Van den heilighen drien coninghen
(1914)–Johannes de Hildesheim– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Eerste hoofdstuk.
| |
[pagina 2]
| |
daarin genoemd Florentius de WevelkavenGa naar voetnoot1). Anno domini M.CCC.lxiiii crastino Georgii scilicet in festo sancti LudgeriGa naar voetnoot2) heeft paus Urbanus V Florentius tot bisschop van Munster benoemd. Aan het eind van de beschrijving zijner daden als Munsters bisschop staatGa naar voetnoot3): Et brevi postGa naar voetnoot4) dominus Florentius per dominum Urbanum papam sextum translatus est ad ecclesiam Trajectensem, quam optime rexit. Florentius was dus bisschop van Munster van 24 April 1364 tot het voorjaar van 1379. Vóór die tijd was hij canonicus en subdecanus te Keulen. Toen daar in 1363 een nieuwe bisschop moest worden verkozen, verzette hij zich met enkele anderen tegen de keuze van het Keulse kapittel en begaf zich naar Avignon, om zijn zaak bij Paus Urbanus V te bepleiten. Bij deze gelegenheid verwierf hij zich de gunst van UrbanusGa naar voetnoot5). De Historia Trium Regum moet dus, zoals uit de opdracht blijkt, zijn geschreven tussen de jaren 1364 en 1379. Een nauwkeuriger tijdsbepaling verkrijgen we, doordat het sterfjaar van de auteur bekend is. In de nieuwere tijd hebben verschillende schrijvers zich beziggehouden met Joannes de Hildesheim en zijn Historia Trium Regum. Van allen geeft UsenerGa naar voetnoot6) het nauwkeurigste en uitvoerigste levensbericht, in verband met de tijd, waarin de Historia is geschreven. Daar Usener echter enkele bronnen, die mij ten dienste stonden, niet heeft kunnen gebruiken, kwam ik in enkele opzichten tot een ander resultaat. Ook heeft Usener allerlei kleine biezonderheden uit het leven van Joannes onvermeld gelaten, die ons in staat stellen een vollediger indruk van zijn persoon te verkrijgen. De eerste, die iets naders mededeelt over Joannes de Hildesheim is Arnoldus BostiusGa naar voetnoot7) in zijn Liber de Viris Illustribus, geschreven in | |
[pagina 3]
| |
1475Ga naar voetnoot1). Hij geeft een lijst van de meest bekende schrijvers onder de Carmelieten, noemt ook Joannes de Hildesheim en zegt van hem: Westphalus et sapientia et eloquentia late rutilans, non mediocrem in litterarum cultu laudem assecutus est. Hij schreef o.a. De Tribus Regibus, qui primitiae Gentium, Domino Jesu pro se et posteris fecere homagium. TrithemiusGa naar voetnoot2) tekende op verschillende plaatsen iets over Joannes aan. Vooreerst in zijn Catalogus Scriptorum Ecclesiasticorum, waar we lezenGa naar voetnoot3): ‘Joannes Hildenshemensis, natione theutonicus, ordinis fratrum beatae Mariae semper virginis de monte Carmeli, in scripturis sanctis eruditus et in secularibus litteris nobiliter doctus, theologus, philosophus, et poëta insignis, in declamandis sermonibus ad populum excellentis ingenii fuit.... Scripsit metro et prosa multa preclara opuscula, quibus nomen suum cum gloria transmisit ad posteros. E quibus subjecta feruntur. Ad Florentium episcopum monasteriensem aedidit prolixum volumen. De tribus sanctis regibus li. I Cum venerandissimorum....’ EldersGa naar voetnoot4) noemt Trithemius hem Germanus en urbe Saxoniae oriundus, lector conventus ibidemGa naar voetnoot5). Ook hier vermeldt hij hem als auteur van de Historia, doch nu onder de titel Translatio Trium Regum in civitatem Coloniensem. De naam van het klooster, waarin Joannes als lector heeft gelezen, leren we kennen uit het Chronicon Hirsaugiense. Hij was volgens Trithemius anno 1361: sacrae Theologiae lector, et multo tempore Prior Conventualis in Cassell, oppido HassiaeGa naar voetnoot6). Deze mededelingen worden aangevuld en vermeerderd door de uitgever van het Speculum CarmelitanumGa naar voetnoot7). Hij beroept zich behalve op | |
