| |
| |
| |
Ze horen er bij
Ze horen onverbrekelijk bij de kernploeg: de chef d'equipe, de dokter, de masseur en die ene man, die er altijd is, al jaren, en die niet eens een officiële functie heeft. Die ook die functie niet zou willen hebben: Dick de Vroomen. Wat hij doet? U hebt hem op de buis wel eens gezien, als de camera op de uitgang van de kleedkamers was gericht. Hij is zo vaak voor ieder van ons het laatste steuntje geweest, voordat je het ijs op ging, inrijden, starten. Ja, op zo'n moment, als het moet gaan gebeuren, leun je nog even op Dick, letterlijk en figuurlijk. Je doet je schaatsbeschermers af en je steunt nog even op hem. Een rustige, evenwichtige man, die soms kijkt of hij al het leed van de wereld op zijn schouders torst, maar die je ook het laatste, bemoedigende klopje geeft als je wegschaatst. Maar alleen daarvoor is Dick er niet. Hij doet álles. Als je in Oslo op het station aankomt staat'ie er, met zijn enorme stationcar, om je naar je hotel te rijden en naar de trainingsbaan en naar de wedstrijden. Hij zorgt voor sinaasappels en veters voor je schaatsschoenen, tovert ergens kaas vandaan als je daar trek in hebt, en houdt je handschoenen bij de hand als je na je rit gaat uitrijden. Dick weet wanneer je aan de beurt bent om het ijs op te gaan en Dick staat aan de deur van de kleedkamer om iedereen de toegang te ontzeggen. Dick doet alles. Omdat hij het fijn vindt, nergens anders om - en zéker niet voor geld, want hij geeft eerder een rondje dan dat'ie onkosten declareert. Hij spreekt vloeiend Noors en Zweeds, hij komt uit de bollenstreek (en is dan ook vertegenwoordiger in de produkten die dáár vandaan komen) en hij duikt overal op. Oók in Inzell of in Innsbruck, want al ligt zijn werkterrein in de Skandinavische landen - maar óók in Amerika - als de Nederlandse kernploeg aan de kampioenschappen begint dan is Dick er. Je kunt hem niet missen, met zijn rustige optreden in de kleedkamer en zijn tovenarijen om je
te bezorgen wat je hebben wilt. Ja, Dick hoort er bij.
Maar hij is niet de enige, die de begeleiding van een ploeg ‘rond’
| |
| |
Begin van een martelgang, die mij een kampioenschap zal kosten. Amsterdam '71, Jan Bols ‘kruist’ hier al voor me, op de tien kilometer. Hij gaat op weg naar zijn schitterende titel.
Het ‘circus’ - niet meer zo gezellig, maar toch nog wel contact genoeg. Hier met concurrent Fornaess in de bus.
| |
| |
Mooiste onderscheiding en dus érg serieus kijken: de ‘schaatsoscar’.
| |
| |
Vijftienhonderd meter, eigenlijk drie sprints achter elkaar - álles telt.
| |
| |
Samenspel tussen rijder en coach: één seconde onder schema.
| |
| |
maakt. Er is ook de chef d'equipe en dat is wel degelijk een belangrijke functie al staat zo'n man vaak in de schaduw van de coach. De chef is tijdens, voor en na de toernooien de regelaar, de man die er voor moet zorgen, dat alles met de hotels en het vervoer en de startbewijzen en de inschrijving en noem-maar-op in orde is. Hij let op de centen, hij is de vertegenwoordiger van de bond in alle mogelijke opzichten en als er iets mis is gegaan zal hij het protest indienen. Ik heb twee chefs d'equipe meegemaakt en alletwee deden ze meer dan dat. Ze moesten het ook doen, want op dat punt waren ze onmisbaar: het goochelen met de schema's. Jan Charisius was de één, Jacques de Koning is de ander. Niet alleen buiten de baan, maar vooral ook óp het ijs staan zulke mannen de coach - en dus ook de rijders - bij. Soms razendsnel moet er van schema worden verwisseld, moet er zeer precies rekenwerk worden verricht om een plotselinge, onverwachte verandering in de stand van zaken het hoofd te kunnen bieden. Maar ook de tegenstander moet tijdens de rit in de gaten worden gehouden: komt hij terug, of loopt hij verder uit - is hij op een ander schema overgeschakeld? De coach, druk bezig met zijn rijder, moet die inlichtingen hebben, kan niet overal op letten. Charisius heeft dat vroeger gedaan, De Koning volgde hem op, met de slagzin ‘ik ben maar een eenvoudig man’ zijn intrede in de ploeg begeleidend. Vroeger, toen Huiskes nog het bewind voerde, zijn er wel eens wrijvingen tussen hem en Charisius geweest, en de man uit Leeuwarden speelde ook een rol in de strubbelingen, die tenslotte tot het conflict KNSB-Huiskes veroorzaakten. Maar Huiskes heeft ook vóór die tijd altijd gezegd: ik wil Charisius niet kwijt - hij is als rekenaar van onschatbare waarde.
