Geuzenliedboek 1940-1945
(1975)–H.M. Mos, M.G. Schenk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
Ballade van den boer.aant.De boer heeft steeds ons aller land
Bebouwd zooals het hoort,
Met tarwe en rogge wel beplant,
Zich aan geen krijg gestoord.
Toen kwam de bittre hongersnood,
Die elke maag doorboort
Der arme luiden in de stad, -
En de boer hij ploegde voort.
In drommen trok men er op uit
Naar hof en boerderij,
En vroeg: ‘Och boer, geef voor een duit
Een aardappel aan mij!’
Doch wat men hem ook bieden wou,
Geen bede werd verhoord,
Tenzij voor klinkend geld en goud, -
En de boer hij ploegde voort.
‘Ach boer, wij in de groote stad
Hebben geen voedsel meer,
En komen van heel ver gestapt,
De kleintjes hongeren zeer’.
- ‘Ik geef toch niks’, zoo sprak hij toen,
‘Voor mijn part stik de moord,
Of geef je kleeren en je schoen!’
En de boer hij ploegde voort.
- ‘Mijn aardappels heb ik gepoot
Om die straks één voor één
Voor tientjes van de hand te doen.
Kluif nu maar op een steen!
Dat ze verrekken in de stad,
Is iets wat mij niet stoort,
Als in mijn kous maar groeit de schat!’
En de boer hij ploegde voort.
Wat hem de Man op Golgotha
Van barmhartigheid
Geleerd heeft, laat hem koud en doof,
Hij heeft zoo zijn geloof,
En kent vandaag een gouden tijd
Waarin men hem het geld toesmijt.
Roep van den kansel 't Goddelijk woord, -
Het wordt vergeefs gezegd
Aan wie belijdt en toch niet hoort......
En de boer hij ploegt maar voort.
|
|