Het dagboek van Schermerhorn
(1970)–W. Schermerhorn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 905]
| |||||||||||||||||||||||||
Bijlage VI
| |||||||||||||||||||||||||
I. Huidige toestandA. PolitiekNa een gedachtenwisseling tussen Nederland en de Republiek Indonesië, die onzerzijds op 3 Februari is ingeluid, werd op 17 Maart 1947 de Commissie-Generaal gemachtigd de overeenkomst van Linggadjati te ondertekenen op de voorwaarden, genoemd in de brief van de voorzitter van de Republikeinse delegatie van 15 Maart aan de Commissie-Generaal. Op 25 Maart vond de ondertekening plaats volgens een door de Commissie-Generaal opgesteld en door de Republikeinse delegatie aanvaard protocol. De daarop aansluitende onderhandelingen tussen de beide delegaties vallen in drie perioden uiteen: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 906]
| |||||||||||||||||||||||||
I. 26 - 30 MaartDeze besprekingen waren in hoofdzaak gewijd aan een regeling van de situatie te Modjokerto, inclusief de bezetting van Patjet en Trawas. Op beide punten werd overeenstemming bereikt. Verder werd besloten tot versnelde evacuatie van geïnterneerden en tot het uitgeven van een gemeenschappelijke proclamatie op 30 Maart, waarin werd uitgesproken, dat niemand letsel zal ondervinden van het feit, dat hij zich heeft aangesloten bij of onder de bescherming heeft gesteld van een der beide partijen. Daarna is de Republikeinse delegatie gedeeltelijk naar het Pan-Aziatisch Congres in New Delhi, gedeeltelijk naar het binnenland vertrokken. | |||||||||||||||||||||||||
II. 14-17 AprilIn deze dagen werd zeer intensief vergaderd en werden de volgende punten besproken:
Inzake ieder dezer onderwerpen werd na de discussies een memorandum opgemaakt door ons secretariaat. Deze memoranda zouden worden behandeld in de Kabinetszitting in Djocja, waartoe de Republikeinse delegatie zich op 18 April naar Djocja begaf. Zij keerde eerst op 2 Mei terug. | |||||||||||||||||||||||||
III. 3 Mei tot hedenIn deze periode vond slechts één vergadering der delegaties plaats, waarin door ons antwoorden werden gevraagd op de sub II genoemde memoranda, zonder dat wij reeds toen die druk uitoefenden, waartoe die antwoorden ons aanleiding hadden kunnen geven. Wij hadden besloten eerst ons standpunt te bepalen. Het bezoek van de Nederlandse Ministers heeft ons ervan weerhouden vóór hun vertrek nader op de zaken in te gaan. Dit geschiedde inmiddels op 24 Mei.
Vragen wij ons af, welke afspraken in deze besprekingen zijn gemaakt, dan kan het volgende worden vermeld, waarbij afzonderlijk de vraag blijft bestaan of hetgeen afgesproken is ook werkelijkheid is geworden.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 907]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 908]
| |||||||||||||||||||||||||
Gaat men nu de betekenis van de verschillende behandelde onderwerpen na, dan ziet men dat het onder ten eerste genoemde dwingend voortvloeide uit de omstandigheden, die zich rondom de ondertekeningsdatum bij Modjokerto hadden ontwikkeld. De onder ten derde genoemde proclamatie is te beschouwen als een voorwaarde, welke moet worden vervuld, wil men weer gezamenlijk in dit land kunnen leven en werknemers vrij van vrees over en weer kunnen werken. Ten tweede en ten zesde betreffen regelingen, die hoofdzakelijk in het Nederlandse belang door ons zijn geëist. In mindere mate geldt dit voor ten vierde. Ten vijfde is een voldoening onzerzijds aan een republikeins verzoek. Ten zevende en ten elfde betekenen niet meer dan de instelling van organen, die in de overeenkomst van Linggadjati voorgeschreven regelingen tot uitvoering hebben te brengen, zij het ook dat de Republiek de plicht heeft erkend het aanwezige personeel het recht te geven onder Republikeins bestuur in hun functie hersteld of gehandhaafd te worden. Ten negende, de opheffing van de Australische boycot, is dezerzijds voorgesteld als een Republikeins belang. Het valt echter niet te ontkennen, dat ook andere dan Republikeinse gebieden bij deze opheffing enig belang hebben. Ten tiende is een van onze kant gestelde eis van staatkundige aard, waarvan door de Republikeinse delegatie weliswaar de principiële juistheid is erkend, doch waarvan de uitvoering slechts schoorvoetend tot stand komt, tegen zeer felle druk uit het Republikeinse binnenland in. Op al deze bovenstaande punten is óf volledig óf in beginsel overeenstemming bereikt en er wordt aan de uitvoering gewerkt. Dit laatste kan men nog niet zeggen van de militaire besprekingen (ten achtste). Er is een maand verlopen, alvorens ons memorandum van 15 April werd beantwoord. Dezer dagen zullen de besprekingen moeten aanvangen om op basis van deze beide memoranda tot practische uitvoering te geraken. Op het gebied van de beide belangrijkste punten, nl. de buitenlandse vertegenwoordiging en de economische vraagstukken, is nog in het geheel geen overeenstemming bereikt. De afstand tussen de zienswijzen der beide delegaties is ten gevolge van het verblijf der Republikeinse delegatie in Djocja gedurende de tweede helft van April eerder vergroot dan verkleind. Uit deze summiere schildering van de gang van zaken blijkt in de allereerste plaats, dat het tempo, waarin langs deze weg resultaten kunnen worden bereikt, veel te laag is. In de gehele procedure der onderhandelingen treedt telkens een belangrijk tijdverlies op. Met alle beslissingen is vrijwel steeds een maand gemoeid, hetgeen uit de tijdsaanduiding bij ieder van de punten blijkt. Dat dit ook met het tot stand komen van de ondertekening het geval is geweest, is op zichzelf begrijpelijk, hoewel evenzeer te betreuren. Ook de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 909]
| |||||||||||||||||||||||||