[pagina 4]
| |
Trithemius op een werk van Caspar MünsterGa naar voetnoot1), SaxoniaGa naar voetnoot2) geheten, waaruit hij enkele plaatsen citeert. Hij vertelt o.a. dat Caspar Münster, sprekende over het klooster Marienau, aangaande Joannes meedeelt: ‘quod anno 1366 Romam profectus fuerit, inde redux, in conventu suo nativo Mariaenawensi Prioratus officio laudabiliter functus fuerit.... Inter Episcopum Hildesiensem et Duces Brunswicenses dissidentes, pacis reconciliator fuerit, eamque inter eosdem firmam conservaverit: tandem anno 1375 pie in Domino obierit, sepultus in choro, ad dexteram Dom. Comitis de Gleihem....’ Hierop laat hij het grafschrift van Joannes volgen. Bovendien vinden we in het Speculum verschillende citaten uit brieven, ontleend aan het Liber EpistolarumGa naar voetnoot3) van Joannes de Hildesheim, dat in 1680 nog in het klooster der Carmelieten te Keulen aanwezig was. Tenslotte vermeldt UsenerGa naar voetnoot4) als bron de Bibliotheca CarmelitanaGa naar voetnoot5). Deze stond mij niet ten dienste en daarom neem ik de enkele regels, die Usener daaruit aangehaald heeft over. De enige nieuwe biezonderheid hierin aangaande Joannes is, dat hij heet: sacrae theologiae doctor, Avenionensis professor, Parisiensis biblicus anno Christi 1358 in capitulo generali Burdigalae habito nominatus pro secundo anno. Behalve de Historia Trium Regum, die ons aanwijzingen verschaft over de belezenheid van onze auteur, is bewaard gebleven zijn Defensorium ordinis fratrum gloriosissimae Dei genitricis Mariae de Monte Carmelo per modum dialogi inter Directorem et DetractoremGa naar voetnoot6). Al deze gegevens maken het mogelik enkele punten uit het leven van Joannes met zekerheid vast te stellen. Joannes de Hildesheim, auteur van de Historia Trium RegumGa naar voetnoot7) en van een Defensorium, in de proloog waarvan hij zich zelf noemt Frater | |
[pagina 5]
| |
Joannes de Hildensheim, religionis Carmeli montis, behoorde tot de orde der Carmelieten. Hij kwam misschien uit Hildesheim, in ieder geval uit Noord-Duitsland en deed zijn gelofte te MarienauGa naar voetnoot1). Tot dit klooster bleef hij dus behorenGa naar voetnoot2), al heeft hij ook een groot gedeelte van zijn leven elders doorgebracht. Marienau lag aan de weg van Hildesheim naar Hameln en was in 1316 gestichtGa naar voetnoot3). Het maakte deel uit van de Neder-Duitse provincie der Carmelieten. Van de geschiedenis is niets bekendGa naar voetnoot4). In 1338 bevond Joannes zich te FrankfurtGa naar voetnoot5). Ten tijde van Paus Clemens VI (1342-1352) studeerde hij te Avignon onder leiding van de magister regens (± 1349-1352) Petrus ThomasGa naar voetnoot6), doctor theologiae. Met hem was Joannes zeer bevriend; hij volgde zijn lessen, nam zijn deugdzame levenswijze tot voorbeeld en deelde als famulus zijn slaapvertrekGa naar voetnoot7). Bij de dood van Petrus Thomas maakte hij een grafschriftGa naar voetnoot8). De studietijd van Joannes te Avignon moet dus gevallen zijn tussen de jaren ± 1349 en 1352, toen Petrus Thomas regens was. Om een duidelike voorstelling van zijn studie te krijgen is het nodig, dat ik even in het kort uiteenzet, hoe het onderwijs bij de Carmelieten was ingericht.
