Geuzenliedboek 1940-1945
(1975)–H.M. Mos, M.G. Schenk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Tusschen muur en geweerloop.aant.Laat het goed zijn geweest, onze daden,
- of misschien ook verkeerd -
voor hooger doel ons te offeren
hebben wij tenminste geleerd.
Is dit niet de zin van het leven
- en misschien ook van den dood -
te leeren ons zelven te geven
in aller nood? 1-5-1942
Het noodlot.
Sinds lang heb ik het geweten,
het noodlot klopt aan mijn deur,
vaak trachtte ik het te vergeten
maar het noodlot bleef staan voor mijn deur.
Het wachtte er zoo geduldig
tot eindelijk het oogenblik kwam,
dat ik, ja, heel voorzichtig
de klink van de deur wegnam. -
Zoo anders kwam het mij tegen,
dan ik het ooit had verwacht,
's nachts heb ik in doodsangst gelegen
maar het kwam o zoo zacht.
Bescheiden, haast ongemerkt
trad het mijn leven in,
toch heeft het heftig gewerkt
en ik weet precies het begin.
Nu heeft het de leiding genomen.
Ik loop als een kind aan de band;
wij zijn haast aan het eind gekomen,
daar wacht mij een ander land.
Wat blijft.
Steeds losser worden de banden,
en wat aan het leven mij bindt.
De blik reeds gericht op de landen,
die ik aan d'overzij vind. -
Toch zijn er banden die blijven,
die houden de binding in stand,
tusschen hen die achterblijven
en die reist naar dat andere land. -
| |
[pagina 38]
| |
Het zijn niet de gesproken woorden,
niet de blik van oog in oog,
het is het voelen, het weten
van wat onze harten bewoog. 2-5-1942
Wat helpt het te treuren,
wees dankbaar voor dezen dag.
't Had gisteren kunnen gebeuren,
wees blij, dat je leven mag.
Al wat wij nog ontvangen
is zuivere winst voor ons.
Zet opzij je verder verlangen,
verheug je in 't nu met ons. 3-5-1942
Lente.
Zon op de plassen,
strak-blauwe lucht,
bloeiende boomen,
vogelgerucht,
de lente gaat tomen,
al zie ik het niet,
thuis bloeien de boomen
en groent 't verschiet.
Maar ook is gekomen
de Lent' in mijn ziel,
toen na donkere droomen
Gods licht binnenviel. 3-5-1942
Mijn God, ik kan niet gelooven,
dat dit het einde moet zijn.
Het leven ging zooveel beloven,
was alles slechts zilveren schijn?
Waarom moest ik haar dan ontmoeten,
die voor mij de toekomst ontsloot?
Waarom moet zij hiervoor boeten,
wijl toch reeds beschikt was mijn dood?
Ach, Heer, wil mij vergeven
mijn twijfelend gemoed,
'k Weet, U zijn dood en leven,
Wat Gij doet, dat is goed. 4-5-1942
Het is heel eenvoudig
Oppermachtig te zijn,
't Heelal te besturen
Gods gelijke te zijn.
| |
[pagina 39]
| |
Het eenige wat ge moet willen,
is willen wat Hij wil,
dan zal ander willen
gaan wijken voor uw wil.
Ach, het is zoo eenvoudig,
Oppermachtig te zijn.
Ge moet steeds U zelven vergeten,
vergeten om ‘ik’ te zijn. 5-5-1942
Laat herinnering steeds schooner blinken,
laat verlangen feller mij slaan,
laat in mijn ziel de strijdroep weerklinken
van 't hart dat niet onder wil gaan.
Want niet wil het in grauwheid verzinken,
in doffe berusting van wat schijnt beschikt,
neen, tot het laatst zal de strijdkreet weerklinken,
al weet ik heel goed, dat de mensch enkel wikt.
Daarom o God, laat mij branden
in 't vuur van herinnering
en wil met gloeiende banden
mij binden aan het leven dat ging.
Want dan alleen zal ik weten
dat in mij dit leven nog bloeit. 6-5-1942
|
|