Ik betwijfel of ik een leek op schaatsgebied wel duidelijk kan maken van welk eminent belang dat cijferwerk op het ijs wel is. Van de bekende (sport)schrijver Nico Scheepmaker heb ik eens gelezen, dat hij Theo Koomen in zijn taak als tv-verslaggever bij schaatsen niet benijdde: met al dat gecijfer en gereken. Bedenk daarbij, dat wat coach en chef d'equipe samen op het ijs aan rekenwerk uitvoeren nog dubbel zo moeilijk is. Een verslaggever kan constateren, de mannen op het ijs moeten vooruit denken. Zij moeten mikken op een voorgenomen eindtijd en een rijder het schema voorschotelen dat die tijd haalbaar maakt. Drie ronden van een halve seconde méér dan was voorgenomen op, bijvoorbeeld, de vijf kilometer betekent metéén reageren langs de kant, zeven, acht ronden vooruit rekenen, een
| |
| |
verdere verslapping inbouwen, met een snellere laatste ronde rekenen en in tijd van - pak weg - een halve minuut een schema opzoeken, dat in de nieuwe situatie redelijkerwijs kan worden aangehouden. Zodat de rijder toch nog zo dicht mogelijk in de buurt van zijn noodzakelijke tijd komt. Niet eenvoudig, allemaal, als je dat alléén moet doen, als coach. Vandaar dat de hulp van een snelle rekenaar in de persoon van de chef d'equipe méér dan welkom is. Trouwens, om het maar eens oneerbiedig te zeggen, zo'n man heeft ook nog een andere functie. Stel, je zit een paar weken in een trainingskamp, met steeds hetzelfde groepje. Dan kom je een paar dagen voor een kampioenschap in de plaats van het toernooi aan. Nieuwe gezichten aan tafel. En tegelijk een heerlijke gelegenheid om nieuw-ontworpen grappen te beproeven, om iemand eens lekker te ‘stangen’, maar óók om eens over heel andere onderwerpen te praten, eens een ander geluid te horen. Ja, ook daar is een chef d'equipe voor - en het is goed dat hij er is, en dat hij Jacques de Koning heet. Die dat allemaal wel aan kan, en die beseft dat er een bepaalde sfeer in zo'n kernploeg leeft, die hij niet moet proberen aan te tasten als blijkt dat die sfeer goed is. Je kunt namelijk heel gemakkelijk uitglijden op dat punt. Door autoritair optreden bijvoorbeeld, door je met veel te veel dingen te bemoeien, precies op het verkeerde moment irritatie op te wekken.
Datzelfde geldt overigens voor nog wat meer mensen. Voor kennissen of zeer verre vrienden, die vinden dat zij er óók bij horen. Die je meteen in je hotel komen opzoeken om ‘even wat tegen je te zeggen’, meestal met het doel tegenover hún kennissen te verklaren, dat ze nog even wat aanwijzingen zijn gaan geven. Hinderlijk is dat wel, en spijtig dat die mensen niet begrijpen, dat hun komst zéér ongewenst is. Het zijn er in de loop der jaren veel geworden, die menen dat ze er bij horen.
