| |
| |
| |
Ard apart
Zo noemden ze in de Haagsche Courant en het Rotterdamsch Nieuwsblad een eigen hoekje - de technische term daarvoor is ‘column’ - dat ik gedurende het seizoen '70-'71 in die dagbladen tot mijn beschikking had om er over het schaatsenrijden en over onze belevenissen te schrijven. Ja, zélf schrijven - en zo wilde ik het ook, want al te vaak had ik onder grote hilariteit verhalen horen vertellen over sportlieden, die een paar kreten in de telefoon riepen, waaruit dan de betreffende journalisten wel een verhaaltje destilleerden. Ik wilde het anders, niet vanwege het principe ‘waar voor het geld’, want veel meer dan een normale onkostenvergoeding, goed om de telefoonkosten te bestrijden en een kop koffie te drinken, kreeg ik er niet voor. Maar ik vond het een uitdaging. Niet om me met goeie sportjournalisten te meten, of omdat ik plannen zou koesteren nog eens dat vak binnen te stappen, maar omdat ik wilde weten of ik het kon: mijn ervaringen en gedachten geordend op papier zetten.
Laten we eens controleren of dat is gelukt. Hierna volgen, met daar tussendoor verbindende toelichting, de stukjes ‘Ard Apart’, die ik tot de dag na dat merkwaardige hoogtepunt in Bislet aan de kranteredactie heb gedicteerd. En als ik het woord ‘merkwaardig’ heb laten vallen, dan kan daar ook ‘apart’ voor in de plaats komen. ‘Ard Apart’, zoals ook dit boek is komen te heten, was een ongelooflijk juiste titel, die werkelijk alles ‘dekte’. Apart was het seizoen, met zijn hoogtepunten in de vorm van wereldrecords op onverwachte ogenblikken en zijn dieptepunten in de vorm van twee nederlagen, die niemand eigenlijk verwachtte: bij het Nederlands kampioenschap en bij de Europese titelstrijd in Heerenveen. Een rijder, die zoiets overkomt is, dacht ik, wel een beetje ‘apart’ ...
Het uitgangspunt is dus bekend: ik was Europees- en wereldkampioen, ik had bovendien mijn Nederlandse titel te verdedigen. In de loop van de zomermaanden had ik de ‘naweeën’ van die titels leren kennen: veel drukte, te weinig kans om me te concentreren op mijn
| |
| |
studie, die tot dan overigens toch vrij vlot was verlopen. Toch besloot ik, om niet te worden geconfronteerd met een achterstand, die ik gedurende de wintermaanden nooit meer zou kunnen inhalen, een jaartje over te slaan en me nog één keer, helemaal bevrijd, op schaatsen te concentreren. Een weloverwogen beslissing, waarvan ik tot op heden geen spijt heb. De voorbereidende trainingsperiode was goed verlopen, mijn mentaliteit was goed, en we vertrokken naar Noorwegen...
| |
Ard apart dinsdag 8 december
‘Zo zijn we dan vandaag vertrokken naar een trainingskamp in Noorwegen. Hamar is het deze keer en hopelijk is het daar beter weer dan het bij ons is geweest. Want de afgelopen weken was het echt te slecht om goed te kunnen trainen. Natuurlijk, iedere herfst heeft een lading storm en regenbuien in petto. Maar dit jaar spande echt wel de kroon. Hopelijk heeft dit ons nog niet te veel achterstand bezorgd. We hebben namelijk nog geen vergelijking kunnen trekken met de buitenlanders. De prestaties van ons waren niet slecht. Zeker gezien de tijd van het jaar niet en de abnormale omstandigheden waaronder we er moesten werken. Toch zie ik met enige spanning uit naar een eerste treffen met de Noren. Al was het alleen maar om aan de weet te komen hoe zij er voor staan. Want dáár zal het wel op neer komen: een beetje de kat uit de boom kijken, bij de eerste wedstrijden. Vóór het treffen tegen de Noren plaatsvindt op Bislet op 19 en 20 december. Maar voor die tijd heb ik nóg een belangrijke gebeurtenis. Namelijk - de Oscar-wedstrijden op 13 december. Daar krijg ik de Oscar uitgereikt. De naam zegt het eigenlijk al: een Oscar is in de wereld van de cultuur een hoge onderscheiding, en zo zie ik deze ook. Een ere-onderscheiding voor een sportman, dacht ik. Dat is dan ook de eerste wedstrijd, dat er echt gereden zal worden. In ieder geval door de Noorse rijders, want ook zij moeten een landenploeg samenstellen. Ik ben daar de enige Nederlander, die rijdt, want het is een wedstrijd op uitnodiging. Jan en Kees gaan dat weekend naar Stockholm, en de anderen rijden in Kongsberg Lysleby. Dat doet me gelijk denken aan de samenstelling van onze ploeg. We gaan met de “zomer-kernploeg”, als ik het zo mag zeggen, naar Noorwegen: acht klassementsrijders en vier sprinters.
Een flinke groep, mag ik wel zeggen. Ik dacht, dat hij te groot was voor alleen een trainer-coach. Maar daar tegenover staat, dat het natuurlijk fijn
| |
| |
is, om met een grote ploeg naar Noorwegen te kunnen gaan. Ervaring opdoen is bijzonder belangrijk. Zeker voor de jonge rijders.
Ik realiseer me dat ik mezelf met deze opmerking ondanks mijn 26 jaar als oud kwalificeer. Ik ga uiteindelijk ook aan mijn zevende internationale seizoen beginnen, en Innsbruck '64 is al lang geleden. Maar laten we hopen, dat de “oudjes” nog even meegaan.’
Twee dingen naar aanleiding van dit stukje. In de eerste plaats: het weer. Ik heb het al eerder gezegd: trainen in Nederland is een riskante zaak. Niet alleen omdat de weersomstandigheden een goede training kunnen verhinderen (soms doornat op het ijs, met alle risico's van een verkoudheid, al krijgen we natuurlijk wel een antigriep injectie) maar het weer kan ook het moreel verpesten. Schaatsenrijden in regen en storm is niet ‘echt’. Onwillekeurig plaats je je sport in een decor van sneeuw en vorst. Van vrieskou en niet van ‘waterkou’. Grijze luchten horen daar niet bij. Maar ook is het verblijf in Nederland als aanloop naar het seizoen alleen maar van belang om ‘alvast’ de mensen bij elkaar te hebben, de sfeer weer terug te brengen na een paar maanden van alleen maar wekelijks contact. Maar als het eenmaal zo ver is, mag het niet te lang duren. Je voelt dat je niet genoeg ‘weg’ bent uit je eigen omgeving, je wordt te vaak gestoord, je raakt niet los van je buurt. Kees en ik waren al een paar dagen op eigen gelegenheid in Heerenveen gaan trainen - om tenminste wat verder weg te zijn uit Amsterdam of Puttershoek. Een particulier trainingskampje.
En dan de ‘Oscar’. Eén van de mooiste ervaringen uit mijn loopbaan, het in ontvangst nemen van dat beeldje. Nou, ‘beeldje’ ... Zó'n kleinood is het nou ook weer niet. Toen we naar Noorwegen vertrokken was ik op weg naar een hoge onderscheiding, zó voelde ik dat aan. Dat de prijsuitreiking een beetje tegenviel, sfeerloos was, is een andere zaak. Dat leest u verderop. Maar de eer om die Oscar te hébben is er niet minder om. Hoe verguld ik was met die zeker niet op losse gronden toegekende onderscheiding (de Noren tillen er erg zwaar aan), die overigens door Kees ook al twee maal is gewonnen, bleek later, toen ik in een rechtstreekse uitzending vanuit Noorwegen die Oscar hoger stelde dan de prijs voor de sportman van het jaar in Nederland. Dat kwam, geloof ik, wel een beetje hard aan. Ik heb het daar straks nog over.
Verder nu naar de volgende ‘momentopname’, van 12 december.
| |
| |
| |
Ard apart, zaterdag 12 december
‘Na een paar dagen trainingskamp zijn er twee dingen opvallend: de rust, die er nu in de ploeg is en de zin om hard te werken. Wat het eerste betreft, het is een groot voordeel om rustig te kunnen werken. Niet te moeten trainen met de achtergrondgedachte, dat je om zo en zo laat een afspraak hebt. Dat jachtige leven is volgens mij funest voor een goede trainingsopbouw. Daardoor leef je als het ware in een soort van “stress”.
Nu kun je rustig het programma afwerken en desnoods wat langer op het ijs blijven om eens iets te doen wat niet in het programma staat. Iets wat je zelf hebt uitgedacht. Al was het om alleen maar eens iets anders te doen dan een ander. Het opbouwen van een mysterieuze waas rond je training.
Dat kan soms toch invloed uitoefenen op anderen, zoals bijvoorbeeld gisteravond toen de trainer van Fornaess, Tenmann, in de schaduw langs de baan stond te kijken. Met volgens mij duidelijk de bedoeling om eens te onderzoeken wat die mannen uit Nederland op het ijs uitvoeren. Op zo'n moment eens iets geheel afwijkens te gaan doen: dat zet die man aan het denken, want het succes wordt toch altijd in speciale dingen gezocht, in afwijkende programma's of typische gedragsvormen.
Het andere opmerkelijke punt is de ambitie, waarmee gewerkt wordt. Dat is des te opvallender in een zo grote groep, want mijn ervaring is dat in een grote ploeg altijd wel een paar “toeristen” zitten. Jongens voor wie het “uitje” belangrijker is dan de training. Die zijn er nu beslist niet bij. Er wordt hard gewerkt om een goed figuur te slaan straks op Bislet tegen de Noren.
Er zijn een paar tijden losgekomen van die Noren. Goede tijden, maar niet verontrustend. Het zal op het scherp van de snede gaan en er wordt door de Noren niks anders dan over de landenwedstrijd gesproken.
Op straat, in een lift, of in een winkel, overal wordt de vraag gesteld: “Hven winner landskampen”, hetgeen zoveel betekent als: wie wint de landenwedstrijd.
U ziet, de Noren zijn er vol van. Zelf zitten ze trouwens nog met een probleem dat niet gering is. Dat probleem heet Fornaess. Hij wil geen wedstrijden rijden vóór de landenwedstrijd. De Technische Commissie echter zegt: degenen die in de landenploeg komen moeten bewijzen dat ze goed zijn voor die ploeg. Dus selectie. En dat is wat Fornaess niet wil.
Hij is natuurlijk goed genoeg voor de ploeg tegen ons. Maar dit wordt zuiver een principiële kwestie tussen bestuur en rijder. Een van de vele zou ik bijna zeggen.
| |
| |
Maar laat ik niet in dit potje roeren. Uiteindelijk is het niet ons probleem. Het gaat dus goed hier in Hamar. Fijn weer steeds, een of twee graden onder nul, met een heerlijk zonnetje. Ideaal dus. Ook de geest in de ploeg is goed. Er wordt lustig gekaart om Kroontjes. 's Avonds naar de film of soms een restaurantje pikken. Een gezellige afleiding in het toch snel monotoon wordende ritme hier in Hamar.’
Hier komen we tegen, wat ik al eerder aanstipte: de verdeeldheid in de Noorse schaatswereld, waar de clubbelangen vaak hoogtij vieren, waar de clubtrainers alles voor het zeggen hebben en hun pupillen maar niet willen loslaten, waar gemarchandeerd wordt met plaatsen in vertegenwoordigende ploegen om iedereen maar zoveel mogelijk tevreden te stellen.
