Het dagboek van Schermerhorn
(1970)–W. Schermerhorn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 773]
| |
VI De militaire actie en het ingrijpen van de Veiligheidsraad(vervolg Zaterdag 19 Juli 1947, 10 uur)Gistermiddag om vier uur kwam hier het telegramGa naar voetnoot1., dat ronduit machtigde tot militaire actie. Terwijl er de vorige twee keren telkens nog een ‘tenzij’ aan was toegevoegd, ontbrak dat in dit geval geheel. De zaak was dus nu beklonken. Om vijf uur werd vergaderd met de militaire bevelhebbers en adviseurs en werden de uren vastgesteld. Er werd ook lang gepraat over de vraag op welk moment de buitenlandse vertegenwoordigers zouden moeten worden ingelicht. Ik heb toen gezegd dat dit theoretisch van belang is, maar in de practijk van geen enkele betekenis, omdat deze heren het uitstekend zouden begrijpen. In dit verband nog een aardig verhaal. Sanders kwam gisteravond bij Mitcheson, die hem meedeelde naar Londen te hebben geseind uit reliable source te hebben vernomen dat de order tot actie was gegeven. Piet was verbaasd, doch de wijze, waarop dit in zijn werk was gegaan, was kostelijk. Elink Schuurman zat bij Mitcheson. Daar komt de persman van Mitcheson binnenstormen over de rede, die Sjarifoedin gisteravond heeft gehouden, met de mededeling dat deze daarin had toegegeven en onze voorstellen aangenomen. Daarop reageerde Elink Schuurman buitengemeen stom door vreselijk nerveus te worden en te zeggen: ‘This is too late’. Hierop liet Mitcheson ogenblikkelijk volgen: ‘This means that the order already has been given’, waarop Elink Schuurman helemaal begon te stotteren. Men hoeft dan geen groot diplomaat te zijn om te begrijpen, dat men midden in de roos heeft geschoten. Geen wonder, dat Mitcheson later aan Sanders bij het vertellen van dit verhaal de toevoeging deed: ‘This silly ...’. Ik heb al meer critiek losgelaten in deze verslagen op de hoofdvertegenwoordiger van buitenlandse zaken in Batavia, maar dit verhaal doet voor mij de deur dicht. Natuurlijk heeft Mitcheson toen ogenblikkelijk aan Londen geseind, dat het mis was. Ik weet dat hij ook een voorstel tot een zeer radicale | |
[pagina 774]
| |
interventie door Bevin persoonlijk heeft gedaan. Dit telegram is in alle vroegte naar Londen gegaan en is daar dus in de nacht van Vrijdag op Zaterdag aangekomen, omdat hun verbinding slechts een half uur tijd neemt. Het is intussen de vraag of Bevin, aan wie dit telegram persoonlijk was gericht, op Zaterdagmorgen aanwezig was. | |
20.45 uurMij is tot op dit ogenblik in elk geval nog niet gebleken, dat er van Britse zijde in Den Haag een stap is gedaan. Vrijdagmorgen probeerden Soesanto en zijn makkers alsnog tot een vergelijk te komen. Zij hebben daarvoor Sanders in de arm genomen. Deze heeft namens Soesanto Van Mook gepolst over de vraag, of er toch nog niet te praten zou vallen en of hun tijd zou kunnen worden gegeven om in Djocja aanvaarding van onze eisen over staking van de vijandelijkheden en terugtrekking van de troepen alsnog gedaan te krijgen. Van Mook heeft dit verzoek echter van de hand gewezen. Zijn geduld is kennelijk op. Dat bleek reeds bij dat gesprek in mijn kamer op WoensdagavondGa naar voetnoot1., toen Setyadjit om uitstel van 24 uur vroeg en opnieuw toen Mitcheson door Lambert via Verboeket hetzelfde verzoek liet overbrengen, dat eveneens werd afgeslagen. In dezelfde gedachtenlijn ligt ook het weigeren van het vliegtuig om gistermiddag naar Djocja te gaan. Hoe het met dat verzoek precies is gelopen, weet ik niet. In de middagbespreking van vijf uur vertelde Koets, dat dit verzoek pas om twee uur zou zijn gedaan. Sanders hoorde van Mitcheson, dat dit verzoek om een vliegtuig via hem was gegaan en dat hij zich nogal gegrepen voelde over het feit, dat men rechtstreeks aan de republiek en niet aan hem een antwoord had gegeven. Inmiddels zijn gisteravond om zeven uur alle republikeinse ministers, op Gani en Tanzil na, naar Djocja vertrokken. Ook Setyadjit is ziek en wel, liggend in de trein, meegegaan. Hij wilde nog een laatste, uiterste poging wagen. Zij willen Djocja nog de tekst van een nadere verklaring voorleggen, die naar mijn inzicht bij aanvaarding de zaak zou oplossen. Op zichzelf is de wetenschap van dit feit voor ons van nut. Ook wanneer deze verklaring vandaag niet komt, is dit van belang, want wij weten dan dat | |
[pagina 775]
| |
de republiek inderdaad voor de tweede maal een uiterst welwillend gestelde verklaring niet heeft willen aanvaarden. Het is, zoals Piet Sanders vanavond zei: ‘Niet, dat ik ooit geloof aan het doelmatige van vechten, maar ik heb er dan in ieder geval iets meer vrede mee’. Zo zijn er dus nog twee openingen, die van de internationale interventie en die van de aanname van bovenbedoelde verklaring. De kans van het slagen hiervan schatten Piet en ik op niet meer dan 5 %, maar hiermede is het uiterste gedaan, wat in de huidige situatie mogelijk was. In dit verband heb ik ook nog melding te maken van twee telefoongesprekken met Koos Vorrink. Het eerste was gisteravond om zeven uur. Hij scheen de hele situatie te kennen en ook de gevallen beslissing. Hij had mijn telegram CG 192Ga naar voetnoot1. gezien en maakte de opmerking, dat dit niet erg opgewekt klonk. Ik heb hem toen gezegd, dat er ook geen reden was tot enigerlei opgewektheid. Op zijn vraag of de partij in de regering moet blijven, wees ik hem er op dat de partijministers nu drie maal dezelfde beslissing hadden genomen en dat, indien het nu de derde keer tot daden kwam, het nogal vreemd zou zijn, indien men dan zou weglopen. Terecht merkte hij op, dat het intussen voor de Partij van de Arbeid een grotere slag zou zijn dan voor welke andere en dat met één klap werd afgebroken, wat in twee jaren is opgebouwd. Dat is inderdaad juist. Ik heb hem beloofd een telegrafisch antwoord te zullen opmaken op een intussen door de feiten achterhaald telegram, dat wij gistermorgen kregen en waarin hij informaties vraagt. Gisteravond hebben Piet en ik dat nog opgesteld en zijn toen tot de conclusie gekomen, dat, indien er zich geen nieuwe gezichtspunten voordoen, de partij in de regering heeft te blijven. In het tweede geval, dat, hetzij hulp van buiten wordt aangeboden, hetzij de republiek tot bezinning komt, heeft de partij ogenblikkelijk staking van alle voorbereiding en vijandelijkheden te eisen en, indien daaraan niet wordt voldaan, uit de regering te treden. Dit telegram is in alle vroegte vandaag weggegaan op naam van een ander en in enigszins versluierde taal. Ik heb hem vandaag weer opgebeld met het oog op de partijraadsvergadering van vanmiddag. Ik kreeg hem al om vijf uur en, hoewel er geen enkele reden tot opgewektheid was, strekte het toch tot voldoening dat wij het over de grote lijnen eens zijn. Gisteren is er fractievergadering geweest en is men vrijwel met algemene stem- | |
[pagina 776]
| |
men tot de conclusie gekomen, dat, indien er niets gebeurt, in vredesnaam de consequenties maar moeten worden aanvaard. Voor het geval er nog wel wat tussen komt, bleek de zienswijze van de fractie overeenkomstig die van mij. Ik heb de indruk uit het verloop van het telefoongesprek van gisteren, dat mijn opmerkingen hem toch wel enig richtsnoer hebben gegeven. Dat is ook geen wonder en terecht merkte hij op, toen ik hem op zijn vraag naar de houding van de partij wees op die van de leden van het Kabinet, dat ik goed had te bedenken dat ik in deze zaak de eerste adviseur was van de partij. Het gaat dus ook in de partij om deze laatste uiterste pogingen, die van hieruit werden gedaan: de ene door Mitcheson, de andere door de republikeinse delegatie, waarbij in beide gevallen de voorstellers weten, dat zij onze volle steun genieten. Verder had ik het nog even met Koos over de vraag in hoeverre men, indien de zaak scheef gaat, het gewenst acht dat ik hier blijf zitten. Hij meende dat dit bepaald nuttig was en ik heb hem hierop geantwoord dat ik dat met hem eens ben, indien het Kabinet ons hier niet voor aap laat zitten, maar een positieve taak geeft. Zij doen daarvoor blijkbaar hun best.
Vanavond had ik het over dit laatste nog even met Van Poll, die ook met de opmerking kwam dat, indien bij slagen van een militaire actie de bespreking met eventueel andere groepen en ook met de republiek niet weer volledig aan ons zou worden toevertrouwd, het verstandiger zou zijn, indien wij verdwijnen. Ik sta op het standpunt dat ook in geval de zaak op het laatste moment toch nog wordt gered, het beslist noodzakelijk zal zijn dat wij naar Nederland terugkeren voor overleg. Zoals het nu is, kán de situatie onmogelijk blijven. Wij zitten nu in de derde crisis; neem aan, dat wij ook deze nog goed zouden doorkomen, dan bedank ik er voor om dit een vierde maal met deze mensen te beleven. Trouwens, ik sta even goed op het standpunt, dat, indien een militaire actie doorgezet wordt en succes oplevert, de regering in de noodzakelijkheid verkeert de personeelsbezetting aan de top radicaal te vernieuwen. Pas nu zal de neiging om toch oude koloniale toestanden te herstellen levendig worden. Met recht zal het dan noodzakelijk zijn de leiding aan nieuwe volkomen verse mensen over te dragen. Ik heb nu aan den lijve ervaren, hoeveel taai geduld en uithoudingsvermogen, hoe sterke wilskracht en hoe sterke zenuwen nodig zijn om deze strijd vol te houden. Helaas geldt dat niet alleen aan onze kant, maar ook | |
[pagina 777]
| |
aan de kant van de republiek. Ik geloof, dat wij daarmee te weinig rekening houden. | |
Dinsdag 22 Juli 1947, 8 uurZo verstreek Zondag de laatste kans op vrede. Weliswaar was de militaire actie op die dag al niet meer te stuiten, maar toch zouden bepaalde handelingen achterwege hebben kunnen blijven. Van de twee openingen, die er nog waren, hadden wij die door een daad van de republiek zelf al afgeschreven. Tanzil had telegrafisch bericht gekregen uit Djocja, dat er geen kans was dat de vier punten, die de ministers hadden meegenomen, zouden worden aangenomen, alvorens van Nederlandse kant een duidelijk gebaar zou zijn gemaakt. Het was mij volkomen duidelijk, dat daarop niet viel te rekenen. Wat het tweede punt betreft, de internationale interventieGa naar voetnoot1., werd bij mij althans iedere hoop de bodem ingeslagen door het lange gesprek, dat ik Zondagavond van 7 tot half acht had met Koos Vorrink. In Den Haag was hem van zulk een stap niets bekend. Ik heb hem medegedeeld, dat van Britse zijde vanuit Batavia daartoe zeer ver reikende voorstellen waren gedaan, zodat het uitblijven daarvan een aanduiding moest zijn dat de Britse regering er ten slotte toch vanaf zag. Mitcheson had niet anders ontvangen dan een verminkt telegram, waaruit hij niet met duidelijkheid kon afleiden wat zijn regering had gedaan. Wel sprak hij over een krachtige stap in Den Haag, maar dat was ook alles. Ik ben er niet helemaal zeker van of buitenlandse zaken zulk een stap op het laatste moment wel ernstig in behandeling zou hebben genomen. Koos heeft toch echter voldoende verbinding met het Britse gezantschap, neem ik aan, om het niet te weten als er inderdaad iets aan de hand was. Ik neem immers aan, dat Londen ook zal hebben geweten dat een dergelijke stap de laatste handgreep was, die zij aan de Partij van de Arbeid zou kunnen geven. Uit het telefoongesprek kreeg ik toch wel weer de indruk van verwarring. Men schijnt in Nederland nu de nadruk te leggen op het feit, dat de republiek heeft geweigerd de order tot staking van de vijandelijkheden ronduit te geven. Ik heb Koos nog eens uiteengezet, dat wij daar in het eerste onderhoud met Sjarifoedin inderdaad | |
[pagina 778]
| |
mee zijn begonnen, maar dat hij toen van zijn kant een politieke daad ter ontspanning had gevraagd en dat daarop de logische gedachtengang was gevolgd, dat dit alleen mogelijk zou zijn, indien wij het van te voren over de veiligheidsorganisaties eens zouden worden. Vandaar de beide documenten van Dinsdagavond en de volgorde, waarin wij die met Sjarifoedin c.s. hebben behandeldGa naar voetnoot1.. Het verwerpen van de veiligheidsorganisatie maakte op dat moment voor de republiek de order tot het staken van alle vijandelijkheden en voorbereidingen van hun verdediging weinig aantrekkelijk, omdat zij tevoren konden weten dat hun afwijzing van het eerste stuk op de essentiële punten de vrede zeer bepaald in gevaar bracht. De enige mogelijkheid zou zijn geweest, dat wij zouden hebben verklaard dat wij het in belangrijke mate eens waren en vertrouwd hadden, dat wij het ook verder eens zouden worden, eventueel met hulp van derden. Dan had de republiek geen enkel argument meer gehad om de order tot het staken van de vijandelijkheden niet te geven. Zulk een verklaring was het gebaar, dat zij van onze kant wensten voor de aanvaarding van de vier punten. Koos vertelde dat de meerderheid van fractie en partijbestuur de ingeslagen weg aanvaardde, doch dat de partijraadsvergadering op Zaterdagmiddag dit niet kon verwerken. Dat betekent in mijn ogen het grootste gevaar. Immers, noch partijbestuur, noch Kamerfractie zijn in dit opzicht volkomen representatief voor de impulsieve stem van het volk. Nederland zal er mee moeten rekenen, dat, wanneer straks inderdaad interventieaanbiedingen van Engeland of van Engeland en Amerika gezamenlijk komen, de Partij van de Arbeid geen steunvlak voor welke oorlogspolitiek dan ook meer zal bieden. Zo gingen wij Zondagavond naar bed op de tijd, dat de actie zou beginnen. Nederland stelde zich op dat ogenblik voor op het gebied der samenwerking door middel van macht te bereiken, hetgeen het in vrijwilligheid niet verkreeg. Daarmee is het veroordeeld ook in de toekomst, zoals van ouds, de macht als grondslag van onze aanwezigheid alhier te blijven gebruiken. Het is niet gelukt de nieuwe weg te vinden: de beide volkeren hebben daartoe de kracht niet kunnen opbrengen. Daarmede is Nederland veroordeeld de legitimatie van het gezag opnieuw op macht te doen berusten en daarmee een van de wezenlijke kenmerken van de koloniale verhouding ongewijzigd te handhaven. De enige mogelijkheid is, dat | |
[pagina 779]
| |
alsnog door internationale inmenging een andere verhouding van buiten af wordt geschapen.
Maandagmorgen, om kwart voor zeven, werden wij opgebeld door mevrouw Sosrohadikosomo, een Europese, waarmee mijn vrouw regelmatig omgaat, dat haar man vanmorgen vroeg door de militaire politie was weggehaald. Een van de tallozen. Mijn vrouw is naar haar toe gegaan en er verder tot vanmorgen vroeg gebleven, nadat gisteren hardnekkige pogingen zijn gedaan om deze man weer vrij te krijgen. Al spoedig bleek dat hier een vergissing in het spel was. Gisteravond om zes uur kwam Ursone, die er ook de hele dag achteraan had gedraafd, met de mededeling dat Sosrohadikosomo behoorde tot een groep, die op een aparte lijst van de Nefis zou staan, die verder aan niemand is vertoond. Het slot is geweest dat hij ten minste vannacht om twaalf uur thuis is gekomen. Het is met die oppakkerij zelf vrij fatsoenlijk toegegaan, alleen de organisatie om de zaak op te vangen leek naar niets. | |
's avonds 18.30 uurIk heb vanmorgen in een gesprek met Van Mook en Spoor, toen Van Mook opmerkte, dat er alleen enkele vergissingen waren begaan bij het oppakken, hem uit de droom geholpen en gezegd, dat Piet Sanders gisteren om half zeven bij het republikeinse gebouw van buitenlandse zaken een vrachtauto met Indonesiërs ontdekte, waarvan de chauffeur probeerde die in dat gebouw kwijt te raken. Bij deze mensen ontdekte hij o.a. Hamid Algadri en de ex-minister van voorlichting Natsir. De vaandrig, die dat gebouw onder zijn bevelen had, wenste ze niet te ontvangen en de chauffffeur wist niet waar hij er mee naar toe moest en kon niemand van de Nefis te pakken krijgen. Ik heb de heren ook verteld dat er lieden waren, die van 's nachts twaalf uur, toen zij opgepakt waren, tot de volgende dag zes uur 's avonds hebben moeten wachten voor zij wat te eten kregen. Het ging dus allemaal wel betrekkelijk gemoedelijk toe, maar de organisatie was slecht. De heren hadden anders lang genoeg tijd gehad om dat te regelen. Ik heb er nog eens uitdrukkelijk op gewezen, dat Spoor en Van Mook wel moeten bedenken, dat, wanneer men mensen onder zulke omstandigheden een week bij elkaar laat zitten, daardoor een band ontstaat, die sterker is dan eenjaar samenwerken op een republikeins | |
[pagina 780]
| |
kantoor. Wij hebben daar zelf enige persoonlijke ervaring mee opgedaan en altijd gezegd, dat de Duitsers met het gijzelaarskamp een enorme politieke fout hebben begaan. Dat helpt allemaal niets: de Nederlanders doen het hier dunnetjes over. Er werd mij vanmorgen toegezegd, dat de zaak zou worden bekeken en men was het in beginsel met mijn opvattingen eens. Of er echter wat gebeurt, lijkt mij nog hoogst onzeker. Vanmorgen om negen uur kregen wij van generaal Spoor de eerste informaties over de militaire verrichtingen van gisteren. De weerstand was overal betrekkelijk gering en er was alleen in de buurt van Medan tegen de Atjehers zwaar gevochten. Overal heeft men de doeleinden van de eerste dag bereikt en is men op sommige punten zelfs belangrijk verder gekomen. Wij hebben ons vandaag ook nog bezig gehouden met de positie van de commissie-generaal. Er is een telegramGa naar voetnoot1. verzonden CG 195 van de volgende inhoud: ‘Referte CG 188Ga naar voetnoot2. en ZG 296Ga naar voetnoot3. benevens Uw CG 86Ga naar voetnoot4.. Nu spanningen bedoeld in Uw CG 86 zich hebben ontladen in een militaire actie gedurende welke voor commissie-generaal hier te lande geen eigen taak bestaat, wil het ons gewenst voorkomen dat wij ons thans naar Nederland begeven ten einde met de regering overleg te plegen over eventuele toekomstige taak van commissarissen-generaal waaromtrent wij thans uitsluitsel wensen. De meest gewenste vorm voor een dergelijke overkomst - zulks ten einde ongewenste reacties te voorkomen - lijkt ons dat zijdens Nedreg aan ons het verzoek zou worden gedaan ons naar Nederland te begeven ten einde met regering overleg te plegen over taak der commissie-generaal zodra huidige militaire operatie zal zijn beëindigd en nieuwe toestand geconsolideerd. De publicatie van een dergelijke uitnodiging zal tegenover buitenland en republiek de indruk versterken dat het Nedreg ernst is met haar verzekering de Linggadjati-politiek als grondslag van haar beleid te handhaven.’ Dat is een betrekkelijk zacht verhaal, maar vanavond zal Van Poll met Beel telefoneren en dan duidelijk zeggen, dat wij niet bereid zijn hier te blijven zitten zonder uitsluitsel over onze positie. | |
[pagina 781]
| |
Uit een brief, die ik vanmorgen van Logemann kreegGa naar voetnoot1., leidde ik nl. weer af dat de K.V.P. probeert ons, dat wil in het bijzonder zeggen ondergetekende, kwijt te raken. Nu heb ik er persoonlijk geen bezwaar tegen om er mee op te houden. Het tegendeel is waar, maar politiek vind ik dat onaanvaardbaar. Ten einde dit duidelijk te maken, hebben wij tot steun van dit telegram een memorandum opgesteld. Omdat ik het product, dat Van Poll had opgesteld, gisteren wat weinig puntig vond, heb ik gisteravond een eigen tekst ontworpen, waarin ik ronduit verklaar dat ik er voor pas om hier te blijven zitten om dan aan het eind van de militaire operatie te ontdekken, dat de commissie-generaal aan de kant wordt gezet. Hoewel de gedachtengang niet al te zeer verschilde, had ik door dat Van Poll zijn eigen verhaal ook graag naar Den Haag zond. Hij deed toen het voorstel om niet te proberen er één tekst van te maken, maar beide beschouwingen ongewijzigd door te zenden. Ik had daar geen bezwaar tegen, omdat ik dan nog wat meer vrijheid van beweging in mijn eigen stuk overhoud. Hoe moeilijk de situatie in dit opzicht echter is, bleek mij uit een zeer langdurig telefoongesprek met Koos Vorrink en met Logemann, dat ik vandaag om vijf uur heb gevoerd. Ik heb Koos mijn standpunt uiteengezet, maar het was volkomen duidelijk dat hij, hoewel dit aanvaardend, het een ramp zou vinden, indien ik hier zou verdwijnen. Zijn argument is terecht dat hij dan in de moeilijke positie, waarin de partijleiding verkeert, aan de oppositie in de partij onmogelijk een redelijk antwoord kan geven. De informatie van de top af is volstrekt noodzakelijk. Aan de andere kant begrijpt hij ook wel, dat het toch niet aangaat dat de heren eenvoudig met ons spelen. Van hoeveel betekenis deze informatie eigenlijk is, bleek nog weer eens uit dit telefoongesprek, waarin ik het met Logemann kreeg over de kwestie van de Britse interventie. Ik heb hem ronduit gezegd dat Mitcheson Vrijdagavond door een stommiteit van Elink SchuurmanGa naar voetnoot2. op de hoogte is gekomen van het feit, dat toen de machtiging tot de militaire actie hier was gegeven; verder, dat Mitcheson dat geseind heeft naar Londen en Zaterdagmorgen in alle vroegte hier, d.w.z. in de nacht van Vrijdag op Zaterdag in Londen, zeer ver reikende voorstellen tot interventie door Bevin | |
[pagina 782]
| |
persoonlijk zijn gedaanGa naar voetnoot1.. De allesbeheersende vraag is nu of de Britten daaraan gevolg hebben gegeven, ja of neen. Het schijnt, dat noch Logemann, noch KoosGa naar voetnoot2., hiervan behoorlijk op de hoogte is. Nu zal Logemann in het Kamerdebat van morgen in dit opzicht de regering het vuur zeer na aan de schenen leggen. Wat verder de militaire actie zelf aangaat, heb ik Logemann gezegd dat de wijze, waarop deze hier wordt ingezet, voor zover het begrip daarop van toepassing is, als fatsoenlijk kan worden aangemerkt. De organisatie bij de internering was wel slecht, zodat er met de mensen is rondgesold, maar van onheuse behandeling is mij zeer weinig bekend geworden of eigenlijk helemaal niets. Ik heb ook gezegd dat de luchtaanvallen op de vliegvelden gerechtvaardigd waren en dat er overigens een bevel is om niet te bombarderen dan ingevolge uitdrukkelijke opdracht. Het lijkt mij in ieder geval verstandig van Logemann dat hij in dit opzicht geen aanval zal doen op de regering. Verder vertelde Koos, dat het in de partij inderdaad kraakt en dat Van Heuven Goedhart en Slotemaker de Bruine hebben bedankt. Dat betekent waarschijnlijk dat de ParoolgroepGa naar voetnoot3. afvalt. Ik besprak dit met Frans Goedhart, die morgen huiswaarts keert, en dit, evenals ondergetekende, een uiterst stomme politiek vindt. Het komt in dit geval aan op verovering van de leiding van de partij in dien zin, dat men deze tot radicale politiek aanzet en tot een straffe houding tegenover de K.V.P. Maar op deze wijze drijft de linkervleugel de hele partijleiding in de armen van de partijministers en van de K.V.P. Bij deze gang van zaken heeft Koos Vorrink geen andere keus dan zich tegen Van Heuven Goedhart te keren, d.w.z. de politieke houding van Drees van de afgelopen maanden voor zijn rekening te nemen. Het enige, dat hiermee wordt bereikt, is het ontstaan van een nieuwe partij, die tussen de Partij van de Arbeid en de communisten in staat en daarmee het socialistische volksdeel ten aanzien van de regering verzwakt. Dan voltrekt zich een zuivering van de Partij van de Arbeid, zoals die door Romme graag wordt gezien. Niet Oud verdwijnt, maar mensen als De Kadt. De linkervleugel speelt hiermee in de kaart van Romme en verzwakt de socialistische politiek. | |
