Witje lachte en zei: ‘Maar hoe, Gitje?’
‘Wel, je hoeft alleen maar dikke kameraden met mij te worden, als je beter bent. En dan word ik van zelf wel een betere poes.’
‘Nu, dat lijkt me wel leuk,’ zei Witje, want eigenlijk had ze Gitje wel altijd bewonderd, omdat hij zoo flink was.
Gitje vond 't ook wel leuk, dat Witje dat zoo graag wilde en zei trotsch: ‘Dan word ik padvinder, want dan moet ik iederen dag een goede daad doen.’ Toen gaf hij Witje de peren en deze zei: ‘Heusch Gitje, je bent al lang padvinder, want je hebt zooveel goede dingen gedaan. Je hebt mij gered.’
‘En jij mij,’ lachte Gitje, maar hij was wat blij en trotsch, dat Witje dat had gezegd.
Toen namen Gitje en Witje afscheid, maar voortaan zagen ze elkaar iederen dag. Na een
Nog wat later mocht ze weer naar buiten...
poosje mocht Witje toen weer op en nog wat later mocht ze weer naar buiten. En eindelijk.... eindelijk.... mocht ze weer naar school. En zóó blij, zóó blij was Gitje, dat hij van zijn moeder nu ook eens een feest mocht geven. Een feest ter eere van Witje's beterschap.
Hij mocht er iedereen van school voor vragen en iedereen begreep, dat Gitje een heel dure les had gehad.
Maar zoo'n feest vond toch ieder maar fijn, vooral omdat het een tuinfeest zou worden.
Je ziet, dat de kleine poesen in poesenland al net zoo graag feestvieren als wij. Vooral, omdat ze