beslissing over de, voor onze onderhandelingspositie zo belangrijke overkomst der Ministers, heeft na ons eerste dringende verzoek ongeveer een maand op zich laten wachten. Een gunstige uitzondering maken de suggesties inzake buitenlandse vertegenwoordiging, die in CG 60 een snelle beantwoording vonden. Geheel anders staat het echter met de financieel-economische besprekingen, waarvoor de richtlijnen te laat werden verstrekt. De traagheid aan Republikeinse zijde is echter bijzonder storend. De regeling van een eenvoudige zaak als het herstel van de spoorverbinding Batavia-Bandoeng duurde drie weken na 14 April en zelfs 6 weken na de eerste kennisgeving van de wens daartoe en deze is eigenlijk pas tot stand gekomen, toen één man aan de zijde van de Republiek, Setyadjit, dit bepaald wenste en de verantwoordelijkheid aanvaardde. De verbetering van de toestand van water- en electriciteitsvoorziening van Soerabaja, Semarang en Batavia bevindt zich nog steeds in het stadium van bespreking tussen de daarvoor aangewezen deskundigen. Beziet men de data, waarop de besprekingen tussen de delegaties plaats vonden en de tijdsinterval, gedurende welke de verschillende Ministers om verschillende redenen in Djocja moesten zijn, dan is het duidelijk dat het huidige systeem niet tot enige snelheid van beslissing kan leiden. Weliswaar heeft de Republiek getracht aan dit bezwaar tegemoet te komen door de delegatie te vergroten, zodat steeds een gedeelte aanwezig kan zijn, doch de ervaring heeft geleerd dat het, zowel in Batavia alsook in Djocja, in zo sterke mate op de persoon van Minister-President Sjahrir aankomt, dat hij volkomen terecht in een gesprek na zijn vorige reis uit Djocja opmerkte, dat hij daar eigenlijk niet weg kan, omdat anders in Djocja ons standpunt en de gang van zalven niet begrepen wordt en dat, indien hij hier weg is, hier ook niemand beslissingen neemt. Naast deze moeilijkheden van het onderhandelingsapparaat op zichzelf, staat de vraag in hoeverre men aan republikeinse zijde in staat is om hetgeen dan na een zekere moeite tussen de delegaties wordt afgesproken ook inderdaad na te komen. Voor zover dit ten onzen gunste werkt is het tot heden betrekkelijk minimaal. Het gunstigste beeld vertoont nog de evacuatie van geïnterneerden, die thans voltooid is, met uitzondering van de gezinshereniging van Oost-Indonesiërs en een onbekende groep van gestraften. De evacuatie van personen, zoals die onder het Cheribon-accoord vielen, is thans geëindigd. De indruk is, dat de Republiek in de laatste paar maanden het voor haar mogelijke hieraan heeft gedaan. Een volkomen tegenovergesteld beeld geeft volgens het schrijven van 18 Mei No. 560 Kabinet van de Legercommandant de militaire toestand in het regentschap Modjokerto. Daar wordt door de Republikeinse militairen op grote schaal inbreuk gemaakt op de afspraak. Het schijnt dat het civiele Republikeinse bestuur hiertegen volstrekt onmachtig is en het beklaagt zich hierover openlijk tegenover onze autoriteiten. Volgens deze brief zijn in het tijdvak van 24 April tot en met 22 Mei in het gebied van Modjokerto de volgende handelingen van de zijde van de TRI verricht:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 910]
| |||||||||||||||||||||||||
Het is duidelijk dat blijkbaar op andere wijze tegenover ons door militaire instanties wordt opgetreden dan door de Republikeinse regering, te goeder trouw naar wij voorshands aannemen, met ons wordt afgesproken. Deze aanname van goede trouw is in dit geval niet zo gevaarlijk, omdat immers de gehele regeling inzake Modjokerto bij complete uitvoering in het voordeel van de Republiek werkt, terwijl het aan Republikeinse zijde ook duidelijk moet zijn dat de thans door hun militairen toegepaste handelwijze slechts ten gevolge kan hebben, dat het door ons toegezegde herstel van het complete Republikeinse bestuur en terugtrekking onzer militairen onmogelijk wordt gemaakt. Een verschijnsel als het onderhavige behoeft men niet alleen uit een zekere eigengereidheid van het Republikeinse militaire apparaat te verklaren. Men kan er ook het gevolg in zien van hun overtuiging, dat, ondanks de tussen de delegaties getroffen regeling, in Modjokerto er toch gevochten zal worden en dus militaire voorbereidingen in het naar het Zuiden gelegen terrein door de TRI moeten worden getroffen. Deze laatste veronderstelling is in overeenstemming te brengen met een opmerking, die de heer Sjahrir tegenover de voorzitter van de Commissie-Generaal maakte in het evenaangehaalde gesprek, waarin hij zei dat zelfs Sjarifoedin de regeling van Modjokerto niet had begrepen en verschillende anderen er een Nederlandse listigheid in zagen om dit regentschap vrij van republikeinse militairen te krijgen, teneinde er daarna met de Nederlandse gemechaniseerde macht zeer gemakkelijk doorheen te komen. Domineert inderdaad een dergelijke opvatting in Djocja, dan kan men begrijpen dat de angst voor ons militair optreden de overhand heeft over het vertrouwen in de civiele regeling inzake Modjokerto. In deze sfeer past ook de opmerking van Sjahrir, dat velen in Djocja zo ver weg zijn, dat zij iedere redelijk klinkende gedachte van de Nederlanders als ongeloofwaardig beschouwen en er a priori slechte bedoelingen achter zoeken. Kijkt men nu naar andere verschijnselen in de praktijk, dan vertonen zij vergelijkbare beelden. Neem bijv. de toestand rondom en in Medan. Deze is volstrekt onhoudbaar. De waterleiding blijft afgesloten. Bij de nadering van de droge tijd zal ook het water uit de putten langzaam maar zeker verdwijnen. De voedselblokkade is daar vrijwel compleet. De vernieling van ondernemingen in Deli schijnt door te gaan. Daartegenover staat dat, toen door middel van het gemeenschappelijk secretariaat Dr. v.d. Velde in aan- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 911]
| |||||||||||||||||||||||||
raking werd gebracht met de Republikeinse Minister van Binnenlandse Zaken, laatstgenoemde zich ogenblikkelijk bereid verklaarde naar Sumatra te gaan en zich met Dr. v.d. Velde samen naar de Republikeinse hoofdplaats Siantar te begeven, ten einde te trachten deze zaak te regelen. Intussen is Mr. Roem naar Sumatra vertrokken. Het is dus niet onmogelijk dat door zijn bemiddeling Dr. v.d. Velde weer voor het eerst na lange tijd de mogelijkheid van contact met de Republikeinse autoriteiten te Siantar zal krijgen. Of men dan echter mag verwachten, dat hetgeen door Dr. v.d. Velde te Siantar wordt afgesproken ook inderdaad wordt nagekomen en uitgevoerd, is een andere vraag, waarop wij niet zonder meer bevestigend durven te antwoorden. In het politieke beeld, zoals zich dat aan ons voordoet, zien wij aldus twee groepen van mensen in en rondom de delegaties, die met meer of minder duidelijkheid en oprechtheid streven naar een bepaald eindresultaat, doch waarvan aan republikeinse zijde geenszins vaststaat dat hetgeen werd overeengekomen ook in werkelijkheid zal kunnen worden omgezet. Dit laatste feit is bij de Republikeinse delegatie bekend en geeft hun daarom waarschijnlijk reeds bij de onderhandelingen een grotere terughoudendheid tegenover onze voorstellen dan door hen persoonlijk voor verstandig wordt gehouden. De angst beheerst de Republikeinse onderhandelaars in veel sterker mate dan zij naar buiten kenbaar maken: angst voor hun eigen achterban, die met hen voor een belangrijk gedeelte wordt beheerst door angst voor de Nederlandse militaire macht en die in de intellectuele en halfintellectuele laag bestaat