[pagina 783]
| |
Een mooie bak is verder dat de heer Ozinga zich in de vingers heeft gesneden door de heer Kartelegawa voor de radio te willen laten spreken. Dit is op het laatste moment verhinderd, z.g. omdat men kolonel Abdulkadir niet te pakken kon krijgen voor toestemming. In werkelijkheid meen ik te weten, dat er van de zijde van het paleis is ingegrepen. Deze politieke blunder van de eerste orde is wel publiek gedemonstreerd door gisteren eerst aan te kondigen, dat Kartelegawa zou spreken en later te vertellen, dat de rede niet doorging. Verder valt er voor ons van het paleis op het ogenblik niet veel te bespeuren. Vanavond organiseert Verboeket een bridgedrive voor een aantal lieden, waarbij ik er ernstig aan twijfel of deze is opgezet om de sombere en uiterst ernstige gedachten uit het hoofd te verdrijven. Overigens hoorde Piet Sanders vandaag van Soedarpo, die ook in het huis van Sjahrir zit geïnterneerd, dat hem en verschillende andere Indonesiërs o.a. de volgende drie vragen zijn voorgelegd: 1. Hebt U contact gehad met de commissie-generaal? 2. Zo ja, hoe vaak? 3. Van welke aard waren de gesprekken? Een dergelijk verhaal doet bij mij toch wel de deur dicht en het zou niet onaardig wezen om daaraan in Nederland enige bekendheid te geven. | |
Donderdag 24 Juli 1947, 18.30 uurDe laatste paar dagen staan compleet in het teken van de militaire actie en ons gebrek aan activiteit. Van Poll schaakt bijna de hele dag en vindt dus blijkbaar nog meer mensen, die niets te doen hebben en ik praat zo wat met Jan en alleman, peins wat na over de situatie en kom daarbij niet in elk opzicht tot vrolijke conclusies. Zoals wel verwacht werd, zijn, hoewel op het ogenblik de neiging tot interventie minimaal is, de persstemmen toch in het algemeen niet erg op onze hand. | |
Vrijdag 25 Juli 1947, 10.20 uurHet gaat mij blijkbaar als altijd: hoe minder een mens te doen heeft, tot des te minder activiteit is hij in staat. Vandaar het afbreken van dit relaas op gisteren. Gistermorgen kwam er een telegram van JonkmanGa naar voetnoot1. in antwoord | |
[pagina 784]
| |
op ons CG 195Ga naar voetnoot1., waarin hij vraagt hoe de lt.-gouverneur-generaal denkt over onze overkomst. Ik heb dit na het militaire rapport op het algemeen hoofdkwartier in de loop van de ochtend even met Van Mook door de telefoon besproken en uiteengezet, dat ik er geen lust in had om op deze wijze hier te blijven hangen. Hij zou een adviesGa naar voetnoot2. maken en ons dat ter inzage sturen. Dit advies kreeg ik gistermorgen nog en het zegt inderdaad dat het op het ogenblik het beste is om ons naar Nederland te laten komen. Is het een erg kwade gedachte, wanneer ik veronderstel dat hij mij op het ogenblik liever kwijt dan rijk is? Het is in ieder geval een fantastisch groot verschil met de situatie in November, toen hij bepaald stampij maakte bij de gedachte, dat wij naar Nederland zouden gaanGa naar voetnoot3. en ook zelfs nog in het laatst van Mei, tijdens de aanwezigheid van de ministers, heb ik hem er toe moeten krijgen om onze reis goed te vinden met de mededeling, dat ik het noodzakelijk achtte om ook bij de ministers van de Partij van de Arbeid zijn positie in het bijzonder te verdedigenGa naar voetnoot4.. Op het ogenblik is dat allemaal veranderd en Van Mook weet uit de telegrammen, dat ik ten slotte toch een ander standpunt inneem tegenover deze hele zaak dan hij en dat laat niet na een zekere invloed op de verhouding uit te oefenen. Ik zie de zaak ook met toenemende bezorgdheid voor de toekomst tegemoet. Ik raak er hoe langer hoe meer van overtuigd dat de politiek, die Nederland voert, weliswaar verklaarbaar is, maar in wezen toch verkeerd. Verklaarbaar door het feit, dat de republiek het ons vrijwel onmogelijk heeft gemaakt een verstandiger beleid te voeren. Verklaarbaar ook, omdat, indien Van Mook inderdaad op Woensdag de 16e 's avonds laat dat uitstel van 24 uur zou hebben gegevenGa naar voetnoot5. en zijn verdere plannen met de gendarmerie bekend zouden zijn geworden, daarover aan Nederlandse militaire zijde spektakel zou zijn ontstaan, niet alleen bij Pinke, die zijn ontslag al had ingediend, maar zeer zeker ook bij talrijke hoofdofficieren in het leger. Ik begrijp dus wel dat Van Mook op dat ogenblik in de knoei zat. Zo heeft hij het ook toen, na het verdwijnen van Setyadjit | |
[pagina 785]
| |
uit mijn kamer, gemotiveerd, omdat hij natuurlijk wel voelde dat er toch een kant aan zat, die scheef was. Nu is de zaak echter doorgegaan en kan het niet anders of hij moet deze gang van zaken innerlijk volkomen verwerken en verdedigen tegenover iedereen, ook tegenover mij. Ik stond hier buiten, droeg daarom een veel geringere verantwoordelijkheid en heb dientengevolge ook wat gemakkelijker praten. Daarmede moet ik natuurlijk rekening houden en daarom jegens Van Mook een zekere voorzichtigheid betrachten. Tegenover de regering geldt dit laatste in veel mindere mate. Toch heeft ook de regering blijkbaar wel weer een mogelijkheid gezien om zich te verschuilen achter Van Mook. Ten minste ik vernam al een paar keer, dat mijn advies van 17 JuliGa naar voetnoot1. betrekkelijk zwak was en dat van Van Mook zeer postiefGa naar voetnoot2., zoals die beide naast elkaar in Den Haag lagen op de morgen van de 18e Juli. Dat betekent dus eigenlijk, dat het Kabinet zich in sterke mate heeft laten beïnvloeden door het advies van Van Mook en dat men de neiging heeft zich hierop te beroepen. Ook dat feit maakt voor de toekomst de situatie alleen maar moeilijker. Een regering, die zich op deze wijze op haar eerste raadsman moet beroepen en dat straks, wanneer het eens minder prettig gaat, in versterkte mate zal doen, staat tegenover deze raadsman niet meer vrij. Zij is dan verplicht hem ook in de toekomst te dekken en te handhaven, tenzij zij mijn redenering en die van een aantal anderen alhier volgt, dat nl. degene, die de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de militaire actie, uit een psychologisch oogpunt de laatst aangewezene is om de vrede tot stand te brengen. In deze laatste opvatting word ik, nu ik Van Mook zo observeer, hoe langer hoe meer versterkt. Hij kan niet anders dan zich vastbijten in de lopende ontwikkeling en zal dat doen bij voor- en tegenspoed. Bij voorspoed is dat vrij gemakkelijk; bij tegenspoed zou het een erkennen van het ongelijk moeten zijn. Dit laatste geldt vooral van zijn standpunt, aangezien hij zijn toespraak op j.1. Maandagmorgen eindigde met de woorden: ‘Moge in het succes der onderneming haar rechtvaardiging gegeven worden’. Men zou dan zeggen, dat, wanneer het eens minder prettig verloopt, zo iemand zijn ongelijk moet gaan bekennen. Een kind begrijpt, dat dit onzin is en dat zo iemand zich tot het uiterste zal inspannen om de mislukking niet te erkennen. | |
[pagina 786]
| |
Is er nu op het ogenblik sprake van een kans op mislukking? Ten aanzien van de bevolking worden de verwachtingen niet gelogenstraft. In West-Java is de houding van de bevolking in het algemeen gunstig. Men kan gerust aannemen dat de toestand van de mensen zo beroerd was, dat zij iedere verandering als een kans op verbetering met een zekere vreugde begroeten. De Midden-Javaanse TRI, die daar heeft gezeten, heeft zich waarschijnlijk ook wel zó misdragen, dat men deze club met vreugde ziet verdwijnen. Wanneer men de mensen het gevoel kan bezorgen, dat zij er niet weer aan worden overgeleverd, dan kan men ook verder wel op steun van de bevolking rekenen bij het volvoeren van de moeilijke, nog in het verschiet liggende zuiveringsacties. Wat de rest van de gang van zaken betreft, valt natuurlijk in de eerste plaats op dat de snelheid van de militaire operatie niet beneden de verwachting blijft. De Niet vroeg gisteren aan De Visser om er eens op aan te dringen, dat ook het aantal gevangenen en doden aan republikeinse kant zou worden gepubliceerd. Ik vroeg dat vanmorgen aan Buurman van Vreeden, die zei dat men er heel weinig gegevens over had en dat het ook bepaald niet belangrijk kón zijn, omdat de TRI overal zo hard mogelijk wegloopt, uitgezonderd op enkele punten. Terecht merkt de Nieuwsgier dan ook vanmorgen op dat de mededelingen van de legercommandant nog eens hebben bevestigd, dat de TRI en de volksstrijdkrachten practisch overal zijn weggetrokken zonder te vechten, ‘meestal met achterlating van de schoenen, die bij een haastig vertrek maar lastig zijn, doch helaas niet zonder achterlating van hun wapens’. Ritman voegt daaraan toe dat het potentieel gevaar van de zich oplossende republikeinse strijdkrachten het belangrijkste is, waarmee men rekening heeft te houden. ‘Dit gevaar te bezweren eist werk met de fijne kam, dat veel geduld en nimmer falende oplettendheid vergt’. Ik zou daaraan toe willen voegen, dat deze bezigheid zonder de hulp van de bevolking vrijwel onmogelijk is en alleen maar tot stand kan komen langs de weg van drama's als in Zuid-Celebes zijn opgevoerd. Dán wordt het een kwestie van terreur tegenover terreur. Immers, een kampong, die dan een TRI-groep verraadt, kan er op rekenen door de republikeinse strijdkrachten ook te worden uitgemoord en platgetrapt. Zo zijn nu eenmaal de zeden onder deze omstandigheden. Dat is op Zuid-Celebes overduidelijk gebleken. De kapitein Westerling heeft daar eigenlijk niet veel anders dan de methoden van zijn tegenstanders overgenomen. Laat ons er dus op | |
[pagina 787]
| |
vertrouwen, dat dit in West-Java niet behoeft en dat de republiek daar onder de bevolking inderdaad die kwalijke naam heeft, die de aanhangers van de Pasoendan altijd suggereren, en dat zij bereid is ons te helpen. Een volgend punt zijn de vernielingen. Daarover ben ik belangrijk minder optimistisch. Vanmorgen, bij de mededelingen, weer het verhaal dat er 3 suikerfabrieken ten westen van Cheribon, in het afgesneden gebied, in brand staan. De luchtverkenningen rapporteren op talrijke plaatsen grote branden in de nog niet door ons bezette gebieden. Een onderschepte order van Soedirman gelast om de verschroeide-aarde-politiek consequent uit te voeren en alles in brand te steken, zo gauw de vijand op een afstand van 20 KM is genaderd. Nu is dat laatste niet zo gevaarlijk, want de snelheid van de opmars langs de wegen is daarvoor kennelijk veel te groot. Maar het grote gevaar zit in het feit, dat de militaire bezetting voorlopig uitsluitend plaats vindt langs de hoofdwegen en talrijke fabrieken zich in het land bevinden. Die worden per se verbrand. Ik zie het economisch resultaat van deze stunt op korte termijn dan ook niet als erg hoopvol. Wel valt ons in Oost-Java 30000 ton suiker en in Cheribon 30000 ton rubber in handen, maar de kapitaalvernietiging, die daar tegenover staat, en de onmogelijkheid om de productie weer op tijd op gang te brengen, is een grote handicap. Vooral de rapporteur van de luchtmacht geeft op de morgenzittingen op het algemeen hoofdkwartier tussen 9 en kwart voor tien in dit opzicht een weinig prettige indruk van de zaken. Ik waardeer de openhartige eerlijkheid, waarmee men de feiten daar precies blootlegt. Alleen: in de krant zie ik er niet al te veel van. Gistermorgen had hij ook een verhaal over vernielingen en branden tussen Soekaboemi en de Wijnkoopsbaai en vertelde, dat grote rookwolken tot boven deze baai dreven. De grootste moeilijkheid zie ik echter nog aan de politieke horizon. Gisteravond om vijf uur had ik een telefoongeeprek met Jonkman om ook hem nog even aan het verstand te brengen, dat ik er niet over peins hier rustig te blijven zitten om na enige tijd te bemerken, dat wij aan de kant worden gezet, zodat ik dus een beslissing verlang. In dat gesprek maakte hij de opmerking, dat bij deze gang van zaken de onderhandelingen natuurlijk elke dag zouden kunnen worden heropend. Ik vroeg hem daarop hoe hij zich dat eigenlijk voorstelde. Dat lijkt mij de kern van de zaak, maar daarop kwam uiteraard geen antwoord. Het grote gevaar ligt in de internationale situa- | |
[pagina 788]
| |
tie. Ik stel mij voor, dat, indien de militaire operaties aan het einde van deze week of hoogstens in de eerste helft van de volgende week zullen zijn voltooid, daarvoor dan op een of andere wijze een verklaring zal moeten worden afgelegd. Doet Nederland dat niet, dan geeft men de republiek de kans om te zeggen dat zij er in geslaagd zijn het Nederlandse offensief tot stilstand te brengen. Wanneer wij dan met rust worden gelaten, hebben wij de mogelijkheid de posities in Oost- en West-Java te consolideren en met spoed met de rehabilitatie van deze gebieden een aanvang te maken, zodat wij na een maand kunnen laten zien welke goede resultaten voor de bevolking in het algemeen zijn bereikt en op welke basis een nieuwe samenwerking zal zijn opgebouwd. Ik vrees echter, met zeer grote vreze, dat Engeland en Amerika ons daarvoor niet rustig de tijd zullen laten. Even sterk als ik vóór het uitbreken van het conflict gesteld was op internationale interventie, die immers alleen maar verdere druk op de republiek kon betekenen, even huiverig ben ik er dan voor, omdat zij op dat moment naar buiten en ook naar binnen geen ander effect kan hebben dan dat de republiek tegenover ons in bescherming wordt genomen. Wanneer wij een aanbod tot onderhandelingen doen, dan stel ik mij voor dat op dat ogenblik de republiek de ontruiming van Oosten West-Java zal eisen en terugkeer tot de demarcatielijnen. Bieden Amerika en Engeland bemiddeling aan, dan zullen zij op dat ogenblik de republiek ook iets moeten aanbieden, dat in het voordeel van deze club is. Hoe staan wij dan tegenover het herstel van het de facto-gezag van de republiek, dat toch ook in Linggadjati is opgenomen? Hoe denken wij ons dan de invoeging van Oost- en West-Java in het territoir van de republiek, zoals in Linggadjati voor alle bezette gebieden in het vooruitzicht is gesteld? Wij komen dan weer op het oude chapiter van de bijzondere politie terecht en van het terugtrekken van de militairen. Wij vervallen in de herhaling van discussies, die al gevoerd zijn, waarover wij het niet eens konden worden en die tot deze actie hebben geleid. Het zal op dat ogenblik van de houding van Engeland en Amerika afhangen of wij verzwakt dan wel versterkt uit deze strijd te voorschijn zullen komen. Natuurlijk is er bereikt, dat het land is opengelegd in een deel van de belangrijkste gebieden, maar welke op de lange duur het indirecte effect van deze methode zal zijn, is vrij moeilijk te schatten. Wanneer de interventie ook maar in het geringste een druk betekent op onze plannen, dan zal het voor de hele wereld en ook voor de repubiek duidelijk zijn | |
[pagina 789]
| |
dat het effect daarvan in de allereerste plaats is het in het leven houden en in stand laten van de republiek, eigenlijk het redden van de republiek. Het spreekt vanzelf dat deze republikeinse regering dan naar buiten toe is versterkt. Er is uit dien hoofde dan ook een kans, dat het met hun toeschietelijkheid minder gunstig gesteld zal zijn dan menigeen veronderstelt. | |
20.00 uurZojuist hield Van Mook een redevoering, eigenlijk over hetzelfde thema. Daarin laat hij echter in het midden wat er met de republiek gebeurt. Hij wijst deze als republiek niet af, maar uit toch wel bezwaren tegen deze republiek. Het lijkt mij toe, dat ook hij zijn programma richt op de reconstructie van Oost- en West-Java en de opbouw van de Verenigde Staten in deze gebieden. Een heel duidelijke draad kon ik er in dit opzicht niet in ontdekken, en dat is op zichzelf misschien ook wel goed. Toch zal de regering zich daarvan rekenschap moeten geven. In het telefoongesprek met Koos Vorrink van vanmiddag sneed ik deze zaak ook aan. Hij stelde het zo, dat men in Nederland de zaak bij elkaar houdt op basis van de redenering, dat men zo gauw mogelijk weer met de republiek tot een accoord wenst te komen en deze toch niet van de kaart wil vegen. Ook in de regeringsverklaringGa naar voetnoot1. komt dat duidelijk tot uitdrukking. Men stelt zich inderdaad voor dat de onderhandelingen weer vrij snel worden geopend en Koos meende dat Sjahrir, in zijn beroep op interventie door Britsch-Indië, tot op zekere hoogte ook aan ons de hand had gereikt. Misschien is dat juist, maar toch zie ik daarin nog wel moeilijkheden. In dit verband meende Koos dat het zeer bepaald de bedoeling is, dat wij de onderhandelingen zo spoedig mogelijk heropenen en in onze oude positie worden hersteld. Ik heb hem gezegd, dat men daar dan ook enige spoed mee moet betrachten. Jammer genoeg vrees ik dat dit intermezzo de hele situatie hier intern niet heeft vereenvoudigd. Van Mook gaat op het ogenblik in elk opzicht volkomen zijn gang en laat ons compleet links liggen. Hij vindt het zelfs niet de moeite waard mee te delen, dat hij vanavond voor de radio spreekt. Er zijn verder natuurlijk allerlei bestuursdaden, die straks ook poli- | |
[pagina 790]
| |
tieke invloed hebben. Wanneer men dus wenst dat wij werkelijk verantwoordelijkheid dragen voor de gang van zaken, dan is het onmogelijk dat men ons volkomen buiten het algemeen bestuur houdt. Wanneer door de regeringscommissarissen voor bestuursaan-gelegenheden in de nieuw bezette gebieden allerlei maatregelen worden getroffen volstrekt buiten ons om, dan wordt het voor ons straks politiek een onmogelijke figuur, wanneer men moet onderhandelen over dingen, waarop men niet de minste invloed heeft gehad. Van Mook zal ons dan moeten inschakelen, misschien het werk tussen ons een beetje verdelen in de zin, zoals hij dat al eerder heeft geformuleerdGa naar voetnoot1., en anders voorzie ik grote moeilijkheden en loopt de zaak toch vast. Men moet zich in Den Haag goed realiseren, dat ik minder dan ooit bereid ben om als spreektrompet van Van Mook te fungeren. Ik heb tegen Koos ook nog een aantal opmerkingen gemaakt, naar aanleiding van de tekst van de regeringsverklaring van Woensdag in de Tweede Kamer. Daarin komt de volgende tirade voorGa naar voetnoot2. ‘Na ontvangst van dit antwoordGa naar voetnoot3., gaven nog diezelfde dag de Lt. G.G. en de commissie-generaal eenstemmig als hun mening te kennen dat geen andere weg meer mogelijk was dan politionele actie met militaire middelen. De Nederlandse regering heeft, na nogmaals met de diepste ernst het gewicht en de draagwijdte van toepassing van dergelijke acties in alle opzichten te hebben overwogen, en te hebben nagegaan of inderdaad tot de slotsom moest gekomen worden, dat haar alleen dat uiterste was overgebleven, besloten met de conclusie van de Lt. G.G. en de commissie-generaal in te stemmen’. Toen ik dat las, ben ik eerlijk gezegd ontploft. Ik schreef naast de tekst: ‘Wat een helden!’ Waarom is het in vredesnaam noodzakelijk, dat de regering zich zo met nadruk bij haar besluit beroept op de Lt. G.G. en de commissie-generaal, die zij met de landvoogd volstrekt op één lijn plaatst? Heeft de regering niet zelf de zaak in handen genomen? Is zij niet zelf voor de volle ioo % verantwoordelijk voor haar besluit? Waarom is het dan nodig ook nog de commissie-generaal er bij te slepen, afgezien nog van het feit, dat zij dit alleen kan doen op de grondslag van dat ene bewuste zinnetje in ZG 312, dat Van Mook naar Holland heeft geseind, zonder voor- | |
[pagina 791]
| |
af gaande goedkeuring door ondergetekendeGa naar voetnoot1.. Was het voor de regering niet verstandiger geweest om de commissie-generaal buiten beschouwing te laten, vooral gezien het telegram van mij, dat ik op ZG 312 liet volgenGa naar voetnoot2. en waaruit bepaald minder zeker spreekt, dat dit de laatste mogelijkheid was? Ik luchtte mijn ergernis hierover tegenover Van Poll, die toen nog de opmerking maakte, dat, zelfs indien wij op dit moment geen andere oplossing zouden hebben gezien dan de militaire, het toch voor de regering volkomen ongeoorloofd was om ons daar bij te slepen, omdat het de grote vraag is of, indien men deze zaak aan ons had overgelaten, wij ooit in deze positie waren gemanoeuvreerd. Inderdaad, mij schoot een klein voorbeeld door het hoofd. Toen Woensdagavond Setyadjit bij mij in de kamer aan Van Mook 24 uur uitstel vroeg, stond ik er naast, maar Van Mook behoefde mij op geen enkele manier te raadplegen en deed dat ook niet, maar weigerde eenvoudig dit uitstelGa naar voetnoot3.. Wat zou er zijn gebeurd, indien hij dat uitstel had gegeven? Niemand kan dit achteraf uitmaken. Maar zeker is, dat dit voorbeeld duidelijk demonstreert, dat de commissie-generaal voor de gang van zaken geen verantwoordelijkheid dragen kan en dit ook in CG 188 aan de regering duidelijk heeft gezegdGa naar voetnoot4.. Dat er dan ten slotte moet worden vastgesteld dat de regering en Van Mook zich samen in een positie hebben gemanoeuvreerd, die geen perspectief meer biedt, ben ik bereid om te constateren. Maar, indien men ons dan op het critieke moment er bij haalt als gelijkwaardig aan de Lt. G.G., dan heb ik daartegen de grootste bezwaren. In het telegram ZG 312 staat, dat Lt. G.G., commissie-generaal en militaire adviseurs het samen eens zijn. Waarom heeft de regering dan wel de commissie-generaal ten tonele gevoerd en niet de militaire adviseurs? Het lijkt mij volkomen duidelijk dat dit gebeurd is om politieke redenen tegenover de Partij van de Arbeid. Ik ben eigenlijk dankbaar, dat Gani nog op 20 Juli die brief heeft geschreven aan de voorzitter van de Nederlandse delegatieGa naar voetnoot5.. Die heeft mij ten minste de gelegenheid gegeven om duidelijk vastgesteld te krij- | |
[pagina 792]
| |