De eerste ontwikkeling ontvingen deze op een kloosterschool, waar onderricht werd gegeven door informatores in het Latijn en Grieks. Gewoonlik bleven ze daar zes jaarGa naar voetnoot9). Daarna kon men in de studia particularia verder studeren voor filosofie en theologie. Dergelike studia bestonden in iedere provincie. Het onderwijs werd hier gegeven in de | |
[pagina 6]
| |
vorm van voordrachten door lectoren, die meestal ieder jaar wisselden. Het provinciaal kapittel zorgde voor de verdeling van de lectoren en de scholierenGa naar voetnoot1). De meeste studenten werden naar deze studia particularia gezonden pro forma simplici, om hun gewone kursus te voltooien, waarna ze naar hun eigen klooster terug keerden. De gewone studie in de filosofie duurde drie jaar. Daarbij sloot zich voor de theologen de gewone studie (pro forma simplici) in de theologie aan, die eveneens drie jaar duurde. De hogere studieën werden vervolgd aan de studia generalia. Zij, die lector wilden worden, konden daar nog eens drie jaar theologie studeren (pro lectoratu). Deze regeling bestond in de vijftiende eeuwGa naar voetnoot2), doch ook voor de veertiende eeuw mogen we ongeveer dezelfde gang van zaken aannemen, daar de bepalingen aangaande de studenten slechts weinig werden gewijzigd. In 1324 bezaten de Carmelieten reeds acht studia generalia, o.a. te Parijs en te AvignonGa naar voetnoot3). Het provinciaal kapittel bepaalde, wie voor lector zou studerenGa naar voetnoot4). Iedere provincie kon twee studenten naar Parijs sturenGa naar voetnoot5). Zij moesten drie jaar aan het studium blijvenGa naar voetnoot6); gingen ze eerder weg zonder een bepaald verlof, dan waren ze niet benoembaar tot lector, en | |
[pagina 7]
| |
hadden niet het recht later te promoveren tot bachalarius of magisterGa naar voetnoot1). Na drie jaar evenwel volgde hun benoeming tot lector, waarvoor zij geen bachalarius behoefden te zijn. Slechts de meest begaafden kwamen in aanmerking voor de opleiding aan een universiteit. Zij werden daarvoor aangewezen door het generaal-kapittel. Hadden ze hun studie voor lector achter de rug, dan besliste het generaal-kapittel, of ze verder zouden gaan. In de 14e eeuw stuurden de Carmelieten hun medebroeders gewoonlik naar Parijs. Daar was in het klooster van hun orde een studium generale, waaraan een stoel voor theologie was verbondenGa naar voetnoot2). Ieder der bedelorden had het recht jaarliks één kandidaat aan te wijzen, die een graad mocht halen en de daarmee verbonden akademiese voordrachten mocht houdenGa naar voetnoot3). Slechts de theologiese fakulteit had het recht van promotie. Een geestelike moest vijf jaar studeren, voordat hij zijn eerste graad kon verwervenGa naar voetnoot4). In 1351 bepaalde evenwel het generaal-kapittel, gehouden te Toulouse, dat deze studietijd voor de Carmelieten drie jaar moest durenGa naar voetnoot5). Had de student deze jaren achter de rug en werd hij door de fakulteit aangenomen, dan had hij daarmee de eerste graad bereikt, die in de theologie aan een universiteit werd verleend. Hij was dan bachalarius biblicusGa naar voetnoot6). Hij moest dan gedurende twee jaar | |
[pagina 8]
| |
zonder onderbrekingGa naar voetnoot1) gewone voordrachten houden over de tekst van de bijbel in vervolgen, op daarvoor vastgestelde urenGa naar voetnoot2). Hij heette daarom ook biblicus ordinariusGa naar voetnoot3) of alleen biblicus. Deze voordrachten werden te Parijs gewoonlik gehouden door leden van een der bedelorden, dus door de reguliere geesteliken, en daar iedere orde jaarliks slechts één biblicus mocht leveren, gaven de overige bachalarii de buitengewone lessen, op willekeurige uren, over de bijbel, en wel over één boek van het Oude en één van het Nieuwe TestamentGa naar voetnoot4). Zij heetten bachalarii cursores of alleen cursoresGa naar voetnoot5). Zij waren lager in rang, dan de bibliciGa naar voetnoot6). Had men als biblicus zijn plicht gedaan, dan kon men voorgedragen worden voor bachalarius sententiariusGa naar voetnoot7). Deze hield voordrachten over het Liber Sententiarum van Petrus Lombardus. Het studium generale in het Carmelieten-klooster te Parijs leidde dus op voor het verwerven van de akademiese graden. Het verschafte tevens het materiaal, waaruit de magistri, bachalarii en lectoren werden genomen voor de overige studia generalia, die zelf weer opleidden voor lector. Een studium generale werd bestuurd door een magister regensGa naar voetnoot8), bijgestaan door bachalarii of lectorenGa naar voetnoot9).