voor het organisatievermogen, de kennis en de ervaring van de Nederlanders, die straks op basis van samenwerking weliswaar naast hen komen te staan, zogenaamd als adviseur of op voet van gelijkheid, maar, in hun ogen, vanzelf de op een nieuwe wijze optredende heersers zullen worden. Naast de vraag of en in hoever het afgesprokene ook gerealiseerd zal worden, staat het probleem welke de overwegingen zijn, die de Republikeinse delegatie bij de onderhandelingen, in het bijzonder met betrekking tot de financieel-economische vraagstukken en die van het buitenlands beleid, tot op heden een houding deden aannemen, die in menig opzicht met de afspraken van Linggadjati niet of nauwelijks in overeenstemming is te brengen. Reeds in de nota van 17 Februari werd op blz. 4Ga naar voetnoot1. gewezen op het feit, dat de pijnlijke punten aan Republikeinse zijde niet zozeer werden gevoeld in hetgeen in de toekomstige regeling verborgen ligt, als wel in hetgeen direct vandaag voelbaar zal zijn. Dit is in de praktijk der afgelopen maanden geheel juist gebleken en wij hebben van Nederlandse zijde hiermede onvoldoende rekening gehouden door al te sterk onze aandacht te blijven concentreren op de moeilijkheden van de dag, gelovende daarmede een opheldering van de toestand te kunnen verkrijgen. Wij hebben daarbij over het hoofd gezien, dat psychologisch de moeilijkheden dieper liggen dan in het vlak van het sociaal-economisch leven. Tot 30 November 1946, gestimuleerd door de vertegenwoordigers van de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 912]
| |||||||||||||||||||||||||
Engelse regering, is er tussen de Nederlandse regering en die van de Republiek onderhandeld op voet van gelijkheid. Bij de Republiek is de indruk gewekt, dat twee gelijkwaardige partners tegenover elkaar staan. Het resultaat, zoals dit is neergelegd in de overeenkomst van Linggadjati, houdt echter een duidelijke ongelijkwaardigheid in, nl. dat de Republiek zich bereid verklaart mede te werken aan de vorming van een souvereine staat op federatieve grondslag, waarvan zij deelstaat zal zijn, terwijl in de overgangsperiode de souvereiniteit van het Koninkrijk der Nederlanden de jure blijft bestaan. Verder liggen er in de overeenkomst een aantal bepalingen, die verplichtingen inhouden voor de Republiek en voor Nederland, waarbij zij weder als gelijke verdragspartners optreden, bijv. de verplichtingen, die de Republiek op zich neemt ten aanzien van teruggave van niet-Indonesische eigendommen op grond van art. 14. Ook dergelijke artikelen zijn geschikt om aan Republikeinse zijde ruimte te laten voor de gedachte, dat men bij de uitwerking van Linggadjati niet alleen voor speciale onderwerpen, doch over de volle breedte van het veld van samenwerking, te doen heeft met twee gelijke en gelijkwaardige verdragspartners. Zeer hinderlijk en tegelijk zeer sterk is dit bijv. tot uitdrukking gekomen in de economisch-financiële besprekingen en in het bijzonder in de publieke uitlatingen van Minister Gani over dit onderwerp in antwoord op een communiqué van de R.V.D. te Batavia van 11 Mei j.l. In dat antwoord beroept Minister Gani zich zeer nadrukkelijk op de aanwezigheid van twee gelijke verdragsluitende partijen. De regering van de Republiek komt voor de Republiek op en die van Nederland voor het overige gedeelte van Nederlands-Indië. Hoe dit gedeelte er staatkundig uitziet, komt daarbij voor de Republiek niet ter sprake, het is aan de Nederlandse delegatie om uit te maken hoe de vertegenwoordiging van dit gebied zal zijn; voor hen behoort vast te staan dat de vertegenwoordiging van de Republiek in dit geval, zo al niet sterker, dan toch minstens gelijk moet zijn aan die van de rest, waarvoor Nederland meent te moeten optreden. Ieder betoog, dat uitgaat van de wenselijkheid om Nederlands-Indië en ook het toekomstige Indonesië als één economisch geheel te beschouwen, stuit af op de genoemde formele opvatting omtrent de betekenis van Linggadjati gedurende de overgangstijd. Merkt men op, dat aan het einde van deze periode er toch een federatie zal ontstaan, waarin de Republiek een belangrijke plaats zal innemen, dan stelt men vast dat deze Federatie er voorlopig niet is en dat men hoogstens bereid is om zodanige organisatorische vormen te hanteren, dat het bij het ontstaan van de federatie mogelijk zal zijn door samenvoeging der afzonderlijke organen tot federale organen te geraken. Door de Republiek wordt bij monde van Minister Gani volgehouden, dat deze redenering niet in strijd is met de overeenkomst van Linggadjati, zij zou immers in overeenstemming zijn met de erkenning van de de factogezagsuitoefening van de Republiek op Java, Sumatra en Madoera. Deze redenering berust grotendeels op een element van afweer. Zij gaat op, zolang nog geen gevolg is gegeven aan het voorschrift van artikel 15 der overeenkomst. Zolang immers voert de Republiek verweer tegen de instel- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 913]
| |||||||||||||||||||||||||
ling van nieuwe organen voor geheel Indonesië, omdat deze in haar gedachtengang zullen werken onder het uiteindelijk gezag van de huidige Indische regering, zonder dat de Republiek daarin de haar toekomende plaats inneemt. Dit element van afweer kan worden uitgeschakeld, indien op de voet van artikel 15 de Indische regering reeds daadwerkelijk een federaal karakter kan verkrijgen, waardoor ook de Republiek er een belangrijke plaats in gaat innemen. | |||||||||||||||||||||||||
B. Materiële toestandNa de uitvoerige beschouwingen, die aan deze materie zijn gewijd in de nota van 17 Februari en zeer in het bijzonder in de nota ‘Primaire eisen in verband met de wederopbouw van Indonesië’, waarvan de inhoud op 23 Februari werd geseind in ons telegram CG 86, behoeft daaraan niet veel meer te worden toegevoegd. Wij mogen uit laatstgenoemde nota citeren: ‘Onze reserves aan deviezen zijn thans bijna uitgeput. Uit de door de Raad van Toezicht van het Nederlands-Indisch deviezenregime overgelegde deviezenbalans blijkt dat deze reserves geheel zullen zijn opgebruikt, hetzij op 15 Augustus 1947, indien de goudvoorraad van de Javase Bank niet wordt aangetast en Nederland geen verdere credieten in Nederlandse guldens verleent dan thans reeds zijn toegestaan, hetzij op 1 Januari 1948, indien de helft van de goudschat wordt ingezet en Nederland alle verder benodigde Nederlandse guldens verschaft’. Nadere becijfering heeft intussen het tijdstip van half Augustus met ongeveer twee maanden vervroegd, een mate van onnauwkeurigheid in een deviezenberekening, die niet zo grote verwondering behoeft te