een magische handeling verricht. Wij voelen, zoals Gerard Diels destijds zei: dat er een paard van heimwee op onze borst rust.
Dit paard moet ons heimwee niet alleen ‘verbeelden’, het moet dit heimwee bezweren tot iets dat draaglijker is. Filosoferen, zei Plato, is leren sterven. Leren sterven volgens mij is, leren zien hoe en waarom iets sterft, iets bevriest. Dan komt men tot de verschrikkelijke ontdekking dat geen vorm, geen beeld dat men vond en maakte, meer kan zijn dan een graf. Maar ook dat men via dit beeld, via die vorm anderen kan laten opstaan uit het andere graf dat zij bewonen.
Hiermee is de verhouding tussen maker en consument voldoende omschreven. Zij kennen elkaar niet. Liefde op het eerste gezicht, die veelal blind is aan vertrouwen, kan hen tot elkaar brengen, en zich aan elkaar laten ontdekken. De ontdekking heeft dus alleen maar zin omdat zij ‘gedaan’ werd. Daarna moet iedereen die ontdekking overdoen, als hij wil..., als hij kan.
Wij kennen elkaar niet. Het is een wonder de filosofieën te lezen over het ‘kennen’. Al het leven is herinnering. Of: panta rei, oeden menei; of ‘das Seiende vom Sein’; of ‘die Welt is meine Wille und meine Vorstellung’. Zij vormen de basis van even zovele benaderingen van de ‘realiteit’ van
| |
| |
het vooronderstelde netwerk waarin wij leven. Ieder uitgangspunt is een uitvalsbasis, waarop het geheel omhelsd kan worden. Maar verlaat men het uitgangspunt niet, dan zal men blijven hangen niet slechts in punten maar ook in komma's en de hele rest van ‘leestekens’. Een leesteken dient dan als aanduiding van hetgeen niet gezegd, niet onder woorden gebracht kon worden.
In de Zohar-geschriften begint een boek met de letter B. Waarom, omdat de B naar de leeskant open is, gesloten aan de kant van de marge. Hiermee werd aangegeven dat god voor het begin stond. Hiermee werd de vraag naar het ontstaan, de schepping van god zelf, afgesneden. Het was daarom dat Hoeang Po, een der rigoureuste Zenmeesters, iemand die naar de zin van het leven vroeg, een klap in het gezicht gaf. Die vraag is voorbarig, zoals de veronderstelling van de zin zelf voorbarig is. Vooruitkijken op ‘niets’ is de enige ‘veronderstelling’ waarvan men uit kan gaan.
Als ik zei dat de benadering van het creatieve proces een filosofische zou zijn, dan neem ik dat terug. Want het is in feite een ‘mystieke’. Wil men dit proces doorgronden, dan zal men moeten beginnen op dezelfde grond als de maker begon nl.: zonder grond onder de voeten. Men begint op een hoop veronderstellingen en vermoedens, die men verbeeldt. Al verbeeldende maakt men de ‘weg’. De weg zelf is de gang van de mens op aarde, de tastende, de zoekende, de vindende. Hij is onzeker in het begin, al overvalt hem bij de eerste regel een ongekende zekerheid.
Hij is letterlijk blind van zekerheid. Hij is niets meer en niets minder dan ‘een kind der tienduizenden’, een derde
| |
| |
persoon beladen met individualiteit. Hij individualiseert zijn heelal in een serie ongekende verrassingen en vondsten, en dat in blind vertrouwen, nauwelijks in zichzelf, maar in hetgeen dat in hem ‘opkomt’. Hij heeft daarop niet alleen lang genoeg gewacht, hij heeft het moment al jaren in zichzelf voorbereid en gekoesterd. Voor hem is er geen plaats meer voor onzekerheid als de uitbarsting komt. Die is uit en te na verwacht. Hij is de akker die haar ontvangt, de goed voorbereide grond. Hij zinkt op het moment van openbaring in de vruchtbaarheid die hij voorbereidde. Hij duikt eruit op als een plant die alles van zichzelf weet en van de grond waaruit zij opspruit, maar dat weten alleen maar kan openbaren door plant te worden en uit te groeien. De plant transmuteert aarde en mest in de vrucht die zij zal gaan dragen. Zij is de synthese van aarde, mest en eigen mogelijkheden. Zij kan dat proces niet navertellen, noch voorspellen, al heeft zij het vermoeden van eigen volheid, en vormen, die haar zijn ingeschapen. En met dit woord hebben we de hele schepping menen te kunnen dekken. In den beginne was het woord. Het is een nieuwe benadering van het zijn, eeuwenoud en jong als nu.