Na deze uitweiding kom ik terug op Joannes de Hildesheim. Ook te Avignon bestond, zoals we zagen, reeds in 1324 een studium generale, dat bestuurd werd door een magister regens. Hieraan nu heeft Joannes | |
[pagina 9]
| |
gestudeerd onder leiding van Petrus Thomas. De vereiste voorstudie moet hij dus toen reeds achter de rug hebben gehad en het is zeer waarschijnlik, dat hij te Avignon de bevoegdheid voor lector heeft verworven en daar in deze kwaliteit voorlezingen heeft gehouden. Hoe lang hij te Avignon is gebleven weten we niet. Doch als hij in 1358 door het generaal-kapittel te Bordeaux wordt bestemd tot biblicus parisiensis, dan wordt hij bij die gelegenheid genoemd sacrae theologiae doctor, professor Avenionensis. De betiteling doctor is onjuist. In verband evenwel met zijn studie en zijn professoraat te Avignon, meen ik te mogen aannemen, dat hij toen reeds de bevoegdheid van lector sacrae theologiae had verworvenGa naar voetnoot1). Is deze veronderstelling juist, dan is Joannes, na de voltooiing van zijn driejarige studie voor lector, te Avignon als lector in de theologie aangesteld. In 1358 werd hij voorgedragen als biblicus te Parijs, pro secundo anno, en moest hij daar aan het studium generale in het Carmelieten-klooster de tekst van de Bijbel in vervolgen lezen en de glossen interpreteren, welke vroegere eeuwen aan de H. Schrift hadden toegevoegd, om de tekst beter te doen begrijpen. Misschien had hij dus reeds enige jaren te Parijs gestudeerd, tenzij hem de drie jaar studie, die vereist werden voor biblicus, zijn geschonken.
De verklaring, die UsenerGa naar voetnoot2) geeft van de woorden sacrae theologiae doctor enz.Ga naar voetnoot3) is, naar mijn mening, verkeerd. Usener toch beweert, dat Joannes in 1358 benoemd is tot biblicus te Avignon en dat hij bij zijn voorlezingen de diktaten van bekende Parijse magistri moest gebruiken. Vooreerst betekent Avenionensis professor niet, dat hij in 1358 te Avignon tot professor werd benoemd, doch dat hij, vóórdat hij als biblicus werd voorgedragen, te Avignon reeds les had gegeven. In de twede plaats is Joannes wel degelik te Parijs geweest. Usener meentGa naar voetnoot4), dat de bijvoeging parisiensis betrekking heeft op een voorschrift aan de biblici, om gebruik te maken van de diktaten van beroemde Parijse magistri. Dit is onjuist. Hij beroept zich hierin op F. Palacky, Geschichte von Böhmen, Bd. III, pag. 188, noot 237. | |
[pagina 10]
| |
a. Het citaat van Palacky heeft betrekking op de fakulteit der artes aan de universiteit te Praag. De boeken, welke de bachalarii der artes niet zelfstandig mochten behandelen waren o.a. die van Aristoteles. Voor de fakulteit van de theologie bewijst dit argument dus niets. b. In 1366 werd bovendien aan de bachalarii in de theologiese fakulteit te Parijs verboden, hun lessen voor te lezen. Ze moesten eigen werk leverenGa naar voetnoot1). Al bleven ze ook toen nog gebruik maken van het werk van beroemde doctoren, toch blijkt uit het verbod, dat een generaal-kapittel nooit officieel aan een biblicus zou voorschrijven, dit te doen. c. UsenerGa naar voetnoot2) veronderstelt, dat Joannes te Avignon de graad van baccalaurius sacrae theologiae heeft verworven. De graad van biblicus moest evenwel gehaald worden aan een universiteit. Dit was ten tijde van Joannes de Hildesheim te Avignon nog niet mogelik. In 1303 werd te Avignon wel een hogeschool opgericht, doch men kon daar toen alleen studeren in de artes, medicijnen en rechtenGa naar voetnoot3). Eerst 6 Sept. 1413 heeft Paus Johannes XXIII toestemming gegeven voor een theologiese fakulteitGa naar voetnoot4). d. De toevoeging parisiensis heeft wel degelik de betekenis, dat een graad te Parijs is verkregen. Herhaaldelik treffen we aan doctor parisiensis, doch ook biblicus parisiensisGa naar voetnoot5), in bovengenoemde zin. Het toevoegsel parisiensis was bovendien een aanbeveling, daar zij, die te Parijs waren gepromoveerd, de voorrang haddenGa naar voetnoot6).