verwekken, indien men de grote schommelingen in de op elkander volgende ramingen van bijv. de militaire uitgaven ziet. De betreffende deskundigen zullen ongetwijfeld niet nalaten de Nederlandse regering volledig in te lichten over de bijzonderheden van de deviezen- en credietpositie. Het is onverbiddelijk noodzakelijk, dat er half Juni een nieuw perspectief wordt geopend voor de financiering der deviezenuitgaven, hetzij door aanspreken van de goudreserves van de Javase Bank, hetgeen uit de aard der zaak slechts een tijdelijk werkend en uiterst schadelijk middel is, hetzij door buitenlandse, d.i. Amerikaanse, lening, hetzij door het beschikbaar komen van een voldoende exportvolume aan goederen, die thans op Republikeins gebied opgeslagen liggen, hetzij langs de weg van een accoord hierover met de Republiek, hetzij door militaire bezetting. Reeds in de nota van 17 Februari schreef de Commissie-GeneraalGa naar voetnoot1., dat het de regering duidelijk moest zijn, dat op grond van de materiële positie de bestaande toestand niet langer dan nog een à twee maanden kan worden gehandhaafd. Het wil ons voorkomen, dat deze uitspraak een duidelijke aanwijzing inhield voor de nadering van de catastrophale toestand, waarin wij ons thans bevinden. Deze zinsnede weerlegt ook voldoende de mening | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 914]
| |||||||||||||||||||||||||
van hen, die op het standpunt staan, dat de Nederlandse regering niet op tijd voor het catastrophale van de situatie zou zijn gewaarschuwd. Dat de genoemde termijn inmiddels is overschreden, zonder dat een voor de wereld zichtbare catastrophe is opgetreden, mag geen aanleiding zijn deze waarschuwing niet ernstig te nemen. De ondertekening van het basis-accoord heeft slechts een korte adempauze verschaft, aangezien de mogelijkheid van een uitweg zichtbaar werd. Voor ingewijden is het echter duidelijk, dat de ramp wel degelijk voor de deur ligt. | |||||||||||||||||||||||||
C. Geestelijke toestandVeel van hetgeen in de nota van 17 Februari onder dit hoofd is vermeld, geldt nog op soortgelijke manier. De ondertekening van Linggadjati heeft ook nu weer in de Nederlandse gemeenschap alhier even de hoop doen opleven op de mogelijkheid nieuwe paden te betreden, die uit het moeras der onzekerheid zouden voeren. Reeds op de eerste dag na de ondertekening werd door de pers aangekondigd, dat de delegaties aan het werk waren getogen. Onder A. van deze paragraaf is echter de lijdensweg getekend, die na 15 en 25 Maart is begaan. Men ziet vrijwel geen enkel tastbaar resultaat en af en toe een discussie tussen de beide partijen via de pers, die over en weer slechts de wrevel versterkt. Het laatste restje vertrouwen in de goede wil van de Republiek is bij tallozen verdwenen. Menigeen, die tot de overtuigde voorstanders van Linggadjati behoorde, spreekt nu over vertragingsen verdraaiingspolitiek, waarbij men aanneemt dat, terwijl in December 1946 Sjahrir de overeenstemming van Linggadjati nog loyaal zou hebben willen uitvoeren, thans redenen aanwezig zijn om te veronderstellen, dat hij het accoord tracht te misbruiken, zodat het de vraag is of hij het nog meent met Linggadjati. Men krijgt ook in de kring van ingewijden de indruk, dat de Republiek Indonesia een bewuste tactiek voert om zich politiek naar buiten en naar binnen zo snel mogelijk een machtspositie te verzekeren, die haar reeds nu onbetwist overwicht zal geven over de andere delen van Indonesië, zulks tegen de regels in, die Linggadjati stelt. Het reeds onder A. vermelde optreden van republikeinse militairen in Modjokerto en omgeving doet een steeds groeiend aantal personen eraan twijfelen of men het vraagstuk kan oplossen zonder militaire actie. Daar komt bij, dat langzamerhand iedereen weet, dat Nederland geen tijd heeft en men vergt dan ook allerwege zo snel mogelijk militair optreden. Hoe men dit juridisch moet rechtvaardigen, hoe men het in het buitenland aanvaardbaar kan maken en vooral hoe men de reeds in de nota van 17 Februari onder dit hoofd vermelde moeilijkheden in Nederland zelfGa naar voetnoot1. zal kunnen voorkomen, wordt niet altijd met voldoende scherpte overwogen. Personen, die in officiële besprekingen het uiterst riskante van militaire bezetting duidelijk aantonen en in hun betoog niet veel verder komen dan een vraagteken, poneren in particuliere gesprekken, waarin zij minder verantwoordelijkheid dragen, met grote stelligheid, dat militaire bezetting de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 915]
| |||||||||||||||||||||||||
enige oplossing is. Op zulk een ogenblik verschaft het idee der militaire bezetting in de begrippenwereld van menigeen het vaste punt in het duizelingwekkende complex van onzekerheden, die in het probleem als zodanig besloten liggen. Dat dit gestimuleerd wordt door de overweging, dat de eerste overwinning op de Republiek uit militair oogpunt weinig moeite zal kosten, spreekt wel vanzelf. Het is dan ook geen wonder, dat in de laatste paar weken in allerlei kringen, die aanvankelijk zeer weifelend en afwijzend stonden tegenover militair optreden, thans algemeen een stemming bestaat, die gaat in deze richting. De gedachte aan bezetting beheerst practisch de gehele Nederlandse samenleving alhier, zij het ook dat er nog altijd mensen rondlopen, die niet geloven dat het fundamentele element in het hier aanwezige probleem door zulk een bezetting als zodanig zou worden opgelost. Bij hen bestaat echter de gedachte, dat men, nu de Republiek, d.w.z. déze, thans aanwezige concrete staatkundige verschijningsvorm, onwillig blijkt om de beginselen van Linggadjati te realiseren, men deze verschijningsvorm als zodanig uit de weg kan ruimen en hopen met een nieuwe Indonesische staatkundige organisatie een beter resultaat te bereiken om daarmee opnieuw een poging te doen om het koloniale probleem volgens de beginselen van Linggadjati op te lossen. Zij, die dieper op deze zaken ingaan, begrijpen dat de vraag, waar het om draait is, of na het elimineren van de Republiek door het aanwenden van geweld deze nieuwe Indonesische organisatievorm voor den dag zal komen binnen een tijdslimiet, die met het oog op onze financieel-economische draagkracht toelaatbaar is. Vraagt men naar de geestesgesteldheid aan Republikeinse kant, dan is bij de politieke beschouwing onder A. daarover reeds het een en ander gezegd. Met betrekking tot de brede laag der heel- en half-intellectuelen behoeft men zich weinig illusies te maken. Iedere waarnemer, die uit het binnenland terugkeert, meldt indrukken van een verblind Republikeins fanatisme. Soekarno beklaagde