De maker verkeert altijd in de paradoxale situatie van alles weten en zich op het moment van het maken van ‘niets’ bewust te zijn. Zodra die paradox zich aan hem opdringt moet hij die aanvaarden, uitdenken en naast zich neerleggen. Niet uit onderschatting, maar omdat zij na schatting een verteerbaar raadsel binnen het geheel wordt.
De mystieke benadering van het zijn gaat uit van de verbindingsmogelijkheden die er bestaan tussen alle dingen en
| |
| |
fenomenen. Zij vóóronderstelt een soort bindweefsel, dat aan het trillen kan worden gebracht, door één gebaar, door één woord, door één lijn, om zichzelf in haar geheel te openbaren. Elke trilling kan dat geheel zijn.
Dit is het ruimste uitgangspunt dat men kan innemen ten opzichte van het leven, zijn uitdrukkingsvormen en -middelen. Doet men dat niet, dan beperkt men zichzelf én in het maken én in het genieten van het werk.
Zodra men ‘openbaart’, want dat is maken, heeft men de sluier van Maya niet alleen opgelicht, maar tevens een andere vorm gegeven, waarna die vorm hetzelfde ‘versluiert’ als de voorgaande. Wij benaderen steeds hetzelfde raadsel op even raadselachtige wijze. Wij noemen het raadsel, omdat wij daardoor ‘vrijheid’ van handelen houden.
Wij erkennen het geheim, het ‘onkenbare’, door het kenbaar te maken. Wij veronderstellen een X van bindweefsel onder evidenties, om het geheim via andere evidenties te omschrijven. Wij gaan daardoor uit van de ‘inwisselbaarheid’ der evidenties. Er is altijd geld maar er is het oneindig aantal geldsoorten om ons geld te laten voelen, om ons in te laten ‘gelden’.
Zo tracht ik het mysterie van het creatieve proces duidelijk te maken aan de mysteries, waarin ik het kan omschrijven. Een gedicht gaat uit van het ‘dichten’, verdichten van de woorden. Het openbaart omdat het verduistert. Binnen deze paradox kan ik werken, en werkt ieder die iets maakt.
Als men X niet meer wil zien, binnen elke evidentie, dan hebben de evidenties hun zin verloren, zijn zij onbenaderbaar en onbeschrijfbaar geworden. Alleen op basis van een
| |
| |
veronderstelde interrelatie komt elk ding, elke verschijningsvorm tot zijn recht. In tegenstellingen omschrijft men alleen de tegenstellingen, het geheim van het bestaan en het ervaren daarvan. Deze ervaring heft de tegenstelling niet op, maar is gelijk aan de X, de basis, waarop men deze tegenstelling kan ervaren. Men kan alleen maar over tegenstellingen praten, omdat de woorden er zijn om ze op te heffen. Het duurt zo lang omdat in ieder woord die X verdisconteerd is.
Poëzie, zou men zeggen. Inderdaad, als het niet zo was dat er tussen poëzie en proza alleen maar het verschil bestaat van de werking die zij heeft op de lezer. Proza sleept mee, geeft de lijn aan, voert je verder, laat je niet los, is tiraniek, drijft je naar een doel, een uitkomst, een ondergang. Poëzie suggereert. Suggereert ruimte. Is die ruimte. Is aan de ‘betekenissen’ der woorden ontkomen, maakt ze onbetekend. Poëzie voert binnen, zegt verder niets meer. Poëzie is de erkenning van X. Zonder Mr. X geen detectives, maar nog minder poëzie.
En proëzie? Dat is gewoon een stap verder, zo ik wil, maar dan als erkenning van het feit dat poëzie en proza als uitdrukkingsmiddelen niet per se zo ver van elkaar verwijderd hoeven te liggen als de administrateurs der letterkunde dat in hun hoofd hebben gezet.
Als men die middelen nl. gebruikt om noch proza noch poëzie te maken maar iets daartussen, daaronder of daarboven, dan kan het resultaat een ontsnapping zijn aan de vaststaande vormen en aan de vaststaande omschrijvingen en vormgevingen van het leven.
| |
| |
Het verschil is niet groter en niet kleiner, het resultaat is gewoon iets anders. Daaraan zal men moeten wennen.
