schreeuwden de muizen. ‘Kom je je lange, inhalige muizesnuit nu eens hier in steken?’
‘Nou, en wat zou dat?’ vroeg Kaaskrieltje met een hoge piepstem. ‘Wat dat zou?’ piepte Speksnoetje met trillende snorharen. ‘Terwijl je ziet, dat je medemuizen bijna van honger sterven, steek je geen poot uit je mouw, om ze te helpen. Ons spek, mijn spek, peuzel je op. Moeder heeft haren op haar vel spijt, dat ze je ooit iets gegeven heeft.’
‘Zo’, piepte Kaaskrieltje, een beetje zenuwachtig, ‘wie kan mij beletten spek te halen, waar ik wil?’
‘Ik!’ piepsnauwde Speksnoetje. ‘Want je ging door onze gang en we kunnen je verbieden, van onze gang gebruik te maken. Alle muizengangen zijn vrij voor alle muizen, maar jij bent geen muis, je bent een kàt’
Dat was in Muizenland het ergste scheldwoord, dat men maar kon bedenken. Het werd dan ook een geweldige muizen-burenruzie. Kaaskrieltje zag wel, dat alle muizen tegen haar waren. 't Werd zelfs een heel gedrang rondom haar. Ze nam dan ook eindelijk maar de poten, anders was het misschien nog lelijk met haar afgelopen.
Kaaskrieltje verscheen ook niet op het feest. Het speet haar nu toch wel, dat ze zo onaardig was geweest. Ze kreeg niets van de lekkernijen, die op het marktplein opgestapeld lagen en waar omheen de muizen een dansje maakten. En nog meer speet het Kaaskrieltje om het dansen. Wat had ze graag een stepje gedanst met den burgemeester en andere muizenmannen.
Zó wordt de hebzucht dus bestraft, óók in Muizenland. Kaaskrieltje kon toekijken van achter haar gordijntjes. En een pret, dat de muizen hadden! Toen al het heerlijks opgepeuzeld was, toen zelfs de laatste kruimels verdwenen waren, wipten de muizen een voor een door het kelderrooster naar buiten. Buiten stond de maan hoog aan de hemel. 't Rook er wel niet zo fijn naar spekvet als in de kelder, maar 't was weer eens wat anders. De muizenpolka werd met veel zwier gedanst, nadat er vlug een orkest was samengesteld van de beste piepers. In lang hadden de