zich er tegen een onzer zegslieden over, dat al zijn aanmaningen om aan het werk te gaan bij de studenten nog weinig gehoor vinden.Ga naar voetnoot1. De zin voor constructieve arbeid is nog gering. Wij kunnen ons echter niet onttrekken aan de indruk, dat de leiding van de Republiek balanceert tussen de vrees, dat het revolutionnaire élan uit deze laag verdwijnen zal en daarmede de begrippen ‘Merdeka’ en ‘Republiek Indonesia’ hun glans verliezen, en anderzijds de wetenschap dat in deze mentaliteit ook een gevaar schuilt voor het slagen van de organisatie der Republiek Indonesia. In dit verband is het ook duidelijk, dat al hetgeen onzerzijds zowel de Republiek als de persoonlijke positie van de Republikeinen bedreigt, de revolutionnaire stemming versterkt. Vandaar, dat bij ieder ernstig gesprek, dat tracht tot de bodem der verschijnselen door te dringen, van Republikeinse zijde altijd weer gewezen wordt op de Nederlandse militaire macht. De bezetting van Modjokerto heeft het fanatisme in het binnenland versterkt. De wetenschap, dat men in eerste instantie deze strijd verhezen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 916]
| |||||||||||||||||||||||||
gaat, maar daartegenover de overtuiging heeft, dat Nederland het op de lange duur niet winnen kan, maakt de stemming niet beter. Zij rekenen daarbij op de guerilla en op de verlammende werking van een voortgaande sabotagepolitiek. Hoeveel werkelijkheidsgehalte hierin schuilt zal niet iedere Indonesiër zich nauwkeurig afvragen, maar velen hebben er een blind vertrouwen in voor de toekomst van hun vrijheidsstrijd. | |||||||||||||||||||||||||
II. Richtlijnen voor de naaste toekomstHet is duidelijk, dat de financiële toestand van Nederland geen lang uitstel gedoogt. Binnen een maand zal er een beslissing moeten zijn genomen over de te volgen koers. Voorop staat, dat de thans gevolgde wijze van onderhandeling nooit op tijd tot voldoende resultaten kan voeren. Het kenmerkende van deze methode was vooral, dat men de practische problemen aanvatte zonder de principiële zijde van het bestuur in overgangstijd en de toekomstige structuur van Federatie en Unie in het geding te brengen. De uitwendige omstandigheden en de directe nood hebben ons hiertoe gebracht. Zij hebben echter ook de ervaring opgeleverd, die onder I A. is getekend en waarvan de conclusie is, dat deze methode op korte termijn geen enkel perspectief biedt. Men zal aan de Republiek ook een plan hebben voor te leggen voor de inrichting van een overgangsregering, dat weloverwogen is en dat voldoet aan de eisen, die in artikel 15 worden gesteld, en tegelijk zoveel mogelijk aan de verlangens van de Republiek Indonesia tegemoet komt. Dit betekent, dat deze overgangsregering de facto het bestuur van de Nederlands-Indische regering moet overnemen, voorzover dit niet aan de afzonderlijke negara's wordt gelaten en voorzover het geen taken betreft, die naar alle waarschijnlijkheid aan de Nederlands-Indonesische Unie zullen worden voorbehouden. De jure blijft het gezag bij de Nederlandse regering, doch de facto werkt men naar de nieuwe toestand toe. Deze constructie dient zodanig te zijn, dat daarin de invloed van ieder der afzonderlijke negara's, d.w.z. ook van de Republiek, op het geheel duidelijk is. Niet alleen op het financieel-economisch terrein, doch op het gehele terrein der staatsbemoeiingen. Nadat een dergelijk project op korte termijn door de Nederlandse regering zal zijn goedgekeurd, dient dit aan de Republikeinse delegatie te worden voorgelegd en vóór half Juni te zijn aanvaard. Met de vorming van deze overgangsregering moet dan op zodanig voortvarende wijze worden begonnen, dat zij vóór 1 October haar beslag kan hebben gekregen. Tegelijkertijd wordt opnieuw een aan de constructie van deze overgangsregering aangepaste financieel-economische regeling voorgesteld, waarbij de economische organen, zoals die in de officieuze toenaderingsvoorstellen van Mr. Van Hoogstraten zijn genoemd, worden gehandhaafd, mitsgaders hun bevoegdheden, terwijl de beslissingsbevoegdheid aan de overgangsregering komt. Tevens zal de regeling van het vraagstuk der buitenlandse betrekkingen, overeenkomsitg de grondslagen van Linggadjati, in het voorstel moeten worden opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 917]
| |||||||||||||||||||||||||
Tegelijkertijd wordt een plan tot vermindering van de militaire sterkte aan beide zijden opgesteld, waarbij de uitvoering onder de controle komt van de hoogste autoriteit in de overgangsregering. Een eerste vermindering van troepensterkte wordt onmiddellijk ingevoerd na aanvaarding van de voorgestelde overgangsregering en van de financieel-economische regeling. Aan al deze voorstellen dient de eis te worden gesteld, dat zij een royale uitvoering van Linggadjati inhouden. Zij dienen als geheel te worden beschouwd en ook als geheel te worden aanvaard. Bij de opstelling van deze voorwaarden dient men de Republiek er aan de ene kant toe te brengen haar positie in de staatkundige hiërarchie, zoals die zou ontstaan, te aanvaarden, doch aan de andere kant tegelijkertijd zo sterk mogelijk aan haar verlangen tegemoet te komen. Nederland zal hebben te bedenken, dat het in een zwakke positie verkeert, ondanks de aanwezigheid van een sterke militaire macht in Indonesië. Het is niet noodzakelijk de zwakte van deze positie opnieuw aan te tonen. Niet alleen de financieel-economische toestand van het land, doch ook de overwegingen, die aan het slot van de nota van 17 Februari te berde zijn gebracht bij de beschouwing van de gevolgen ener militaire actie, gelden nog onverzwakt. In het bijzonder zouden wij hier nog willen wijzen op de internationale gevolgen. Deze zijn niet zozeer te vrezen van de zijde der regeringen, als wel van de arbeidersorganisaties. De ervaringen, die in de laatste tijd door het Internationaal Verbond van Vakverenigingen zijn opgedaan, naar aanleiding van discussies rondom de Behrman-affaire, de Australische boycot en dergelijke, hebben aangetoond, dat in die kringen de stemming tegen Nederland slecht is en niet dan met moeite in bedwang is te houden. De bezetting van een groot deel van Indonesië zal waarschijnlijk op zijn minst een boycot tegen de Nederlandse scheepvaart ten gevolge hebben, waarvan de tijdsduur niet te voorspellen is. Deze gevaren van internationale aard, voor zover zij niet het gevolg zijn van onscrupuleuze communistische acties, zijn alléén te vermijden, indien Nederland tegenover de Republiek sterk staat door de wetenschap, dat zij uiterst royale volledige aanbiedingen heeft gedaan. Deze voorstellen zullen, indien