Geuzenliedboek 1940-1945
(1975)–H.M. Mos, M.G. Schenk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Een doodgewone man.aant.Ik ben een doodgewone man,
Die moeilijk iemand haten kan,
Maar Hitler moet ik haten.
Ik haat hem met een wilden haat,
Ik wensch dien duivel niets dan kwaad
En zal dat nimmer laten.
Ik wensch hem, dat hij voor zijn dood,
(Niet op een praalbed, in de goot)
Zijn rijk ineen ziet vallen.
Dat hij, door iedereen gesmaad,
Zal sterven, door het sluw verraad,
Van één van zijn vazallen.
Ik wensch hem, dat het laatste woord,
Dat hij op deze aarde hoort,
Zal zijn: beest vaar ter helle.
Dat men bespuwe zijn gelaat,
En dat de zwervers van de straat
Hem dan ten doode kwellen.
Ik wensch hem, dat zijn brekend oog
Geen blik meer slaan kan naar omhoog,
Dat modder hem verblinde.
Dat, als hij zich tot bidden waagt,
Hij 't woord, dat om vergeving vraagt,
Door doodsangst niet kan vinden.
Ik wensch hem, dat men 't wreede hart,
Terwijl 't nog krimpt en klopt van smart,
Hem uit zijn corpus rukke.
En dat men 't geve aan een hond,
Die langen tijd geen voedsel vond,
En die het rukt aan stukken.
Ik ben een doodgewone man,
Die moeilijk iemand haten kan,
Maar Hitler moet ik haten.
Dit zegt u, vrind, genoeg misschien:
'k Heb gistren Rotterdam gezien,
Vol...... zingende soldaten!
|
|