gen, dat de commissie-generaal volkomen buiten deze zaken staat. De toestand, zoals die is gegroeid na onze brief van 20 JuniGa naar voetnoot1., dus dat wil zeggen precies in een maand, komt op geen enkele wijze voor de verantwoordelijkheid van de commissie-generaal, maar uitsluitend van de regering en van Van Mook. Ik vind het dan uiterst bedenkelijk en moreel nauwelijks te verantwoorden, indien op het critieke moment het besluit van de Nederlandse regering op deze wijze wordt vastgehaakt aan de commissie-generaal. Betrekkelijk verheugend was het nieuws van Koos Vorrink over de afloop van het Kamerdebat. De motie van de communisten is verworpen met alleen de stemmen van de communisten voor. De gehele fractie van de Partij van de Arbeid heeft er tegen gestemd, inclusief Nederhorst, die de vorige dag een aparte verklaring deed tegen de regeringspolitiek. Verder zou volgens Koos de eenheid in de partij op zichzelf weer stijgende zijn. Vanmorgen had ik naar aanleiding van de vraag, die Ritman in de Nieuwsgier stelde, hoe deze zaak verder moest eindigen, ook met hem een lang gesprek. Het was wel zeer duidelijk, dat deze man in grote trekken met mijn gedachtengang instemde en ook politiek maar twee mogelijkheden zag, die voor ons gunstig zijn, nl. dat óf de republiek inderdaad inbindt óf deze in elkaar zakt. Gebeurt dit geen van tweeën, dan was ook hij van mening dat er een groot gevaar dreigt, dat er een halsstarrige club, die dan misschien wel een klein beetje gesaneerd wordt, door internationale interventie op de been zal worden gehouden en het ons niet eenvoudiger zal maken. Voor veel mensen uit de Nederlands-Indische gemeenschap is deze militaire mars een soort geestelijke arbeidstherapie. Zij levert een ontspanning op, zonder dat men zich echter nog veel rekenschap geeft, althans niet redelijk, van hetgeen hierna zal moeten gebeuren. Wel meende Ritman al verschillende mensen te zijn tegengekomen, die zich ook de vraag voorlegden: ‘Wat nu?’ Ik vrees dat al te velen slechts zullen kijken naar hetgeen er direct, voor hun voeten, gebeurt, en vergeten dat het er om gaat hoe de zaak er over twee jaar uit zal zien. | |
[pagina 793]
| |
gedoken in allerlei beschouwingen, die van zijn kant eigenlijk culmineerden in dat ene: ‘Als je niet naar Holland gaat en daar de mensen aan het verstand brengt, dat hier zeer belangrijke veranderingen in de personeelsbezetting nodig zijn om er na dit avontuur nog doorheen te komen, dan kunnen wij de zaak beter direct opgeven dan over vijfjaar. Deze gang van zaken zal niet ten gevolge hebben, dat wij er door komen met een soort Oost-Indonesië-politiek in de republiek, maar alleen met een nog wat radicaler werken en wat sneller werken naar de toestand van de souvereine Verenigde Staten van Indonesië’. Het is toch eigenlijk kleinzielig, dat wij geen vorm weten te vinden om inderdaad, zo gauw de interimregering is gevormd, te voldoen aan hun wens om vast een begin te maken met een Indonesische vertegenwoordiging in het buitenland. Wij kwamen ook tot de conclusie dat, indien wij niet iets van de dynamiek, die in de republiek schuilt, weten te behouden en ten goede te richten, het dan ook hier een moeilijke en waarschijnlijk verloren zaak zal zijn. Deze man is een uiterst radicale figuur, die voor Nederland waarschijnlijk niet aanvaardbaar is vanwege deze kwaliteit. Toen ik hem gisteravond hoorde, kon ik mij best voorstellen dat hij in een gesprek met Drees op diens uitingen reageerde met de opmerking: ‘Excellentie, bedenk wel, dat ik geen sollicitant ben’, en dat Drees later zei, dat deze man misschien nog erger dictator is dan Van Mook. Vanmorgen een lang gesprek met Van der Kieft, directeur van de Arbeiderspers, voorzitter van onze fractie in de Eerste Kamer en lid van het partijbestuur. Ik heb hem de hele toestand uiteengezet en vrij sterk in vertrouwen genomen, ten einde ook zijn oordeel over de situatie te leren kennen. Ook hij kwam tot de conclusie dat de toestand voor ons hier eigenlijk ondraaglijk is en dat de regering er zich volkomen verkeerde voorstellingen van maakt. Dat bleek wel duidelijk uit de wijze, waarop in de regeringsverklaring met ons advies is gemanoeuvreerd, dat niet meer is dan een aanvaarding van de consequenties, waartoe Van Mook was gekomen, en waarbij ik nog een paar andere uitwegen in mijn achterhoofd had, waarmede ik op dat moment niet voor den draad kon komenGa naar voetnoot1.. In dit verband had ik het plan om vanavond vóór zeven uur Piet SandersGa naar voetnoot2. aan de telefoon te krijgen en na zevenen Jonkman, ten einde hem nog eens scherp onder druk te zetten. | |
[pagina 794]
| |
Voor dit laatste kwam ik door een mededeling van Just de Visser uitstekend in de stemming. Die vertelde mij vanmorgen nl., dat hij bij Enthoven was langs gelopen, die met veel papieren bezig bleek te zijn en op de vraag van Just of hij weer bezig was met de interimregering, bevestigend had geantwoord en verteld, dat er bij Van Mook een bespreking over had plaats gehad en men van plan was om deze interimregering zo gauw mogelijk in elkaar te draaien met Oost-Indonesië en Borneo en wilde proberen er representanten van Oost- en West-Java bij te krijgen. Enthoven was bezig te bepeinzen hoe dat moest en tevens, wat men met Sumatra zou moeten beginnen. Just had toen zo in de loop van het gesprek het ook over de commissie-generaal gehad en Enthoven had daarbij opgemerkt, dat daarvoor eigenlijk geen taak was en dat hij zich best voor kon stellen dat de heren voorlopig naar Holland zouden gaan. Het is dus volkomen duidelijk, dat men in de kring rondom Van Mook bezig is van alles klaar te stoven en ons dan straks reserveert voor eventuele onderhandelingen met de republiek. Nadat men bij de Indische regering dus op alle mogelijke manieren een situatie heeft geschapen, waaraan wij als commissie-generaal part noch deel hebben gehad, wil men ons huren om te trachten het resultaat daarvan aan de republiek te verkopen. Ik moet eerlijk zeggen dat dat een taak is, die mij buitengemeen weinig aanlokt. Ik was dan ook van plan om Jonkman eenvoudig te zeggen, dat ik in ieder geval overleg in Nederland noodzakelijk vond en niet van plan was om hier te blijven zitten. Het ongeluk was, dat Jonkman eerst aan de telefoon kwam, omdat men Piet Sanders nog niet had kunnen vinden. Ik heb toen ronduit tegen Jonkman gezegd, dat ik Van Mook de hele week niet had gesproken en wij hier volledig voor Piet Snot zaten. Ik wees hem er op dat dit aanleiding geeft tot allerlei scheve posities, zoals ik ook meende te kunnen afleiden uit de wijze, waarop de commissie-generaal wordt gehanteerd in de regeringsverklaring. Ik zei hem dat dit alleen gebaseerd kon zijn op één zinnetje uit het telegramGa naar voetnoot1. van Van Mook, dat wij niet van tevoren hadden gezien. Direct tekende Jonkman protest aan en zei dat hij het volkomen natuurlijk vond, dat het advies van de commissie-generaal ook werd gebruikt. Ik heb hem toen even de redenering van Van Poll voorgehouden, nl. dat wij op de gang van zaken na 20 Juni niet de minste invloed meer hebben | |
[pagina 795]
| |
gehad. Ik had echter niet de indruk dat dit betoog veel effect opleverde. Ik vermoed dat ik de man toesprak, die heel graag een stuk verantwoordelijkheid op ons afschoof. Toen ik hem zei dat wij van plan waren om Dinsdag te vertrekken, vroeg hij of wij dan de methode wilden toepassen van de twee vorige herenGa naar voetnoot1.. Ik heb hem daarop toegezegd te wachten op het antwoord van hem, dat ik Dinsdag tegemoet zag, maar heb er aan toegevoegd dat ik hier niet zonder meer wenste te blijven zitten en dat de regering er dan mee had te rekenen, dat ik mijn ontslag zou indienen. Hij beloofde deze mededeling zo aan de ministerraad te zullen overbrengen. Prompt daarna kreeg ik toen Piet Sanders aan de lijn, die juist vijf kwartier met Jonkman en Beel had zitten praten en de indruk had gekregen, dat de heren onze telegrammen toch eigenlijk heel slecht hadden begrepen, in het bijzonder ons CG 190Ga naar voetnoot2. en 192Ga naar voetnoot3.. De aanhef van mijn CG 190 was zo verstaan, dat ik het a priori wel eens was met hetgeen Van Mook en Van Poll hadden geseind. Ik vroeg aan Piet of ze dan liever hadden gehad dat ik het in zo klare taal had gezegd, dat ik gedwongen zou zijn geweest af te treden, indien mijn advies niet was gevolgd. Hij antwoordde daarop, dat hij vermoedde, dat dit het geval was. Ik geloof dat eigenlijk niet, want daarmee had men beslist politiek stampij gehad. Over stampij gesproken, hij vertelde, dat hij de indruk had dat de heren mij bepaald weg wilden houden uit Nederland, omdat zij bang waren, dat ik stampij zou gaan maken. Ik heb met Piet afgesproken dat hij Jonkman er nog eens opmerkzaam op zou maken, dat dit bepaald niet het geval is. Hij kan rustig zeggen dat er meer kans op stampij is, wanneer zij mij dwingen mijn ontslag te vragen, dan indien zij mij rustig naar Nederland laten komen. Piet had de indruk, dat men in het algemeen toch heel weinig begrepen heeft van de ware toedracht in Batavia. Hij was bij Logemann, maar, ondanks al zijn dagboekbladenGa naar voetnoot4., had ook Logemann eigenlijk niet door dat Sanders tegen de gang van zaken, zoals die thans plaats grijpt, is gekant. Hoe zo iets nu mogelijk is, ontgaat mij ten enen male. Denkt men dan in Nederland hetgeen men eigenlijk hoopt? | |
[pagina 796]
| |
Frans Goedhart heeft er weer een beetje toe bij gedragen, dat de ministers bang zijn, dat ik stampij zal maken. Tenminste ik kreeg vanmiddag van Associated Press de vraag om een interview naar aanleiding van een verklaring van Frans Goedhart, dat de commissie-generaal, en in het bijzonder de voorzitter, ‘strongly opposed military action and cabled its stand to Hague before outbreak hostilities’. Er werd aan toegevoegd, dat de Nederlandse regering dit statement van Goedhart onmiddellijk had ontkendGa naar voetnoot1.. Ik heb toen met Van Wijnen een tijdje zitten te wringen over een iets uitvoeriger verklaring, maar kwam tot de conclusie dat, om het begrijpelijk te maken, men te veel van de waarheid moet zeggen en, dit doende, toch op een of andere wijze de regering in moeilijkheden zou brengen, omdat dan iedereen zou zeggen: ‘Waar rook is, is ook wel een beetje vuur’. Ik heb mij dus beperkt tot de ontkenning, die ook de Nederlandse regering reeds had gegeven, en er aan toegevoegd dat de toestand te precair is om hieraan nadere toelichtingen te verbinden. Ik heb Piet door de telefoon nog gevraagd om te proberen Frans Goedhart zo snel mogelijk te temmen en er voor te zorgen, dat hij hierover nu ten minste verder zijn mond houdt. Hij doet mij daar helemaal geen plezier mee. Van Poll waarschuwde mij er vanmiddag ook terecht voor, dat ik er voor moest zorgen dat nu niet het verhaal ontstaat dat ik, hoewel ik grote tegenzin in het vechten had, en terwijl ik er ten slotte toch ook geen uitweg meer uit wist, eerst achteraf een gezicht zou hebben gezet alsof ik er zonder meer tegen zou zijn geweest; kwaadwilligen zouden daar de conclusie uit trekken, dat ik met opzet de verantwoordelijkheid van mij afschuif. Dat is geenszins mijn bedoeling, maar dan moet de regering ook niet proberen mij méér verantwoordelijkheid te laten dragen dan ik werkelijk verdien. | |
Zondag 27 Juli 1947, II uurGisteravond laat kwam Just de Visser nog even aan, die een merkwaardig gesprek had gehad met een goed republikeins Indonesiër. Deze maakte zo de opmerking, dat wij op het ogenblik bezig waren met half werk. De conclusie van dat gesprek was, dat wij óf niet hadden moeten beginnen, óf nu niet moeten stoppen voor en aleer Djocja | |
[pagina 797]
| |
ook bezet is. Zijn redenering kwam op hetzelfde neer als de mijne, nl. dat men nu met een halsstarrig gezelschap blijft zittenGa naar voetnoot1.. Deze man heeft blijkbaar ook al zoveel gevechten tegen de onredelijke Djocja-elementen meegemaakt dat hij misschien innerlijk hoopt dat wij deze zaak opruimen. Ik kom hoe langer hoe meer tot de overtuiging, dat dit noodzakelijk is. Weliswaar zei Koos van de week door de telefoon, dat de bezetting van Djocja voor hem in Nederland onverkoopbaar is, maar ik geloof toch, dat, nu ik naar Nederland terugkeer, ik een poging zal moeten doen om onze partijgenoten duidelijk te maken, dat de bezetting van Djocja nog geenszins behoeft te betekenen, dat wij de republiek van de kaart vegen. In 1870 is Parijs door de Duitsers bezet, maar Frankrijk is blijven leven, zij het op een enigszins andere voet dan tevoren. Verder vertelde hij, dat hem gebleken was dat Gani de gedachte om naar Djocja te gaan weinig aanlokkelijk vond. Aan de andere kant behoeft hij toch niet zo bang te zijn, omdat hij door radio-Djocja als de grote held wordt voorgesteld, die standvastig blijft onder de ergste martelingen. Alle nagels zijn al van zijn vingers afgetrokken, enz., enz. Men kan zich het gebral van radio-Djocja inderdaad niet te gek voorstellen. Zij zouden schrikken, als zij hoorden hoe pleizierig Gani in zijn huis zit en hoe tevreden hij zich betoont over de behandeling. Ali Boediardjo is gisteren na ondertekening van een verklaring naar zijn eigen huis teruggekeerd. | |
22.30 uurGistermiddag ben ik tot de gedachte gekomen, vooral naar aanleiding van een bespreking met Dr. v.d. Velde uit Medan, dat het toch wel goed was om nog een telegramGa naar voetnoot2. te zenden aan de regering, in vervolg op mijn persoonlijk telegram CG 192Ga naar voetnoot3.. Ik had daarmee verschillende bedoelingen. In de eerste plaats wilde ik tegenover het Kabinet nog even een nadere motivering geven van CG 192 en van het feit, dat ik tot op 19 Juli gehoopt had om de militaire actie nog te kunnen afwentelen. Ook de uiterste poging van de republikeinse delegatieGa naar voetnoot4. heb ik hierin gememoreerd. Ik vond het bovendien nuttig om te zeggen dat deze geschiedenis aan Frans Goedhart | |
[pagina 798]
| |
bekend was en zijn verklaring aan de pers bij aankomst in Nederland mij daarom onbegrijpelijk voorkwam en dat ik die dus had tegengesproken. Het tweede doel was gelegen in het betoog, dat men Djocja toch niet ongemoeid kan laten. Ik kon daarbij aanknopen aan CG 192, quinto, waarin ik dit de regering al heb gezegd. Nu blijkt, dat, zowel Van der Velde als Abdulkadir, de hoofden van het bestuur voor Noord-Sumatra en West-Java, evenals - naar ik meen - ook Wijnmaalen in Zuid-Sumatra, op ditzelfde standpunt beginnen te staan. Het heeft voor mij van den beginne af aan practisch vastgestaan, dat dit onontkoombaar zou zijn. Hetgeen men is begonnen, geschiedde vanwege de tegenstand van de in de radiorede van Van Mook van verleden week Maandagmorgen bedoelde elementen tegen de constructieve politiek van Setyadjit c.s. Deze mensen, die de wapens dragen, dus de macht uitoefenen, blijven in Djocja volkomen onaangetast. Verder is het duidelijk, dat wij hoegenaamd geen gevangenen maken en ook weinig wapens buitmaken. De hele bende zal zich dus concentreren op Midden-Java en daar de regering elke stap in onze richting radicaal onmogelijk maken. In het ontworpen telegram heb ik dan ook gezegd dat het geven van een politioneel karakter aan deze actie, vooral door het ontzien van het centrum van het territoir der republiek, de republikeinse regering in dezelfde of slechtere psychische omstandigheden tegenover deze groepen laat. Ik meen, dat men het politioneel karakter met evenveel recht kan toekennen aan een actie, die de republiek wil handhaven en die Djocja bezet alleen om Boengtomo, Moestopo en dergelijke klanten op te ruimen. Maar dan moeten wij de republiek ook inderdaad handhaven en niet doen wat Van Poll vanavond zei, nl., als de actie op Oost- en West-Java is beëindigd, door de radio zeggen dat wij nu met de republiek verder wensen te praten, indien deze zich beperkt tot het gebied van Midden-Java. Dan tast men de republiek wel aan en laat bovendien in Midden-Java de chaos zich uitbreiden, om over Sumatra nog maar helemaal niet te praten. In Siantar is het uiterst waarschijnlijk dat de bevolking en de autoriteiten samen een nieuwe koers willen inslaan, wanneer wij hen zelfbestuur beloven en zij de zekerheid hebben dat zij van de republiek af zijn. Is dat laatste niet het geval, dan vreest Van der Velde terecht dat zij republikeins blijven en geen nieuwe weg zullen inslaan. Ik heb dit telegram geëindigd met de beschouwing dat ik het in de regeringsver- | |
[pagina 799]
| |
klaringGa naar voetnoot1. van harte toejuich, dat daarin wordt gezegd dat deze actie geen stap terug op de weg in progressieve richting zal betekenen. Ik voeg daar echter aan toe dat progressiviteit niet betekent, dat men een eenmaal aanvaarde en ingeslagen weg slechts ten dele aflegt. Zij eist ook radicaliteit en consequentie. Hetgeen progressieve politiek na deze actie vergt, zal ik gaarne mondeling aan de regering uiteenzetten. In dit laatste zinnetje zit natuurlijk alles verborgen met betrekking tot de personeelspolitiekGa naar voetnoot2.. Hier is geen progressieve politiek te voeren met mensen, die in hun hart niet anders zijn en op grond van de traditie niet anders kunnen denken dan koloniaal. Dat is voor mij de grote hoofdzaak. Geen enkel schema is met succes door te voeren met verlichte kolonialen. Men zal moeten beginnen met de republiek volledig in het leven te laten en ook Oost- en West-Java er niet principieel af te hakken, maar daarin de veiligheidsorganisaties, zoals wij die wensen, en de bijstand op poten te zetten en deze gebieden als autonome provincies van de republiek te organiseren. Daarna een conferentie bijeen te roepen, die de voorloper van een constituante zal moeten zijn, en dan zal daar wel blijken dat ook Sumatra er zonder meer afvalt. Van der Velde heeft dit uitstekend door. Zulk een man zou ik het B.B. van harte toevertrouwen. Het derde motief voor dit telegram was om het Kabinet er vóór de ministerraad, die morgen handelt over onze reis naar Nederland, door middel van dit telegram nog eens van te overtuigen dat het geenszins mijn bedoeling is om in de Partij van de Arbeid stampij te maken tegen de regering, maar veeleer om een rechtlijnige politiek te verdedigen. Ik zal natuurlijk wel enige critiek uitoefenen, maar dan is het alleen op het zigzagkarakter daarvan. Na de aanneming van Linggadjati in de Kamer maakte men een schuiver naar rechts door de benoeming van Verzijl en Posthuma, met de uitdrukkelijke bedoeling van Jonkman om ook inderdaad een conservatiever koers te zeilen. Nu men een grote schuiver naar rechts maakt door de militaire actie, althans voor het gevoel van de grote massa links in ons volk, durft men deze stap weer niet radicaal te doen en mist daardoor een groot stuk van het doel. Wanneer zal de regering eindelijk leren om consequente politiek te voeren? Deze zigzagkoers heeft tot heden alleen maar onheil veroorzaakt. | |
[pagina 800]
| |
Maandag 28 Juli 1947, 13.00 uurVanmorgen na afloop van de mededelingen omtrent de stand van zaken op het hoofdkwartier van Spoor, vroeg Van Mook om om 11 uur bij elkaar te komen. Hij kende toen de tekst van mijn telegram CG 196 nog niet en ik evenmin de tekst van zijn telegram ZG 327Ga naar voetnoot1., dat hij Zaterdagavond verzond en dat, naar mij vanmorgen bleek, aan dezelfde materie is gewijd. Bij deze bespreking waren Idenburg, Koets, Abdulkadir, Spoor, Pinke en wij. Het ging inderdaad over het feit, dat wij het er allen over eens zijn dat de actie moet worden voortgezet tot en met Djocja. Ik heb de heren mijn CG 192 van 17 Juli sub quintoGa naar voetnoot2. voorgelezen, waarin ik dit standpunt al heb ingenomen en daaraan aansluitend de tekst van het telegram van gisteren. Men was het daarover in het algemeen zeer eens; alleen Van Hoogstraten meende, dat er nog een argument gelegen ligt in het feit, dat Djocja op het ogenblik doorgaat met opdrachten tot het vernielen van alle eigendommen (sinds twee dagen ook van alle buitenlandse), en dat ook dit in het bijzonder het noodzakelijk maakt om Djocja tot zwijgen te brengen. Er is uitvoerig gesproken over de militaire kant van deze zaak, die geen overmatig grote moeilijkheden oplevert. Het bleek in dit gesprek ook weer dat de moeilijkheid niet zit in het opschieten, maar in het beveiligen van de gebieden, waar men doorheen is getrokken. Dit kan onmogelijk zonder de medewerking van de bevolking en van de autoriteiten in het bijzonder en die is niet te verwachten op de schaal, die noodzakelijk is, zolang men het gevoel heeft dat deze republiek morgen weer terugkeert. Ik heb ook gezegd dat ik deze redenering volkomen aanvaard en dat voor mij het belangrijke punt niet is of wij Djocja in deze politionele actie betrekken, noch dat het politionele karakter bepaald wordt door de vraag of wij Djocja al of niet bezetten. De vraag, waar het voor mij om gaat is, welke politiek wij na de bezetting van Djocja zullen bedrijven. Daarover ontspon zich een discussie, waarbij het mij niet overbodig leek dat ik er bij zat, hoewel Van Mook later pogingen deed om het te doen voorkomen, alsof wij het volkomen eens waren. Dat laatste was wel het geval met het feit, dat er na de bezetting van Djocja een soort interim-regering moet worden gevormd, die echter niet het definitieve karakter kan hebben van | |
[pagina 801]
| |
hetgeen indertijd is voorgesteld, omdat het onwaarschijnlijk is dat de republiek als zodanig hierin vertegenwoordigers zal kunnen aanwijzen. Er zal voorlopig een toestand ontstaan, waarbij in dit college, b.v. in overleg met de Indische regering, vertegenwoordigers van Oost- en West-Java en eventueel van Midden-Java en delen van Sumatra worden opgenomen. De taak van dit college zal dan in de eerste plaats zijn te zorgen voor een zo eerlijk mogelijke toepassing van art. 4Ga naar voetnoot1.. Dit zal echter alleen dan mogelijk zijn, wanneer het volkomen duidelijk wordt gemaakt dat wij geen millimeter afwijken van ons plan om de souvereine Verenigde Staten van Indonesië zo spoedig mogelijk tot stand te brengen, op dezelfde wijze als aan de republiek is aangeboden. Afgezien van de wenselijkheid om Sumatra zelfstandig te maken, zal overigens onzerzijds geen enkele druk moeten worden uitgeoefend of voorkeur dienen te worden kenbaar gemaakt omtrent de indeling van Java. Hiermee zal dan gepaard moeten gaan de vestiging van definitieve staatkundige organisaties in de staten, zoals zij er dan gaan uitzien. Zodra deze regeringen hebben gekregen, zal het mogelijk zijn de definitieve interimregering te vormen. Het verschil van mening was eigenlijk, dat in de gedachtengang van Van Mook toch weer te veel werd uitgegaan van de Indische regering. Dat idee heb ik compleet onder de tafel gewerkt en gezegd dat wij vast moeten blijven houden aan de instelling van federale departementen door de interimregering, waarbij de bestaande departementen van de Indische regering voor zover wenselijk worden overgenomen en anders zullen verschrompelen. Na enige moeite begreep men wat ik bedoelde en betuigde daarmede in het algemeen zijn instemming. | |