Drie jaar na zijn benoeming als biblicus, in 1361, treffen we Joannes aan als Prior van het klooster te Cassel en tevens als lector aldaarGa naar voetnoot7). | |
[pagina 11]
| |
Ook in 1362 bekleedt hij nog deze zelfde waardigheid en wordt dan tevens verkozen tot vierde definitor van het Provinciaal kapittel, dat in 1362 te Trier vergaderdeGa naar voetnoot1). De definitores moesten met de prior provincialis alle zaken, de provincie betreffende, in de kapittelvergadering behandelen. Vóórdat de vergadering begon namen ze de prior provincialis de biecht af. Bovendien konden ze hem afzetten, als hij partijdig te werk ging of te grote uitgaven deed, waardoor de provincie te zwaar werd belast. Ook moesten de klachten van de kloosters in hun tegenwoordigheid door de prior provincialis worden aangehoord. De definitores genoten dus een groot vertrouwen en het waren stellig niet de minst geziene broeders, die voor deze waardigheid in aanmerking kwamen. Ze werden gekozen door de gehele vergadering. Wie de meeste stemmen had, was eerste definitor enz.Ga naar voetnoot2). Ten onrechte beweert dus UsenerGa naar voetnoot3), dat Joannes nooit lector en prior van Cassel is geweest, en dat Trithemius zich vergist, wanneer hij ons dit mededeelt. In 1367 ondernam Joannes een reis naar RomeGa naar voetnoot4), waar hij door Lucas de Penna, sekretaris van de Paus, aan Urbanus V is voorgesteldGa naar voetnoot5). Hoe de Paus hem heeft ontvangen, schrijft hij aan bisschop Johan van Olmütz, cancelier van keizer Karel IV, nog tijdens zijn verblijf te RomeGa naar voetnoot6). Hij vertelt se a summo Pontifice invitatum ad prandium et diversis dotatum opusculis, quorum occasione longam coram Pontifice habuit disputationem. Na zijn terugkeer werd hij aangesteld als prior in het klooster Marienau, waar hij zijn gelofte had afgelegdGa naar voetnoot7). Met beleid heeft Joannes, die de derde prior was sedert de stichting van Marienau, zijn klooster bestuurd, tot zijn dood in 1375. Hij werd begraven in het koor van de kloosterkerk aan de rechterkant van de graaf van Gleihem. Zijn graf- | |
[pagina 12]
| |
schrift luidt Hoc sub saxo requiescunt ossa, in coelo autem spiritus, Ven. P. Fr. Joannis de Hildesheim, tertii huius Conventus vigilantissimi Prioris, defuncti anno 1375, die 5 MajiGa naar voetnoot1). Joannes was een man van betekenis onder zijn tijdgenoten. Door zijn studie behoorde hij tot de meest ontwikkelde Carmelieten. Verschillende waardigheden heeft hij bekleed en met veel aanzienlike personen stond hij in briefwisseling. De enkele citaten, die ons uit zijn brieven bewaard zijn, bewijzen, dat hij invloed bezat en dat men waarde hechtte aan zijn oordeel. Hij legde o.a. een twist bij tussen de bisschop van Hildesheim en de hertogen van Brunswijk, die sedert in vrede met elkaar leefdenGa naar voetnoot2). De aanzienlike prelaten en wereldlike heren, met wie hij korrespondeerde, zwaaien hem grote lof toe. Hij vermaant en berispt met grote vrijmoedigheid o.a. Godfried, graaf van SiegenheimGa naar voetnoot3); bisschop Albertus van HalberstadtGa naar voetnoot4), Martinus de Praga, Vicarius generalis van de bisschop van Straatsburg, omdat hij magis invigilet exagitandis Religiosis Mendicantibus, jurisdictioni suae minime subjectis, quam Clericorum secularium pravis moribus