publicistisch op de juiste wijze gehanteerd, de verantwoordelijkheid voor een militair conflict op de Republiek leggen. Nationaal en internationaal moet dan echter onomstotelijk vaststaan, dat de Nederlandse regering bereid was tot een maximale tegemoetkoming aan de republikeinse aspiraties. Maximaal in dien zin, dat elke verder gaande stap zou medebrengen, dat men zich van de beginselen der overeenkomst van Linggadjati distantieert, zodat Nederland de verantwoording voor de uitvoering niet meer kan dragen. Wij achten daarom aan de ene zijde ver reikende voorstellen noodzakelijk, die op sommige gebieden tot in bijzonderheden afdalen, inclusief vermindering van de militaire apparatuur, doch daarnaast en tegelijk met de aanvaarding dezer voorstellen door de Nederlandse regering het onverwrikbare besluit, dat, indien de Republiek deze niet aanvaardt, men de alternatieven, die men zich stelt, ook zal hanteren. Inzake deze alternatieven valt te denken aan: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 918]
| |||||||||||||||||||||||||
Het inroepen van Amerikaanse bemiddeling zou kunnen worden gekoppeld aan het verzoek om financiële steun van Amerika. Van Amerikaanse zijde zal daarbij misschien de voorwaarde van bemiddeling bij de regeling der conflictssituatie kunnen worden gesteld. Amerika zou hiertoe misschien vooral bereid zijn, indien dezerzijds wordt gewerkt met het alternatief om het condict aan de Uno voor te leggen. Het is niet waarschijnlijk te achten, dat Amerika zeer gesteld zal zijn op de inmenging van de Uno in de problemen van dit gebied. Misschien ziet de U.S.A. het als het kleinere kwaad om dan zelf invloed te doen gelden en een zekere verantwoordelijkheid te aanvaarden. Men kan zich trouwens deze bemiddeling in zeer verschillende vormen denken. Het is niet noodzakelijk, dat er dezelfde vorm aan wordt gegeven als aan de Engelse bemiddeling door Lord Inverchapel en Lord Killearn. Het is ook mogelijk te achten, dat een Amerikaanse diplomatieke vertegenwoordiger, eventueel van de ambassade in Den Haag uit, als waarnemer in Batavia zijn invloed in Nederlandse en vooral in Republikeinse richting aanwendt. Indien het niet mogelijk blijkt zelfstandig met de Republiek tot overeenstemming te komen, dan verdient de hierboven aangewezen weg zeker overweging naast die van de militaire bezetting. Het grote nadeel, dat er aan verbonden is, schuilt in het onvermijdelijke tijdverlies. Daartegenover staat echter, dat Nederland toch Amerika voor de oplossing van het financiële probleem onmogelijk kan missen, ook niet bij toepassing van militaire actie. Immers, in de beschouwingen van de financiële deskundigen wordt uiteengezet, dat de winst aan deviezen over 1947 ten gevolge van een militaire actie op 100 millioen gulden kan worden geschatGa naar voetnoot1., een bedrag, dat volstrekt ontoereikend is om het onvermijdelijke deviezentekort over dit jaar te dekken. Bovendien wordt daarbij van de veronderstelling uitgegaan, dat die actie snel tot resultaten zal leiden, ook met betrekking tot het herstel van economisch leven, hetgeen op zichzelf niet vaststaat. Deze gedachte heeft ons er reeds eerder toe gebracht om zo snel mogelijk, hangende de onderhandelingen met de Republiek, contact op te nemen met Amerika en eventueel de hierbovenstaande gedachtengang gedeeltelijk in overweging te geven, ten einde die compleet te kunnen hanteren op het ogenblik, dat zal blijken dat de Republiek onwillig is. Wenst de regering deze weg niet te gaan, om welke reden dan ook, of blijkt deze ten gevolge van de houding van Amerika onbegaanbaar, dan is het noodzakelijk de alternatieven a of b te aanvaarden en de Commissie-Generaal en de Lt. Gouverneur-Generaal te machtigen deze te hanteren. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 919]
| |||||||||||||||||||||||||
Wij menen dat daarbij het geval a niet in aanmerking komt. De repercussies van allerlei aard zullen bij een bezetting van West-Java precies even groot zijn als wanneer men het geval b aanvaardt. Het zal bij aanvaarding van militaire middelen nodig zijn krachtig te kennen te geven, dat aan de overeenkomst van Linggadjati wordt vastgehouden. Het is echter op zijn minst twijfelachtig of er op tijd nieuwe staatkundige organisaties zullen opstaan, met wie men deze politiek zou kunnen voortzetten. Wij achten het voorts alleen op de basis van een ruimhartig aanbod mogelijk om de politieke moeilijkheden in Nederland, die uit stakingen voort zullen vloeien, te voorkomen, terwijl er dan misschien kans is een internationale boycot tot geringe afmetingen te beperken. Tussen deze alternatieven zal de Nederlandse regering in de komende twee weken hebben te kiezen. Komt deze beslissing niet tot stand, dan dient zij zulks aan de Commissie-Generaal duidelijk mede te delen, onder erkenning van het feit dat het de regering bekend is, dat de Commissie-Generaal daarmede in een onderhandelingspositie is gedwongen, die inhoudt dat zij op den duur vrijwel ieder Republikeins aanbod heeft te aanvaarden. In overeenstemming daarmede zou dan zijn, dat men begint met het kostbare militaire apparaat zo snel mogelijk voor een belangrijk gedeelte te liquideren. Dat onderhandelen onder die omstandigheden eigenlijk onaanvaardbaar is en geen vooruitzichten biedt op succes, spreekt vanzelf. | |||||||||||||||||||||||||
III. Ultimatieve voorstellenIn de bijlagen zijn voorstellen gedaan betreffende vijf belangrijke onderwerpen, die door de Commissie-Generaal zodanig zijn gesteld, dat zij, indien de Republiek deze verwerpt, de regering adviseert de onderhandelingen af te breken en haar verantwoordelijkheid voor de gang van zaken in Indonesië op andere wijze tot gelding te brengen. De Lt. Gouverneur-Generaal en de Commissie-Generaal menen in dat geval de voor ieder van hen passende verantwoordelijkheid te moeten en te kunnen aanvaarden, ook indien de regering mocht besluiten dan haar toevlucht te nemen tot één der onder a) of b) genoemde alternatieven in het vorige hoofdstuk. Daarbij is het gehele complex van voorstellen als één en ondeelbaar te beschouwen. Daarmede verkrijgen deze voorstellen een ultimatief karakter. In het bijzonder tegenover de Republiek Indonesia, omdat de Commissie-Generaal niet bereid is tot verdere onderhandelingen, indien de Republiek deze voorstellen afwijst. Daartegenover staat, dat de Lt. Gouverneur-Generaal en de Commissie-Generaal menen dit standpunt niet te kunnen handhaven, indien de ultimatieve voorstellen aan de Republiek Indonesia op cardinale punten zouden afwijken van die, welke in de bijlagen zijn opgenomen. De opzet van deze ultimatieve voorstellen is zodanig, dat zij zich tot enkele vitale punten beperken, welke stuk voor stuk geschikt zijn om aan te tonen, dat de Nederlandse regering bereid is een ruime zelfstandigheid der negara's te erkennen, met de opbouw van het federatieve apparaat ogen- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 920]