Rome-Amsterdam, 2 Augustus 1947Dinsdagmorgen kwam het telegram uit Den Haag, waarin wij werden uitgenodigd voor besprekingen naar Nederland te komen. Wij hebben toen besloten het vertrek, dat aanvankelijk op Donderdag was gesteld, nog een dag te vervroegen, ten einde het risico van de verbreking van de luchtverbinding over India zo gering mogelijk te doen zijnGa naar voetnoot2.. | |
[pagina 802]
| |
Op deze laatste dag, Dinsdag, heb ik nog met een hele serie mensen gesproken: Koets, Mitcheson, Van der Kieft, De Niet, Van Mook en 's avonds twee groepen Indonesiërs, met daar tussendoor een telefoongesprek met Barend van Dam. Om met deze laatste te beginnen, hij reageerde op CG 196Ga naar voetnoot1. met deze typerende zin: ‘U maakt het ons met Uw telegrammen niet gemakkelijker’, waarop ik antwoordde dat ik Woensdag al vertrok en dat men dus in Nederland althans vier dagen geen last van mij zou hebben. Het is duidelijk, dat het hierbij gaat om de bezetting van Djocja, die men in Nederland niet wil aanvaarden, zonder begrip te hebben voor de consequenties, die daaraan in Indië zijn verbonden. Ook zulk een telefoongesprek bevestigt mij weer in mijn indruk, dat men deze militaire actie is begonnen zonder zich scherp te realiseren hoe het doel, dat men zich stelt, nl. de realisering van Linggadjati, kan worden bereikt. De een denkt er dit bij en de ander weer wat anders. Het feit, dat het Comité RijkseenheidGa naar voetnoot2. voorlopig de petitionnementsactie staakt, bewijst al dat ook Gerbrandy van mening is dat deze actie zijn doeleinden kan dienen. Dat feit is op zichzelf al een aanduiding er van hoe gevaarlijk dit operatiemes wel is in handen van een regering, die tot heden nog nooit consequent is geweest. In het gesprek met Koets heb ik er de nadruk op gelegd, dat de rechtvaardiging van deze actie alleen kan liggen in de politiek, die wij daarna voeren. Wij zullen op menig gebied radicaler moeten zijn dan wij aanvankelijk bedoelden en ik heb ronduit mijn ongerustheid uitgesproken, omdat de psychische werking op de hele Nederlands-Indische gemeenschap zal zijn dat men gelooft nu met recht en reden een stap terug te kunnen doen. In de politiek op korte termijn is dat ook zo en kan men zich weer allerlei veroorloven, zoals b.v. de gevangenneming van de oude heer Koch. Het instituut van de ambtenarij uit de vooroorlogse politiestaat herleeft weer en een knap man, die er in zijn eentje wat aan doet. Ik heb het hem niet al te ronduit gezegd, maar wel laten doorschemeren, dat ik er met ditzelfde stel mensen geen heil van verwacht. In het gesprek met Mitcheson zaten twee cardinale punten. De | |
[pagina 803]
| |
eerste was, waarom de Engelse regering niet op 19 Juli tussenbeide is gekomenGa naar voetnoot1.. Zijn indruk is - en ik vermoed, dat het wel meer zal zijn dan een indruk - dat Bevin persoonlijk met Marshall hierover heeft getelefoneerd en dat aan Amerikaanse kant zodanige aarzeling bestond - om niet van erger te spreken - dat Bevin, die toen in Parijs zat, niet is overgegaan tot de krachtige stappen, die Mitcheson had voorgesteld. Dat intussen Bevin het met de politiek van Mitcheson niet oneens is geweest, blijkt wel uit een telegram dat deze van Bevin persoonlijk heeft ontvangen, waarin de minister zijn grote erkentelijkheid betuigt voor de wijze, waarop Mitcheson heeft geageerd. Toch heeft het Foreign Office niet helemaal niets gedaan: zelfs tweemaal heeft de Britse ambassade een stap bij de Nederlandse regering ondernomen. Helaas was Sir Neville Bland ziek, zodat het gebeurde door de tweede man en het dus misschien ook daardoor wat minder indruk heeft gemaakt. Intussen vind ik het toch gek, dat ik nooit bij de Dirvo-telegrammen enigerlei bericht van buitenlandse zaken over deze stappen heb gezien. Dat is op zichzelf natuurlijk geen bewijs, dat ze er niet zijn geweest, want ik houd Elink Schuurman voor goed genoeg om deze achter te houden. Het tweede gedeelte van het gesprek liep over het probleem Djocja. Hierover was hij minder zeker, dan ik uit een mededeling van Just had kunnen afleiden. Het kwam eigenlijk hierop neer, dat hij het met de zakelijke overwegingen volkomen eens was en er ook geen bezwaar tegen zou hebben, indien hij maar de zekerheid kon hebben dat er daarna geen Quislingpolitiek zou worden gevoerd. Daarop was hij, met de stemming zoals die rondom heerst, lang niet gerust. Ten slotte was hij het er wel mee eens dat, nu wij eenmaal begonnen zijn, het een uiterst moeilijke zaak wordt om zonder verdere politieke ontwikkelingen te stoppen. Er is niet veel kans op dat wij deze man weer in Batavia zullen ontmoeten; hij zal binnenkort naar Bombay vertrekken, maar gaarne leg ik hier nog eens vast met welk een toewijding hij het streven naar een vreedzame oplossing heeft gediend. Laat ik maar geen poging doen om een vergelijking te trekken tussen deze man en Elink Schuurman, die, toen hij op een ogenblik bij Mitcheson binnenkwam, waar een paar republikeinen, o.a. Tanzil, op bezoek waren, die bij zijn komst snel verdwenen, op sneerende toon zoiets toevoegde als: ‘I hope I don't disturb you with your friends,’ waar- | |
[pagina 804]
| |
bij het gif natuurlijk in de laatste twee woorden zit, die door Mitcheson dan ook als zodanig zijn geinterpreteerd en overgebracht. Ik geloof nog altijd dat de mentaliteit van Mitcheson meer geschikt is om in Indonesië tot houdbare toestanden te komen dan die van Elink Schuurman. Met Maassen heb ik die morgen ook nog gesproken over zijn positie bij de commissie-generaal Wij waren het er over eens dat deze - wat er ook gebeurt - niet op dezelfde wijze kan worden gecontinueerd. Na voorafgaand overleg met Van Poll heb ik hem medegedeeld, dat ik aan de minister zal voorstellen zijn ter beschikkingstelling te beëindigen, tenzij er naar de mening van de minister en de commissie-generaal een voor hem duidelijk aanwijsbare en concrete taaie aanwezig zou zijn. Ik kan mij voorlopig nog niet erg best voorstellen, dat wij zulk een taak voor hem zullen vinden en zelf is hij te sloom om daar wat aan te doen. 's Middags, na enkele besprekingen met betrekking tot de Engels-Amerikaanse luchtkartering, kwam De Niet afscheid nemen. Ten aanzien van de algemene politiek was dit gesprek de bevestiging van hetgeen ik al eerder heb gesteld. Hij heeft later nog aan Hannie een brief voor Jonkman meegegeven en ik vermoed, dat daarin wel een vrij krachtige taal zal worden gesproken, waarvan ik aanneem dat die voor Jonkman belangrijk té krachtig is om werkelijk effect te kunnen sorteren. Het zou mij niet verwonderen, indien hij Jonkman adviseert om af te treden. Verder vertelde De Niet dat Soewandi en Moelia mij heel graag nog zouden spreken, voordat ik wegging, maar dat zij bedankt hadden voor de uitnodiging voor een diner bij Abdulkadir, omdat zij daarin een manoeuvre zagen van NotosoetarsoGa naar voetnoot1.. Ik geloof echter niet dat dit juist is, omdat dit contact tot stand is gebracht door Abdulkadir, toen ik terloops in een gesprek opmerkte dat ik graag eens een gesprek zou hebben met Indonesiërs, die als republikeinen kunnen worden beschouwd, maar die de politiek van Djocja verwerpen. Aangezien dat gesprek op Maandagmorgen had plaats | |
[pagina 805]
| |
gehad en ik het verder met mevrouw Abdulkadir had geregeld, geloof ik toch dat deze boze veronderstelling niet juist is. Later op de avond kreeg ik van De Niet nog via Just de mededeling, dat, indien enigzins mogelijk, Moelia en Soewandi mij graag om tien uur bij De Niet thuis zouden ontmoeten. Aan het diner 's avonds bij mevrouw Abdulkadir, wier man in Bandoeng was, ontmoetten mijn vrouw en ik Prof. Soepomo, ir. Darmawan en Sastromoeljono, een jurist, die vroeger op het kabinet van de G.G. onder Idenburg heeft gewerkt. Van deze mensen mag men aannemen dat zij betrekkelijk dicht bij ons standpunt staan, zij het ook dat Prof. Soepomo in November Linggadjati een onaanvaardbare concessie vond. Persoonlijke avonturen hebben in dit verband soms ook wel betekenis. Zo is zijn vrouw uit Solo eigenlijk min of meer weggevlucht, omdat zij het daar onhoudbaar vond. Dat heeft blijkbaar ook de stemming van manlief tegenover de republiek beïnvloed. Toch was mijn indruk in dit gesprek met deze drie heren, dat ook zij nog niet zagen hoe dit geval moest worden opgelost en van mening waren, dat er bepaald geen haast moest worden gemaakt met een politieke oplossing. Dat zij er ook vóór waren om Djocja te bezetten, lijkt mij niet zo'n wonder. Sterker was dit het geval in het gesprek, dat ik had met Soewandi en Moelia, die deze consequentie van het militair optreden ook onvermijdelijk achtten. Zij hadden echter vrij ernstige critiek op de politieke houding van het Nederlands-Indische gouvernement. Wat te denken van een figuur als Prof. Bonne, die op de dag van het begin van de operaties bij Moelia kwam met de mededeling, dat men nu de republikeinse universiteit en de universiteit van Indonesië maar moest samensmelten en alvast een federale universiteit stichten. Natuurlijk heeft Moelia hem nul op het request gegeven en hem, zij het met moeite, aan het verstand gebracht, dat de republiek nog bestond en de Nederlandse regering zelfs gezegd had dat zij deze zou laten bestaan. Dit is slechts één verhaal uit vele. Van alle republikeinse apparaten functioneert alleen de CBZGa naar voetnoot1. nog. Waarom, begrijpt eigenlijk niemand. Uit het gesprek met Van Mook die middag had ik begrepen, dat Soewandi bereid zou zijn om minister van een nieuwe republikeinse regering te worden. Uit mijn gesprek met hem werd mij duidelijk, dat dit op het ogenblik eenvoudig een illusie is. | |
[pagina 806]
| |
In beide gesprekken met de Indonesiërs heb ik er sterk de nadruk op gelegd, dat de vraag of de politieke lijn van Linggadjati kan worden doorgezet en wij niet terug zullen vallen in een semi-koloniaal systeem, vrijwel uitsluitend wordt bepaald door de vraag of de Indonesische wereld zelf in staat is een regering te produceren. In beide gezelschappen verwees men naar de politieke partijen, die nu eenmaal bestaan en door deze militaire actie voorlopig niet zijn weggevaagd en waarvan het ons nog niet duidelijk is of het karakter er van door die actie zal veranderen. De conclusie was dat geen van beide groepen een directe oplossing zag. | |
's-Gravenhage, Zondag 10 Augustus 1947Een week in Nederland en nog geen woord van mijn indrukken op papier! Is dat alleen omdat ik vaak te vermoeid was, of zit er ook een zekere gedeprimeerde stemming achter, die zich telkens van mij meester maakt? Ik kan nu niet al te best meer een chronologisch overzicht geven van hetgeen er deze week is gebeurd. Ik wil daarom liever beginnen met de meest pregnante indruk, die ik van alle gesprekken heb overgehouden, nl. dat in onze kring de neiging bestaat om mij te doen geloven dat, indien ik CG 190Ga naar voetnoot1. en vooral ook 192Ga naar voetnoot2. veel scherper afwijzend had gesteld en had gezegd, dat ik vierkant tegen militaire actie was, er een grote kans zou zijn geweest, dat, zo al niet de vrede zou zijn bewaard, de positie van onze partij een volstrekt andere zou zijn geweest, omdat zij dan het regeringsbeleid bepaald niet zou hebben gevolgd. Ik bevind mij dus in de fraaie situatie, dat, hoewel men mij iedere formele verantwoordelijkheid op 20 Juni heeft ontnomenGa naar voetnoot3., het thans toch zo gedraaid wordt dat de verantwoordelijkheid voor een uiterst belangrijk gedeelte op mij wordt afgeschoven niet alleen, maar dat ik ook zelf het gevoel krijg, dat ik inderdaad een groot stuk van deze verantwoordelijkheid persoonlijk en in mijn eentje draag. Is het wonder, dat dit alles bij mij zekere bittere gedachten wekt? Heeft Barents gelijk, toen hij in de discussie op Vrijdagavond j.l. met de linkergroep de opmerking maakte dat men tot de conclusie moest komen dat wij, zowel in Nederland als in Batavia, mensen hadden, die op het critieke ogenblik van te | |
[pagina 807]
| |
klein formaat bleken te zijn? Het is mogelijk en, voor zover het mijzelf betreft, komt dat dan tot uitdrukking in de opvatting, waarvan ik ook naar buiten blijk geef, dat ik op het beslissende moment niet hard genoeg was en in het bijzonder niet sterk genoeg tegen het milieu. Ik heb achteraf nog sterker dan te voren het gevoel, dat ik en al diegenen, die tegen de militaire actie waren, gelijk hadden. Des te sterker is de katterigheid, nu men mij hier tracht te suggereren dat, indien ik inderdaad in CG 192 een resoluut ‘neen’ had laten horen, deze oorlog zou zijn voorkomen. Aan de andere kant staat daar echter tegenover dat Piet Sanders, die toch waarachtig scherp genoeg stond en in het algemeen zeer resoluut is, na kennisname van CG 192 zei dat dit een voortreffelijk telegram was. Ik heb de laatste paar dagen over dit alles veel nagedacht, brieven en G.V.'s herlezend, die betrekking hebben op deze critieke periode. Hoe langer hoe sterker kom ik onder de indruk van de vraag hoe het in vredesnaam mogelijk is dat men in Den Haag niet geweten heeft welke strijd ik eigenlijk voerde en welk standpunt ik innam, ondanks de inderdaad té onduidelijke telegrammen. Het sterkste is dit misschien neergelegd in de brief van 2 JuliGa naar voetnoot1. aan Koos Vorrink. Met deze brief heb ik tot heden toe niet gewerkt en pas gisteravond las ik deze nog eens voor aan Barend en Lieneke, die deze ook niet kenden en perplex stonden bij het horen van de tekst, omdat die volkomen duidelijk is. Ik geef daarin niet zonder bitterheid een beschrijving van de machteloze positie, waarin ik mij voelde in het gevecht van het enige centrum tot behoud van de vrede uit, dat in Batavia nog bestond. Natuurlijk staan daar voor Koos de telefoongesprekken van Vrijdag en Zaterdag 18 en 19 Juli tegenover, waarover ik op bladz. 514Ga naar voetnoot2. heb gerapporteerd. Hij heeft toen over het telefoongesprek van Vrijdag zijn indruk als volgt weergegeven, nl. dat Setyadjit min of meer een zenuwtoeval had en dat ik er ook geen raad meer mee wist, indien er geen hulp van buiten kwam. Bovendien heeft Koos zijn houding ook gegrondvest op een telegram van Frans Goedhart, die evenmin meer een uitweg zag en die in dat telegram de gedachte had gepropageerd, die hij ook tegenover mij had uitgesprokenGa naar voetnoot3., nl. bemiddeling door b.v. Canada of Zwitserland. Die laatste gedachte was blijkbaar door onze partij absoluut verworpen, | |
[pagina 808]
| |
vooral door het noemen van Zwitserland, zodat ook ten aanzien van Goedhart de conclusie overbleef, dat hij er geen gat meer in zag. In dat telegram van Frans komt het dilemma, waarin de regering verkeerde, misschien nog het scherpst tot uitdrukking. Immers een buitenstaander kan zich veroorloven om zijn standpunt tegen de militaire actie te handhaven en dan met een andere weg aan te komen dragen, die op dat ogenblik onbegaanbaar is en geen politieke realiteit. De regering kan zich dat niet veroorloven en moet zich houden aan de politieke mogelijkheid. Ik blijf nog altijd op het standpunt staan, dat, nadat de regering twee maal de machtiging had gegeven, onze partijministers niet meer in de positie verkeerden, dat zij er de derde keer uit konden lopen. De enige reden zou zijn geweest, dat de omstandigheden de derde keer belangrijk anders waren en dat er een betrekkelijk bevredigend antwoord van de republiek beschikbaar was. De ellende was echter, dat men op dat ogenblik juist het gevoel had, dat het niet meer ging om het formele antwoord en de vraag, of dit al dan niet bevredigend was, maar om de wijze, waarop Djocja manoeuvreerde. Tot op zekere hoogte hebben dus op Donderdag en Vrijdag, zowel Frans Goedhart als ik dan, niettegenstaande wij beiden tegenstanders waren van vechten, hetgeen aan de partijleiding bekend was, juist daardoor bijgedragen tot het aanvaarden van de beslissing, omdat wij geen bruikbaar alternatief konden aangeven. Hier ligt een volgende moeilijkheid. Jonkman merkte in het gesprek, dat ik jl. Vrijdagmorgen met hem had, op, dat het een fout van mij is geweest, dat ik mij, bij de beoordeling van de toestand, te veel rekenschap heb gegeven van de politieke verhoudingen en mogelijkheden in Nederland. Volgens hem was het beter geweest, wanneer ik uitsluitend van Indisch standpunt uit, op grond van de plaatselijke omstandigheden, een oordeel over de situatie zou hebben gegeven. Die redenering gaat echter slechts zeer gedeeltelijk op, omdat ik dan al de eerste de beste keer, nl. op 17 Juni, een afzonderlijk advies zou hebben uitgebracht, hetgeen door de partijvoorzitter was gevraagd te voorkomenGa naar voetnoot1.. Rekening houdend met dit verzoek, handelde ik reeds tegen de opvatting van Jonkman in. Jonkman moet echter wel bedenken, dat, indien ik zulks zou hebben gedaan, de Partij van de Arbeid op zijn minst genomen zou zijn gesprongen, het Kabinet in moeilijkheden zou zijn geraakt en oorlog het enig zekere product | |
[pagina 809]
| |
van deze manipulatie zou zijn geweest. Ik ben het dus in zo verre met Jonkman bepaald niet eens. Ik heb eigenlijk even veel recht om te zeggen dat men in Nederland te weinig rekening heeft gehouden met de omstandigheden, waaronder ik in Indië heb moeten werken. Indien ik in de felle oorlogsstemming, die daar heerste, kwam tot het beoordelen van de oorlog als één van de mogelijkheden naast andere, waaraan ik de voorkeur gaf, dan had dat toch reeds te denken moeten geven. Vanzelf kom ik op deze dingen weer terug, nu ik begin met enkele gesprekken uit de afgelopen week naar voren te halen. Het eerste gesprek vond plaats direct op Zaterdagavond na de aankomstGa naar voetnoot1., toen wij van Beel een uitnodiging ontvingen om 's avonds met hem in de Vieux Doelen te eten. Ik liep daar Van Maarseveen tegen het lijf en zat met hem te praten, toen Beel en ook Van Poll arriveerden, en het gevolg was, dat ook Van Maarseveen met ons heeft gegeten, boven op de kamer van Van Poll. Het werd een algemeen overzicht van de laatste gebeurtenissen, waarbij ook mijn opvattingen inzake de consequenties van het militair optreden tegenover Djocja scherp werden gesteld en ik Beel in herinnering bracht, dat wij hierover op 15 Mei in Batavia al hadden gesprokenGa naar voetnoot2.. Van Maarseveen pretendeerde dat hij mijn telegrammen wel degelijk had begrepen. Het is best mogelijk, maar dan heeft hij van zijn gezichtspunt uit mijn anti-oorlogsstemming natuurlijk genegeerd en er hoogstens uit genomen, dat ik vond dat men met een beperkte actie niet zou kunnen volstaan. Ik heb Beel verteld dat achter het laatste telegram CG 192 mijn hoop op Britse interventie stak en dat ik wist dat Mitcheson in dit opzicht zeer krachtige voorstellen had gedaan, waarvan ik helaas moet aannemen, dat de Amerikanen Bevin niet alleen niet hebben ondersteund, maar de uitvoering zijner plannen vrijwel hebben verijdeldGa naar voetnoot3.. De ongelukkige mededelingen van Elink Schuurman aan Mitcheson op Vrijdag 18 Juli, memoreerde ik, maar vertelde er natuurlijk niet bij dat deze volkomen in onze kaart had gespeeld. Ook Beel bevestigde weer dat de Britten geen stappen hadden gedaan. In dit gesprek was het mij volkomen duidelijk, dat Beel zeer sterk overhelt naar militaire actie tegen Djocja, maar zich er van | |
[pagina 810]
| |
bewust is dat dit politiek zowel naar de kant van de Partij van de Arbeid als internationaal niet mogelijk is. Die middag om vier uur was er ministerraad geweest. Beel vertelde ons met geen woord, wat er was besproken. Ook wij moesten dat, niettegenstaande onze functie, de volgende dag door de radio horen, nl. dat Nederland voldaan had aan het verzoek van de Veiligheidsraad en de order had gegeven in de nacht van 4 op 5 Augustus de vijandelijkheden te staken. Ik vond dat echt weer een staaltje van de manier, waarop de heren ons tracteren. Ik ontdekte dat inintussen pas later, zodat het mijn humeur tijdens het gesprek met Beel niet verpestte. Toch geloof ik dat ik hem in dit gesprek toch weer niet erg tactvol, d.w.z. met zijden handschoenen en de nodige onderdanigheid, heb behandeld. Zondagmorgen om half elf was er een bespreking met de z.g. Big Four uit de partij, d.w.z. Koos Vorrink, Logemann, Van der Goes van Naters en Joekes, waarbij zich Vos en Mansholt hadden aangesloten. Dat werd een niet al te vruchtbare bespreking over het verleden, waarbij over en weer een zekere hoeveelheid verwijten werden gemaakt, al ging het dan ook niet op een onvriendschappelijke toon; maar erg vruchtbaar was het toch niet. Ik heb daarover in het bovenstaande al de nodige algemene opmerkingen gemaakt. Daar kreeg ik voor het eerst duidelijk te horen, dat men tegen mijn telegrammen CG 190Ga naar voetnoot1. en vooral CG 192Ga naar voetnoot2. bezwaren had wanwege onduidelijkheid en weinig beslistheid. Er kwam, wat CG 192 betreft, bovendien bij dat dit telegram in de ministerraad kwam, nadat de beslissing reeds was gevallen. Het kwam op het laatste ogenblik, werd voorgelezen en kon toen de genomen beslissing niet meer wijzigen. Toch vind ik het achteraf vreemd, dat op dat moment Vos en Mansholt althans niet hebben gezegd, dat, indien de interventie alsnog kwam, zij zich verder alle vrijheid voorbehielden. Uit het probleem van de drie uren voor de vragen op 28 Juni zijn wij niet gekomenGa naar voetnoot3.. Vos vooral stelde zeer sterk, dat toen Van Mook de opdracht gaf voor de voorbereidings-drie-dagen, de zaak eigenlijk al beslist was. Ik heb hem dit bestreden, maar het schijnt dat men in de ministerraad geen zuiver denkbeeld heeft gehad van de betekenis van de splitsing van de vijf voorbereidingsdagen in een periode van drie en een van twee. Vos verkeerde op dat moment in | |
[pagina 811]
| |
