Moeder Piepjanus stond duizend angsten uit. Niet alleen om haar brutalen zoon Speksnoetje, maar ook om de zes kleine Piepjanusjes, die nu op een leeftijd kwamen, dat ze al af en toe alleen buiten het hol gingen spelen. Speksnoetje stelde wel telkens z'n moeder gerust, door haar te verzekeren, dat hem niets zou overkomen, maar als hij
met een veroverd hapje thuiskwam, kon z'n goede moeder het bijna niet door haar keel krijgen. Als ze dacht aan de vele ongelukken, die al waren gebeurd en aan de gevaren, die haar zoon moest trotseren, dan piepzuchtte ze vaak: ‘Ja, het spek wordt duur betaald.’
Plotseling gebeurde er iets met Kaaskrieltje! Ze schoot er wel niet het leven bij in, maar toch wel haar staart. Bijna had kater Knijpknauw haar te pakken, maar nog net ontglipte ze hem. Alleen verloor ze bij die ontmoeting de helft van haar staart. Meer dood dan levend, het bloedend staartstukje achter zich aanslepend, kwam ze in Muizensteyn aan. Speksnoetje had helemaal geen medelijden met haar. ‘Dat is het loon voor haar inhaligheid,’ zei hij.
‘Sstt!’ piepte moeder Piepjanus, ‘dat mag je niet zeggen. Dat lot hangt ons allemaal boven onze kop.’
De hele dag hoorde en zag men niets van Kaaskrieltje, doch toen ook de volgende dag geen teken van leven uit haar huisje kwam, ging moeder Piepjanus er even heen.
‘Eigenlijk moest ik je zo, als een muis in een val, laten omkomen’, piepte moeder verwijtend. Maar meer zei ze niet, want Kaaskrieltje lag er zo zielig bij. Zij stierf bijna van de dorst omdat ze hoge koorts had. Moeder Piepjanus zag dadelijk, hoe akelig Kaaskrieltje was. Ze had vuurrode oortjes, ze trilde als een riet en soms ijlde ze een beetje. Moeder maakte gauw wat melk met