te blijven hangen en zich kenbaar te maken op de vreemdste en onverwachtste ogenblikken. Zij krijgen een andere waarde, een andere klank ook. Zij groeien uit tot een kiemcel, een vormend principe. Zij doen dat ‘ten koste van hun welomschreven betekenis’, zoals Paul Valéry zegt in zijn essay: Poésie et Pensée abstraite.
Ik herinner me jaren geleden toen ik ergens in Twente op de fiets zat, dat er plotseling twee regels in mijn hoofd gingen rondwentelen:
er zijn er de velen die de stem maken
de weinigen die haar horen.
Ook deze regels verloren hun welomschreven betekenis. Zij verloren die door de herhaling, de ritmische herhaling, waarmee zij zich om het even waar en ongevraagd kenbaar maakten. Zij vormden de kiemcel voor De gestalte der stem. Het gaat ermee als met het gebed der boeddhisten. Door voortdurend de Boeddha aan te roepen creëren zij een ‘leegte’, waarin de gehele volheid van de Boeddha haar plaats kan vinden. Of, zoals Valéry opmerkt: zij veranderen taal in niet taal. Zij scheppen een vreemde leegte, een basis voor een poëtisch universum. Zij veranderen het uitzicht op de wereld. Zij draaien mij de neus om en laten me zitten met ongekende vergezichten en ongeziene mogelijkheden. Zij veranderen mijn wereldbeeld, zoals een wesp die voortdurend om je heen zoemt. Zo'n wesp doet je alles vergeten. Er is alleen nog ‘wesp’. Met een rake klap kun je er een eind aan maken.
Een broek voor een oktopus. Ik ben blij met deze woorden, die mij meer en meer voorkomen als een bundeling