de waan, dat die eerste termijn van 30 Juni zó al onmogelijk was. Ook hier dus weer het zoveelste misverstand, dat toch eigenlijk door Jonkman, met de gegevens in zijn vingers, had moeten kunnen worden opgehelderd. ZondagavondGa naar voetnoot1. om 6 uur hoorde ik in Rotterdam, waar ik die dag en verder tot Dinsdag logeerde, door de radio, dat Sjahrir naar New York zou gaan en tevens het bericht van het staken der vijandelijkheden. Ik zag toen plotseling voor mijn geest de behandeling van de Indonesische zaak in de Veiligheidsraad, enerzijds door Van Kleffens, d.w.z. door een man, die mij vroeger al eens had gezegd, dat hij voor een Indonesische werkkring niets zou voelen, omdat hij er onvoldoende belangstelling voor had en er daarom te weinig in zat. Daarnaast zag ik het portret van Sjahrir met grote headlines in alle Amerikaanse bladen op de dag van zijn aankomst zonder enige compensatie van ons. In de derde plaats schemerde vaag door mijn hoofd de mogelijkheid om met Sjahrir in Amerika in contact te komen. Ik greep de telefoon en bracht aan Logemann de gedachte over, dat de regering mij naar New York zou zenden met het oog op alle drie bovenstaande overwegingen, waarbij dan nog kwam dat mijn uitzending naar Amerika in de P.v.d.A. zonder meer appaiserend zou werken. Logemann vond het een pracht-idee en was er direct enthousiast voor. Daarna probeerde ik Beel te pakken te krijgen om hem dit aanbod te doen. Beel belde mij later op de avond uit Rolduc op, ik legde het hem voor en het was mij ogenblikkelijk duidelijk dat hij zeer weinig enthousiast was voor dit plan. Ik wil daar nu de lijdensgeschiedenis van de afgelopen week maar direct achter vermelden. Maandagmorgen belde ik er met Jonkman over, die er direct ook veel aantrekkelijks in zag en het 's middags in de ministerraad zou verdedigen. 's Avonds heb ik het aan Barend en Lieneke in Rotterdam ook uiteengezet. Barend ging daarna nog 's avonds laat naar Mansholt om o.a. ook hem hierover in te lichten. Vos had ik Maandagmorgen door de telefoon reeds ingelicht, en deze mensen waren er eveneens van overtuigd, dat het, zowel naar binnen als naar buiten, een goede bevestiging van de woorden der regering zou zijnGa naar voetnoot2.. Maandagavond hoorde ik van Barend al dat dit in de ministerraad scheef was gegaan. Beel had er niet over gesproken en Mansholt deed het voorstel. Beel reageerde echter op dit voorstel van Mans- | |
[pagina 812]
| |
holt, zoals Barend zei, alsof hij door een adder werd gebeten. Hij heeft het zeer bepaald afgepoeierd en had daar o.a. als argument bij gebruikt dat uit het gesprek op Zaterdagavond toch gebleken was, dat er tussen mijn opvattingen en de regeringspolitiek belangrijke verschillen bestonden. Beel telefoneerde mij ook Maandagavond en vertelde dat hij het in de ministerraad ter sprake had gebracht, maar dat men er ernstige bezwaren tegen had en dat hij mij dat graag mondeling uiteen zou zetten. De afspraak daarvoor kwam op Woensdagmorgen 9 uur terecht, waarbij wij dan een uur de tijd hadden, omdat er om 10 u. ministerraad zou zijn, waarin wij zouden worden ontvangen. Dat gesprek vond inderdaad plaats en had een zeer weinig bevredigend verloop. Hij gooide het over die boeg, dat men in geen geval onderhandelingen op Amerikaanse bodem en onder druk van de Amerikanen wenste tussen Sjahrir en mij, zonder dat Van Mook er van af wist en evenmin de regering. Of ik trachtte duidelijk te maken, dat het mij niet om onderhandelingen begonnen was, maar om een eerste contact en zulks in overleg met Van Kleffens, dat haalde allemaal niet veel uit. Het was mij volkomen duidelijk, dat hij niet wilde en dat de zakelijke argumenten misschien zelfs van de tweede orde waren. Mijn opmerking, dat een dergelijke missie een zekere bevrediging in de Partij van de Arbeid zou geven, maakte blijkbaar ook geen indruk en had, naar ik achteraf vermoed, wellicht zelfs een negatieve uitwerking. In de loop van het gesprek kwamen wij er natuurlijk ook op hoe men zich van regeringswege voorstelt hier uit te komen; helaas kreeg ik daarop niet veel antwoord. Het enige was, dat ik hoorde wat Beel beslist niet wilde, nl. verder gaan met de Veiligheidsraad en bemiddeling daarvan aanvaarden. Toen ik hem vroeg, wat hij zich dan voorstelde te doen, indien druk in deze richting aanhield, kon hij geen positief antwoord geven. Ik heb hem verder royaal aangeboden om in elk opzicht behulpzaam te zijn en stelde mijn diensten volledig ter beschikking. Even later was het antwoord daarop echter, dat hij meende mij te moeten zeggen dat men mij als onderhandelaar minder geschikt vond, omdat ik te impulsief was. Hieruit vloeit dus voort dat men voorlopig van mijn diensten geen gebruik zal willen maken en toen ik opmerkte, dat men dan ook de opheffing van de commissie-generaal, waarover hij al eerder had gesproken, met spoed zou moeten doen plaats vinden, meende hij te moeten zeggen dat de regering daarna nog best op de een of andere wijze van mijn diensten gebruik zou kunnen maken. Dit heb ik ech- | |
[pagina 813]
| |
ter radicaal afgewezen. Ik heb hem gezegd, dat ik nu één keer had beleefd dat de regering een bepaalde positie had geschapen, waarop ik geen enkele invloed kon uitoefenenGa naar voetnoot1., terwijl ik aan het eind werd gehanteerd om dit geval mede voor mijn verantwoordelijkheid te laten komenGa naar voetnoot2. en dat ik daar een tweede keer voor bedankte. Indien de regering meent van mijn diensten gebruik te kunnen maken, dan wens ik nu van het begin af aan mee te spelen en medeverantwoordelijkheid op een of andere wijze te dragen. Zo niet, dan is het voor mij ook afgelopen. Ik heb hem daarbij nog eens in zijn schoenen geschoven, dat ik het toch waarachtig niet zo dwaas zou vinden, indien de regering de commissie-generaal, die belangrijk meer kijk heeft op en ervaring van de Indonesische situatie dan het gemiddelde van de leden van de ministerraad, in haar beraadslagingen zou betrekken. Ik had van dit gesprek maar één indruk: Beel wil de hoofdrol spelen en is er benauwd voor, dat mijn gaan naar Amerika zijn positie weer enigszins in de schaduw stelt. Het verdere verloop van dit drama bevestigt dit volkomen. Diezelfde Woensdag, nadat wij door de ministerraad waren gehoord, vergaderden de heren nog door en is hetzelfde punt weer aan de orde gekomen, met hetzelfde negatieve resultaat. Het kwam er eigenlijk op neer, dat men mij niet als P.v.d.A.-man alleen wilde laten gaan en het meegaan van Van Poll niet als voldoende tegenwicht beschouwde. Toen Vos vroeg dan een andere K.V.P.-er mee te sturen, kwam voor den draad dat zij eigenlijk niemand beschikbaar hadden en men kreeg toen dus het fraaie schouwspel, dat vanwege het feit, dat de K.V.P. geen mensen heeft, ook die van ons maar onder de stolp moeten blijven en dat de dienst, die in benarde omstandigheden aan het land kan worden bewezen, secundair is. Natuurlijk zullen de heren dat nooit toegeven en zullen zij altijd wel kans zien er een andere draai aan te geven, maar ook deze factor blijft een belangrijke rol spelen. In het gesprek met Jonkman op Vrijdagmorgen ben ik op deze zaak teruggekomen en heb ik ronduit gezegd, dat ik er geen bezwaar tegen had in dit geval de positie van Van Kleffens in de Veiligheidsraad niet alleen volkomen onaangetast te laten, maar hem ook verder als de eerste vertegenwoordiger van de Kroon in Amerika te beschouwen en te behandelen. Verder kon ik toch heus niet gaan. | |
[pagina 814]
| |
Vrijdag in de loop van de dag, of Zaterdagmorgen, is er nog een gesprek over geweest tussen Beel, Van Boetzelaer, Drees en Jonkman, maar uit de bespreking van de Big Four uit de partij en de partijministers op Zaterdagmiddag, waar alleen Lieftinck en Mansholt mankeerden, bleek mij dat Beel niet had toegegeven en verklaarden onze partijministers dat dit niet te winnen was ook. In die bespreking kwamen wij natuurlijk wel tot de conclusie, dat men geen crisis kan uitlokken op basis van zulk een persoonlijke zaak, maar Koos Vorrink was er toch uitermate bitter over. Dat de heren van de K.V.P., en in het bijzonder Beel, geen oog blijken te hebben voor de moeilijke positie, waarin onze partij zich bevindt en niet bereid zijn te aanvaarden, al ware het alleen maar omdat het naar onze kant de zaken zou vereenvoudigen, vond hij afschuwelijk. Het voorstel was dat een paar uit de Big Four daarover nog eens met Beel zouden praten, maar ik verwachtte daarvan niet het minste resultaat en dat is geloof ik ook wel juist gebleken. Het is inmiddels Dinsdagmorgen en het enige nieuws in dit opzicht is, dat Neher vanmorgen naar Batavia is vertrokkenGa naar voetnoot1.. | |
Dinsdag 12 Augustus 1947Deze reis van Neher, gepaard aan het feit, dat men ons daar volkomen buiten heeft gehouden, is weer het zoveelste bewijs ervan, dat het Kabinet de commissie-generaal aan de kant wenst te schuiven, maar dat het haar op het ogenblik, met het oog op de politieke situatie in de P.v.d.A., niet past het nú te doen. A.s. Vrijdag en Zaterdag is er partijcongres en ik voer op het ogenblik een zware strijd met mijzelf welke houding ik dan zal aannemen. In het aangezicht van hetgeen Beel in het schild voert ten aanzien van mij, zou er eigenlijk uit politieke overwegingen maar één weg zijn, nl. nog deze week bedanken en dit op het congres mededelen. Indien ik daar verder de kaarten open leg, is het uiterst waarschijnlijk dat dit tot grote moeilijkheden aanleiding zal geven. Voorlezing van mijn brief van 2 JuliGa naar voetnoot2. zal een storm doen opgaan, die zich echter keert tegen de partijleiding. Dat laatste feit weerhoudt mij van deze openhartigheid, omdat ik toch geloof dat wij een breuk in de partij beslist | |
[pagina 815]
| |
moeten vermijden. Daarvoor zijn er immers te weinig klare scheidingslijnen. Verder staan wij nog steeds op het standpunt van de Engelse partij-indeling, waarbij wij naar een grote groepering streven met de vrijheid voor duidelijke meningsverschillen naar binnen. Ik mag nu zelf dat systeem niet torpederen door in een uiterst gevoelige situatie in een partij, die aan dat beginsel nog niet gewend is en al te individualistisch-Nederlands denkt, het conflict, dat in de kiem aanwezig is, door mijn houding aan te wakkeren en tot ontwikkeling te brengen. Een eerste eis daarbij is, dat ik mij, ondanks alle ergernis en grieven van persoonlijke aard, zo goed mogelijk vrij maak van al hetgeen op mijn eigen persoon betrekking heeft. Ik las zojuist nog weer eens: ‘Het gebed van den harpspeler’ van A.R. Holst, dat mij in dit opzicht de weg wees en boven alle kleinheid uit tilde.
De ministerraad van 6 AugustusGa naar voetnoot1. leverde eigenlijk niet zo erg veel op. Ik had er tevoren een paar notities voor gemaakt en in mijn betoog ging ik uit van de bestaande situatie, opmerkend dat ik de militaire actie als een politieke realiteit had moeten aanvaarden en in onze omstandigheden geen andere weg had kunnen aanwijzen. Ik legde er echter de nadruk op, dat dit betrekkelijk onafhankelijk was van mijn eigen persoonlijke mening omtrent de doelmatigheid van de ingeslagen weg. Ik constateerde dan verder een aantal feiten, nl. dat men door geweld de ideeën niet doodt en dat het, zelfs bij vernietiging der extremistische exponenten als BoengtomoGa naar voetnoot2., niet onmogelijk was dat zijn extreme ideeën door anderen zouden worden overgenomen. Verder dat internationale bemiddeling vóór het conflict ten detrimente van de republiek zou zijn geweest en na het conflict in hoofdzaak in ons nadeel zal werken. Voorts, dat te verwachten is, dat de republiek zal streven naar een toestand, die verder reikt dan Linggadjati deed. Ten aanzien van de constructieve gedachten heb ik aangegeven, dat ik alleen een oplossing zag, indien het bestuur van het land, ook in de door ons nieuw bezette gebieden, weer zou komen te rusten op de Indonesische politieke partijen en niet op door Van Mook bij elkaar geharkte individuen. Het laatste is een geraffineerd koloniaal systeem, het eerste is hetgeen wij in Linggadjati hebben erkend | |
[pagina 816]
| |
en ook verder willen nastreven. Ik heb duidelijk de nadruk gelegd op de grote tegenstelling in het geestelijk klimaat tussen Batavia en hetgeen de regering zegt te willen. Ik heb getracht hen er van onder de indruk te brengen, dat men daar een eigen politiek voert, die op een mentaliteit berust, die kolonialer is dan die van vóór de oorlog. Ik kreeg bij dit betoog duidelijk de steun van Jonkman, die enige keren zijn instemming betuigde. Toen ik het over de sfeer van Batavia had, preste hij mij ook om mijn oordeel over Van Mook te geven. Ik begon met te zeggen, dat ik hem nog altijd een grote figuur vind, die met kop en schouders boven de rest uitsteekt, maar dat ten slotte toch ook bij hem de invloed van een mensenleven lang werken onder koloniale verhoudingen duidelijk merkbaar was, terwijl de republiek hem in twee zeer gevoelige punten persoonlijk heeft getroffen, nl. door de aanvankelijke afwijzing van de positie van de landvoogd en door de agitatie tegen de federale structuur. Ik heb ronduit verklaard, dat, naar mijn overtuiging, het crediet van Van Mook bij de Indonesiërs, op grond waarvan ik nog in Mei in Nederland voor zijn positie heb gestreden, thans aan republikeinse zijde compleet zal zijn opgesoupeerd en dat dit de reden is waarom hij niet geschikt is om de vrede te organiseren. Barend had een gesprek met Logemaan gehad, waarin hij had laten doorschemeren, dat ik er erg dicht aan toe was om de zaak er bij neer te gooien. Daar was Logemann natuurlijk nogal van geschrokken, omdat hij wel begreep dat dit politieke consequenties zou hebben en voor de partijleiding niet zou vereenvoudigen de tot heden gevolgde politiek te verdedigen. Woensdagavond van 7 tot 8 had ik hierover nog een bespreking met hem, waarin ik hem in zoverre heb gerustgesteld, dat ik nog niet tegen Beel of Jonkman had gezegd dat ik er mee ophield. Wel heb ik hem meegedeeld, dat ik Beel nogal kras had toegesproken, al was het dan ook zonder daaraan conclusies te verbinden. Aangezien ik me zeer goed bewust ben van de gevolgen van zulk een stap, kon ik hem vrij gemakkelijk geruststellen door te zeggen dat ik daartoe niet zou overgaan zonder nadere voorafgaande mededeling hierover aan de partijleiding. De volgende morgen, dus op Donderdag 7 Augustus, had ik allerlei gesprekken, o.a. met Von Balluseck, met de Engelse Labour-attaché Greenhough en met De Kadt. Het laatste was het meest interessante, omdat deze man behoort tot de partijoppositie en op het congres een inleiding zal houden. Met hem heb ik de hele gang van | |
[pagina 817]
| |
zaken zeer openhartig en vertrouwelijk besproken, mede aan de hand van de stukken en, hoeveel critiek hij ook op het feit mocht hebben, dat ik mijn standpunt niet scherper had geformuleerd, toch kwam het ook hem wel enigszins vreemd voor dat men in twijfel zou hebben verkeerd omtrent mijn wezenlijke bedoeling. Wel achtte ook hij het volstrekt noodzakelijk, dat ik mijn standpunt in Nederland en in het bijzonder in de partij toch duidelijk tot uitdrukking zou brengen. Er mocht geen twijfel over blijven bestaan, welke mijn wezenlijke gezindheid was, ook al moest ik er dan bij zeggen dat ik die met onvoldoende kracht tot uitdrukking had gebracht. Het argument voor mijn houding, nl. niet van Batavia uit een Kabinetscrisis te forceren, was voor hem kennelijk niet overtuigend. Hij meende dat er een redelijke kans zou hebben bestaan, dat onze ministers het Kabinet om zouden hebben gekregen. Ik ben en blijf dat volstrekt met hem oneens. | |
Dinsdag 19 Augustus 1947Van Donderdag, 7 Augustus, wil ik nog melding maken van het telefoongesprek met mijn vrouw en met Just de Visser. Van beiden kreeg ik een hoogst miserabele indruk omtrent de stemming in Batavia. Mijn vrouw was in Patjet geweest, maar had het daar blijkbaar niet erg prettig gevonden, want de stemming was, zoals zij zei, vijandig tegenover haar. Van wie dat nu uitging, weet ik niet precies, maar ik vrees dat deze houding van de Nederlanders valt toe te schrijven aan de wetenschap omtrent mijn standpunt. Ook van Just kreeg ik geen andere indruk dan dat men op dat moment al dodelijk met de zaak verlegen was. Hij vertelde dat men uitkomst verwachtte, hetzij van de kant van Van Kleffens, hetzij van de ministerraad, maar dat de Nederlands-Indische regering eigenlijk geen gat meer zag in de zaak. Ik vind dat wel een enorm verschil met de stemming, zoals die op 21 en 22 Juli in dezelfde kringen heerste, ja zelfs nog op Woensdag 30 Juli, toen wij Batavia verlieten. Op die Donderdag, 7 Augustus, had echter het besluit van de Veiligheidsraad al enige tijd op de stemming in Batavia ingewerkt. Ik vraag mij overigens af of Van Mook en Spoor zich op dat moment ook realiseerden, dat hetgeen de regering verlangt precies datgene is, wat Van Mook in CG 172 zelf heeft voorgesteldGa naar voetnoot1.. Zij hebben toch te | |
[pagina 818]
| |
voren zelf nooit enige gedachte geopperd in zake een uitgebreider actie? Indien de Veiligheidsraad niet zou zijn opgetreden, zou de actie omstreeks dezelfde tijd als nu het geval is geweest zijn stop gezet, uitgezonderd het feit dat Djambi nog had moeten worden bezet. Natuurlijk hebben zij in zoverre gelijk, dat het optreden van de Veiligheidsraad ten gunste van de republiek deze veel brutaler maakt dan zonder dat het geval zou zijn geweest. Dientengevolge is ook de vrees onder de republikeinse anbtenaren voor intimidatie in de door ons bezette gebieden groter geworden, maar dat is dan ook precies het enige: al het andere hadden zij beiden kunnen voorzien.
DonderdagmiddagGa naar voetnoot1. had ik verder nog een gesprek met de Big FourGa naar voetnoot2., waarvan ik mij de bijzonderheden nu, na twaalf dagen, niet meer herinner, maar dat een bevredigender verloop had dan het eerste van Zondagmorgen. De besprekingen in de ministerraad werden aan een nabeschouwing onderworpen en er werd afgesproken, dat Logemann en ik een gesprek zouden voeren met Jonkman, liefst op Vrijdagmorgen, waarin Logemann terug zou komen op een briefje, dat hij aan Jonkman had geschreven over de overschrijding van de beperkte militaire actie door het tot stand brengen van de verbinding Tegal-Semarang langs de Noordkust en eigenlijk meer in het algemeen over de vraag, of - zoals hij dat in het briefje had geformuleerd - onze ministers uit het Kabinet liever struikelden over de Partij van de Arbeid dan over de K.V.P. In dit verband kwam die middag ook mijn reis naar AmerikaGa naar voetnoot3. nog weer ter sprake. Het gesprek van Logemann met Jonkman vond inderdaad plaats. Ik kwam om half twaalf, en Logemann om twaalf uur, bij Jonkman thuis, die nog rust moest houden vanwege zijn wondroos. In het persoonlijke gesprek ging het nog eens over CG 190Ga naar voetnoot4. en CG 192Ga naar voetnoot5., waarvan de term ‘ik hel over’ in CG 190 in de laatste weken dreigt plat te worden. In dit gesprek kwam hij met het reeds hierboven vermelde verwijtGa naar voetnoot6., dat ik mij te sterk had laten leiden door overwegin- | |
[pagina 819]
| |
gen in zake de Nederlandse politiek. Ik heb dat toen op dat ogenblik niet met voldoende kracht weersproken, maar wil dat toch bepaald nog eens doen, omdat ik dit van de man, die zichzelf altijd een politiek minister noemt, toch eigenlijk een vreemde uitspraak vind. Voor de rest haalde dit gesprek, ook samen met Logemann, toch eigenlijk niet veel uit. De stemming was wel prettig, maar het merkwaardige is dat men van deze man zelden een of andere positieve uitspraak krijgt. Ten aanzien van de bezetting van de lijn Tegal-Semarang was er een motivering van Van Mook, waarvan ik het ongeluk had die volledig voor te lezen, nadat Jonkman had gezegd dat dit was geschied ter bescherming van Chinezen te Pekalongan. Dit laatste was op zichzelf wel juist, maar als belangrijk voordeel noemde Van Mook ook de mogelijkheid tot afsluiting van de Noordkust over een breder gebied, waardoor wij de smokkel beter konden beteugelen. Direct zei Jonkman, dat het verstandiger was dat argument weg te laten bij de verdediging van deze overschrijding, omdat dat verkeerd zou werken. Ik haal dit voorbeeld hier even aan, omdat het eigenlijk typerend is voor de hele situatie. De volledige waarheid wordt eigenlijk nooit gehanteerd, omdat men een uitgangspunt heeft gekozen, dat niet in elk opzicht in overeenstemming is met de daden, welke zijn gevolgd. De Amerika-reis zal Jonkman nader met Beel bespreken.
Vrijdagavond om half acht was er een bespreking met de z.g. groep-Barents. In deze groep heeft zich een belangrijk gedeelte van het verzet tegen het besluit van de partijleiding om de regering te volgen geconcentreerd. Tot deze groep behoren natuurlijk De Kadt, maar ook Hofstra, Stokvis, Tas, Frans Goedhart, Mozer en nog een aantal jongeren. Ik wist tevoren, dat ik het die avond niet eenvoudig zou krijgen. Deze mensen hadden in het bijzonder van mij een zeer veel krachtiger houding verwacht en zijn daarin kennelijk teleurgesteld. Ik heb daarom gemeend hen enige verdere opening van zaleen te moeten geven. Ik zie namelijk geen kans om de allergrootste spanningen, die ons politieke leven bedreigen, weg te nemen met minder dan met de waarheid. Immers, daarmee vermindert een mens het wantrouwen, dat de grootste kanker van alles is. Natuurlijk zijn er ook tegenkanten aan deze houding, want zo lokte in dit gezelschap mijn mededeling, dat ik van Koos Vorrink het verzoek had gekregen om te zorgen dat de commissie-generaal een eenstemmig advies zou uitbrengen na het republikeinse antwoord van 7 Juni | |
[pagina 820]
| |
en een breuk te vermijdenGa naar voetnoot1., hevige reacties uit ten nadele van Koos. In het algemeen drong deze club er sterk op aan, dat ik op het komende partijcongres het woord zou voeren en over mijn gezindheid geen enkele twijfel zou laten bestaan. De Kadt meende dat dit uitstekend mogelijk zou zijn zonder al te veel te zeggen, indien ik mogelijkheid zou zien om aan te knopen aan zijn redevoering. Het spreken achtten deze lieden ook wel gewenst in verband met de affaire rondom Frans Goedhart. Deze was nu, zowel door de regering, alsook min of meer door mij, voor leugenaar gezet door de ontkenning dat ik tegen het militaire optreden zou zijn geweestGa naar voetnoot2.. Ik heb hem op deze vergadering, toen dit ter sprake kwam, ronduit gezegd dat hij het veel te grof had gespeeld en het de regering veel te gemakkelijk had gemaakt om zijn beweringen te ontkennen. Wel vond ik het noodzakelijk in die vergadering ook nog even in herinnering te brengen, dat Frans Goedhart en ik zeer nauw contact hebben gehad en dat hij op het critieke moment toch ook geen andere uitweg kon aangeven dan interventie door b.v. Canada of Zwitserland. Het is mij achteraf gebleken dat hij hieraan nog een telegramGa naar voetnoot3. heeft gewijd aan het partijbestuur, doch dat het effect hiervan, naast ons telegram, juist averechtse uitwerking heeft gehad, omdat men daarop heeft gereageerd door te zeggen: zelfs Frans Goedhart ziet er geen gat meer in. Dat dit een gevolg was van het feit, dat de partijleiding op dat ogenblik geen interventie meende te kunnen aanvaarden, wordt bij zulk een redenering al te sterk buiten beschouwing gelaten. Veel practische resultaten leverde deze bespreking ook niet op, maar in het algemeen was ik er toch niet al te ontevreden over, gezien het feit dat dit de meest critische discussie was, die mij te wachten stond.