Een andere zaak: de plaats van het trainingskamp. Het is niet zo slecht om in Hamar te zitten. Ze hebben daar een formidabel mooie ijsbaan, de Noren zijn er erg gastvrij, hartelijk óók ten opzichte van andere dan Noorse schaatsenrijders. Ze kennen je, van kleuters tot grijsaards, als de ‘skøyteløper’, de man die een sport beoefent die hen na aan het hart ligt. Maar Hamar is ook wel erg doods. Je moet er niet te lang zijn. Het leven verloopt er traag, goedmoedig, zoals de Noren zijn. En dat wil dan wel eens ‘slaperig’ maken. Meer dan een bioscoop en een cafetaria staan niet ter beschikking als ontspanningsmogelijkheden. Dat laatste is niet zo vreselijk erg, natuurlijk, want je gaat niet in een trainingskamp om zoveel mogelijk films te zien of een vaste gast in een bar te worden. Ook in andere plaatsen zijn de mogelijkheden niet al te groot. Maar het gaat om de sfeer. Ook het Noorse Toensberg, waarvan ik begin dit jaar zelfs ereburger werd(!) heeft weinig te bieden, net zomin als Hamar. In Inzell is het alweer een stuk beter. Dat Duitse plaatsje lééft toch meer, heeft meer allure. Het fijnst is natuurlijk Davos. Niet alleen vanwege het schitterende ijs of de zeer gezonde lucht. Maar ook omdat je er gezellig je gang kunt gaan. Het publiek is er anders, gaapt je in ieder geval niet zo aan. Ik moet er wel eens om lachen als wij oefeningen makend langs de weg naar de baan trekken en ik hoor dan een keurig Nederlands dametje tegen een dito zeggen: ‘kijk die jongens daar toch eens leuk gymmen’. Ja, dat hoort óók bij Davos - een uiterst ondeskundig publiek - en dat houdt, hoe gek dat ook mag klinken, het moreel op peil. Je bent nu eens niet de vedette, maar een sportjongen, die iets op die lange schaatsen doet.
| |
| |
| |
Ard apart vrijdag 18 december
‘Zo, de eerste ontmoetingen met de Noren en Zweden zijn achter de rug en we zijn niets wijzer geworden, dacht ik. Er wordt als gewoonlijk gekeken en geschaduwd, maar niemand heeft nog echt zijn tanden laten zien. Ondanks dat geloof ik dat we er niet slecht onderuit zijn gekomen. Zeker niet de mensen, die naar Toensberg zijn geweest. Daar zijn een aantal Noren wat stiller en bleker geworden.
Ook daar hebben de jongens, op enkele uitzonderingen na, bijzonder goed gereden. Jan Bazen is weer op het goede spoor, want om een man als Herjuaune twee maal achter elkaar in een persoonlijk duel te verslaan, duidt op een goede vorm. Die nog zal stijgen. En hij zal dan ook een harde noot zijn om te kraken met de Nederlandse kampioenschappen. Zo ook Eddy Verheijen, die met een glanzende serie (41.5, 4.33.1, 2.10.8, en 7.42.5) Magne Thomassen bijzonder dicht op de hielen zat. Zó dichtbij, dat hij uit pure angst de volgende dag in de krant schreef: De landenwedstrijd winnen wij, zonder Fornaess en moeilijkheden. Peter, Jappie en Piet Vink reden trouwens ook een goede race. Zeker hun vijf kilometer.
Dat de Noren niet zo zeker zijn van hun zaak, blijkt wel uit het feit dat er protesten zijn gerezen over de samenstelling van de ploeg. De Noorse bond had de rijders nauwelijks aangewezen of het protest van de rijders uit Trondheim kwam los. Met name van Magne Thomassen en Bard Henriksen. Beiden hebben geklaagd bij de Noorse technische commissie. Volgens hun schrijven hoorde Herjuaune in de sprintploeg thuis. Volgens mij ook en Stiansen niet in de sprintploeg, maar in de all-round-klasse.
Een hele verandering dus. Zó radicaal, dat als hun eisen niet ingewilligd zouden worden, zij zouden overwegen zich terug te trekken uit de ploeg voor het aanstaande weekend. De laatste berichten zijn nu, dat hun wens ingewilligd is en Herjuaune in de sprintploeg zou zitten.
Het afgelopen weekend is het voor mij in Oslo redelijk goed gegaan. De ceremonie en prijsuitreiking van de schaatsoscar waren een plechtige gelegenheid, maar door de weersomstandigheden was de publieke belangstelling zó gering, dat er niet veel sfeer was. De mist, met een temperatuur van zo'n vier graden boven nul, maakte de baan zwaar. Hetgeen zich wel afspiegelde in de tijden.’
Vier dagen tevoren had ik die Oscar in ontvangst genomen. Hoe, dat hebt u gelezen. Ik voelde me overigens wel verplicht in die wedstrijden die eraan waren verbonden wat te laten zien. Je niet bloot
| |
| |
geven natuurlijk, maar ook niet als de gevierde baas maar wat streken op het ijs zetten. Maar een betere krachtproef ligt in het verschiet: het landenduel Noorwegen-Nederland in Oslo.
| |
Ard apart, maandag 21 december
‘Een overwinning op de Noren met een verschil van negenendertig punten: wie had dat kunnen denken? We hadden natuurlijk wel hoopvolle verwachtingen, maar niemand van ons had er op gerekend, dat die eerste zege op Noorwegen zo royaal zou uitvallen. Het plezierigste voor Nederland is, dat de hele ploeg er zo'n groot aandeel in heeft gehad. De instelling, de mentaliteit, is de basis geweest voor dit succes. We hebben nu als één team gereden en die formidabele ploeggeest sloeg op alle jongens over, zodat wij er allemaal stuk voor stuk voor hebben geknokt. Wat tot gevolg had, dat ook onze zogenaamde “middengroep” puntenwinst kon boeken.
De Noren waren duidelijk verrast. Zij hadden misschien wel met een kleine nederlaag rekening gehouden, maar dit verschil heeft hen gewoon overbluft. En ik vind niet, dat zij daar sportief op hebben gereageerd. Hun houding op de vijf kilometer was ronduit slap, een beetje onsympathiek zelfs. Ze trokken om te beginnen Ivar Eriksen al terug en de rest, uitgezonderd Stensen, Guttormsen en Olsen, gaf zich eigenlijk al bij voorbaat gewonnen. Dan ben je een slechte verliezer. Wat toch merkwaardig is als je al zóveel landenwedstrijden van Nederland hebt gewonnen.
Maar al met al staan wij er goed op. Eddy Verheijen, die een voorbeeldige wedstrijdmentaliteit heeft, reed een schitterend toernooi. Jan Bols en Jappie van Dijk zitten in de lift, Peter Nottet houdt de vorm goed vast, Ronnie Nooitgedagt verraste met een sterke vijf kilometer, Piet Vink deed het op die afstand in zijn eentje ook lang niet slecht en Kees heeft volgens mij bewezen, dat hij weer een van de belangrijkste titelkandidaten wordt.
Ja, en dan wat me zelf betreft: ik ben natuurlijk erg tevreden. De laatste weken in Hamar ging het al erg lekker, maar ik had niet verwacht, dat ik nu al zo gemakkelijk, zó snel zou rijden. Dat is kennelijk het resultaat van twee weken serieus trainen en een goede instelling. Waarschijnlijk zal men zich links en rechts afvragen of ik niet te vroeg in vorm ben. Maar dat is voor mij geen probleem. Het beangstigt me helemaal niet. Ik heb trouwens op de drie kilometer gemerkt dat ik er nog niet ben.
Daarom blijf ik gewoon doorgaan met een rustig oefenprogramma, dat op tempo-training is gericht, en ik zal tussendoor ook enkele wedstrijden rijden. Mijn enige zorg is de gezondheid. Want als je “op scherp” staat, loop
| |
| |
je veel risico. Dan ben je kwetsbaar. Denk maar aan Kees Verkerk, vorig jaar.
Ik geloof echter wel, dat ik zelf voel wanneer ik het kalmer aan moet doen. En zo ver is het voorlopig nog niet. Ik wil trouwens nog wel even een restrictie maken ten aanzien van mijn persoonlijke successen in deze landenwedstrijd: men moet niet vergeten, dat deze vier “kleine” afstanden mij erg goed liggen.’
Ja, de eerste ‘historische’ zege van dit seizoen. We hadden de Noren nog nooit verslagen. Eens te meer bleek weer eens de verdeeldheid bij die ploeg, die zij ‘in het veld’ brachten. Maar laat ik toch een kanttekening plaatsen bij wat ik toen schreef over de instelling van onze ploeg. Voor een duel tussen twee teams als dit natuurlijk perfect. Maar het is niet nodig om er daarna de nadruk op te blijven leggen. Ook dat houdt namelijk gevaren in. Iedereen moet er altijd van doordrongen blijven, dat we hier te maken hebben met vrienden die tegelijk elkaars concurrenten zijn. Moeilijk voor een coach, maar ook voor de rijders zelf, om dat steeds te kunnen scheiden. Blij zijn met een overwinning in een landenwedstrijd en tegelijk zorgelijk bepeinzen, dat een ander, die daarin een fraaie verrichting heeft gedaan, meehielp daarmee de winst te behalen, morgen toch weer een concurrent is. Met wie je dag en nacht optrekt.
Overigens was die zege niet alleen een gevolg van onze instelling en de verdeeldheid van de Noren. Nu al bleek, dat ondanks die tegenvaller met het weer in Nederland de daarvóór gelegde basis goed was. De conditietraining onder Gemser, de opvolger van Holleboom, in Soesterberg, was een ondergrond waar je op kon bouwen. De prestaties die wij leverden kostten namelijk geen moeite. Je hoefde niet tot op de bodem van je kunnen te gaan in de strijd om de punten voor je team. Herstel na een race kwam razendsnel. En nog had natuurlijk niet iedereen het uiterste gegeven. Je laat niet alles zien, zo vroeg in het seizoen. De jaarwisseling moet nog komen, de stille Kerstdagen buiten de familiekring ook. Ik schreef er een week later een soort ‘sfeerstukje’ over; 28 december.
| |
Ard apart, maandag 28 december
‘Ik herinner me plotseling dat liedje weer van die negertjes, een paar dagen geleden. Dat liedje van de lagere school. En toen waren er nog maar
| |
| |
acht... Zo ging het bij ons ook, al vlak na de landenwedstrijd gingen er drie weg: Nederveen, Eppie Bleeker en Piet de Boer. Vóór Kerstmis gingen Pfrommer en Eddy Verheijen naar Nederland om de Kerst in familiesfeer door te brengen. Toen waren er nog maar acht.