| |||||||||||||||||||||||||
blikkelijk een begin te maken en daarbij aan de betekenis van de Republiek in het geheel van Indonesië volledig recht te doen wedervaren. Ten einde aan deze eisen te voldoen, gaan zij op sommige onderdelen iets verder dan tot heden van Nederlandse zijde werd gesteld. Dit betekent echter niet anders dan dat zij de eindtoestand, die in 1949 zou worden bereikt, dichter naderen dan tot heden toe als wenselijk beschouwd werd. Wij nemen aan, dat dit geen overwegend bezwaar behoeft te zijn en het in het critieke stadium, waarin wij ons bevinden, ook niet mag zijn. In het vorige hoofdstuk is voldoende aangetoond, dat slechts voorstellen, die aan ver strekkende eisen voldoen, voor de wereld een rechtvaardiging van het militaire alternatief kunnen bieden. Het centrale punt in deze voorstellen wordt gevormd door de bijlage AGa naar voetnoot1., die de schepping van een overgangsregering in de vorm van een aan de Landvoogd toegevoegde Federale Raad inhoudt. In dit voorstel blijft voldaan aan de eis, dat de jure het algemeen bestuur wordt gevoerd door de Landvoogd, doch de facto krijgen Indonesiërs medeverantwoordelijkheid en een beperkte beslissingsbevoegdheid voor de dagelijkse gang van zaken. In dit voorstel is ook rekening gehouden met de eis, die van Republikeinse zijde, vooral op psychologische gronden, zal worden gesteld, nl. dat zij in deze Raad sterker gerepresenteerd wil zijn dan de overige negara's. Het toegeven hieraan moge het nadeel hebben, dat het prejudicieert op de samenstelling der toekomstige federale organen, doch de Commissie-Generaal acht het een vrijwel zeker te voren tot mislukking gedoemde poging, indien men in dit opzicht de Republiek op één lijn zou trachten te stellen met Oost-Indonesië, om van de daerah West-Borneo nog maar niet te spreken. Het moge zijn, dat er steekhoudende redeneringen mogelijk zijn voor een gelijke vertegenwoordiging, in dit geval achten wij, met het oog op het uiterst critieke karakter van deze voorstellen, het niet verantwoord aan de gedachte van gelijke vertegenwoordiging in de Federale Raad vast te houden. Er is ook gedacht aan de mogelijkheid tot instelling van een voorlopig federaal vertegenwoordigend lichaam. Ofschoon tegen de instelling van zulk een vertegenwoordiging belangrijke bezwaren zijn aan te voeren, pleiten de volgende overwegingen er vóór:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 921]
| |||||||||||||||||||||||||
Het is intussen aan een samen te stellen adviescollege om te overwegen of de genoemde voordelen opwegen tegen de daartegenover staande nadelen. De voorstellen gaan voorts uit van de gedachte, dat organen met een federale taak in het leven moeten worden geroepen. Wij denken ons bijv. een zevental bestuursraden voor verschillende takken van staatsbemoeienis, die belast worden met de voorbereiding van federale ministeries. De vertegenwoordiging van de Republiek en de andere negara's daarin is een zaak, die alleen intern voor de samenstelling der organen van belang is, doch naar buiten (in taak en bevoegdheden der organen) niet van betekenis is. Zo krijgt ook de Federale Raad als overgangsregering een eigen taak, los van en boven de overheidstaak der negara's. Aanvankelijk zal het niet gemakkelijk zijn aan dit onderscheid inhoud te geven zonder te vervallen in opsommingen als in de voorlopige staatsregeling van Oost-Indonesië (art. 2). Ook daarom verdient het wellicht aanbeveling in de eerste phase van het hervormingsproces ex art. 15 de volle aandacht te geven aan de inschakeling van de staten bij het centrale gezag en pas in de tweede phase te denken aan iets als een taakverdeling tussen de federatie en negara's, welke dan ook al practische betekenis heeft gekregen door het functioneren van een aantal organen met een taak voor heel Indonesië. In bijlage B zijn de voorstellen op financieel-economisch gebied volledig en letterlijk opgenomen, zoals die door de Indische regering in samenwerking met de deskundigen Dr. Hirschfeld en Mr. Albarda zijn opgesteld en na bespreking in een vergadering met de Minister-President en de Minister van Overzeese Gebiedsdelen zijn goedgekeurdGa naar voetnoota.. In bijlage C treft men het voorstel, dat de instelling van een Raad voor buitenlandse aangelegenheden betreft. Dit voorstel houdt rekening met de instructies van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Dirvo en met de inhoud van CG 60. Er is daarom, in afwijking van CG 133, geen delegatie van bevoegdheden vermeld (CG 60 sub quinto). Het is evenwel niet nodig uitdrukkelijk te spreken van ‘slechts adviserende bevoegdheden’, aangezien
De bijlage D is, op enkele ondergeschikte wijzigingen na, gelijk aan een nota Kabinet 595 van den Legercommandant. Het belangrijkste gedeelte, dat bepalend is voor de ontwikkeling op langere termijn, is samengevat in afdeling II: De samenwerking bij de defensie van Indonesië. Hierbij verdient het de aandacht, dat niet wordt gedacht aan een Unie-leger, doch aan naast elkander bestaande Nederlandse en Indonesische legers, waarbij onder de Unie een Raad van Defensie de samenwerking regelt, daarin bijgestaan door een Uniestaf. Het Indonesische leger zal bijstand van Neder- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||||||||||||||||
land krijgen op verschillende manieren. De sterkte van het in Indonesië aanwezige Nederlandse contingent kan worden vastgesteld aan de hand van het defensieplan en van de beschikbare Indonesische middelen. Ten aanzien van de afdelingen III en IV der nota dient men in het oog te houden, dat het in III gaat om politionele maatregelen in gebieden, die thans door Nederlandse troepen zijn bezet en bewaakt en zullen worden ontruimd, terwijl het in IV gaat om gebieden, die staan onder Republikeins bestuur en waarin een gemengde politie de vooralsnog door de ondernemers en ook door ons onmisbaar geachte bescherming moet geven aan de Nederlandse belangen. Met betrekking tot de bezette gebieden geven de voorstellen ons geen aanleiding tot opmerkingen. Ten aanzien van de politionele macht in de ondernemingsgebieden valt echter vast te stellen, dat daar de organisatie en het optreden van een gemengde politiemacht gemakkelijk aanleiding zal geven tot het verhogen van spanningen en er dus ook een zekere nadelige werking van zal worden ondervonden. Bij de leiding van deze politiemacht zal men naar beide kanten de grootste voorzichtigheid in acht moeten nemen. De opperste leiding in deze gebieden zal in ieder geval nominaal moeten berusten bij de Federale Raad. Dit heeft psychologisch het voordeel, dat het republikeins element in de leiding is betrokken, terwijl door de werkwijze van de Federale Raad in laatste instantie besluiten toch niet mogelijk zijn zonder goedkeuring van de Landvoogd. Een uitermate belangrijk punt maakt in dit verband de vermindering van de troepensterkte uit. De Commissie-Generaal stelt voor, indien de thans aanhangig te maken voorstellen collectief worden aanvaard, hieraan tegelijk te verbinden het vooruitzicht van een binnen korte termijn toe te passen vermindering van de troepensterkte. Of dit zou kunnen geschieden door een voorlopig uitstel van de uitzending van de volgende divisie of door versnelde demobilisatie van K.N.I.L.