Op Zaterdagmorgen, 9 Augustus, had ik eerst een gesprek met mejuffrouw Teilegen, de directeur van het Kabinet van de Koningin. Bij haar ontmoette ik een vrij sterke neiging om het Kabinet te verdedigen ten koste van ons en wel zeer speciaal ook met behulp van het verwijt, dat ik mijn mening onvoldoende duidelijk had kenbaar gemaakt. Het andere punt van discussie was Djocja en het bleek mij, dat zij min of meer van mij verwachtte dat ik een poging zou | |
[pagina 821]
| |
doen om in dit opzicht de partij er toe te brengen de tocht naar Djocja te aanvaarden. Ik heb haar duidelijk gezegd dat dit nu op dit ogenblik, zonder internationale ruggesteun, onuitvoerbaar is. Dit gesprek liet bij mij eigenlijk een niet erg prettige indruk achter. Hoe de Koningin er over denkt, daarnaar heb ik maar niet geïnformeerd. Dat lijkt mij onder de huidige omstandigheden volkomen duidelijk. Ik kan niet anders aannemen dan dat Zij van alle zijden adviezen ontvangt, die regelrecht ingaan tegen het standpunt van mij. Dat dit zo is, is mij in de laatste dagen ook nog wel weer gebleken uit een opmerking van Drees, die vertelde, dat Beel nu, uiterst nerveus, in de knoop zit, omdat hij aan de ene kant de mening van de Koningin vindt inzake Djocja en aan de andere kant een Kabinetspolitiek, die vastgesteld is onder invloed van de Partij van de Arbeid, die daar dwars tegenin gaat. Ik zie daarin een van de somberste politieke aspecten, omdat ik niet verwacht, dat Beel tegen de daardoor ontstane spanning bestand zal wezen. Zaterdagmiddag was er bij Koos Vorrink een bespreking tussen de Big FourGa naar voetnoot1., de partijministers en ondergetekende. Van de ministers ontbraken Lieftinck en Mansholt. Erg veel bijzonders leverde deze bespreking niet op. Nogmaals, voor de zoveelste keer, de probleemstelling inzake Djocja, waarbij mij opviel dat thans ook NeherGa naar voetnoot2. het partijstandpunt aanvaardde en het volstrekt afwijkende memorandum van zijn hand, dat ik in de eerste dagen van mijn verblijf hier te lande bij Barend had gezien en dat bestemd was als grondslag voor de discussie in de ministerraad, vrijwel volledig verloochende. Verder bleek in dat gesprek de definitieve afwijzing van mijn reis naar Amerika, waarvan ik trouwens ook zelf stelde dat deze bij de in gang zijnde ontwikkeling al minder betekenis kreeg. Koos uitte hierover bittere verwijten aan het adres van de K.V.P., die op het ogenblik blijkbaar niet bereid is tot enigerlei concessie, die ons het leven politiek zou vereenvoudigen.
Van Zaterdag 9 tot Woensdag 13 Augustus was ik met vacantie. Woensdagmiddag 13 Augustus kwam Koos Vorrink mij opzoeken, omdat hij mij vóór het partijcongres nog graag eens onder vier ogen wilde spreken, zoals Barend dat vertelde. Hij bracht een brief mee van Lieneke, blijkbaar ter introductie van het gesprek, waarin zij er | |
[pagina 822]
| |
de nadruk op legde dat hij vermoeid en prikkelbaar was en mij vroeg het gesprek met een zeker beleid te voeren. Ik heb daarvoor mijn best gedaan en ik geloof ook, dat het wel gelukt is. Hij was duidelijk bevreesd, dat ik op het congres mijn standpunt al te scherp zou formuleren. In het bijzonder heb ik hem toch nog eens herinnerd aan de brief van 2 JuliGa naar voetnoot1.. Hij zei daarop aanvankelijk een antwoord te hebben geschreven, maar dit niet te hebben verzonden. Ik had het gevoel, dat het hele gesprek eigenlijk draaide om de formulering van mijn standpunt in de laatste dagen vóór 20 Juli. Hij had volkomen vrede met mijn mening, dat ik geen heil zag in de militaire oplossing, maar betreurde het dat ik helaas ook niet in staat was geweest een andere methode aan te geven om uit het moeras te komen, een standpunt, dat voor een verantwoordelijke regering onhanteerbaar is, omdat die nu eenmaal in de noodzakelijkheid verkeert om te handelen. Na het eten keerde ik met hem terug naar Den Haag, met het oog op de uitnodiging tot bijwoning van de ministerraad Donderdagmorgen om half tienGa naar voetnoot2.. Deze was gewijd aan de zich inmiddels zeer scherp toespitsende situatie, zowel op Java als in de Veiligheidsraad. Er was een telegram van 11 Augustus van vrijwel alle departementsdirecteuren, onder aanvoering van Idenburg, gericht tot de Koningin, aandringend op vernietiging van de republiek in de huidige vorm en onder de huidige leiders, waarvan werd gezegd dat zij afhankelijk zijn van extremistische, principieel niet tot samenwerking bereide, invloeden en bewapende groepen. Zij zien in continuering van deze toestand een onafwendbare chaos en de ondergang van Java en vervolgens, door de zuigkracht van de voor niets terugdeinzende republiek, ook van de andere, reeds gevormde deelstaten. Dit is een wel zeer ongebruikelijke stap, die ik mij echter met het oog op de situatie zeer goed kan voorstellen. Toch zou ik wel eens willen weten hoe deze mensen, die allemaal zo optimistisch waren over het succes van een militaire actie, er toe gekomen zijn er op het ogenblik zo over te denken. Dan was er verder het rapport van Van Mook, dat Foote hem had verstrekt over zijn reis naar Djocja, het afschuwelijke verhaal over diens gesprek met Soekarno, die Foote, na het gezamenlijke onderhoud met zes republikeinse ministers, nog persoonlijk had | |
[pagina 823]
| |
willen spreken. Hij zou de deur op slot hebben gedraaid en onder mededeling, dat hij niet als president tot consul-generaal, maar als jonge man tot een oudere vriend, wilde spreken, zijn nood hebben geklaagd over het feit dat hij niets meer had in te brengen, dat het Kabinet hem eigenlijk nauwelijks meer raadpleegde en dat de macht geheel in handen van anderen was overgegaan. Volgens hem zou er in het Kabinet nog slechts één geheel betrouwbare figuur zitten, nl. Setyadjit. Merkwaardig was ook dat Soekarno een volkomen foutieve kijk had op de militaire situatie, immers aan kwam dragen met het verhaal, dat deze domheden van zijn regering juist zo bedenkelijk waren op het ogenblik, dat de militaire situatie gunstig was en de republikeinse troepen de Nederlanders uit Oost- en West-Java hadden teruggedreven. Foote meende, dat Soekarno dit oprecht geloofde, omdat het anders nogal stom zou zijn geweest zo'n verhaal te vertellen aan iemand, die de waarheid gemakkelijk kon controleren. Toch weet ik het eigenlijk niet. Ik vind achteraf dit gesprek zo dwaas, dat ik nauwelijks geneigd ben te geloven, dat dit allemaal zuivere koffie is. Het is een lange weg van Soekarno tot de Nederlandse ministerraad en daar zitten heel wat schakels tussen. Verder was er een telegram van Van MookGa naar voetnoot1., dat vrijwel alarm slaat en eindigt met de mededeling, dat hij er zeer dicht aan toe is om, hetzij te verklaren dat hij de verantwoordelijkheid niet langer wenst te dragen, hetzij handelt als een schipper op een schip in nood. Dit laatste was een aanduiding van dezelfde gedachtengang als welke hij ook al tegen Van Poll en mij had uitgesproken de avond voor ons vertrek uit Batavia, nl. dat hij in tijd van nood bereid zou zijn volstrekt zelfstandig te handelen en zich daarna door de regering zou laten ontslaan. Het feit, dat hij dit thans telegrafeert, is er echter een bewijs van, dat hij met deze gedachte alleen nog maar speelt, zonder er ernst mee te maken. Had hij dat werkelijk gewild, dan had hij het nooit op deze wijze moeten aankondigen. Op het moment dat hij ons dat vertelde en tegelijkertijd het volstrekte stilzwijgen oplegde, was de kans dat hij aldus zou handelen naar mijn mening belangrijk groter. Deze ministerraadsvergadering was een van de slechtste, die ik tot heden toe heb bijgewoond. Beel was nerveus en er zat niet de minste lijn in het hele geval. Drees was de enige van de ministers, die het slagveld werkelijk beheerste. | |
[pagina 824]
| |
Jonkman begon met een uiteenzetting van de telegrammen en knoopte er verder een beschouwing aan vast, die zo ongeveer bij Adam en Eva begon, op zichzelf niet kwaad, maar aan de discussie heeft hij verder hoegenaamd geen deel gehad. Tijdens de vergadering kwam een telegram van Van Kleffens, waarin deze er met grote nadruk op wees dat onze positie in de Veiligheidsraad uitermate zwak is en dat wij er ernstig mee moeten rekenen, dat, indien wij de actie voortzetten, er sancties tegen ons zullen worden genomen, waaraan de leden van de Veiligheidsraad, ook Amerika, zich zeker niet zullen onttrekken. Men wenst na alle échec, dat de Veiligheidsraad heeft geleden, desnoods ten koste van ons een succes te behalen en te laten zien, dat de Veiligheidsraad toch nog wel in staat is problemen tot een oplossing te brengen. Dit laatste acht ik voor ons een uiterst bedenkelijke omstandigheid. Dat het zo is, is volkomen duidelijk, want ondanks het feit, dat de Veiligheidsraad het formele bevoegdheidsprobleem eigenlijk niet aandurft en terzijde schuiftGa naar voetnoot1., matigt men zich thans een oordeel aan en wenst men zich met de zaak te bemoeien. Het toppunt van dwaasheid was een lange beschouwing van Schagen van Leeuwen, die kans zag op grondslag van de Brits-Amerikaanse tegenstelling en de positie van Nederland in Europa, te pleiten voor een opmars naar Djocja. Hij betoogde ui., dat Engeland er belang bij zou hebben om ons te verzwakken, omdat wij dan williger zouden zijn om als bruggehoofd van Engeland te fungeren. Fantasie in de internationale politiek is ook wat waard! Verder hield hij een vernuftige beschouwing over het standpunt van de Amerikanen. Toen ik later aan het woord kwam en nog eens wees op de waarschijnlijkheid van het telefoongesprek met MarshallGa naar voetnoot2., knoopte ik daar de opmerking aan vast dat wij goed moeten bedenken, dat de wereld veel dommer geregeerd wordt dan de buitenwacht eigenlijk wel denkt. Ik hoop maar en ik weet eigenlijk wel zeker, dat niemand deze sneer op zichzelf heeft betrokken. Toch was er die morgen alle aanleiding toe om het wel te doen. In de loop van de vergadering was het hoofdprobleem geworden | |
[pagina 825]
| |
de instructie, die Van Kleffens zou moeten krijgen. Men kwam tot de aanvaarding van bemiddeling door een gemengde commissie Engeland, Amerika en Australië. Dat leek mij op zichzelf niet verkeerd. De commissie van onderzoek van de Uno zou dan eigenlijk kunnen vervallen, omdat ook deze commissie onderzoek zou doen en aan de Veiligheidsraad zou rapporteren. Wel vonden de heren het noodzakelijk om ook nog weer eens de aandacht te vestigen op de eigen verantwoordelijkheid van Nederland. Ook Van Kleffens zou dat uitdrukkelijk naar voren moeten schuiven. In de strijdpositie, waarin wij verkeren, begrijp ik dat wel enigszins, hoewel ik de geestelijke achtergrond, waaruit deze verhalen komen, eigenlijk slecht kan waarderen. Ik heb er dan ook de nadruk op gelegd, dat de verantwoordelijkheid van Nederland voor het welzijn van Nederland en Indonesië even goed met zich mee kan brengen, dat men op een gegeven ogenblik arbitrage inroept of aanvaardt, als dat men probeert op basis van de eigen verantwoordelijkheid in zijn eentje de zaak verder zelf te regelen. Het is merkwaardig, dat de ministers toch eigenlijk niet in de gaten hebben, dat juist deze redenering van de eigen verantwoordelijkheid ons in het moeras heeft gebracht. Immers, of men nu spreekt over eigen of over uiteindelijke verantwoordelijkheid, of over souvereiniteit: het is allemaal hetzelfde, nl. het is onze zaak, en een ander houdt er zijn vingers af. Het mooiste moment van de vergadering was, toen Beel nog weer zat te steigeren tegen de Veiligheidsraad en gebaren maakte, die in de richting van het verlangen van Van Mook gingen, nl. dat wij een ons te ver gaande bemoeienis niet zouden aanvaarden en onze eigen gang gaan. Drees reageerde daar gelukkig uiterst fel op met de opmerking, dat, indien men met zijn ogen dicht in de afgrond terecht kwam, het al erg was, maar om met open ogen er in te springen wenste hij niet mee te maken. Natuurlijk krabbelde Beel toen met spoed terug, maar het was een beeld van de stijl van deze vergadering.
Donderdagmiddag 14 Augustus was er partijbestuursvergadering ter voorbereiding van het congres, dat de volgende avond zou beginnen. Van de ministers waren alleen Drees en Vos aanwezig, die trouwens politiek de belangrijkste figuren zijn. Erg belangrijk vond ik deze vergadering niet. Zij was in hoofdzaak gewijd aan de bespreking van een ontwerp-resolutie, die nogal tam was en waaraan slechts weinigen zich zouden kunnen branden. Drees trachtte er vanzelfsprekend tegen te waken, dat in deze resolutie gedachten werden | |
[pagina 826]
| |
neergelegd, die de regering een stok tussen de benen zouden kunnen steken. Daaruit blijkt de moeilijke situatie van een partij, die in de regering vertegenwoordigd is. Prettiger zou het immers zijn als de partij ronduit haar mening kon verkondigen, maar als ik nu zulk een voorbereiding nog eens overdenk aan de hand van hetgeen er later van het congres terecht kwam, dan rijst bij mij de gedachte, dat democratie toch een eigenaardig soort apparaat schept. Immers het partijbestuur probeert de zaak zodanig te leiden, dat conflicten tussen de partij en de regering zolang mogelijk worden vermeden. Er is dus geen sprake van dat in de resolutie scherp tot uitdrukking wordt gebracht hetgeen in de partij leeft en dat als een soort vermaan tot de regering wordt gericht, maar het is een poging om spanningen te elimineren door de partij uitdrukking te laten geven aan althans een gedeelte van de daarin levende gevoelens op zodanige wijze, dat er geen onherroepelijke botsing met haar vertegenwoordigers in het Kabinet ontstaat. De partijleiding vervult wat dit betreft dus een duidelijk bemiddelende functie.
Zo was dan VrijdagavondGa naar voetnoot1. om acht uur het begin van het congres. Logemann sprak anderhalf uur, Buskes een half uur en De Kadt een uur. De eerste spreker had tot taak de gevolgde weg te verdedigen. Ik kan niet anders zeggen dan dat zijn betoog geen sterke indruk maakte en Zaterdag zei Logemann dan ook tegen mij, dat hij duidelijk het gevoel had dat hij het gehoor van de zaal niet bezat. Ik geloof, dat dat volkomen juist is: innerlijk aanvaardt de P.v.d.A. de gevolgde weg bepaald niet. Er waren allerlei details in zijn betoog, die natuurlijk uitstekend waren verzorgd, maar om te bewijzen dat deze actie onvermijdelijk was, daarvoor is m.i. nog meer nodig dan hij opbracht. Ik neem aan dat het vrij moeilijk is om dit bewijs te leveren, indien men zich alleen beroept op de republiek. Indien hij zegt, dat het besluit berustte op nood, dan is dat wel juist, maar deze dwangpositie werd niet alleen geschapen door de republiek, maar voor een zeer belangrijk gedeelte ook door Romme en zijn vrienden. Daarom vooral was de actie onvermijdelijk; niet omdat er objectief gezien geen andere weg bestond. Het is als met het uitstel van 24 uur, dat op Woensdag 16 Juli 's avonds door Setyadjit aan Van Mook werd gevraagdGa naar voetnoot2.. Van Mook weigerde dat maar half uit eigen | |
[pagina 827]
| |
overtuiging, doch vooral omdat hij wist, dat inwilliging daarvan de grootste narigheden zou opleveren met Spoor en PinkeGa naar voetnoot1. en hij verkoos kennelijk het conflict met de republiek boven dat met de militairen. Dat heeft ook de Partij van de Arbeid gedaan. Ook die heeft op het critieke ogenblik het conflict met de republiek verkozen boven het conflict met de K.V.P. Dat een dergelijke keuze nooit plotseling en acuut voor de regering ontstaat, maar zich geleidelijk ontwikkelt, maakt de situatie nog zoveel moeilijker en de misstap, die ten slotte is gedaan, zoveel begrijpelijker. Neen, wanneer het om de onvermijdelijkheid gaat, dan blijft voor mij nog altijd de vraag van de internationale interventie en de houding van de Nederlandse regering daartegenover het enige klemmende punt, waar ik tot op vandaag niet uitgekomen ben. Logemann heeft in dit opzicht natuurlijk ook de gewone stelling ver-digd, nl. dat er geen aanbod is gedaan dan nadat het eerste schot reeds was afgegaan. Ook het betoog, dat, indien het deze keer niet ware misgegaan, dit zeker een volgende keer zou zijn gebeurd, is voor mij niet overtuigend, hoe waar ik het op zichzelf ook vind. Het is immers precies dezelfde reactie van Piet Sanders en mij, vlak voor het uitbreken van het conflict, toen wij tegen elkaar zeiden, dat, indien deze derde crisis zou worden overwonnen, wij in ieder geval ter opheldering van de situatie naar Nederland wensten te gaan, eenvoudig omdat wij meenden, dat een vierde per se komen zou en wij die bij wijze van spreken niet verder wensten te belevenGa naar voetnoot2.. Daarbij staat dan op de achtergrond onze overtuiging, dat wij bij de huidige bezetting van het regeringsapparaat in Batavia met een vierde crisis zouden moeten rekenen. Verder ging Logemann eigenlijk uit van de stelling, dat men hier te maken had met regeringen aan weerskanten en te oordelen had over de daden daarvan, in dier voege, dat onaangename feiten de de regeringen niet ontslaan van de morele plicht tot de nakoming van het accoord. Het gelukte hem daarbij natuurlijk vrij gemakkelijk om te laten zien in hoe sterke mate de republiek in dit opzicht tekort is geschoten. Onder het aanhoren van deze rede dacht ik weer aan het oude gezegde, dat wij van twee kwaden de minst kwade moesten kiezen. Helaas is het, zoals Jonkman na de ministerraad van Maandag 18 Augustus, in een gesprek met Van Poll en mij opmerkte, dat wij | |
[pagina 828]
| |
tot heden toe een politiek hebben gevolgd, waarbij Nederland beide kwaden heeft gekozen.
Hoe Van Mook in de radiorede, die ik zo juist hoorde - het is inmiddels Woensdag 20 Augustus - kan zeggen, dat aan het resultaat van deze actie kan worden ontleend hoe gerechtvaardigd deze is, begrijp ik eerlijk niet. Ik zou zeggen, het resultaat kon nauwelijks miserabeler zijn.