Maar hoe dan ook, we zijn de Kerst redelijk goed doorgekomen. Mede dankzij de goede zorgen van hotel Victoria in Hamar. Toch heb je niet het gevoel dat het Kerstmis is als je in een trainingskamp zit. Voor twee maal per dag trainen is een levensritme nodig dat niet samen gaat met echt Kerst vieren. Tóch werden we er nog wel aan herinnerd dat het feest van vrede op aarde gevierd werd. Op de baan was het namelijk zó rustig en stil dat dit een ideale plaats was om eens wat te mediteren en te dagdromen terwijl je rondjes draaide zonder het te weten. Zó stil was het daar. Trouwens, de gehele omgeving straalde rust en pure stilte uit. Hoewel dat weer niet zo vreemd is, want de Noor is echt een “huisdier”, vooral met de Kerst. Trainen op een baan die je zelf schoongemaakt hebt, is iets aparts. Het lijkt wel of hij sneller is, of je er langer op blijft trainen omdat je er zelf een stukje werk in hebt. Dat was namelijk nodig, omdat de baanmeester met zijn familie weggetrokken was en niet voor de baan kon zorgen. Tijdens de maaltijden werd je er ook aan herinnerd dat het Kerst was. Er zullen er onder u wel zijn, die weten wat een echt Scandinavisch koud buffet is: een tafel overladen met heerlijke spijzen.
Al met al dus nog een goede Kerst zult u zeggen. Wel, we hebben ons goed vermaakt. Niet zo moeilijk, als de sfeer in de ploeg goed is. Er wordt best wel eens flink gekat, maar dat gebeurt altijd met een lachende ondertoon. Zo heb ik de laatste tijd al een paar bijnamen gehad. Zoals “Oscar”, waarschijnlijk wel naar aanleiding van de uitreiking van het beeldje en de laatste dagen was het “Klaas”. Omdat ik zo'n beetje optrad als regelaar voor de ploeg toen Pfrommer naar Nederland was.
We zijn inmiddels “verhuisd” naar Toensberg, waar gisteren wedstrijden zijn gereden, met als top waarschijnlijk de première van Fornaess.
Nou, een grootse première is het niet geworden. Het optreden van Fornaess was een grote desillusie. Ik weet niet of het dat ook voor hem was, maar voor het publiek zeker. Zijn 500 meter deed hij als een beginneling met een tijd van 43,8 sec. Met vijf slagen op het rechte eind, wat wil zeggen dat hij een trainingstempo aanhield en voor de rest maar wat speelde. In de kleedkamer teruggekomen maakte hij op mij een wat typische indruk, iemand die iets in zich heeft, iets tracht te spelen, maar het toch niet helemaal naar buiten weet te brengen. De vijf kilometer was al niet veel beter. Daar eindigde hij op de dertiende plaats in 8.02.2. Volgens mij had hij beter in
| |
| |
Hamar kunnen blijven en daar gezellig onderling een wedstrijdje kunnen rijden.’
Ja, Fornaess... Aardig om dat nog eens terug te lezen. Het bewijst maar weer eens hoe je je kunt vergissen als je al een beetje laat doorschemeren dat je van zo'n rijder toch eerst eens heel wat meer moet zien, voordat je gelooft dat hij een zeer ernstige concurrent voor je kan worden. Dat Dag, die altijd op de één of andere manier een ‘toestand’ om zich heen weet te scheppen, een maand later Europees kampioen zou zijn, zat er toen nog helemaal niet in. Ook al weer een voorbeeld van zand in de ogen strooien. Zoals Kees Verkerk dat vroeger vaak deed. Het is gevaarlijk, dat ‘spelen’. Het kan zich tegen jezelf keren. Het gebeurt, dat je de concurrentie niet van de wijs brengt, omdat zij je dóór heeft, maar dat je jezelf een beetje bedondert. Je moet je krachten toch ook eens werkelijk testen voordat je weet wat je in de grote toernooien kunt. Bij Fornaess pakte dat dit jaar goed uit - hij hield lange tijd dat vraagteken achter zijn naam. En met Verkerk ging het minder goed - al beoordeelde ik ook dat in eerste instantie verkeerd, zoals u straks zult lezen. Maar eerst de jaarwisseling, beschreven in de krant van zaterdag 2 januari. De nieuwjaarswedstrijden staan op het programma en pal daarachter ligt het Nederlands kampioenschap in Amsterdam. Ik voel me sterk, op dat moment. Ben ik het ook? De Nieuwjaarswedstrijden zullen het moeten bewijzen.
| |
Ard apart, zaterdag 2 januari
‘Een beetje loom en met een klein katertje nog, zou ik u een gelukkig Nieuwjaar toe willen wensen. Het is misschien wel laat om nog over het oude te mijmeren, maar ik heb op de oudejaarsdag toch nog wel even alles de revue laten passeren. De conclusie: het zal moeilijk zijn om dat alles nog eens te presteren. Een geweldig seizoen, in één woord. En op de valreep dan nog twee onderscheidingen erbij: “sportman van het jaar” en ereburger van de stad Toensberg. U heeft het allemaal op de TV kunnen zien. Alleen zou ik nog wel iets recht willen zetten ten aanzien van de opmerking over het verschil tussen de Oscar Mathisen-prijs en die van de “sportman van het jaar”.
Ik heb voor de televisie gezegd dat ik meer waarde hechtte aan de Oscar
| |
| |
Mathisen-prijs. Ik geloof dat ze eigenlijk niet met elkaar te vergelijken zijn. De sportman-van-het-jaar-prijs is niet internationaal, maar daartegenover staat dat hij voor alle sporten geldt. Ze zijn dus eigenlijk niet te vergelijken, maar ik ben zeer blij met beide.
En ja, zo zijn we dan in 1971 beland. Het was een gezellige jaarwisseling hier in hotel Klubben. Voor de ploeg in zijn geheel.
Nu dan naar Oslo voor de Nieuwjaarswedstrijden. Daar zal waarschijnlijk het een en ander naar voren komen. De Zweden zullen daar zijn en ook Dag Fornaess, die het stadium van 43.8 op de sprint nu wel zal gaan verlaten. Het enige bezwaar van deze wedstrijden vind ik de tien kilometer. Niet omdat die te lang is (ik heb er daarom wel vaak een hekel aan gehad, maar die tijd is voorbij) maar omdat die race volgens mij te dicht op de Nederlandse kampioenschappen zit: op dinsdagavond en het Nederlands kampioenschap start zaterdag. De dag na de Nieuwjaarswedstrijden ga ik dan ook nog naar Skien toe, waar een avondwedstrijd is met een 500 en een 5000 meter. Al met al een programma dat zwaar genoeg is, dacht ik. Het laatste woord over deze Nieuwjaarswedstrijden zal daarom ook nog niet gesproken zijn, want de organisatie wil uiteraard dat wij een tien kilometer rijden. En velen onder ons zien dat helemaal niet zitten.
We zullen wel zien, maar één ding is zeker: Schenk heeft geen zin in een tien kilometer zó kort voor de Nederlandse kampioenschappen. En hij is niet de enige’.
Een ‘goedmakertje’ voor die inderdaad wel wat hard aangekomen opmerking over de ‘jaarprijs’ en verder de herhaling van wat ik vóór het seizoen al meerdere malen had gezegd: ik begin met een schone lei. Ik doe er alles aan om te vergeten, dat ik die twee titels héb. Ik moet ze zien te veroveren, dat lijkt me het enig juiste uitgangspunt. Ten koste van alles vermijden, dat je moeilijkheden krijgt met het favoriet-zijn. Het is niet gemakkelijk om dat van je af te zetten, maar het moet. Want ik wéét van mezelf en van anderen, dat het fnuikend kan zijn als je begint te denken aan die plaats op het erepodium. Kijk naar Kees en zijn wereldkampioenschap in '69 in Deventer, kijk naar Jan Bols bij de Europese strijd in Innsbruck, toen hij in Inzell een verrassende vijfhonderd meter reed en op slag bij de favorieten hoorde, daardoor. Ook dat realiseerde ik me allemaal, juist bij de jaarwisseling en hoe betrekkelijk inderdaad de successen van een voorbije kunnen zijn, zou ik snel genoeg merken.
Nog moeilijker om de gedachte aan een reprise van je af te zetten,
| |
| |
wordt het, als je van jezelf ook nog voelt, dat de goede vorm er begint te komen, dat het met je conditie in ieder geval prima in orde is. Wat je dan eigenlijk nodig hebt is een kleine mislukking, een gebeurtenis, die je met de neus op de feiten drukt. Die dan ook prompt kwam tijdens de Nieuwjaarswedstrijden, waarin ik overigens tóch een tien kilometer reed - zij het ‘op het gemak’. Waarom tóch? Ach, uit een soort verantwoordelijkheidsgevoel tegenover het publiek en om de organisatoren toch maar te helpen. Een jaar eerder waren deze wedstrijden uit de hand gelopen, door een slechte programmering, die een aantal rijders niet zinde omdat ze teveel op één avond moesten doen. Het publiek eiste echter waar voor zijn geld en begon met van allerlei dingen te smijten, toen diverse ritten niet doorgingen. In de allereerste plaats om dat te voorkomen reed ik die tien kilometer toch maar. Op een zodanige manier, dat het in ieder geval niet schadelijk zou wezen voor het aanstaande Nederlandse kampioenschap. Enfin, dat leest u in ‘Ard Apart’ van donderdag 7 januari, de dag waarop we in Amsterdam terugkwamen. Eerst dus nog even de Nieuwjaarswedstrijden:
| |
Ard apart, donderdag 7 januari
‘Schaatsenrijden is moeilijk. Ik heb het de twee laatste dagen ondervonden. Want weer was daar even dat onzekere gevoel op de 500 meter in de laatste bocht. Weg balans en weg goede tijd. Nou ja, weg goede tijd. Ik werd evengoed nog tweede in 40.70. Maar toch ben ik dan ergens teleurgesteld, want als... Maar ja, dat is nakaarten. Je moet op je benen blijven staan.
Nu even terug op mijn eerste zin. Schaatsenrijden is moeilijk. Want ook de tweede dag, de 1500 meter, was niet vlekkeloos. Maar toch ben ik wel tevreden met deze wedstrijd. Het is een goede test geweest voor het Nederlands kampioenschap. Een voorbereiding voor een kampioenschap dat één van de spannendste in de schaatsgeschiedenis zal worden. Als je naar de resultaten van de afgelopen wedstrijden kijkt gaat het net zo moeilijk worden om een Nederlandse titel te veroveren als een wereld- of Europese titel.
Uitgesproken favorieten zijn er niet, dacht ik. Wel een paar grote kandidaten: Eddy Verheijen en Jan Bols. De souplesse en kracht waarmee die twee nu draaien, tonen hun vorm aan.
En dan Kees natuurlijk. Klaas Vaak zou ik hem willen noemen, want
| |
| |
Tien kilometer: zelfs dáár in de bochten een arm los
| |
| |
Toch wel blij als het publiek me toejuicht ...
| |
| |
Emoties op erepodium soms moeilijk te verbergen ...
| |
| |
Heerenveen '71: ‘lijfwachten’ bij ereronde van Fornaess.
Trots wijzend op een uniek puntenrecord in één wedstrijd, mág het? - 171.316 bij de vijflandenwedstrijd van Oslo 1971.
| |
| |
zand strooien heeft-ie gedaan, de laatste dagen in de ogen van de concurrenten. Laat ik nou niet onbescheiden zijn en met mezelf dit kwartet completeren. Want ik heb gemerkt dat het allemaal nog goed gaat. Wat de buitenlanders betreft zijn we wel wat wijzer geworden. Claeson is sterk als altijd. Hij moet dus gevreesd worden. Fornaess wordt steeds beter. Maar hij heeft nog de tijd, want uiteindelijk resten hem nog drie weken tot Heerenveen. Hij is, gelukkig voor hem (en de Noorse schaatssport) een andere weg ingeslagen. Dan is er natuurlijk nog Sten Stensen, een man die hard gaat, maar wiens 500 meter mijns inziens te zwak is. Een paar onzekere factoren zijn Guttormsen (mits met een goede 500 meter), Thomassen en Grönvold. Jongens die van alles nog kunnen doen, maar zeker ben je nooit van ze.