De uitdrukkingsvormen, de techniek, zijn op zichzelf niet belangrijk, dat worden ze pas door het resultaat.
Men heeft veel gesproken over de ‘dood’ van de roman. Ik geloof niet aan die dood. Ik geloof dat hij alleen maar verandert. In zijn vrij korte bestaan is er geen roman geschreven, de moeite waard om te lezen, die gelijk is aan een andere. Het woord roman zelf includeert de onbekende Mr. X, die zijn naam bedacht, en de andere Xen die hem schreven, en lazen. Er kan geschreven worden op duizend manieren en één is alleen maar goed, nl. die van de goeie schrijver. De rest is literatuur of haar historie.
Ruimte scheppen om in te leven, dat is de eigenlijke drijfveer van alle makers. Waarom? Omdat ze allemaal voelen dat ze te nauw behuisd zijn en daarmee geen genoegen nemen. We zijn geen volk! We zijn mensen met welomschreven ideeën die we al schrijvende verliezen. De rest blijft onbehuisd.
En wat is nu het creatieve proces? Het berust op ruimtevorming en het wil niet eng wonen. Het schept ruimte op de bewuste of onbewuste erkenning dat er meer ruimte bestaat.
Willens of wetens neemt het aan dat er een inwisselbaarheid van de fenomenen bestaat. Het ene staat altijd voor het andere. Het ene is alleen maar belangrijk omdat het het andere kan openbaren. Dat is mogelijk omdat het ene noch het andere in de expressie waarin wij het ‘kennen’, bestaat. Er bestaan alleen maar benaderingen en vormen die de rea- | |
| |
liteit benaderen, die wij niet kennen. Want alles is transformatie. We drukken de ‘natuur’ uit met ‘onnatuurlijke’ middelen. Een bloem in een gedicht is geen bloem. Het is het woord bloem met alle muziek die erin zit. De bloem zelf is er niet. Het woord geeft haar de geur geel en de betekenis rood, mits goed geplaatst.
Het eerste axioma luidt: gooi alle ‘weten’ overboord.
Het tweede: Behoudt alle kennis.
Het derde: Geef er geen zier om.
Het vierde: Gebruik haar wel.
Het vijfde: Geen raadsel te groot.
Het zesde: Denk en doe niet.
Het zevende: Denk niet en doe.
Het achtste: vergeet wat je doet.
Het negende: Vergeet wat anderen gedaan hebben.
Het tiende: Gooi alle negen overboord plus jezelf, duik onder, kom boven, wees verblind en zie.
Het elfde: Gewoon aan het werk.
Het twaalfde: Weet dat alle elf ratten opnieuw komen als ze in de gaten hebben dat het schip niet zinkt.
Het dertiende: Hecht niet te veel waarde aan het schip. Je kunt toch zwemmen.
Het veertiende: Reken niet uit, hoeveel de ratten kostten. Zij vraten het schip schoon.
Het vijftiende: Vergeet het schip. Het strandt vanzelf wel.
Het zestiende: Bouw een nieuw schip.
Het zeventiende: Geloof alleen in het water, dat je niet kent.
Het achttiende: Vergeet het water, en het schip.
| |
| |
Het negentiende: Weet dat ze alle achttien opnieuw komen, en vergeet dat ook.
Het twintigste: Vlucht niet en hou de deur open. Het zijn oude bekenden.
Wat is nu het creatieve proces?
Het is de transmutatie van de maker en zijn materiaal in iets anders dan maker en materiaal voordien waren. Hij gebruikt ‘niets’ om alles te maken. Het is het geheimzinnigste en meest verborgene, dat niettemin dagelijks voorkomt. Het hondje van Rembrandt, laten we dat niet vergeten, is geen hond, maar verf op een stuk doek. Als het blaft, blaffen wij, niet die hond. Dat is niet de kracht van de hond, maar van Rembrandt.
Misschien is de grootste X niet de maker, maar het materiaal.
Misschien zijn ze het samen, op diezelfde ongekende X.
Maar waarschijnlijk zijn maker, middelen en doel al bij voorbaat één.
En is dat het creatieve proces?
Heeft één van de poten van de oktopus nu een pijp?
En waarom die poot en geen andere?
Dat is het creatieve proces.
Wie zei het?
Mr. X.
|
|