Dan is er de masseur. Sinds jaar en dag Cor Nederveen, de Rotterdammer die ons zo na aan het hart is komen te liggen. Over de ‘kwaliteit’ van zijn masseren behoeft alleen al op grond van zijn jarenlange staat van dienst bij de kernploeg geen enkel verschil van mening te bestaan. Maar een masseur wordt door sportlieden niet beoordeeld naar wat letterlijk ‘uit zijn handen’ komt. Artsen en masseurs kunnen terecht zeggen, dat bij hen op de tafel de sportman in dubbel opzicht naakt is, lichamelijk en geestelijk. Cor Nederveen is ook voor die andere taak, het praten met de mensen, die op zijn massagetafel komen, berekend. Zijn geruststellende, bemoedigende woorden
| |
| |
maken voor hem een onderdeel van de ‘therapie’ uit en er zijn er velen, die daarbij baat vinden. Die bij de laatste massage nog eens een mentale opkikker mee krijgen. In hoeverre dat werkt is natuurlijk afhankelijk van de klankbodem, waarin die woorden terecht komen. Dat is voor iedere sportman toch wel verschillend. In de gespannen geest van de één raakt de bemoedigende praat van de met zacht en toch vaste hand werkende masseur precies de snaar, die nodig is. Als hij zegt: ‘jongen, ik voel het, dat is best in orde met die spieren, je bent goed soepel, jij zal straks hard gaan’ dan is dat vaak net de opmerking die het laatste beetje zelfvertrouwen aandraagt dat nog nodig was om de instelling optimaal te maken. Bij een ander evenwel kan zo'n peptalk helemaal niet aankomen. Die is dan al te veel met zichzelf bezig, hoort de woorden nauwelijks, omdat hij er op dat moment geen behoefte aan heeft. Maar het is goed, dat ze gesproken worden, dat je er op kúnt reageren, hoe je wilt. Door wat terug te zeggen omdat je graag toch nog even wilt praten, of door die woorden in je brein te laten vasthaken, op de goeie plek, daar waar ‘het moreel’ wordt geboren. Eén ding moet ook een masseur te allen tijde voorkomen: dat je door zijn woorden geïrriteerd raakt. En daarom moet een masseur zijn mensen net zo goed kennen als de coach. Hij moet zich aanpassen aan de mentaliteit van de sportman, weten hoe hij is, vlak voor de wedstrijden, maar ook als er minder spanningen zijn, in perioden van voorbereiding. Ook de wijze van masseren heeft daarmee te maken. Sommige masseurs zijn uitsluitend ‘zacht’. Zij gooien alles op de souplesse, wrijven, aaien, maar kneden niet, pakken de spieren niet eens even hard aan. Anderen zijn keihard. Soms moeten wij in een trainingskamp wel eens naar een plaatselijke masseur, omdat ‘ome Cor’ dan nog niet is gearriveerd. Dan kom je wel eens
terecht bij een niet-specialist in de schaatssport, een man die denkt dat hij de verstijfde spieren van de lieden in zijn dagelijkse praktijk onderhanden heeft. Ofschoon de ‘schade’ van zo'n kneedpartij nu niet direct groot is, maken sommigen van ons dan toch wel erg moeilijke minuten door op zo'n massagetafel: ‘geen masseur, maar een slager’ luidt dan de algemene constatering. Persoonlijk moet ik zeggen, dat ik daar niet zo onder lijd. Een masseur mag mij wel aanpakken, eerder nog heb ik bezwaren tegen een te zachte behandeling. En wat ‘het praatje’ betreft: ik behoor tot de mensen bij wie het van keer tot keer verschillend aankomt - de ene keer heb ik het nodig, de andere keer niet. Bovenal echter: Cor
| |
| |
Nederveen hoort erbij. Bij ons. Niet alleen als masseur overigens, maar ook als de man, die veel uit een avontuurlijk leven kan vertellen, die je van tijd tot tijd eens heerlijk in de maling kunt nemen. Die altijd een gelijkmatig humeur vertoont, zorgzaam is en daardoor zijn echte eigen plaats in de ploeg inneemt.