Maar laten we nog eens kijken in eigen land. Want daar gaat het talent zich steeds meer aandienen. We weten wel wie Piet Vink en Ronnie Nooitgedagt zijn. Maar we hebben ook nog een Jacues de Koning, Jan Derksen, een Co Giling, een Piet Kleine en waarschijnlijk nog wel meer. Talent, zou je zeggen. Maar laten we er goed mee omspringen. Ik hoop dat we op de goede weg zijn met onze begeleiding. Kritiek uitoefenen wil ik in geen geval. Maar laat de KNSB vooral oppassen dat we niet in slaap worden gesust door al de successen van de laatste tijd in de top, en ook de goede tijden bij de rekruten, om het maar eens in militaire trant te zeggen. We hebben in Pfrommer een goede “kapitein” en laat deze man zijn ideeën maar ontplooien. Dan kunnen we misschien het hoofd bieden aan de enorme druk, die je te verwerken krijgt als je aan de top staat. Ik weet het zélf. Successen zijn mooi, maar de concurrentie komt terug. Met nóg grotere kracht dan toen je ze versloeg.’
Daar was het: dat moment waarop je toch even met de neus op de feiten wordt gedrukt. Je sprint blijkt niet zo ‘muurvast’ als je altijd hebt betoogd dat hij zou móeten zijn. Kwestie van te weinig geconcentreerdheid natuurlijk. Niet bang worden, maar je wel realiseren dat het een waarschuwing is geweest. Toch wel goed, dat zulke wedstrijden er zijn om je dat duidelijk te maken. Je mag die races niet schuwen. Je mag niet alles op drie of zelfs maar twee (internationale) kampioenschappen zetten. Nog daargelaten, dat het wezen van de sport enigszins wordt aangetast als je alle andere krachtmetingen dan die drie laat passeren, ze met een korreltje zout neemt. Je bent een wedstrijdschaatser of niet. Daarmee ben ik dan meteen aangeland op wat ik al eerder schreef over Fornaess en Verkerk. Fornaess liet al wat meer zien. Hij legde hier en daar eens een test af en dat gaf aanleiding
| |
| |
om te zeggen: hij wordt steeds beter. Zo moet hij dat zelf ook hebben aangevoeld. Zijn zekerheid groeide. Kees bleef ‘spelen’. Nog altijd vreesden wij hem daarom. Immers, hij had dat al zo vaak gedaan - en telkens was dan weer gebleken dat hij hard toesloeg op de momenten dat het moest. Ook ik kon niet vermoeden, dat het ogenblik nu gekomen was waarop hij te láng voorzichtig was geweest. Hij had zijn ‘wedstrijdritme’ - laat ik het zo maar eens omschrijven - verloren. Hij raakte een brok tempogevoel kwijt door al te gemakkelijk over te schakelen naar hogere schema's en niet eens even te proberen (angst voor de conditie?) in welke vijf kilometer dan ook - dat is er een mooie afstand voor - de grens van de ware vermoeidheid te raken. Hoe het uitpakte, dat hij dat niet deed, bleek tijdens het Nederlands kampioenschap. Een titelstrijd die inderdaad zo spannend werd als ik voorspelde. Zo dramatisch ook. Niet alleen wat betreft mijn eigen optreden, maar voor enkele anderen in de kernploeg. Daarover handelt de laatste alinea van mijn laatste ‘voorbeschouwing’ voor dit kampioenschap, een prognose die merkwaardig juist was, op twee punten na. Welke? Eerst even lezen wat ik op vrijdag 8 januari schreef:
| |
Ard apart, vrijdag 8 januari
‘Ja, en dan nu het Nederlands kampioenschap. Morgen en zondag in Amsterdam. Na alle belangrijke en minder belangrijke “voor” wedstrijden de eerste werkelijke grote krachtmeting voor de leden van onze kernploeg. Want het is beslist niet zo, dat we nu alles al van elkaar weten. Volgens mij zal pas dit weekend voor iedereen het uitgangspunt zijn: op volle kracht aanzetten.
In de loop van de wedstrijden kan die instelling natuurlijk veranderen, afhankelijk van de situatie na enkele afstanden. Maar zeker de eerste dag zullen alle rijders het volle pond willen geven. Ik ook. Ik stel me er helemaal op in om kampioen te worden. Er is voor mij maar één plaats: de eerste. Omdat ik nog in de “winning mood” ben en de continuïteit in de successenreeks niet wil onderbreken. Ik wil graag mijn Europese en wereldtitel prolongeren. In dat streven past daarom ook de overwinning in het Nederlands kampioenschap.
Daarmee wil ik overigens niet zeggen, dat ik me de voornaamste favoriet voel. Er zijn, geloof ik, vier vrijwel gelijkwaardige kandidaten: Jan Bols,
| |
| |
Eddy Verheijen, Kees Verkerk en ik. Als Jan en Eddy een goede 500 meter rijden en een beetje gelukkig zijn met het ijs, het weer en de loting, hebben zij absoluut evenveel kans op de titel als Kees en ik. Bols en Verheijen hebben tijdens de recente wedstrijden in Oslo voluit gereden. Maar met gemak, zonder zich echt te forceren. Verkerk en ikzelf hebben beslist “ingehouden”, een ietwat afwachtende houding aangenomen. Over de werkelijke krachtsverhouding is dus nog weinig bekend. Daar zal, dacht ik, in Amsterdam pas iets meer over aan het licht treden. Dan ook zullen we ontdekken of Peter Nottet, die al een schitterend succes met zijn examen heeft geboekt, op niveau is gebleven. We mogen al met al dus een spannend kampioenschap verwachten. En niet alleen ten aanzien van de bovenste plaatsen: ook in de “staart” van de kernploeg zal hard geknokt moeten worden. Misschien zelfs nog harder dan in de top van het klassement. Om aan dat gevecht te ontkomen, als ik het zo mag uitdrukken, heeft Eddy Verheijen naar mijn gevoel in het voorseizoen al constant met een enorme inzet gereden. En prestaties willen leveren. Want Eddy was niet zeker van zijn zaak. Anders is het voor mij een onbegrijpelijk iets, dat hij iedere keer weer tot “op de bodem” is gegaan.
Nu loopt hij weinig gevaar meer. Nu kan hij gunstig cijfers op tafel leggen. Nu kan hij niet meer uit de ploeg vallen, zelfs niet als hij - door welke oorzaak dan ook - bij het nationaal kampioenschap zevende of achtste zou worden.
Die zekerheid hebben Jappie, Ronnie en Piet Vink beslist nog niet. Zij moeten zaterdag en zondag alles geven om maandag met ons in het vliegtuig te kunnen stappen.’
En dan meteen door naar de ‘nabeschouwing’, maandag 11 januari.
| |
Ard apart, maandag 11 januari
‘Jammer, natuurlijk van dat verloren kampioenschap. Maar ik heb het verlies ervan eigenlijk veel gemakkelijker geaccepteerd dan ik had gedacht. Toen ik na vijf, zes ronden voelde dat het niet zou gaan, heb ik me erbij neergelegd. En toen ik aan het einde van de tien kilometers kwam, was ik er al helemaal overheen. Eigenlijk wel winst - zo voel ik dat nu aan - dat ik dat kon opbrengen. Je “rijpt”, in de topsport en ook ik heb dat nu ervaren. Zoals ik ook heb gemerkt, dat je je in zo'n toernooi eigenlijk van tevoren nog meer moet harden, tegen alle eventualiteiten. Toen Jan ineens van de weg knalde, was het met me gedaan. Te snel, natuurlijk. Iedereen, die me
| |
| |
dat verwijt, geef ik gelijk. Maar aan de andere kant: probeer je eens tegen die moedeloosheid te verzetten als alles ineenstort, wat je in je gedachten hebt opgebouwd. Het hoort toch óók bij een wedstrijd, dat de één of de ander de mentale klap geeft? Jan heeft dat gedaan. Om zijn rijden - hij ging formidabel - én om de manier waarop hij mij aanviel (hij riskeerde tenslotte alles) is er van hem maar één ding te zeggen: een groot kampioen, waarlijk groot.
Alle gepraat achteraf is verder zinloos. Geklets over “of ik het nu zonder die bramen op mijn schaats wel had gered”. Die pech aan mijn schaats, nou ja, dat hoort er gewoon bij. Je kan ook vallen, tenslotte, en dat hoort óók bij een schaatswedstrijd.
Vandaag ik, morgen een ander. Nog afgezien van het feit of ik het met perfecte schaatsen wél had gered.
Terzijde, voor de “leken”: bramen zijn oneffenheden in het loopvlak (zo zal ik dat maar noemen) van de schaats. Dat loopvlak is zeer scherp geslepen en dus ontzettend teer. Een beetje vuil op het ijs - zand, grint, ook wel eens een dopje van een bierfles, zoals Thomassen in Bislet overkwam - en je bent eraan. Het ijs wás vuil, op de Jaap Edenbaan. Jan en alleman liep er overheen, Jeen van den Berg peuterde op een gegeven moment een steentje uit het ijs... We hadden er allemaal last van, dat wel, en bij mij kwam het dan op een psychologisch zeer ongelegen moment. Maar genoeg daarover, al is kritiek op de organisatie namens ons allen hier wel op zijn plaats. Dat ik tegen het einde toch nog sneller ging rijden, kwam doordat Leen Pfrommer me toeriep: “let op je tweede plaats”. En Kees Verkerk is me ook steeds blijven aanmoedigen. Fijn. Zo is dat nu eenmaal tussen ons, nog altijd. We voeren geen ellenlange gesprekken meer, maar we zijn - hoe zal ik het zeggen - toch nog altijd “met elkaars lot begaan”. Ik vraag me tenslotte ook af: wat is er met Kees aan de hand. Hoe verklaart hij nou opeens dat hij een “achterstand” heeft. Waar moet hij die vandaan halen? Raadselachtig. Kees is altijd druk bezig geweest met raadsels, voor alles en iedereen. Maar het grootste raadsel heeft hij nu zichzelf opgegeven. Hij is in de puzzels verstrikt geraakt ...
Laat ik hiermee besluiten: Jan is rechttoe rechtaan naar een grootse titel gereden. En ik weet waaraan ik toch weer moet gaan werken: die tien kilometer, want daarop ben ik het meest kwetsbaar. Ik weet trouwens ook met wie ik in Heerenveen op 23 en 24 januari rekening moet houden.’