Daarna kwam Buskes aan het woord. Daar, waar hij zich stelde op het standpunt dat deze actie niet zedelijk gerechtvaardigd was, was zijn betoog sterk. Indien hij zou hebben vastgehouden aan zijn stelling, dat niet het verschil in beoordeling van de feiten bepalend is voor zijn verzet tegen de militaire actie, dan zou zijn betoog aan kracht hebben gewonnen. Het was immers duidelijk, dat overal daar, waar hij zich aan de feiten waagde, hij uitermate zwak kwam te staan. Het nadruk leggen op het feit, dat ook wij militair hebben gezondigd, zonder daarvoor ook maar de schijn van een bewijs te leveren, het afschilderen van de republiek in allerlei roze kleuren, zonder oog te hebben voor de zwarte zijden, versterkte zijn gloedvol betoog zeker niet. De stelling, dat wij door de revolutie terecht zijn gekomen in de ethische politiek van een voorbije periode, behoefde voor een vergadering als deze zeker ook nadere opheldering. Er zit natuurlijk wel wat in, in het bijzonder wanneer hij zegt, dat wij er in verzeild zijn geraakt, d.w.z. tegen onze wil er in terecht zijn gekomen. Het betoog van De Kadt was overal goed, waar hij niet probeerde de republiek op te hemelen. Zijn beeld van de economische blokkade, die de republiek zou hebben gewurgd, was volstrekt onjuist. Ook hij vergat immers dat tot 1 December 1946 de Britten uitmaakten wat er op dit gebied zou gebeuren en dat, toen wij twee maanden zelfstandig waren, van Nederlandse zijde een regeling tot stand werd gebracht, die alleen betrekking had op de ondernemingsproductenGa naar voetnoot1.. Alle invoer, behalve die van wapens, was vrij. Om te zeggen, zoals hij deed, dat Linggadjati Nederlandse machtsoplegging was, is toch enigszins overdreven. Deze overeenkomst werd gesloten in een tijd, toen de Britten als scheidsrechters optraden. Hoogstens kan men zeggen, dat bij de ondertekening van een zekere | |
[pagina 829]
| |
drang onzerzijds sprake is geweest, doch zeker niet op het ogenblik, waarop de republiek de verschillende artikelen aanvaardde, die het meeste pijn kostten. Overigens was het betoog van De Kadt in zijn conclusie gematigd en constructief. Zijn thema was: niet uit de regering, dan alleen op het ogenblik, dat zou blijken dat de door ons te dragen politiek niet in overeenstemming is te brengen met onze verantwoordelijkheid. Hetzelfde standpunt nam hij in tegen die partijleden, die zich verzetten tegen het regeringsbesluit ten aanzien van de militaire actie. Dit laatste is natuurlijk met de politieke machtsvorming als motief vrij eenvoudig te verdedigen. Voor de eerste stelling blijft de vraag, waar de grens eigenlijk ligt. De Kadt heeft niet zeer scherp gesproken. De volgende dag, ZaterdagGa naar voetnoot1., was er een hele serie sprekers, 42, terwijl bovendien een twintig minuten voor mij was gereserveerd. Het congres verwachtte van mij kennelijk een woord. Ten minste de aankondiging, dat ik zou spreken, werd met een krachtig applaus begroet. De Kadt had mij vrijwel rondweg uitgedaagd om te vertellen hoe de vork in de steel zat. Logemann was uiterst benauwd, dat ik daarop in zou gaan en waarschuwde mij uitdrukelijk niet zoveel te zeggen als werd gesuggereerd, omdat ik dan zeker moeilijkheden zou krijgen met de regering. Ik voelde daar ook nog wat anders achter, ui. dat men ook in de kring van de partijleiding voor volledige openbaarheid nogal bevreesd is. Ik heb geprobeerd er tussendoor te zeilen, in een uiteenzetting, die mij persoonlijk niet licht viel, geen twijfel te laten bestaan aangaande mijn gezindheid. Dat was betrekkelijk eenvoudig door een tekening te geven van de situatie, d.w.z. de strijdpositie, waarin ik mij van 12 Juni af in Batavia heb bevonden. Daarna heb ik er zeer de nadruk op gelegd, dat elke tekening van de republiek in al te roze kleuren volstrekt onjuist is en heb daarin dan ook Buskes en De Kadt gecritiseerd. Dat neemt echter niet weg dat, ondanks alle feilen, wij het toch met deze verschijningsvorm hadden moeten doen en ik heb ook ronduit verklaard, dat naar mijn mening tussen de republiek en b.v. Oost-Indonesië van gelijkwaardigheid geen sprake is. Dat betekent niet, dat wij niet moeten proberen een federale structuur te scheppen, maar de republiek iedere keer inwrijven, dat zij van dezelfde kracht is, heeft psychologisch ongunstige effecten. Daartegenover ook weer de tekening van een aanbod, dat de republiek heeft verworpen, ten | |
[pagina 830]
| |
einde het congres te laten inzien, dat mijn stelling, die ik ook heb aangeduid, dat langs de weg der redelijkheid op zichzelf niet veel meer te bereiken was, niet ongemotiveerd is. Dan kwam echter de keuze tussen interventie en geweld. Toen heb ik het congres duidelijk laten voelen waarom de interventie heeft gefaald, omdat deze niet is gekomen op de wijze, welke haar in Nederland tot een politieke mogelijkheid zou hebben gemaakt. Verder vond ik het ook nog van betekenis een einde te maken aan de legende, dat de commissie-generaal zichzelf zou hebben uitgeschakeld. Ik heb duidelijk gezegd, dat de bedoeling van de bewuste tirade in de nota van 27 Mei was om verder afglijden en concessies openlijk voor rekening van het Nederlandse Kabinet te brengen en niet voor die van de commissie-generaal, die daarvan eerlijk schoon genoeg had. Ik heb er aan toegevoegd dat de regering daarop is ingegaan op een wijze, die niet noodzakelijk zou zijn geweest; dat, ook al zou de regering openbaar bij de onderhandelingen worden betrokken, zulks in het geheel niet meebracht, dat zij aan de commissie-generaal haar bevoegdheden moest ontnemen op de wijze, zoals men dat heeft gedaan. Ik heb er geen twijfel over laten bestaan, dat wij op zij zijn geschoven en dat wij dientengevolge voor de situatie, zoals die in de maand tussen 20 Juni en 20 Juli is gegroeid, generlei directe verantwoordelijkheid droegen, zoals ook telegrafisch aan de regering op 2 Juli is kenbaar gemaaktGa naar voetnoot1.. Ik hoorde later van Lieneke, dat deze mededeling bij allerlei mensen zeer verhelderend heeft gewerkt. Tot slot bij de beschouwing van de toekomst, heb ik, na een felle aanval op Romme, die naar mijn overtuiging meer bijdraagt aan de ontwikkeling van zaken dan Schouten, mijn gedachten gewijd aan de weg, waarlangs wij er misschien uitkomen. Nodig is te erkennen, dat wij de republiek na elke impasse telkens ontmoeten op een voor ons lager liggend en ongunstiger vlak. Iedere keer weer ontstaan daar vergelijkbare spanningen tussen beide partijen, die tot heden telkens tot een breuk aanleiding hebben gegeven, breuken van toenemende hevigheid. Telkens zijn wij te laat op een ontmoetingspunt aangekomen. Ik heb getracht het congres duidelijk te maken dat er maar een weg is, die uit het moeras voert, dat is nl. weer een sprong verder, ten einde nog een kans te hebben de republiek op een ander vlak te ontmoeten en dat wij anders elkander | |
[pagina 831]
| |
waarschijnlijk voor goed vaarwel moeten zeggen. Nederland kon dit blijkbaar in het verleden niet en haar regering heeft niet verder kunnen springen dan de stok van het Nederlandse volk lang was. Zal deze harde les beter inzicht verschaffen? Ten aanzien van de personeelspolitiek heb ik er uitdrukkelijk voor gewaarschuwd, dat de vervanging van de bovenlaag wel een middel is, echter op zichzelf beslist niet toereikend. Ik had de indruk na afloop, vooral aan de hand van de reacties uit de zaal, dat dit verhaal het wel had gedaan en verhelderend had gewerkt. Later werd dat nog eens geaccentueerd, toen een spreker uit Leeuwarden mij een aantal pertinente vragen stelde over deze interventie in de laatste dagen voor 21 Juli en er daarna een sympathiek persoonlijk woord aan vastknoopte. Na de lunch volgde de bespreking over de resolutie, waaraan ook al degenen deelnamen, die daarop amendementen hadden ingediend. Dat ging eigenlijk zeer bevredigend. Er is iets voor den draad gekomen, waarin 21 Juli noch goed- noch afgekeurd is, maar waarin betreurd wordt dat men het militaire geweld niet heeft weten te vermijden. Belangrijk is ook dat er een opening voor arbitrage in is gekomen, zij het ook beperkt tot die gevallen, waarin arbitrage ‘nuttig en mogelijk’ is. Drees heeft in het bijzonder arbitrage, als in strijd met de Nederlandse grondwet, afgewezen. Van een Nederlands standpunt uit is het wel begrijpelijk, maar ik had er in mijn toespraak nog eens extra de nadruk op gelegd, dat het verleden getoond heeft dat wij het samen niet tot oplossing hebben kunnen brengen, zodat het wel buitengemeen optimistisch is om te geloven, dat wij dat nu onder zoveel zwaarder omstandigheden in de toekomst wel zouden kunnen. Het resultaat van dit overleg werd op de om drie uur heropende vergadering voorgelezen, er werd nog wat over heen en weer gepraat en om vier uur was de resolutie aangenomen, nadat Koos Vorrink helemaal op het einde nog een merkwaardige toespraak had gehouden, waarin hij er de nadruk op legde, dat in de Partij van de Arbeid nog te weinig begrip leeft voor het feit, dat de overheid een eigen taak heeft. Dat deze gedachte niet leeft is uiterst gevaarlijk, omdat ook onze partij aan die overheid deel heeft. Het was geen regelrechte zinspeling op de mogelijkheid van verdere militaire actie, maar hij liet de kans daarvoor toch zeer bepaald bestaan en ik heb ook de indruk, dat het als zodanig is begrepen. Ik ben erg nieuwsgierig naar de reacties op dit congres. | |
[pagina 832]
| |
Maandag 25 Augustus 1947Op Maandagmorgen, 18 Augustus, was er weer ministerraadGa naar voetnoot1., die wij hadden bij te wonen. Ik moet eerlijk zeggen, dat het niet erg veel bijzonders was. Het duurde twee uren en het telegram ZG 355 van Van MookGa naar voetnoot2., waarin hij opnieuw uitgaat van het feit, dat men het als een fictie moet beschouwen dat de huidige republikeinse regering als tegenpartij optreedt, was ter tafel. Aan het slot van dit telegram zegt Van Mook, dat, tenzij er overwegingen of verwachtingen zijn over de internationale ontwikkeling, welke hem niet bekend zijn, het voortgezette spel van de Veiligheidsraad, waar men thans plotseling weer tot DonderdagGa naar voetnoot3. de tijd blijkt te hebben, ons alleen verder in het moeras kan helpen. ‘Ik moet thans’, zo eindigt dit telegram, ‘voor het eerst ernstig betwijfelen of ik de toestand in passieve houding nog lang zal kunnen blijven beheersen. Ik vernam, dat van sommigen van onze beste mensen alhier en in het veld door hopeloosheid ingegeven ontslagaanvragen bij voortduring van deze onzekerheid te verwachten zijn. Ik acht derhalve het ogenblik, zoals bedoeld aan het slot van mijn ZG 345Ga naar voetnoot4., zeer nabij.’ Dat is dus een vrij duidelijke bedreiging, waarvoor op dat moment de ministerraad echter niet uit de weg ging. Ik heb betrekkelijk weinig gezegd en er alleen op gewezen dat het wenselijk is om in het aangezicht van de Djocja-psychose, welke in Batavia heerst, de zakelijke overwegingen uiterst scherp te laten gelden. Er kwam op deze vergadering geen grote druk om ogenblikkelijk een besluit te forceren, dat tegen de Veiligheidsraad zou ingaan. 's Middags om half vier zou de ministerraad zonder ons verder vergaderen. Naar ik later hoorde, schijnt het toen aanmerkelijk warmer te zijn toegegaan en was er van K.V.P.-zijde, met Beel aan het hoofd, weer uiterst sterke druk. Tussen die twee vergaderingen in hadden de K.V.P.-ministers nog onderling beraadgehouden. Het is een merkwaardige situatie: beide partijen beroepen zich op hun verantwoordelijkheid. De K.V.P. meent zonder handelen de verantwoordelijkheid voor de huidige gang van zaken niet te kunnen | |
[pagina 833]
| |
dragen en de P.v.d.A. evenmin voor het handelen, dat de K.V.P. als uitweg ziet. Drees heeft er in deze vergadering van de ministerraad ook nog eens ernstig op gewezen, dat hij niet gelooft aan de optimistische verwachtingen, die men van een bezetting van Djocja koestert. Gezien het feit, dat de internationale reactie daarop uitermate scherp zal wezen en men in New York geneigd zal zijn de republiek extra op de been te houden, geloof ik dat inderdaad evenmin. Toen ik vroeger wees op de noodzakelijkheid om door te zetten, geschiedde dat in een heel andere situatie en zonder invloed van de internationale wereld ten bate van de republiek op de wijze, zoals thans tot uitdrukking komt.
Gezien het dreigen van een Kabinetscrisis, naar aanleiding van de vergadering van de ministerraad van Maandagmiddag, werd er tegen Woensdagavond, 20 Augustus, een vergadering van het partijbestuur en van de ministers van de P.v.d.A. bijeengeroepen. In deze vergadering kwam na een uiteenzetting van Drees vrij spoedig een verklaring van Lieftinck. Zijn positie in het Kabinet is een uiterst belangrijke, omdat uit zijn houding in de ministerraad van Maandagmiddag, en waarschijnlijk ook reeds eerder, Beel zou kunnen afleiden dat hij min of meer op het standpunt van de K.V.P. zou staan. Nu bleek uit deze verklaring echter al dat Lieftinck er in ieder geval niet voor voelde om een beslissing inzake de bezetting van Djocja te nemen voor en aleer de huidige procedure, die in de Veiligheidsraad aan de gang is, ten einde zou zijn, d.w.z. alvorens er een beslissing is genomen over de vele amendementen en resoluties, die er thans aanhangig zijn. Dat was op zichzelf al een geruststelling, want daarmee is het directe gevaar voor een crisis nog in deze week bezworen. Hij bleef er echter wel de nadruk op leggen, dat, indien deze procedure geen bevredigend resultaat oplevert, onze verantwoordelijkheid ons tot eigen daden moet voeren, waarbij.hij de uitslag van dit handelen toch bepaald secundair stelde. Een eigenaardig beroep op de rechtvaardigheid van onze zaak en een zeker vertrouwen, dat op die grond de uitslag moest worden afgewacht, bezorgde mij een griezelig gevoel. Dit is eigenlijk de houding van de man, die een weg volgt, overtuigd dat deze in beginsel goed is, doch waarbij hij een rivier moet doorwaden en er zich geen rekenschap van geeft hoe diep die eigenlijk is, ja misschien zelfs, indien hij weet daarin te kunnen verdrinken, toch meent rechtuit te moeten blijven gaan, in | |
[pagina 834]
| |
plaats van om te zien naar een doorwaadbare plek of eventuele hulpmiddelen te gebruiken. Ik heb daar persoonlijk tegenover gesteld, dat, zoals hij de verantwoordelijkheid van Nederland stelt, ik deze eveneens kan aanvaarden, doch dat het verschil begint bij de consequenties daaruit voor ons practisch handelen. De verantwoordelijkheid van Nederland, zowel voor Nederland als voor Indonesië, is die voor het algemeen welzijn van beide volkeren. Het gaat er thans om door welke middelen dit het best gediend is. Deze eigen verantwoordelijkheid behoeft nog geenszins in te sluiten, dat wij met een zeker afwerend gebaar de rest van de wereld buiten onze zaak trachten te houden en iedere hulp als een vernedering beschouwen. Het is telkens weer mijn oude verhaal: wij hebben het samen niet afgekund en, onder de veel moeilijker omstandigheden van vandaag, zullen wij hulp van derden niet kunnen ontberen. Gelukkig kwam er ook van andere, Christelijke zijde bestrijding van het standpunt van Lieftinck, nl. van Kleijwegt het duidelijkst en ook van Van Walsum, terwijl Scheps eigenlijk dichter bij Lieftinck leek te staan. Zo leek het echter alleen. Want aan de andere kant aanvaardde ook hij mijn betoog, dat men, ook bij volledige erkenning van onze verantwoordelijkheid, zakelijk heeft na te gaan welk effect ons handelen op het welzijn van beide volkeren heeft. Nadat Logemann daarnaar had gevraagd, deed aan het einde van de vergadering Jonkman een geslaagde poging om ons duidelijk te maken langs welke lijn de K.V.P. eigenlijk denkt. Hij wees daarbij o.a. ook op de psychologische omstandigheid, dat, behalve hijzelf, het hele Kabinet van Indië eigenlijk niet veel af weet en de leden er vrijwel geen persoonlijke ervaring van hebben. Indien dan alle adviseurs en de landvoogd zich unaniem laten horen, zoals thans het geval is, dan is het geen wonder dat deze mensen, die sterk op zulke adviezen zijn aangewezen, geneigd zijn om die te volgen, vooral indien men daarbij dan nog bedenkt dat de richting er van ook tegemoet komt aan hun opvattingen omtrent het wezen van het gezag en van de gezagsuitoefening. Bij ons ligt dat laatste gemiddeld enigszins anders en daarom zijn wij eerder geneigd naar het effect van ons handelen te kijken.
De daaropvolgende dag, dus Donderdag 21 Augustus, 's middags om vier uur was er een fractievergadering, die enigszins een doublure was. Op die vergadering werd ook het standpunt van Lief- | |
[pagina 835]
| |
tinck nog eens uitvoerig besproken en achteraf geloof ik eigenlijk dat het in deze vergadering is geweest, dat Van Walsum en Scheps hun standpunt hieromtrent hebben kenbaar gemaakt, in plaats van in de P.B.-vergadering, zoals ik boven vermeldde. Intussen had 's morgens Van der Goes van Naters nog een gesprek met Lieftinck gehad en daaruit bleek wel, dat de zaak toch niet zo gevaarlijk lag. Verder had hij ook met Romme gesproken en ook diens standpunt was minder dreigend dan tevoren. Volgens Van der Goes zou hij gezegd hebben, dat hij bereid was om te wachten, ook wel tot DinsdagGa naar voetnoot1., maar als de heren in Lake Success eerst eens drie weken met vacantie zouden gaan, dan zou hij zijn standpunt toch nader willen overwegen. Nu, dat laatste is al veel meer dan wij hadden verwacht. Het ziet er dus niet naar uit, dat het in dit weekeinde tot een crisis zal komen, tenzij men op Vrijdagavond, 22 Augustus, in Lake Success tot een voor ons volstrekt onaanvaardbare beslissing mocht besluiten. In de vergadering deelden Logemann en Vorrink mede, dat zij beiden in deze dagen gesprekken hadden gehad met vooraanstaande figuren van de Amerikaanse ambassade, die min of meer verontrust kwamen vragen naar het standpunt van de Partij ten aanzien van de lopende geruchten over een Kabinetscrisis. Koos heeft dit niet tegengesproken en inderdaad gezegd, dat het standpunt van de K.V.P. was om naar Djocja op te rukken, tegen de Veiligheidsraad in. De ene man was daarover zeer onthutst en meende dat dit eigenlijk een vorm van zelfmoord was. De andere Amerikaan opperde tegenover Logemann de gedachte of het misschien wat helpen zou, indien Amerika een paar oorlogsschepen naar de Indische wateren zou sturen. Dat leek ons een vrij dwaze gedachte, vooreerst omdat er weinig kans op was dat de republikeinen deze schepen zouden zien en verder omdat zij dit vlagvertoon zeker niet zouden interpreteren als tegen hen gericht. Belangrijker was het advies, dat Koos gaf aan zijn relatie, die vroeg wat er aan te doen was om dit te verhoeden, nl. te zorgen, dat de Nederlandse regering zo duidelijk mogelijk het standpunt van het State Department zou vernemen. Nu stond Zaterdagavond in de bladen, dat de Amerikaanse ambassadeur onze minister van buitenlandse zaken heeft bezocht en hem namens zijn regering zou hebben geadviseerd om niet overijld over te gaan tot een hervatting van de politionele actie. Zo | |
[pagina 836]
| |
stond het in de krant, maar ik heb het vermoeden dat er nog wel wat meer bij gezegd zal zijn, ten minste er was van Van Kleffens een telegram, waarin hij de regering er uit drukkelijk op wees, dat men bij hervatting van deze actie, hetzij vóór de beslissing van Vrijdag, hetzij er na, dient te rekenen met uiterst felle reacties van de kant van de Veiligheidsraad. Dit alles wijst in dezelfde richting. | |
Dinsdag 26 Augustus 1947Op de fractievergadering van 21 Augustus werd verder afgesproken, dat, indien de vergadering van de Veiligheidsraad op 22 Augustus tot resultaten mocht leiden en er Zaterdagmorgen ministerraad was, de fractie Maandagmorgen opnieuw bijeen zou komen. Ik neem intussen aan dat dit niet is gebeurd, nu de stemming pas op Maandag 25 Augustus heeft plaats gevonden en de discussie vanavond nog wordt voortgezet. Zo van een afstand bezien, lijkt het er op dat de politieke spanning enigszins is geluwd. Nu Romme bereid was om te wachten en aan de andere kant de P.v.d.A. niet heeft gesteld, dat zij onder geen enkele omstandigheid verder van militaire middelen gebruik wil maken, is er minder aanleiding voor versterking van de nerveuze spanning van de vorige week. Bovendien is de uitslag van de stemming in de Veiligheidsraad van gisteravond voor ons nogal gunstig. Het Australisch-Chinese compromis werd met zeven stemmen voorGa naar voetnoot1. en vier onthoudingenGa naar voetnoot2. aangenomen. Ontdaan van alle franje betekent dit, dat de landen, die beroepsconsuls in Batavia hebben, worden uitgenodigd door deze een rapport te laten samenstellen en hiervan een afschrift aan de Veiligheidsraad te doen toekomen. In de tweede plaats is het Amerikaanse voorstel met acht stemmen voorGa naar voetnoot3. en drie onthoudingenGa naar voetnoot4. aangenomen, waarin de Veiligheidsraad haar goede diensten aanbiedt, door middel van een commissie van drie leden uit de Raad, waarvan de republiek en Nederland er ieder een aanwijzen en deze tezamen de derde. De samenstelling van deze commissie en haar werkzaamheid zal alleen tot stand komen, indien partijen zulks verzoeken. | |
[pagina 837]
| |
Een verder strekkend Russisch amendement op de Australisch-Chinese resolutie werd door een Frans veto getroffen. De stemming in de Veiligheidsraad is tegenover Nederland kennelijk wat gunstiger geworden. Ik vind dat de republiek en ook Sjahrir in New York niet al te handig manoeuvreren en bezig zijn hun crediet te verspelen. Gisteren wraakte Sjahrir de onpartijdigheid van de consuls in Batavia en het feit, dat hij daaronder ook de Amerikaanse en Engelse consuls moet begrijpen, zal in deze landen geen prettige indruk hebben gemaakt. De N.R.C. van vanavond heeft dan ook een hoofdartikel onder de titel ‘Gunstig en ongunstig’. De aanvaarding van de beide resoluties wordt als een teken voor een lichte verbetering van de stemming tegenover ons beschouwd. Deze resoluties maken het gemakkelijker om ons naar de regels van het volkenrecht, zoals dit thans geldt, te gedragen, zegt de N.R.C. Dit is natuurlijk een rechtsopvatting, die alleen te verdedigen is, indien men er van uitgaat, dat de uitspraken van de Veiligheidsraad het volkenrecht eigenlijk frustreren, in plaats van daarop te zijn gebaseerd. Nu kan men gelukkig ook zeggen, dat het met de beide aangenomen resoluties, wat dit betreft, ook niet al te slecht is gesteld. Ik ben benieuwd wat deze resoluties politiek in Nederland zullen uitwerken. De Protestants-Christelijke oppositie zal zich wel vierkant verzetten tegen een verder uitstel van voortgezette militaire actie. Voor de K.V.P. wordt het op het ogenblik wel buitengemeen moeilijk. Ik geloof dan ook, dat op dit ogenblik de kans op een Kabinetscrisis nog even groot is als de vorige week. Ik ben alleen uiterst nieuwsgierig naar de telegrammen uit Batavia, die ik morgen zal vinden. Van Mook heeft zich van te voren uiterst ongunstig uitgelaten over de Chinese resolutie en op dat thema zal hij zonder twijfel doorborduren. Het effect van deinternationalebemoeienisis, dat deze republiek kan blijven bestaan. Daartegenover stelt Van Mook en, in navolging van hem heeft ook Van Kleffens in de Veiligheidsraad uitgesproken, zij het op een m.i. te scherpe wijze, dat de verschijningsvorm van de republiek in concreto niet reëel meer isGa naar voetnoot1.. Uit de krant | |
[pagina 838]
| |