Rest dan uit de opsomming waarmee dit hoofdstuk begon nog één man. Die eigenlijk een hoofdstuk apart waard zou zijn, als ik niet zo zeker wist, dat hij daarop juist geen prijs stelt, omdat hij het principe huldigt, dat de medicus altijd op de achtergrond moet blijven. Dokter Lap uit Rotterdam, de ‘schaatsdokter’ allerwegen genoemd. Over het feit, dat hij vaak en gelukkig langdurig bij de ploeg is, kunnen we kort zijn: medische begeleiding hoort erbij, in de topsport van vandaag. Maar waar vind je een dokter als Lap? Je zult er met een lantaarntje naar moeten zoeken, naar een arts, die zich zó verdiept in de psyche van de sportman. Nog beter gezegd: die de sportlieden zo begrijpt. Je er voor interesseren is een logische zaak, maar de ongeevenaarde feeling hebben om te weten wat er in alle mogelijke opzichten aan kan schorten, dat is een ander ding. Onder Huiskes is de samenwerking met dokter Lap begonnen en die twee voelden elkaar al voortreffelijk aan. Dat is niet zo eenvoudig als het lijkt, want Anton had over de medische begeleiding ook zo zijn ideeën. Ik herinner me, dat we daarover eens hebben gediscussieerd en dat hij zei: ‘aan een coach moet zoveel mogelijk worden overgelaten’. Begrijpelijk, dat het voor een arts niet gemakkelijk was om door Huiskes te worden geaccepteerd. En net zo min is het voor een arts eenvoudig om met iemand als Huiskes samen te werken. Maar het ‘klikte’, van de eerste ogenblikken af. Zoals er ook tussen Leen Pfrommer en dokter Lap een bijzonder goede verstandhouding bestaat. Sámen zorgen zij voor de onontbeerlijke mentale begeleiding in een team, waarin de dokter een ogenschijnlijk bescheiden plaats inneemt. Maar het is juist een plaats die niet onbezet mag blijven. Als het écht om schaatsen gaat, als de techniek ter sprake komt, of de manier waarop je een tegenstander tactisch te lijf zou moeten gaan, dan zwijgt de dokter. Hij
luistert en leert, maar waakt er voor op zulke punten inbreng te willen hebben. Zodra achter al die andere zaken ter sprake komen, van de conditie tot en met de wedstrijdmentaliteit, maatschappelijke problemen of puur-particuliere dingen, het opsporen van de oorzaken waardoor je faalde, of de achtergronden van het succes, dán is dokter Lap een fijne gesprekspartner. Die meedenkt en veel, heel erg
| |
| |
veel van je weet, zonder dat je dat soms zélf in de gaten hebt. Hij is niet alleen de arts, maar ook de kameraad in de ploeg, zoals ook de coach veel meer de vriend dan de leider is, terwijl hij zich toch op de beslissende momenten als die leider kan en moet gedragen. Dokter Lap heeft de gave om als medicus tóch op dezelfde golflengte met zijn ‘patiënten’ te kunnen praten, zonder opsmuk, maar erg eerlijk. En dat laatste vooral vind ik erg belangrijk. Ik hou er van om, als hij me controleert, de lichamelijke stand van zaken opneemt, precies te horen hoe het er bij staat. Of ik moet afremmen, bijsturen of harder werken. Hoe mijn conditie is ten opzichte van de vorige controle. Wat de oorzaken van terugval of vooruitgang kunnen zijn. De dokter zegt het, eerlijk, in begrijpelijke taal, zonder ergens doekjes om te winden. Hij kan keihard zijn en zeggen: maar jongen, er moet toch veel meer kracht zitten in dat grote lijf van je - en waarom haal je die kracht er dan niet uit? Zó is ook mijn ‘doorbraak’ op de tien kilometer tot stand gekomen, eerst aarzelend, toen het absoluut nodig was om er titels mee te winnen, die ik eenvoudig niet meer kon verliezen als ik niet een bar slechte 10.000 meter reed, en later, in dat gedenkwaardige seizoen '70-'71 toen Leen pfrommer de zaak technisch onder handen nam (‘blijf vóór alles in de juiste stand, duik niet te diep, ga niet teveel omhoog!’) en de dokter tegen me zei. ‘wees niet tevreden met wat je hebt, probeer naar veel meer te streven, wees op die tien kilometer net zo'n bonk kracht en zelfvertrouwen als op de andere afstanden’. Toen techniek en moreel samenvloeiden, toen wás ik er. Toen reed ik die 15.13.4, de ‘droomtijd’ die in één week de verbazing over mijn tien kilometer in Heerenveen deed omslaan in verbluftheid.
Dokter Lap. Hij is meegegroeid in onze successen. Hij hield ons overeind in de dagen dat we een sterke figuur aan de top misten.
Opzettelijk vermeed hij elk moment waarop zelfs maar de schijn tot leven zou kunnen komen dat hij een bepaald stempel op de ploeg zou drukken. Maar wel een formidabele hulp, deze arts. Aan wie iedereen, zonder uitzondering op gezette tijden veel, erg veel te danken heeft gehad en nóg heeft.
|
|