Tja, dat was dan dat. En Nederlands kampioenschap, dat je daar maar even uit handen werd geslagen door een machtig schaatsen- | |
| |
rijder met een vechtlust die hem naar de grootste prestaties kan dragen: Jan Bols. Vriend én concurrent. Kamergenoot in de hotels, medestander in de kleine wedstrijden, ‘vijand’ in een groot kampioenschap. Ook de man, die me pakte op een afstand, waarvan ik dacht - na Innsbruck en Oslo van het jaar daarvoor - dat ik hem nú wel kon bedwingen. Dat hij me niets meer deed, die tien kilometer. Dat ik ook in die 25-ronden-strijd zou kunnen ‘vechten’. Dat dácht ik. Maar mijn moreel was er zonder meer nog niet sterk genoeg voor. Jan deed het schitterend, gebruikte het vermoeden dat ik wellicht moedeloos zou worden als hij me onmiddellijk op achterstand zou zetten, feilloos. Ik wás gedeprimeerd toen hij al zo snel losbrandde, ik ging verder in mijn ‘oude’ tien kilometer-stijl: plichtmatig uitrijden. Maar op één punt was ik toch anders dan zo vaak vroeger. Ik wilde in ieder geval met het hoofd rechtop door de finish gaan. Al tijdens de race naar de toekomst kijken en me voornemen: dit is de laatste keer geweest, dat ik op die verdomde tien kilometer zo af ga. Dat lukte. En het lukte nog beter, toen ik me in de laatste ronden nog moest gaan inspannen voor het behoud van de tweede plaats. Ja, ik was er al overheen, over dat verlies van een ‘zekere’ titel (maar wat is zeker?), toen ik over de streep kwam. Over die beschadigde schaatsen hoeven we niet verder te praten. Wel over Jan Bols. Die naar Noorwegen vertrok met een grote mentale belasting. Hij was in de zomermaanden getrouwd, hij had tegelijk een sportzaak in Hoogeveen geopend. Een zakenman opeens, die er eindelijk in was geslaagd, na heel lang piekeren over wát hij zou gaan doen, uit zijn oude, steeds minder voldoening schenkende vak (machine-bankwerker,
‘stempelmaker’ om precies te zijn) was gestapt. Logisch, dat bij zulke veranderingen in je leven de voorbereiding op een seizoen er wat onder leiden. Bij sommige selectiewedstrijden in oktober króóp Jan over de baan. We zeiden tegen elkaar: die zal grote moeite hebben om op tijd klaar te zijn. Wel, dat hebben we dan gezien. Keihard trok hij zich weer op naar de top. Jan is in alles het type van de vechter, en dat houdt ook in, dat hij zich, zoals maar weinigen kunnen, via wedstrijden en krachtsinspanningen in vorm kan rijden. Zoals de wielrenners dat doen. Zo heeft Jan ook geruime tijd geschaatst, in de wedstrijden dan. Hij trok zich veel meer op aan een tegenstander dan aan een schema. Als hij maar kon knokken, tactische zetten kon volbrengen, dan kwam die grote prestatie er - in de beginjaren sinds zijn intrede in de kernploeg. Jan maakte zijn rit zoals een wielrenner: de
| |
| |
juiste ogenblikken uitzoeken om de tegenstander een morele klap toe te dienen (door bijvoorbeeld een buitenbocht ineens hard mee te lopen met de man, die ‘binnen’ naast hem verscheen) of door bij de kruisingen enkele tientallen meters achter zijn tegenstander in de ‘luwte’ te gaan hangen. Als die tegenstander dan maar sterk genoeg was, partij kon geven, dan reikte Jan naar de top. En hij kon zich daarbij dan ook nog eens helemaal leeg rijden óók. Die manier van rijden is natuurlijk wel spectaculair, geeft je ook veel bevrediging als je hebt gewonnen, maar er schuilt uiteraard een zéér onzekere factor in. Want wat gebeurt er als je een zwakke tegenstander loot? Dan moet je wel op een schema rijden. Dan moet je diezelfde vechtlust, die instelling van de knokker, in regelmatiger banen gaan leiden. Dan moet je, om tóch die snelle tijd te maken, ‘op de klok’ gaan schaatsen en je krachten opofferen aan iets, dat veel minder inspiratie geeft. Jan heeft dat moeten leren en het is hem gelukt. Maar zijn oude talent om te ‘vlammen’ verloor hij niet. Dat bewees de dreun die hij me gaf op die tien kilometer. Daar was de Jan Bols van vroeger weer. De man, die explodeerde toen het vuurtje eenmaal was aangestoken. ‘Ard’, zei hij later tegen me, ‘het was mijn enige kans om hard weg te gaan en daardoor nu ook eens Nederlands kampioen te worden. Ik had lopen denken aan die enorme foto die eens in het schaatsboek van Revu heeft gestaan, met alle Nederlandse kampioenen van een heleboel jaren op een rijtje op het ijs. Op die foto wilde ik ook, hoe dan ook. Ik wilde er alles voor gokken. Je had het kunnen weten...’
Wel, ik wist het ook. Ik wist hoe Jan op een titel gebrand was. Logisch, als je al zo vaak grote prestaties hebt geleverd, afstanden tijdens kampioenschappen hebt gewonnen, wereldrecords hebt verbeterd. Dan wil je daarvoor erkenning en een bevestiging van je kunnen door middel van een titel. Ik wás gewaarschuwd. En toch liet ik me met huid en haar opeten. Hoe dat kon? Ach, ik heb er al iets over gezegd: favoriet zijn, toch weer op die tien kilometer moeten knokken en daarvoor dan de instelling missen. Toen had de dokter ook nog niet tegen me gezegd, dat hij me zo ‘hulpeloos’ soms vond, op die langste afstand, zo veel minder zelfverzekerd dan op alle andere afstanden... Ja, je léért nog - elke dag bijna, ook al schaats je al zeven jaar in de top mee.
Nog even kijken op welke punten ik ongelijk had in mijn voorbeschouwing. Ook een kwestie van ‘leren’ om dat achteraf eens even te ‘checken’. Het eerste punt was: mijn instelling, de ‘winning mood’
| |
| |
en het ‘ik stel me er helemaal op in om kampioen te worden’. Daar heeft dan nog wel het één en ander aan gemankeerd. Zie ook weer de manier waarop ik op de tien kilometer werd verpletterd.
Het tweede punt: de angst voor Kees. Die was misplaatst. Er bleek helemaal niet zo veel zand in onze ogen te zijn gestrooid door die kleine vechter van weleer. Want Kees reed een slecht kampioenschap en moest zelfs zaterdagavond - na de eerste dag dus - van Leen horen: ‘je zult toch echt moeten rijden voor je plaats in de ploeg’. Een prikkel, die zijn effect niet miste. Maar die ook niet wegvaagde dat er na afloop van de titelstrijd pijlsnel een plan werd ontworpen om Kees weer ‘bij’ te trekken. Hij miste inderdaad, door té vroeg zijn vorm als kwetsbaar te beschouwen en daarom wat af te remmen, het ‘wedstrijdritme’.
Dat de strijd om de laatste kernploeg-plaats keihard zou worden - harder dan ooit omdat bij voorbaat vast stond dat écht de eerste zes van het klassement naar Davos zouden gaan om zich voor te bereiden op het EK - was een juiste voorspelling. Ronnie Nooitgedagt, die al zo vaak had laten zien juist op hoogtijdagen er flink tegenaan te kunnen gaan, wipte Jappie van Dijk. Ook al op de tien kilometer, Jappie moest thuis blijven. Het ging ons - zonder iemand, en zeker Ronnie niet, iets tekort te willen doen - allemaal aan het hart. En ik dacht weer aan de mogelijkheden die nog resten voor iemand die uit de kernploeg tuimelt. In dit verband heb ik in dit boek de naam van Arie Eriks al genoemd. Nu overkwam het Jappie. Gelukkig, er was voor hem nog een compensatie. Hij hoefde niet direct die enorme stap terug in ‘het burgerleven’ te doen: Inzell, Madonna di Campiglio en zelfs Praag wachtten voor hem.
Lang tijd om over zulke dingen te piekeren hadden we niet. We gingen naar Davos, en ook op die trip gebeurden dingen, die later als ‘historisch’ werden gekwalificeerd. Dat was ook wel het geval, dacht ik, bij het doorbreken van de twee-minutengrens op de 1500 meter. Maar laat ik de dingen op een rijtje zetten en eerst mijn ‘verslag’ van de eerste toernooidag laten volgen.
| |
Ard apart, zaterdag 16 januari
‘Eigenlijk had ik het vandaag nog wat over de Nederlandse kampioenschappen willen hebben. Maar u begrijpt, daar is iets tussen gekomen. En dat
| |
| |
laat ik dan eerst even prevaleren. Ja, 38.9 en 4.12, 6, laten we chronologisch te werk gaan. Het is een 500 meter geweest zoals je er maar weinig in je carrière rijdt, denk ik. Niets ging fout. Onbevangen naar de streep, want ja, we rijden wel een 500 meter vandaag, maar volgende week in Heerenveen is het pas echt menens.
En dan mijn partner in deze 500 meter, Kees. Even komen dan die gevechten in je op van een paar jaar geleden. Samen knokken om de hoogste eer. En dan pang, is daar dat startschot al. Ik was er goed uit, meteen een metertje voorsprong op Kees. Even een snel ritme en dan met lange klappen op de bocht af.
De eerste binnenbocht op deze baan is een voordeel dat niet te onderschatten is. Zelfs nu had ik er al moeite mee. Maar dat is nog niet zo erg, want je kan wat uitzwaaien bij het uitkomen van zo'n eerste binnenbocht. Je hebt de ruimte namelijk op de kruising. Verder liep het eigenlijk gesmeerd op de kruising.
Die kruising op zich is eigenlijk nooit een bezwaar. Zeker niet als je naar de buitenbocht toegaat. De laatste bochtmillimeters langs het randje en zonder meer vlekkeloos. Dan zie je alleen nog maar de finish voor je, waar je op afsuist met de gedachte dat het eindelijk eens een keer onder die zo langzamerhand gehate “40 blank” kan gaan. De laatste slag waarin je je schaats naar voren gooit, want de honderdsten tellen. En dan even gespannen afwachten. Kees was goed in de buurt gebleven. Zou het dan toch weer niet gelukt zijn? Maar nee, want toen zag ik Leen met een lach zoals alleen hij die heeft. En dan zit het goed: 38.9. Ongelooflijk. Vorig jaar nog een wereldrecord op deze baan. Vele handen schudden en allemaal blijde gezichten. Allemaal een persoonlijk record op de 500 meter. Behalve Peter, die zich echter rehabiliteerde op de drie kilometer en daar zes seconden beter reed dan hij ooit gedaan had.
En dan de drie kilometer. Gewoon weggaan op 4.21 en je hoofd gebruiken. Want niet nu, maar volgende week moet het gebeuren, zoals ik al zei. Het gleed zo vreselijk goed, dat ijs hier, dat het niets kostte. Een opening van 20.4 en daarna 32.4, 32.5, 32.6 en toen die schemawisseling.
Leen gaf één seconde onder de 4.15 aan. En het ging nog steeds goed. En dan is het belangrijk je koppie te gebruiken. Gemakkelijk gezegd als je spieren je de gelegenheid geven om je koppie te gebruiken. Ik kon gewoon doorgaan, blijven glijden. Het werden twee seconden en de laatste keer dat ik langs Leen kwam weer die twee. Met nog een eindsprint werd het uiteindelijk 4.12.6. Het is wat moeilijk om je dat even te realiseren. Twee maal 2.6.3. Dat is eigenlijk een respectabele tijd op een 1500 meter en dat twee keer’.
| |
| |
Vandaag was gewoon een dag dat het ging. Het was niet nodig. Ik wist van mezelf dat het nog goed ging. Zelfs na het Nederlands kampioenschap. Het sterkt je natuurlijk wel in je gedachte en je instelling voor Heerenveen. En dat zal nodig zijn. Want het wordt daar op het scherpst van de snede uitgevochten. Ik ben blij, natuurlijk ben ik dat. Maar niet omdat ik Jan zijn record heb afgepakt. Wraakgevoelens jegens hem heb ik nooit gehad. Maar gewoon omdat het goed ging. En omdat Kees weer terug begint te komen. Want als je samen zoveel meegemaakt hebt, dan doet het je pijn zoals je hem zag rijden tijdens de laatste Nederlandse kampioenschappen.’