reformandisGa naar voetnoot5). Ook Paus Gregorius XI en keizer Karel IV stuurt hij zijn vermaningen. Zelf leefde hij onder de gestrenge regel der Carmelieten. Armoede en algehele overgave aan God prees hij aanGa naar voetnoot6). Bij een andere gelegenheid verdedigde hij de armoede der Bedelmonniken. Ondanks zijn ontwikkeling was hij de nederige dienaar van Petrus Thomas te Avignon. Een waardig Carmeliet was hij in zijn liefde voor de wetenschap. Hij schreef werken van zeer verschillende aard. Strijdschriften in proza en poëzie: Contra Judaeos; Contra quemdam turpia pingentem; De modernis monstruosis abusionibus; een verdediging van zijn orde: Defensorium enz.; een bespiegelend werk: De Fonte Vitae; een theologiese verhandeling: De Antichristo en verschillende sermoenen, die hij waarschijnlik zelf heeft voorgedragen, daar hij om zijn welsprekendheid als volksredenaar wordt geroemdGa naar voetnoot7). In de Historia Trium Regum haalt hij | |
[pagina 13]
| |
de H. Schrift en de Kerkvaders aan. De stof, in de Historia verwerkt, bewijst, dat hij op de hoogte was van de Heiligenliteratuur en dat hij verschillende reisverhalen en beschrijvingen van het Heilige Land en het rijk van de Grote Chan had gelezen. Hij openbaart zich als een vroom gelovige en is vast overtuigd van de wonderen der heiligen en hun reliquieën. Waarheid en fantasie mengt hij dooreen, in proza en poëzie drukt hij zich uit, kortom zijn gehele persoon als auteur zien we in de Historia leven. In verband met de opdracht van de Historia aan Florentius van Wevelinkhoven, bisschop van Munster (1364-1379) en het sterfjaar 1375 van onze auteur, moet Joannes zijn werk hebben geschreven tussen de jaren 1364 en 1375. Tot een nauwkeuriger tijdsbepaling kunnen we niet komen. Ten slotte wil ik nog opmerkzaam maken op enige literatuur over ons onderwerp en wijzen op enkele vergissingen, die daarin voorkomen. Reeds in 1822 is de aandacht van SchwabGa naar voetnoot1) op de Historia trium Regum gevestigd en wel door niemand minder dan Goethe. Het is hem gelukt enige punten uit het leven van Joannes vast te stellen. Verder bespreekt hij een paar handschriften. HartwigGa naar voetnoot2) tracht aan te tonen, dat Joannes te Parijs de leermeester moet zijn geweest van Heinrich von Langenstein. BudinszkyGa naar voetnoot3) noemt hem onder degenen, die te Parijs hebben gestudeerd. KöpkeGa naar voetnoot4) geeft een overzicht van zijn leven als inleiding op de uitgave van een Latijns handschrift der Historia trium Regum. ZarnckeGa naar voetnoot5) wijst slechts terloops op enkele data uit het leven van Joannes, om daarmee de Historia te dateren. Het onderwerp valt buiten de stof in zijn werk behandeld. HorstmannGa naar voetnoot6) is van de genoemde schrijvers, | |
[pagina 14]
| |
die zich met Joannes de Hildesheim bezig hielden, het meest volledig. Deze allen nu stellen de reis naar Rome op het jaar 1366, inplaats van op 1367. Hartwig meent, dat Joannes kort na 1350 reeds naar Cassel kwam. Hij zowel als Budinszky en Köpke verkeren in de overtuiging, dat onze auteur de graad van doctor in de theologie heeft verworven, welke opvatting eveneens nog gehuldigd wordt door FeretGa naar voetnoot1). Eindelik noemt MollGa naar voetnoot2) als auteur van de Historia ten onrechte Floris van Wevelinkhoven. |
|