totdat je bij wijze van spreken muurvast op het ijs staat. Kijk bijvoorbeeld eens naar de echte sprinters, de specialisten. Hoe vaak vallen die? Zelden. Natuurlijk - het kán gebeuren, maar als het eenmaal zover is gekomen, betekent dat in de verste verte niet, dat die mannen een groeiend angstgevoel moeten gaan wegdrukken. Het wordt schouderophalend ‘genomen’: risico van het vak.
Dit wil ik er in ieder geval mee zeggen: angst is bij velen de slechtste raadgever gebleken. Wie zich inlaat met gedachten aan een vorige valpartij is vaak bij voorbaat geklopt, zeker op de sprint, want daar kost elke overdreven voorzichtigheid tienden van seconden. Tegenwoordig is een vijfhonderd meter aan het begin van een toernooi ‘op zeker’ rijden vrijwel niet meer mogelijk. Ontzettend veel stayers, typische lange afstandsrijders van vroeger hebben zich op de sprint geworpen en succes gehad met hun streven die sprint een flink, stuk te verbeteren. Enkele jaren geleden was het nog volmaakt onmogelijk, dat Pfrommer zoals hij dat anno 1971 deed, peinsde over een voorstel aan de schaatsbond om naar het wereldkampioenschap sprint behalve specialisten als Jan Bazen en Marten Hoekstra ook niet-specialisten te sturen zoals bijvoorbeeld Kees Verkerk of Jan Bols. Niet dat zij op dat moment zouden kunnen wedijveren met wereldrecordhouder Hasse Boerjes, of wereldkampioen Moeratow, of König, Suzuki of zelfs maar Erhard Keller, maar wél omdat die vroegere stayers niet zo vreselijk veel zouden verliezen op de sprint en dan in staat waren op de duizend meter die snelheidsspecialisten terug te pakken. Want voor elke ware sprinter is die duizend meter maar al te vaak een verschrikking, en daarvan kan goed geprofiteerd worden.
Omdat vrijwel alle all-rounders de sprint dus goed onder de knie hebben gekregen, mag daarop door de kanshebbers niet meer dan uiterst noodzakelijk is, verloren worden. Dat maakt dan voorzichtigheid uit den boze. ‘Op zeker rijden’ betekent: niet met de maximum-snelheid naar de bocht (en) toegaan, de bocht ‘wijd’ inzetten, dus niet zo snel mogelijk tot heel dicht bij de sneeuwrand komen, omdat je bang bent, dat je er dan aan het einde - door de middelpuntvliedende kracht - uit gaat vliegen. Of omdat je zo vlak langs die sneeuwrand niet meer weg kunt stappen. Dat alles kost snelheid en vooral meters die niet bij je denkbeeldige baan van start tot finish behoren. Vaak, bovendien, helpt dat voorzichtige je niet eens, want als je tóch moet corrigeren dan is met die snelheid het riscio van