Ja, ‘een dag dat het ging’. Een dag ook, waarop je gewoon naar zulk soort prestaties wordt toegedreven, zonder dat je er bij wijze van spreken iets aan kunt doen. Dat is Davos, dat zijn de omstandigheden daar. Ja, als je op zo'n moment niet in een puike conditie bent, niet voelt dat de vorm er is, dan komen er natuurlijk nóg geen wereldrecords. Dan krijg je dat ‘net er tegen aan zitten’ - een persoonlijk record verbeteren, een scherpe tijd nog iets scherper zetten. Maar geen wereldrecords. Want zó ‘vanzelf’ gaat het in Davos ook weer niet.
Een ander punt bij deze volkomen onverwachte explosie was de gedeeltelijke come-back van Kees. Toch kan dat volgens mij niet een direct gevolg zijn van de veranderde manier van trainen, van het plan om door meer tempowerk weer in het oude ritme terug te raken. In drie dagen pak je dat niet op - daar gaat iets langer mee heen. Dat Kees dus in Davos weer prestaties van niveau, en meer dan dat, leverde, kwam door zijn strijdlust. Hij riep die weer op, hij wilde er in ieder geval bij zijn, hij nam geen genoegen meer met de rol van het zorgenkindje dat zo nodig ‘bijvoeding’ moet hebben. Kees wilde weer eens de oude Kees zijn en daarom sprintte hij furieus mee. Daarom ook concentreerde hij zich meteen ook op de volgende dag, op de vijftienhonderd meter. Zondags recapituleerde ik die race naar onder de twee minuten, naar een ongelooflijk record. Het zou teveel zijn om te zeggen ‘in alle rust’ liet ik de rit nog eens de revue passeren, want ik werd er toch nog weer opgewonden van. Het is fijn om aan zulke momenten terug te denken. Ik probeerde het zo ‘flitsend’ mogelijk op te schrijven, omdat die race ook in een flits aan mij was voorbijgetrokken. Om dat resultaat nog wat beter te bereiken is er redactioneel nog wat meer met punten en komma's en kortere zinnen gewerkt. Met als gevolg een soort filmische impressie over hoe een historisch record tot stand kwam:
| |
| |
| |
Ard apart, maandag 18 januari
‘Ik wist het 's morgens al. Bij het ontbijt, toen we naar de baan gingen, toen we begonnen met “inwerken”. Dat zijn oefeningen, die je doet om je te voorbereiden op een race. Je kunt dat achteloos doen. Of zéér geconcentreerd. Meestal, bij zo'n wedstrijd als deze, zo'n trainingstoernooi, doe je bij dat “inwerken” niet meer dan nodig is. Je maakt je spieren los, je brengt jezelf op temperatuur. Maar dit was anders. Er hing om die “doodgewone” 1500 meter in Davos een speciale sfeer. En die werd veroorzaakt door Kees.
Hij was zeer gespannen, dat was de avond tevoren al begonnen, Ik merkte: hij pept zich op. Eindelijk weer eens. De oude Kees, de vechter. En zaterdagmorgen werd dat vermoeden bevestigd. Al vóór we op de baan kwamen, was hij in die stemming, die hem op de grote toernooien, vlak voor zijn grootste prestaties, kenmerkte. Ik besloot tot hetzelfde. Ik ging hem partij geven. Iedereen wist, dat het nieuwe wereldrecord op de 1500 meter “geboren” kon worden.
Als Kees de “vader” wilde zijn, omdat hij ook dat oude record koesterde, dan wilde ik hem dat record betwisten. En ik volgde hem, als een schaduw. Bestudeerde hem, in wat hij deed. Bij het inrijden, bij de voorbereidingen die je allemaal doet voor een race, maar die van iedereen eigenlijk al een soort portret schetsen. Van zijn instelling: een gevecht of een routine-duel? Je geconcentreerdheid bij het schaatsen slijpen, de manier waarop je je losrijdt - het zijn evenzovele tekenen. Ze verrieden Kees' bedoelingen en ik trok me er aan op.
Leen Pfrommer stuurde ons weg op 2.04. Een “zekerheidje”, waarvan we wel wisten dat het meer dan haalbaar zou zijn. Je moet een leidraad hebben, tenslotte. Dacht ik aan een passeren van de twee minuten-grens? Vaag. Het enige dat ik wist: dit record gaat eraan. En wie van ons tweeën wint, hééft dat nieuwe wereldrecord. Ik wilde diegene zijn.
Het startschot. We zijn weg. Kees in de binnenbaan, ik ruim vijftien meter daarvoor. De eerste bocht, ik houd de goede voorsprong bij het uitkomen en ik weet één ding: hij mag niet vóór me kruisen, dat nooit. We openen in 26 seconden, een seconde onder het schema. Ik blijf voor en we komen weer op de streep af, het gaat vreselijk hard, elke klap is raak, het gaat moeite kosten je techniek in de bocht te handhaven. Dat kost je kracht.
Maar het moet. Een onzorgvuldigheid kost tienden van een seconde. Rondje van dertig seconden, ga maar na... Ik moet weer naar de buitenbocht, heb Kees nog niet naast me gezien. Bocht uit, naar de streep toe - en daar is hij! Eigenlijk onverwacht nog. Ik schrik, word licht aangetikt door
| |
| |
zijn verschijning. Zij aan zij, een rondje van 31 seconden en daar is de voorlaatste bocht - hij binnen. ik buiten, we hebben nog één kruising tegoed. Hij pakt me vlak op de streep, iets, een meter, achter ga ik de buitenbocht in, zie hem van me weglopen, raak even onzeker... We stuiven langs Leen. We horen hem in een flits brullen: vier onder 2.04! Kees vliegt de buitenbocht in. Ben ik iets op hem achter of niet? Ik denk: verdomme, dat nóóit! Dat record is voor mij! Ik knal de laatste binnenbocht in, trek me naar hem toe - en dáár gebeurt het, schuin voor me. Kees houdt het niet met die snelheid, raakt even de sneeuwrand en dat terwijl je nu met deze snelheid alleen maar vlekkeloze slagen moet maken op die laatste meters. Ik houd het, kruip naast hem. Hij vecht alleen nog maar, scháátst niet meer, maar worstelt. En ik red het. Pal voor hem over de streep. Kapot. Blik op het scorebord, mensen schaatsen van alle kanten op me af, ja! Een historisch record ...’
Zoiets geeft je, ook bij het herlezen, nog een ‘kick’. Overigens is het natuurlijk niet zo verwonderlijk, dat op die zaterdagavond, na de prijsuitreiking en in de uiterst opgewekte stemming waarin we het bijbehorende feestje bouwden - de dames, en vooral Stien, hadden ook een stel records aan flarden gereden - een herinnering naar boven kwam. Ook aan een wereldrecord, ook op de vijftienhonderd meter, ook in Davos. Vijf jaar eerder was dat, een paar dagen nadat ik mijn eerste Europese titel had behaald. We reisden naar Davos, zónder Anton Huiskes. Men herinnert zich dat: de ruzie na het slotbanket, waarop niemand van het toenmalige bondsbestuur zich de moeite had getroost Anton Huiskes in de huldigende woorden over dat eerste, grote Nederlandse schaatssucces sinds vele jaren te betrekken. Anton ging van Deventer naar Maarn, wij naar Davos onder leiding van Charisius: er waren tranen gevloeid op Schiphol (wat een stuk nuchterder ben je nú!) omdat bleek dat de twist tussen officials en coach een échte breuk tot gevolg had gehad. Op de avond van de eerste dag van de wedstrijden in Davos kwam de mededeling: Huiskes komt terug, hij is al onderweg. Er werd gefeest, alleen daarom al. En de volgende dag reed ik op de vijftienhonderd meter een wereldrecord, met nog wel een beetje een bonzend hoofd: 2.06.2. Nu, vijf jaar later: 1.58.7! Zeven en een halve seconde in vijf jaar. Als dat niet zo imponerend lijkt even een andere vergelijking: drie sprints van ongeveer 39.7 achter elkaar! Vroeger lachte ik wat schamper, als mijn vader zei: ‘drie sprints van 41 en je zet een machtig record op de vijftienhonderd neer...’
| |
| |
Na de klap van het Nederlands kampioenschap nu twee wereldrecords, met op de drie kilometer een record dat ik van Jan Bols afpakte. Dan moet je, zou je zeggen, je zelfvertrouwen wel weer helemaal terug hebben. Dat hád ik ook. Ik kon me in een volgend artikeltje al weer druk maken over een zaak, die niet eens direct met het Europees kampioenschap van de volgende week in Heerenveen te maken had:
| |
Ard apart, woensdag 20 januari
‘Het is weer even stil na de storm van records en zo vlak voor een nieuwe, die van de Europese kampioenschappen. Een periode van rust in de pers misschien, maar zeker niet in een trainingskamp, want daar wordt nu keihard gewerkt om nog gebleken fouten of hiaten te herstellen. Nog even een laatste test over de korte afstanden. Gisteren hebben we een 500 en een 1000 meter gereden. Maar de omstandigheden waren niet optimaal. Het was een beetje triest in Davos na al die vreugdevolle dagen, bewolkt en later begon het zelfs te sneeuwen.
Toch waren er nog goede resultaten. Jan Bols won beide afstanden en dat biedt perspectieven voor een stayer. Maar ik geloof, dat hij de juiste instelling had. Een instelling, die bij anderen ontbrak, omdat Heerenveen eigenlijk zo dichtbij is. Maar goed, hij won, en hoe 40.1: op de 500 meter en 1.20.4 op de 1000 meter.
Op de 500 meter werd hij dicht gevolgd door Marten Hoekstra met 40.3 en Peter Nottet met 40.9. De 1000 meter was al bijna even overtuigend voor Jan, gevolgd door Peter met 1.21.4. Al met al dus goede tijden voor niet optimale omstandigheden.
In deze kolom is er ook nog wel ruimte om over iets te schrijven, dat doorgaans op de achtergrond blijft, maar dat indirect toch met de uiteindelijke successen te maken heeft. Namelijk de planning van een winterseizoen.
Uiteraard wordt er in zo'n planning rekening gehouden met de grote toernooien als Noors en Nederlands kampioenschap, Europees en wereldkampioenschap. Het is zo, dat we na de Europese kampioenschappen naar Noorwegen reizen om daar het weekeinde daarop de vijflandenwedstrijd in Oslo te rijden. Dan zijn er echter nog twee weken over tot de wereldkampioenschappen in Gotenburg.
En hier knelt de schoen. In principe was afgesproken, dat de ploeg in Noorwegen zou blijven. Nu we hier echter in Davos zitten is de gedachte
| |
| |
gerezen om weer terug te gaan naar dit oord, waar de trainingsmogelijkheden nagenoeg ideaal zijn. Toen trainer Pfrommer met dit voorstel kwam om het trainingskamp te veranderen van Noorwegen naar Davos kreeg hij nul op het rekst en waarom?