-troepen en oorlogsvrijwilligers laat de Commissie gaarne aan deskundigen over. Reeds een mededeling, dat niet zal worden overgegaan tot uitzending van de divisie, die aan het einde van dit jaar de oorlogsvrijwilligers moet aflossen, zou een gunstige werking kunnen hebben, terwijl tegen de tijd, dat deze belofte dient te worden geëffectueerd, ruimschoots inzicht bestaat in de vraag of de aanvaarding onzer voorstellen door de Republiek ook tot een dragelijke uitvoering daarvan zal leiden. Tenslotte bevat bijlage E voorstellen tot inrichting van een vertegenwoordiging voor Indonesië in Nederland. De Commissie-Generaal acht dit een aangelegenheid van grote betekenis, waarvan het haar bekend is dat hieraan aan Indonesische en ook aan Republikeinse zijde veel waarde wordt gehecht. Het is een middel om de samenwerking op voet van gelijkheid op allerlei gebied te stimuleren en geeft aan de Nederlandse regering de mogelijkheid tot directe aanraking met een orgaan, dat de Federale Raad van Indonesië vertegenwoordigt. Het aide-mémoire, dat in een delegatiebespreking op 24 Mei aan de Republikeinse delegatie werd overhandigd, in afwachting van verder uitgewerkte voorstellen, is tevens als bijlage bij deze nota gevoegd. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 923]
| |||||||||||||||||||||||||
Bijlage a.
|
1. | Aan de top der hervormde Indische regering dient de jure in de overgangsperiode de Landvoogd te worden gehandhaafd. Bij de benoeming van de Landvoogd zouden de regeringen der negara's kunnen worden geraadpleegd, indien van Indonesische zijde de wens daartoe kenbaar werd gemaakt. Daardoor zou goede samenwerking in de onder sub 2 te noemen Federale Raad zo goed mogelijk verzekerd worden. |
2. | Voor de dagelijkse leiding der zaken in Indonesië wordt een Federale Raad, samengesteld uit afgevaardigden der regeringen van de negara's, aan de Landvoogd toegevoegd. |
3. | Dit college zal de facto de regering vormen van Indonesië. |
4. | De Landvoogd bekleedt het voorzitterschap van de Federale Raad. |
5. | De vice-voorzitter, door de Landvoogd uit de leden benoemd, draagt de titel Hoofd van de Overgangsregering van Indonesië. Deze benoeming geschiedt na overleg met de leden van de Federale Raad en bij voorkeur uit de vertegenwoordigers van de Republiek. |
6. | De Raad zal buiten de Landvoogd bestaan uit zes leden, 3 uit de Republiek, 1 uit Oost-Indonesië, 1 uit Borneo en 1 aan te wijzen door de Landvoogd voor de minderheidsgroepen. |
7. | De Landvoogd zal ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen en de verhouding tussen Nederland en Indonesië dezelfde bevoegdheden behouden, welke hij thans bezit. |
8. | Met betrekking tot de inwendige aangelegenheden van Indonesië maakt de Landvoogd van zijn beslissingsbevoegdheid slechts gebruik in zaken van federaal belang, waarbij voorop staat dat in de Federale Raad naar eenstemmigheid wordt gestreefd. |
9. | Onder leiding van de Federale Raad zullen de bestaande departementen voorshands voortwerken, doch successievelijk vervangen worden door de nieuwe organen, die tot uitvoering van de overeenkomst van Linggadjati in het leven worden geroepen. Zo zullen de organen, die worden ingesteld voor het deviezenbeheer, de controle op de in- en uitvoer tezamen met het orgaan voor de verdeling der voedingsmiddellen in Indonesië de kern vormen van het federale Ministerie van Economische Zaken. Het orgaan, dat ingesteld wordt voor overleg inzake de buitenlandse betrekkingen, levert de kern voor het federale Ministerie van Buitenlandse Zaken. |
10. | Deze vervanging wordt voorbereid door een door de Federale Raad aanstonds in te stellen commissie, die op korte termijn advies uitbrengt over de instelling en organisatie van federale ministeries. |
11. | Deze commissie brengt tevens advies uit over de instelling van een voorlopig federaal vertegenwoordigend lichaam met adviserende bevoegdheden. |
12. | De Federale Raad dient te zijn ingesteld vóór 15 Juli 1947. |
13. | De commissie bedoeld onder 10 brengt haar adviezen uit vóór 1 September 1947. |
14. | In de tussenliggende periode moet zowel het Hoge Commissariaat van Indonesië in Nederland als de Raad voor buitenlandse aangelegenheden in Indonesië zijn ingesteld. |
- voetnoot1.
- Door het onwettig optreden van mr. Koestomo uit naam van de Partai Rajat Pasoendan in de nacht van 22 op 23 mei is de toestand in Buitenzorg echter weer hoogst onzeker geworden en kan formeel niet anders worden beschouwd (dan) als volledig teruggebracht onder Nederlands gezag.
- voetnoot2.
- Hoewel er op dit ogenblik niets van bekend is, is het uiterst waarschijnlijk dat door de Koestomo-actie in Buitenzorg, waarbij ook het station, dat tot heden altijd onder Republikeins bewind is geweest, werd bezet, de getroffen regeling niet effectief zal kunnen worden.
- voetnoot3.
- Op 24 mei is een door de Lt. Gouverneur-Generaal en de Minister-President van de Republiek ondertekende brief gericht tot de Australische regering met het verzoek om bemiddeling teneinde te geraken tot opheffing van de boycot. Opmerking verdient, dat, nadat de Australische regering zich lange tijd geheel afzijdig heeft gehouden, deze thans heeft laten weten bereid te zijn tot zulk een bemiddeling.
- voetnoot1.
- Hierboven p. 885.
- voetnoot1.
- Zie p. 887.
- voetnoot1.
- Zie p. 888.
- voetnoot1.
- Zie p. 545.
- voetnoot1.
- Zie p. 530.
- voetnoot1.
- Alleen deze bijlage A is hierachter opgenomen.
- voetnoota.
- Deze voorstellen hebben in een vergadering van mr. Van Hoogstraten met vertegenwoordigers van de Indonesische Ondernemersbond inmiddels de goedkeuring van deze organisatie verworven.