Een duidelijke reden misschien: de extra kosten bedragen namelijk bijna negenduizend gulden, hetgeen natuurlijk veel is. Maar daar tegenover staat, dat zo'n trainingskamp zijn interest duidelijk terug kan betalen. In ieder geval moeten we niet verzuimen zo optimaal mogelijk te trainen. Want als we twee weken in Noorwegen zijn tussen de vijflandenwedstrijd en de wereldkampioenschappen, dan wordt het wedstrijden rijden, want invitaties zijn dan onvermijdelijk. En dat betekent dan reizen en trekken en onregelmatig eten en slapen. Kort gezegd: een te drukke periode om je voor te bereiden voor een zo belangrijk evenement.
En dan herinner ik me plotseling weer de speech van de directeur van de KNSB op het banket van de landenwedstrijd. Hij zei daar speciaal tot “zijn” ploeg, dat hij een traan had weggepinkt bij de overwinningsceremonie waar het Wilhelmus werd gespeeld. Hij was ontroerd en zei ons alle hulp toe die maar binnen de mogelijkheden van de bond lagen. Het is niet aan mij om te oordelen of dit veranderde “trainingskamp” tot die mogelijkheden behoort, of dat dit een gebrek is aan flexibiliteit.
Maar een ding geloof ik moet men zich echter wel realiseren: de populariteit van een sport staat of valt voor een groot deel met de prestaties van topbeoefenaren van deze sport.
Met populariteit is een bond zonder meer gediend. Wat dacht u van het aanstaande weekeinde. 30.000 mensen rond de piste, zou dat geen voordelen geven aan de KNSB. Om van de tv-kijkers nog maar niet te spreken. Maar waarom zitten die 30.000 daar? Laten we reëel zijn: omdat er een aantal toppers in Nederland zijn, die kans maken om daar zondagavond als kampioen te worden gehuldigd. Daarom al die mensen rond die ovaal. Nee KNSB, hier wordt een klein foutje gemaakt.’
Een foutje, dat later werd hersteld door de al eerder in het hoofdstuk ‘Een Topsporter’ vermelde bijdrage van de Suikerstichting. Waarin ook uitgebreid over dit soort zaken is gesproken. Laat ik uit het voorgaande verder nog even lichten wat ik over de instelling van Jan Bols zei. Hij deed er, in dat kleine, onderlinge wedstrijdje nog even zijn best voor. En toch had hij, een beetje weggedrukt in de ‘recordstorm’ van een paar dagen eerder, gezegd, dat hij wel een beetje tegen Heerenveen op zag. Niet, dat hij er geen zin in zou hebben, maar toch
| |
| |
zo'n verzuchting als ‘over een paar dagen zitten we weer voor het blok’. Zoiets betekent: vér vooruit denken, langer dan anderen naar hét moment toegroeien, je ontzettend opladen. Maar tegelijk zegt het ook: hoe kan ik de verwachtingen waar maken, hoe verdedig ik mij als de Nederlandse kampioen tegen de buitenlandse vedetten? Jan was, geloof ik, wel blij met het feit, dat hij bij die records een beetje buiten schot was gebleven, achteraf gezien dan, op de momenten dat Heerenveen levensgroot voor ons oprees. Hij zocht naar een manier om wéér zijn vechtlust te kunnen etaleren. Om uit een onverwachte hoek weer te kunnen toeslaan. Niet helemaal bewust, maar wat in hem leefde, kwam door dat ‘voor het blok’ toch wel enigszins tot uiting. Ikzelf wist, dat mijn conditie nog altijd erg goed was. Maar dat zoiets evenmin aanleiding kan zijn tot je favoriet voelen, net zomin als wereldrecords die in je bezit zijn. Er zijn zoveel factoren. Ik somde ze op in de voorbeschouwing:
| |
Ard apart, vrijdag 22 januari
‘De laatste dagen voor een kampioenschap. Ook daar raak je natuurlijk aan gewend. Er komt spanning in de ploeg, de sfeer wordt anders. En zo is het ditmaal ook weer. Iedereen denkt dat wij voor het rijden in Davos veel meer psychische druk op onze rug hebben geladen. Maar zo is het niet. Wij, en daar bedoel ik in dit geval alle schaatsers mee, weten toch wel hoe de verhoudingen liggen. Of laat ik het preciezer zeggen, de vijf kanshebbers en daar bedoel ik dan mee, Claeson, Fornaess, Bols, Verkerk en ikzelf, laten ons niet om de tuin leiden door een wereldrecord in Davos.
In Davos deed zich namelijk een unieke situatie voor. Perfect ijs, schitterend weer en een goede dag. Ja, dat hoort er ook bij; een goede dag. Zelfs al ben je in goede conditie, dan nog heb je goede en slechte dagen. En samen met die ideale omstandigheden levert dat een wereldrecord op. Een nadeel is het dat zeker 75% van die 30.000 toeschouwers hier in Heerenveen en van de televisiekijkers gewoon verwachten dat er een Nederlander kampioen wordt. Vanwege die tijden in Zwitserland. En wordt dan maar eens tweede, dat kunnen al die mensen niet begrijpen.
Aan de andere kant is het natuurlijk voor degene die tweede wordt, gemakkelijk om te zeggen, dat de druk te groot was. Dat hoeft hij trouwens niet eens te zeggen. Dat maken de mensen er zelf ook wel van.
Bovendien zijn er nu eenmaal altijd mensen, die tweede worden. Dat heb
| |
| |
ik zelf toch ook een tijd gehad. Overigens bedoel ik met tweede, ook derde of vierde. Net geen “winner”.
Claeson is misschien ook wel zo iemand. Maar eigenlijk mag ik niets over hem zeggen, want ik ken hem helemaal niet. Guttormsen, Thomassen en ook Fornaess wel, die ontmoet je ook nog wel eens buiten het schaatsen, maar Claeson niet. Ik heb nog nooit een gesprek met hem gehad. En er kunnen immers zoveel factoren zijn, die er voor zorgen dat je niet wint. Neem het publiek. Daar reageert toch ook iedereen weer anders op. Kees en Jan zijn publiekrijders, die vinden het heerlijk, zoveel mensen.
Ik voel die verbondenheid met het publiek niet zo. Ik zie het veel rationeler allemaal, hoewel ik de mensen niet graag zou willen missen. Nog een belangrijker factor: het weer. En daar kun je zelf helemaal niets aan doen. Wind is veruit het vervelendst, ik kan er zelf wel tegenop, maar het is gewoon niet leuk. Regenbuien zijn ook miserabel, dan worden de omstandigheden weer voor iedereen verschillend en krijg je geen duidelijk beeld. Constant regen is dan nog het beste. Het kan immers niet elke dag “Davos” zijn.’
‘Aardig gevonden’, zeg ik nu, dat van dat ‘tweede worden’. En dat over Claeson. En dat over die regen...
En dat ik niet zo'n publiekmens ben. Als je dat allemaal meemaakt, die toestanden over de uitschakeling van Jan Bols, de hoon aan het adres van Fornaess (die overigens kwam vragen of Kees en ik hem wilden begeleiden op zijn ereronde), tja, dan hoef je toch niet zo van dat publiek te houden? Vroeger was ik de ‘stugge Noordhollander’, later de ‘bescheiden student’, met al wat daartussen lag aan ‘lang’ en ‘krachtig’ en ‘forsgebouwd’ plus natuurlijk de ‘boerenzoon uit Anna Paulowna’. Ja, in de loop der jaren is mijn houding ten opzichte van het publiek, van de fans wel wat vriendelijker geworden, dat wel. Maar een ‘publiekmens’, nee, dat ben ik zeker nog niet. Ook niet ná ‘Heerenveen’.
Dat vreemde kampioenschap, van grauw naar licht in twee dagen, van stromende regen naar een winterse zon. Dagen, weken heb je er voor nodig om met jezelf in het reine te komen: hoe kwam het dat ik zo faalde? De oorzaak van de sterke tien kilometer is snel gevonden: de nederlaag in Amsterdam, het al eerder gesignaleerde gesprek met dokter Lap. Maar waarom ging het zo mis op die vijf kilometer? En was de morele klap die we door de Bols-affaire hadden gekregen de enige oorzaak van die ineenstorting op de vijftienhonderd meter?
| |
| |
Eén ding staat voor mij als een paal boven water, boven régenwater: dat we in Davos teveel verwend zouden zijn en de slechte omstandigheden niet konden trotseren, dat is niet waar. Kijk daarvoor maar naar de laatste regel van het voorgaande krantestukje. We waren mentaal wel degelijk voorbereid op regen en storm. Of... en dan ga ik toch weer twijfelen: zou de tegenvaller misschien onbewust tóch hebben gewerkt? In het ‘een te grote druk’ zit misschien óók wel zoiets. Maar ik had er van tevoren rekening mee gehouden, zo goed mogelijk althans. Niet goed genoeg? Kan zijn. De vijfhonderd meter was al niet zo sterk als hij moest zijn, de vijf kilometer mislukte helemáál. Een combinatie van Davos-herinneringen en favoriet-zijn, zou dat dan toch de oorzaak zijn geweest? Plus dan de klap van de Bols-zaak? Misschien. Kleine dingetjes kunnen samen één grote handicap vormen. En in het topschaatsen van tegenwoordig moet álles ge-olied zijn, mag niets de machine verstoren. Maar laten we eerst eens kijken hoe ik voor mezelf het maandagse krantepubliek trachtte een samenvatting aan te bieden. Niet eenvoudig dat te doen, direct na zo'n tumultueus kampioenschap. Ik schreef dit:
| |
Ard apart, maandag 25 januari
‘Gek, vanaf het moment, dat ik finishte na de tien kilometer, moest ik denken aan Innsbruck vorig jaar. Daar deed zich namelijk dezelfde situatie voor als nu tussen Fornaess en mij. Toen won ik, nu hij.
Hij toen: een relatief slechte 500 meter, een verknoeide vijf kilometer, licht herstel op de 1500 meter en een uitsmijter op de tien kilometer. Ik nu zo'n zelfde lijstje.
Eigenlijk is het logisch, dat als je dit rijtje ziet, je niet kunt winnen, want wie kampioen wil worden, moet op alle afstanden goed rijden, als je er een mist, grijp je ook naast de titel. Fornaess “miste” niets ...
Ik ben tevreden met wat het zondag nog geworden is. Natuurlijk geldt óók voor mij eigenlijk alleen de eerste plaats. Maar toen het zaterdag allemaal zo uit de hand liep, geloofde niemand meer ergens in. Als je daarna dan nog tweede wordt, ben je toch tevreden. Voldaan eigenlijk ook, omdat Kees alsnog derde werd en zo'n goede 10.000 meter reed. Ik was daar erg blij mee. Men heeft mij misschien wel over het middenterrein zien hollen om Kees te feliciteren. Gewoon een uiting van blijdschap. En tegelijkertijd realiseer je je dan, dat er weer een grote concurrent bij is gekomen. Maar op
| |
| |
Twee tegenstanders van groot formaat: Göran Claeson (links) en Dag Fornaess.
Een jaar eerder ondenkbaar: wereldrecord op de 10 km...
| |
| |
In Gotenburg bezig. En op dat moment nog niet denkend aan verbetering van Kees' tijd op de langste afstand. Hier gaat het ‘alleen nog maar’ om een titel.
| |
| |
Groots einde van een groots toernooi. Weer een ‘sjouwpartij’ Nu nemen Göran Claeson en Kees me op de schouders: ‘Ard die heeft de wereldcup’ zongen ze op de tribunes. Het IS een beker van de motorrenner Jan Huberts. Fijn geschenk van een fijne sportjongen.
| |
| |
Heeft niks met ijs te maken, wél met ‘publiciteit’. Samen met Ada Kok als fotomodel.
| |
| |
dat moment waren we gewoon blij, dat we niet helemaal waren weggevaagd door de Noren, want daar zag het op een gegeven moment wel naar uit. Bovendien was er een stemming in de ploeg... Zaterdagavond vooral. Het leek wel een begrafenis. Op een gegeven ogenblik zijn Kees Verkerk, Jan Bazen en ik gewoon weggegaan, naar Oosterzwaag. Daar zaten een stel Puttershoekers en daar was het gezellig. Natuurlijk werd er over schaatsen gepraat, maar toch wel even anders dan in Oranjewoud.
Zondagmorgen was de stemming nog steeds gedrukt. Het was een vervelende zaak met Jan Bols, maar ik zou anders hebben gehandeld. Ik had maar gewoon meegeloot voor de 1500 meter; er dan nog eens een nachtje over slapen en dan zondagmorgen de zaak nog eens goed bekijken. Ik kan het wel begrijpen, hoe hij heeft gehandeld. In een emotionele sfeer doe je nu eenmaal dingen, waar je later misschien spijt van hebt. Tenslotte is het, voor mij althans, keiharde topsport. Wie valt wordt uitgeschakeld, wie een fout maakt wordt gediskwalificeerd. Punt, uit.
Dat wil niet zeggen, dat het je als ploeg niet aangrijpt, we zijn tenslotte vrienden en dus drukt het op de hele ploeg. Misschien was daarom mijn 1500 meter niet zoals het moet. Zevenhonderd meter ging het goed en toen helemaal niet meer, en dan daarna die tien kilometer. Ik was echt niet op wraak uit. Ik zou starten op een schema van 15.56, op dat schema namelijk zou mijn tweede plaats veilig zijn voor alle mogelijke aanvallen. Wel had ik van tevoren met dokter Lap een gesprek, waarin hij zei: “tracht niet met jezelf tevreden te zijn. Kijk niet naar wat je moet rijden om tweede te blijven, maar probeer eerste te worden”. Dat was natuurlijk onzin, maar toen het na drie rondjes zo lekker ging, (ik gleed héél lekker door) besloot ik om zo hard mogelijk door te gaan en dan maar te zien, waar ik zou eindigen. Leen schakelde voortdurend over naar een ander schema, van 15.56 naar 15.40, toen naar 15.24, daar heb ik een poosje op gereden. Tenslotte ben ik over gegaan naar 15.32 en dat heb ik gehaald, een persoonlijk record. Daarom werd het zondagmiddag toch allemaal nog mooi. Ook het weer was beter geworden en daarom was het toch een fijne huldiging, met die ereronde van Fornaess (die echter wel behoefte aan de sympathie van het publiek had) en Kees en ik daarachter...
Vorige week schreef ik, dat wij in het sterkste schaatsland wonen. Wie de einduitslag van Heerenveen bekijkt, ziet dat de Noren ons hebben verslagen. Maar zaterdag en zondag in Oslo wordt de vijflandenwedstrijd gehouden en dan zullen we nog wel eens zien ...’
Een vrij oppervlakkige analyse, waarin de dingen, die ik in de
| |
| |
inleiding heb genoemd, niet ter sprake zijn gekomen, of nauwelijks. Maar wél blijkt, dat ik alweer vooruit keek naar de volgende wedstrijd. Voorvoelde ik daarbij, dat het weer zo'n wedstrijd zou worden waarin alles kón, omdat niet de hoogste eer op het spel stond. En praatte ik daardoor niet meteen over de mentale druk van die wereldrecords heen? In een volgend stukje kwam ik er weer pijlsnel op terug, op die mentaliteit. Let op de derde zin, die ik schreef aan de vooravond van de vijflandenwedstrijd:
| |
Ard apart, zaterdag 30 januari
‘Na een langer verblijf in Nederland dan verwacht, zijn we weer in het voor ons zo bekende KNA-hotel in Oslo aangekomen. En staan klaar voor de vijflandenwedstrijd, waarvoor ik me volledig zal inzetten. Lichamelijk althans, want onbewust sta je mentaal toch anders tegenover zo'n wedstrijd dan tegenover een groot kampioenschap. Ik zal me op alle vier afstanden helemaal geven en zoveel mogelijk punten proberen te verzamelen. Maar aangezien er geen persoonlijke belangen op het spel staan, weet je niet of je je het hele toernooi goed kunt concentreren. We hebben overigens een waardeloze week achter de rug. En dat had volgens mij voorkomen kunnen worden. Leen Pfrommer had dinsdag op Schiphol moeten zeggen: “jongens, we gaan toch naar Oslo, ook al is er op dit moment geen ijs”. Want dan hadden wij op de kunstijsbaan Valle Hovin kunnen trainen.
Wat ik nu ga zeggen, klinkt misschien raar: ik vind, dat de ploeg te veel inspraak heeft gehad bij de beslissing om in Nederland te blijven. Er waren te veel verschillende meningen. De één wilde in Eindhoven trainen, de ander in Amsterdam. Die wilde terug naar Heerenveen en weer een ander koos voor Deventer. Pfrommer had daar boven moeten staan en voor Noorwegen moeten kiezen. Het weer slaat hier veel vlugger om.
Hiermee wil ik trouwens niet zeggen, dat die rommelige week ons schade heeft berokkend. Misschien is het zelfs wel goed geweest om eens een paar dagen minder te trainen. Er heerste bovendien wel een prettige sfeer, omdat de spanning van het Europese kampioenschap verdwenen was. Alleen de trainer was wat korzelig. Omdat hij zich naar aanleiding van de affaire Bols ten onrechte bekritiseerd voelde in enkele maandagkranten.
In hoeverre we er voor- of nadeel van ondervinden, kan pas over twee weken worden bekeken, bij het wereldkampioenschap. Maar ik ben toch wel erg blij, dat wij maandag weer naar Davos gaan. Want daar train ik graag.
| |
| |
Goed ijs, meestal goed weer, dat ligt me wel. Maar eerst nog de vijflandenwedstrijd. Een serieus toernooi, dat we moeten kunnen winnen. Veel zal afhangen van onze sprinters Jan Bazen en Marten Hoekstra. Zij moeten punten pakken op de 500 meter en goed rijden op de 1500. Want Boerjes en König, de snelle Zweden, zullen wel uitblinken op de sprint, maar hun 1500 meter zal niet zo goed zijn, verwacht ik. Jan en Marten kunnen dáár hun winst nemen. En als wij dan, Kees, Jan, Eddy en ik, goed bijblijven op de korte afstanden en op de overige onderdelen voorin eindigen, zitten we goed.
Ik zou het toch wel fijn vinden. Omdat het je een zekere stimulans geeft. Maar, er zal strijd voor geleverd moeten worden. De Noren zijn immers op revanche belust. De nederlaag in het Frogner-stadion, ongeveer een maand geleden, zit hen nog dwars. En zij zullen daarom geladen aan de start komen. Al met al reken ik op een spannend toernooi.’
Wel, het is niet zozeer ‘spannend’ geworden. Althans niet voor mij. Maar wel grandioos. Ongelooflijk. Ik reed als een trein, werd achter Boerjes en König derde op de sprint en dus winnaar van de klassementsrijders, won verder álle afstanden, inclusief die eens zo gehate TIEN KILOMETER en vestigde een nieuw puntenrecord over één wedstrijd. Maar verreweg het belangrijkste is: ik ontdekte mezelf. Helemaal. Ik zag de lusten en lasten van mijn instelling zeer duidelijk voor ogen, toen ik de successen van Oslo optelde. Ik vond verklaringen waar ik nu voor lange tijd mee vooruit kan. Ja, in Oslo had ik de zaken wel rond. Op maandag 1 februari verscheen in de kolom ‘Ard Apart’ daarom een stukje, dat ik achteraf beschouw als een voortreffelijke prélude op ‘Het hoogste’ dat ik tenslotte bereikte en waaraan onder diezelfde titel het laatste hoofdstuk van dit boekje wordt gewijd: mijn tweede wereldtitel!
| |
Ard apart, maandag 1 februari
‘Ard Schenk, de nieuwe stayer', zo werd ik gisteren na mijn race op de tien kilometer genoemd. Begrijpelijk, want wie had van mij een tijd van 15.13.4 verwacht? Niemand, ikzelf ook niet. Toch wil ik niet als een stayer worden gezien. Ik ben een all-rounder. Dat realiseerde ik me heel goed tijdens het uitrijden na de 10.000. Als Boerjes en König er niet waren geweest, dan had ik vier afstanden gewonnen, bedacht ik. Zoals in de tijd van Jaap Eden en Oscar Mathisen wel gebeurde, maar tegenwoordig nooit meer
| |
| |
voorkomt. Die gedachte stemde me erg tevreden. Maar hoe, zal men zich afvragen, komt het, dat ik op die vijflandenwedstrijd zo hard heb gereden. Ik heb er geen duidelijke verklaring voor. Het ging allemaal zeer gemakkelijk. Ik was volkomen ontspannen en toch bereid me helemaal te geven. Het kostte me geen kracht. Alleen op het laatste van de tien kilometer heb ik me af en toe moeten dwingen om het tempo aan te houden. En op die momenten heb ik me wéér, net als vorige week in Heerenveen, erover verwonderd, dat ik dóór kon blijven gaan. En dát geeft je dan vleugels.
Op de overige afstanden ging het eigenlijk als vanzelf. Een gevoel dat ik zelden heb gehad. Misschien werkt dat nu pas door. Mijn succes kan óók veroorzaakt zijn door het feit, dat ik sinds het Europees kampioenschap nuchterder tegenover de sport sta en de zaken meer relativeer. Kijk, een jaar of acht geleden zou iedereen op zijn kop hebben gestaan als Kees en ik twee en drie bij een internationaal toernooi waren geworden. Nu, in Heerenveen, sprak iedereen over het drama Bols en vond men het jammer, dat Nederland geen kampioen had.
Het publiek stelt zich teveel op grote successen in en is daarom gauw teleurgesteld als het niet lukt. Daar wil ik toch maar boven staan, of beter gezegd: ik wil meer afstand van de sport nemen. Ik ga er nu vanuit, dat ik lekker wil schaatsen en er zoveel mogelijk echt plezier aan hoop te beleven. Daardoor heb ik Oslo ontspannen kunnen rijden. En het heeft geen nadelige invloed op mijn instelling gehad. Natuurlijk ligt dat bij een groot kampioenschap anders. Dan word je automatisch beïnvloed door de spanning. Niettemin zet ik mezelf niet als favoriet voor de wereldtitel in Gotenburg. Ik hoor gewoon bij de vijf kanshebbers. Meer niet. In Davos ga ik mij op mijn gemak voorbereiden. Daar kunnen we ongestoord trainen, worden we niet van de ene naar de andere baan gesleept. Ik zie dat als een voordeel. Zelfs al zouden de omstandigheden in Gotenburg veel minder goed zijn, dan nóg stoort me dat niet.’
|
|