citeer ik de uitspraak van Van Kleffens: ‘De republikeinse regering kan niet au sérieux genomen worden’. Mijn indruk is, dat dat allemaal waar moge zijn, maar dat wij toch veroordeeld worden om het met de heren te doen. Het artikel in de N.R.C. van vanavond ademt weer een andere geest dan dat van verleden weekGa naar voetnoot1.. Ook de N.R.C. was toen nogal op hol in de richting van Djocja. Dat gaf mij aanleiding om verleden week Donderdagmorgen een gesprek aan te vragen met Tijmstra en Rooij. Nu was Rooij met vacantie en in zijn plaats kwam de plaatsvervangend hoofdredacteur, Mr. Stempels, met Tijmstra mee. Dat werd een gesprek van twee en een half uur, waarin ik aan deze heren zeer uitvoerig mijn standpunt heb uiteengezet en ook vrij veel van de geschiedenis heb verteld. Ik deed dit met hen reeds vroegerGa naar voetnoot2. en heb er nooit slechte ervaringen mee opgedaan, zodat ik dat ook nu maar weer heb gewaagd. De conclusie was, dat wij het, voor het geval de Veiligheidsraad niet al te ongelukkige beslissingen neemt, met elkaar eens waren dat wij ons daaraan moeten houden. Voor het geval echter Rusland ieder voor ons draaglijk besluit met een veto treft, zou het aantasten van de republiek ook voor de N.R.C. toch wel onvermijdelijk gaan worden en kwamen wij gezamenlijk niet tot een andere verstandige oplossing. Gelukkig lijkt het er nu op dat deze impasse ons, althans voorlopig, bespaard blijft. Als bijzonderheid van dit gesprek kan nog vermeld worden, dat, toen ik het artikel in de N.R.C. van 19 JuniGa naar voetnoot3. aanhaalde als bewijs van mijn werkelijke instelling tegenover de militaire actie en ik mijn vermoeden losliet over de wijze, waarop zij dat hadden verkregen, nl. door middel van informaties van den heer Quispel, tweede man van de R.V.D., mij uit de reactie van Tijmstra ogenblikkelijk bleek, dat ik midden in de roos had getroffen. Dan staat dus ook de herkomst van deze informatie, nl. de heer Ozinga, practisch wel vast. Trouwens, sprekende over deze man, sloot Tijmstra zich bij mijn zeer scherpe en ongunstige beoordeling omtrent deze figuur aan. Na de fractievergadering, waarin Vos met de gedachte kwam een paar positieve punten op te stellen, die onze ministers in het Kabinet zouden kunnen hanteren, vond ik het toch Vrijdagmorgen nood- | |
[pagina 839]
| |
zakelijk daarover nog eens nader overleg te plegen. Dit had ten gevolge, dat Vrijdagavond bij Koos Vorrink Vos, Logemann en ik samenkwamen en de situatie nog eens grondig bekeken. Het belangrijkste was dat Koos 's morgens een gesprek met Lieftinck had gehad, waaruit hem was gebleken dat Lieftinck met het eigenaardige idee in zijn hoofd rondloopt, dat hij om der wille van het financieel programma, dat hij bezig was uit te voeren, de regering niet mocht verlaten, indien Beel bereid was dit programma te aanvaarden. Koos heeft hem toen aan het verstand gebracht, dat zijn redenering juist moge zijn dat onderbreking catastrophaal zou wezen en bij ombuiging van zijn politiek deze later inderdaad niet meer zou kunnen worden hersteld, maar dat het even juist is, dat, indien hij in een dergelijk Kabinet plaats zou nemen als enige man van onze Partij, er practisch geen schijn van kans is dat men hem de mogelijkheid zal geven om zijn programma politiek inderdaad tot uitvoering te brengen. Dan is het resultaat, dat zowel zijn programma als zijn politieke persoonlijkheid naar de maan is. Dit betoog had op hem zeer grote indruk gemaakt en hij moest de juistheid hiervan erkennen. Het slot van deze discussie is geweest, dat Lieftinck practisch op het ogenblik wel veilig staat en dat de afstand tussen zijn standpunt en het onze zeer gering is geworden. Intussen zal ook hij zich nu met deze loop van zaken in de Veiligheidsraad belangrijk prettiger voelen. Belangrijk was echter, dat hij Beel al had laten weten, dat deze niet meer op hem kon rekenen. In verband met de situatie in het Kabinet, die door de veranderde houding van Lieftinck voor ons veel gunstiger is geworden, heb ik Mansholt nog eens gevraagd of hij met Drees overleg had gepleegd over het effect van zijn voorgenomen reis naar Genève. Dat bleek niet het geval te zijn. Ik heb hem toen bezworen er in ieder geval voor te zorgen niet op het appel te mankeren, want dat zou voor de hele zaak van doorslaggevende betekenis kunnen zijn. Nu staat het in de ministerraad 6-6 en gebeurt er bij een herstemming niets, omdat volgens reglement van de ministerraad een voorstel dan als verworpen wordt beschouwd. Beel heeft in dat geval geen andere mogelijkheid dan om, op grond van diepgaande verschillen, het ontslag van het hele Kabinet aan te bieden. Dan komt er een formele Kabinetscrisis en eer Beel hieraan begint, met het risico, dat er een andere formateur wordt aangewezen, zal hij zich nog wel eens twee keer bedenken. Mansholt heeft mij beloofd er voor te zorgen op het appel te zijn, zo gauw er zulke beslissingen zullen vallen. | |
[pagina 840]
| |
Donderdag 28 Augustus 1947,11.15 uurGisteren bij de Tsjechische gezant Dr. Erban geluncht in gezelschap van Dr. Van Blankenstein. De laatste vertelde mij dat er geleurd wordt met een telegram van mij, waarin ik z.g. propaganda zou maken voor de uitroeiing van Djocja. Het blijkt, dat de term ‘pesthaard’, die ik in CG 192Ga naar voetnoot1. heb gebruikt, in zekere kringen populair is geworden. Dat echter CG 192 sub quinto door allerlei lieden geïsoleerd van de rest wordt gebruikt en niet wordt verstaan als waarschuwing tegen de opvatting, dat men met de beperkte actie zou kunnen volstaan en dat ik daarom bezwaar heb tegen de uitdrukking ‘politionele actie’, wordt er maar liever niet bij verteld. Nu dit telegram toch circuleert, was er van mijn kant weinig bezwaar tegen om hem de werkelijke tekst van dit telegram mee te delen. Ten aanzien van het uitblijven van de interventieGa naar voetnoot2., had Van Blankenstein een veel eenvoudiger verklaring, nl. dat het eenvoudig nalatigheid aan Britse kant zou zijn geweest: de gewone slaperigheid. Dat wil er bij mij echter in het geheel niet in. Daarna kwam Koos Vorrink op de Eerste Kamer met een afschrift voor mij van een brief van Piet SchmidtGa naar voetnoot3.. Deze doet daarin in de eerste plaats verslag van zijn indrukken van de behandeling in de Veiligheidsraad, waarin hij nogal critiek heeft op het al te felle standpunt van Van Kleffens. Hij zegt dat de speech van Sjahrir, nl. de eersteGa naar voetnoot4., algemeen een uitstekende indruk maakte, ook al zaten er aanvechtbare punten in. Zijn kracht was, dat hij ondanks de scherpte, waarmee hij sommige dingen stelde, toch een zekere tempering in zijn betoog legde, die hem nog meer sympathie bezorgde dan hij reeds a priori bezat. Het antwoord van Van Kleffens de volgende dagGa naar voetnoot5. was hard en scherp en opnieuw voor een groot deel op juridische bezwaren gegrond. Het noodlottige in deze speech was, volgens Piet Schmidt, de vijandige, onverzoenlijke toon. Van Kleffens had al deze dingen kunnen zeggen en hard kunnen zeggen, | |
[pagina 841]
| |
indien hij slechts geëindigd zou zijn met een duidelijke uitspraak omtrent mogelijke verzoening, waardoor de mogelijkheid van toenadering open zou zijn gebleven. Geen enkele aanduiding van spijtigheid over deze gang van zaken viel evenwel in zijn speech te bespeuren. Verder schreef Piet Schmidt in vijf punten uitvoerig over een onderhoud van drie uur, dat hij met Sjahrir c.s. had gehad. Inhet eerste punt van zijn samenvatting geeft hij het wantrouwen van Sjahrir tegen Van Mook en Spoor weer. Salim drukte het verschil tussen Van Mook en mij uit als tussen een hoog ambtenaar en iemand, die politieke verantwoordelijkheid draagt. Ook uit dit gesprek is duidelijk gebleken dat de republiek haar vertrouwen in de commissie-generaal, Van Poll daarbij zeker inbegrepen, niet heeft verloren. Met betrekking tot Linggadjati zei Sjahrir, dat dit voor hem de beste oplossing voor het Indonesische volk was. Hij geloofde dat ook nu nog, maar voegde er aan toe dat de mogelijkheid om tot die basis terug te keren veel geringer was geworden. Hij kwam ook weer op het punt van de troepenzendingen en beweerde, dat, indien er 5 000 man zou zijn teruggekeerd in plaats van bijgekomen, dit zijn positie tegenover zijn mensen tot een volstrekt andere zou hebben gemaakt. Verder heeft Piet Schmidt Sjahrir trachten te overtuigen van de noodzakelijkheid voor de P.v.d.A. om, zelfs bij het uitbreken van het conflict, in de regering te zijn gebleven, omdat er anders een conservatieve groepering zou zijn ontstaan, waarbij de actie geleidelijk in een koloniale oorlog zou zijn overgegaan. Internationaal zou er in dat geval weinig directe hulp voor Indonesië mogelijk zijn geweest. Noch de Sovjet-Unie, noch Australië, noch India, dat zelf diep in de moeilijkheden zit, noch Engeland of Frankrijk, die beiden op koloniaal gebied nog heel wat te verliezen hebben, zouden in dat geval hulp aan Indonesië kunnen of willen verlenen. Blijft alleen de Ver. Staten, maar de tendens op het huidige State department is in toenemende mate conservatief en het is in geen geval aan te nemen, dat de Amerikaanse regering de Indonesische politiek gewapenderhand zal steunen in een conflict met Nederland. Nu geloof ik toch, dat Piet hier bij zijn beschouwingen mogelijke verdere actie van de Veiligheidsraad te zeer buiten beschouwing laat en ook het effect van een boycot onderschat. Bovendien zal een conservatief bewind in Nederland bij een voortgezette actie ogenblikkelijk de Nederlandse arbeiders in het geweer roepen. Toch was Sjahrir het volgens | |
[pagina 842]
| |
Piet met deze beschrijving wel eens, die tot teneur had dat wij toch weer met elkander moeten trachten tot een accoord te komen. Over de manier, waarop dat zou moeten gebeuren, had ik daarna met Koos Vorrink een gesprek. Hij bleek aanvankelijk over te hellen naar een delegatie, die zou bestaan uit een mengsel van commissie-generaal en diplomatieke vertegenwoordigers. Ik heb hem zachtkens aangeduid, dat ik in dat opzicht niet tot elke positie bereid was. Toen ik er op wees, dat ik de laatste maand in een situatie had verkeerd, waarbij ik geen invloed meer had op de gang van zakenGa naar voetnoot1., kwam hij met het waarschijnlijk klinkende verwijt, dat het in de periode daarvoor, toen deze invloed wel bestond, toch was uitgedraaid op deze situatie. Het was mij dus kennelijk ook niet gelukt dat te voorkomen en ik zou de mislukking dus zelf mede hebben ingeleid. Verder proefde hij er blijkbaar een neiging in om onafhankelijk van de regering te opereren. Dat is natuurlijk het gewone verwijt, dat mij achter mijn rug om geregeld wordt gemaakt. Ik heb hem toen duidelijk laten voelen, dat ik de moeilijkheid in de situatie in Amerika zie in het verschil tussen van Kleffens en mij. Indien er wezenlijk moet worden onderhandeld met de republiek, dan heb ik het vermoeden, dat, indien men aan Van Kleffens de leiding daarvan zou opdragen, deze zou verlopen in dezelfde stijl als waarin hij in de laatste dagen in Lake Success heeft geopereerd. Misschien een bruikbare stijl bij een zakelijke onderhandeling, maar naar mijn stellige overtuiging in dit politiek probleem, waarvan de vertrouwenscrisis de grondslag is, volstrekt onbruikbaar om het vertrouwen te herwinnen. Trouwens, ik heb hem later in dit gesprek gezegd, dat ik er niets van geloof dat het nuttig zou zijn deze onderhandelingen te beginnen of te voeren in Amerika. Men zal ter plaatse moeten zijn, ook om de internationale commissies aan de hand van feiten behoorlijk te kunnen voorlichten. Dit is een wezenlijk belang voor Nederland. Hoe dichter men de onderhandelingen voert in de buurt van de concrete republiek, die faalt, en hoe verder af van het internationale centrum, waar het idee ‘Republiek’ ten troon is verheven, des te beter voor Nederland. Ik heb hem echter wel duidelijk gezegd, dat ik de grootste moeilijkheden voorzie in de huidige situatie in Batavia. In de sfeer, zoals die daar thans bestaat, zie ik geen mogelijkheid meer voor mijzelf om daar nuttig werkzaam te zijn, tenzij door de regering be- | |
[pagina 843]
| |
kleed met voldoende gezag. De oude constructie, zoals Van Mook die zelf heeft voorgesteldGa naar voetnoot1., lijkt mij in dit opzicht hanteerbaar. Zou men daarbij dan aan het verlangen van Van Mook tegemoet komen en hem eens een maand of vier met verlof sturen, dan zou dat aan de hele zaak misschien ook ten goede komen. Intussen twijfel ik zelf in de laatste dagen ernstig aan de mogelijkheid voor mij om nog naar Batavia terug te keren. Mijn gezondheid, d.w.z. mijn hart, is er in dit jaar niet op vooruit gegaan en ik zou in dit opzicht voor een vrij moeilijke beslissing staan. Gisteren heeft de ministerraad 's morgens, achter op de middag en daarna 's avonds weer, vergaderd. Nadat Koos Vorrink mij gisteren om zeven uur aan de telefoon zei, dat het er niet prettig uitzag, omdat Beel nog in twijfel verkeerde en dus de toestand onzeker was, belde ik vanmorgen Lieftinck op, die mij zei dat alles doodrustig was en dat er besloten was volgens de lijnen van de Veiligheidsraad te opereren. Wel was hij upset over een verklaring, die Koos Vorrink gisteren had afgegeven, naar aanleiding van de beslissingen van de Veiligheidsraad, die naar zijn mening veel te positief was in de afwijzing van verdere militaire actie, een verklaring, die hij waarschijnlijk heeft gegeven als antwoord op een opmerking van een zegsman van de R.V.D. in Batavia, dat men nu aan het centrum van verzet maar een einde moest maken. Als ik het goed heb begrepen, heeft deze man, dus waarschijnlijk Teunis of Ozinga zelf, dit in nog wat scherper termen gezegd. Het is natuurlijk juist, dat, wanneer Koos het omgekeerde zegt, dit de K.V.P. prikkelt. Overigens moet men er altijd mee rekenen, dat het partijbestuur ook nog een partij achter zich heeft, die men zo goed mogelijk moet leiden. Nadat er nu al een paar keer duidelijk is gesteld in een officiële mededeling van het partijbestuur, dat de mogelijkheid tot verdere actie niet uitgesloten wordt geacht, is het helemaal niet zo gek, wanneer als tegengif de partijvoorzitter ook eens een andere stem laat horen.Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 844]
| |
gadering, omdat eerst Jonkman en daarna Lieftinck zeer langdradige uiteenzettingen hielden, die blijkbaar geen van tweeën veel hout sneden. 's Middags had Beel de zaak goed geprepareerd en in de avondvergadering kwamen de verschillende punten achtereenvolgens aan de orde. In de eerste plaats is besloten om inderdaad te opereren langs de lijn, die de Veiligheidsraad heeft uitgezet. Nederland zal België aanwijzen en men hoopt dan dat, als de republiek Australië zal hebben aangewezen, deze beide landen de Verenigde Staten als derde land zullen nemen. Daarop bestaat een vrij behoorlijke kans. Verder was het belangrijkste, dat men Van Mook uitnodigt om naar Nederland te komen. Overigens is Beel nu weer waarnemend minister van overzeese gebiedsdelen, omdat Jonkman voor de tweede keer ernstig ziek is, zodat men met zijn vervanging zal moeten rekenen. Beel stelt zich nu voor dat hij binnenlandse zaken zal afstaan aan Matser, de burgemeester van Arnhem, om waarschijnlijk in de toekomst mee op overzeese gebiedsdelen te blijven zitten. Indertijd in Batavia, toen het er om ging om Romme op overzeese gebiedsdelen buiten de deur te houden, heb ik hem dit plan in die geest aanbevolen, dat ik meende, dat hij voor Romme niet uit de weg behoefde te gaanGa naar voetnoot1.. Bij de situatie, zoals die thans is ontstaan, d.w.z. na 20 Juli, denk ik daar anders over. Wij moeten nu overzeese gebiedsdelen voor de Partij van de Arbeid behouden en daarvoor een figuur kiezen, die in de partij beter is gequalificeerd dan met Jonkman het geval is. | |
Zaterdag 13 September 1947Door een langere rustpauze tussen het dicteren verandert dit verslag enigszins van karakter en worden het veel meer dan vroeger indrukken achteraf. Het spreekt vanzelf, dat de afgelopen veertien dagen vooral zijn beheerst door het bezoek van Van Mook. Op Dinsdag, 2 September, kwam hij op Schiphol aan, waarvoor hij op Vrijdag 29 Augustus de uitnodiging van de regering had ontvangen. Hij was vergezeld van Abdulkadir en Ozinga. Het was duidelijk, dat hij bij aankomst in een uitstekend humeur was en niet de indruk maakte van de man, die op het matje was geroepen. Ik kreeg meer het idee, dat hij het gevoel had toch in laatste instantie het slagveld te beheersen. Tegen- | |
[pagina 845]
| |
over de pers was hij bepaald geestig en zeer correct. Ik had het gevoel, dat deze ontmoeting op de pers een goede indruk maakte. Woensdag zijn de eerste conferenties geweest tussen Van Mook en van het Kabinet alleen, naar ik meen Beel, Drees, Van Boetzelaer en Van Royen. Veel resultaat heb ik daarvan niet gehoord. Diezelfde Woensdag had ik 's middags na afloop van de bovengenoemde conferentie een gesprek van ruim een uur met Van Royen. Ik vond hem in voortreffelijke conditie en gaf hem het afschrift mee van een lange brief van negen kantjes, die ik tevoren aan hem had geschrevenGa naar voetnoot1., doch die hem niet meer had bereikt. Ik vertelde hem de hoofdinhoud daarvan en iets over de strijd in de maanden Juni en Juli in Batavia gevoerd. Hij bracht mij opnieuw onder de indruk van de onontkoombaarheid van het samenwerken met de internationale machten, hoe onaangenaam dit in sommige opzichten ook was. In aansluiting daaraan vertelde ik hem van onze plannen in April om Amerika zo sterk mogelijk voor dit geval te interesserenGa naar voetnoot2.. Ik kwam er nogmaals toe om ook tegenover hem uitdrukking te geven aan mijn gedachte, dat Nederland in de buitenlandse politiek ten slotte toch aan de Angelsaksische kant staat en dat wij, door een gezicht te trekken alsof dit niet zo is, de mogelijkheid om de voordelen van deze keuze te incasseren iedere keer weer missen. Er vloeide ten aanzien van het Indonesische vraagstuk de gedachtengang uit voort, dat het noodzakelijk zou zijn om Van Mook naar Amerika te sturen en hem aan de Amerikaanse regering te laten zeggen, dat wij de keuze hebben tussen het op twee manieren verwekken van een chaos, nl. abandonneren van Java en Sumatra, met levensgevaar voor tienduizenden en de volstrekte zekerheid van een economische chaos, die millioenen Indonesiërs de hongerdood zal brengen, of de internationale chaos, doordat Nederland eerst de resoluties van de Veiligheidsraad frustreert en daarna tracht de republiek militair neer te slaan. De daarop volgende sancties zal Nederland niet kunnen weerstaan en dezelfde chaos zal het einde zijn. Indien Amerika een van deze wegen wenst, dan behoeven zij geen vinger uit te steken. Acht Amerika echter om politieke redenen een dergelijke chaos ongewenst, dan zal het noodzakelijk zijn dat aan Nederland hulp wordt geboden en wel op twee wijzen, nl. in de eerste plaats, doordat Amerika bereid is als derde in de driemogendheden-commissie, | |
[pagina 846]
| |
ingevolge de Amerikaanse resolutie in de Veiligheidsraad, op te treden, en in de tweede plaats, dat men ons door financiële hulp in staat stelt meer geduld uit te oefenen dan de vorige maal het geval was. Van Royen was zeer verheugd dat ik met deze kijk kwam, want het was geheel in overeenstemming met zijn eigen gedachten. Ook hij toch deelde het standpunt dat het zeer onwaarschijnlijk is, dat Nederland er nog zonder internationale hulp, dus alleen met de republiek samen, uit kan komen.
Donderdag 4 September 1947, was er ministerraadGa naar voetnoot1., waarvoor ook de commissie-generaal was uitgenodigd, evenals Van Royen. Van Mook begon daarin met een lange uiteenzetting over de ontwikkeling van de toestand tijdens de laatste maanden, die de strekking had aan te tonen dat de non-coöperatieve elementen aan invloed hadden gewonnen. Mijn indruk achteraf is, dat hij daarvan de meeste schuld aan de republiek gaf, hoewel hij toch ook wel de weifelende houding van Nederland in deze beschouwing betrok. Het was verder wel duidelijk, dat het betoog van Van Royen van de vorige dag al enige indruk op hem had gemaakt en hij met zijn conclusie inzake de vernietiging van Djocja heel wat minder positief was dan in de telegrammen. Toch was dat in eerste termijn nog noodzakelijk, meende hij. Na hem kwam Van Royen aan het woord, die een uiterst strak en sterk betoog hield over de behandeling in de Veiligheidsraad en er de nadruk op legde, dat de stemming daar tegenover ons later beter was geworden dan aanvankelijk het geval was geweest. Dat kwam voor een gedeelte, omdat men toch het gevoel had gekregen dat Nederland b.v. inzake het niet-toelaten van Oost-Indonesië eigenlijk onfatsoenlijk was behandeld. Ook het niet-verlenen van het woord aan Van Kleffens onmiddellijk na de rede van SjahrirGa naar voetnoot2. vond men achteraf blijkbaar toch te bar. Vandaar, dat men later probeerde het weer een beetje goed te maken. Verder heeft ook het niet al te handig manoeuvreren van de Russen een stuk in ons voordeel gewerkt. Helaas kwamen de mérites van de zaak zelve pas in de derde plaats als argument voor de enigszins mildere houding. Van Royen | |
[pagina 847]
| |
heeft in uiterst duidelijke termen te kennen gegeven, dat het frustreren van de Veiligheidsraad zeer felle maatregelen tegen ons ten gevolge zal hebben en dat niet aan te nemen is, dat dan iemand een vinger te onzen gunste zal uitsteken. Van Mook had hier natuurlijk niet veel van terug. Er ontstond op een ogenblik een vrij felle discussie tussen Van Mook en Van Royen, toen de eerste het wilde doen voorkomen alsof onze delegatie in Lake Success niet krachtig genoeg was opgetreden. Het kwam er zo ongeveer op neer, dat men wat meer met de vuist op de tafel had moeten slaan. Toen deed Van Royen dat in de ministerraad bijna letterlijk met zijn antwoord en gaf met grote felheid te kennen, dat, indien Nederland dat zou hebben gedaan, wij elke sympathie zeker helemaal zouden hebben verspeeld. Het was voor mij duidelijk dat Van Mook min of meer mokkend de Veiligheidsraad aanvaardt en daarbij dan als mentale reserve voor zichzelf de gedachte hanteert, dat het in Lake Success ook anders gespeeld had kunnen worden. Natuurlijk is dat laatste juist, maar ik ben niet geneigd om te geloven dat dat anders dan een kwalijk succes zou hebben gehad. Van Kleffens is tegenover de republiek heus scherp genoeg geweest en eigenlijk vrijwel onverzoenlijk. De critiek van mensen als Piet SchmidtGa naar voetnoot1. en merkwaardigerwijze ook van iemand als Jhr. De Graeff, de oud-gouverneur-generaal, waarmee ik de vorige Woensdag een lang gesprek heb gehad, is dat Van Kleffens te onverzoenlijk is geweest. Hij had de dingen hard kunnen zeggen, maar daarnaast had toch niet de toon mogen ontbreken dat wij deze gang van zaken uitermate betreuren en hopen weer met de republiek aan één tafel te komen. Ik geloof dan ook, dat Van Mook hier vierkant ongelijk had. Bovendien was het volkomen duidelijk, dat hij het tegen Van Royen in de ministerraad glansrijk aflegde en het was dan ook geen wonder, dat er later aan het eind bij het trekken van de conclusies eigenlijk niemand was, ook Van Mook niet, die het gaan naar Djocja nog bepleitte. Alvorens Van Royen zijn uiteenzetting besloot, zei hij, dat hij niet wilde volstaan met te zeggen wat er niet moest gebeuren, maar ook een bijdrage in positieve zin wilde leveren. Toen kwam hij met het voorstel, dat wij de vorige dag samen hadden besproken, nl. om Van Mook naar Amerika te zenden met de uiteenzetting, die ik hierboven al heb gegevenGa naar voetnoot2.. Op dit punt viel Van Mook, zoals ik ver- | |
[pagina 848]
| |
wachten kon, Van Royen hartelijk bij. Dat lag trouwens helemaal in zijn eigen lijn van denken in de periode Maart-April, toen hij onmiddellijk na de ondertekening zelfs met republikeinen samen naar Amerika wilde gaan. Van Royen had nog de opmerking gemaakt, dat hierin het opgeven van een stuk souvereiniteit lag besloten, maar ook dat werd door Van Mook, naar mijn gevoel op goede gronden, bestreden. Het is niet in strijd met onze souvereiniteit hulp te vragen of aangeboden hulp te aanvaarden. De hoofdzaak is daarbij echter naar mijn eigen overtuiging, dat het initiatief aan onze kant ligt en wij minstens uit volle overtuiging meespelen en niet tegenspartelen. Het is duidelijk, dat de meerderheid van het Nederlandse volk tegenspartelt en dat geeft het souvereiniteitsprobleem een heel ander aspect. Aan het eind van de vergadering maakte Beel de opmerking, dat wij het over één punt in elk geval allen eens waren, nl. de wenselijkheid dat Van Mook zo snel mogelijk naar Amerika zou gaan. Ik vond dat niet onaardig, omdat de ministerraad nu aanvaardde wat hij in April heeft geweigerdGa naar voetnoot1.. Typerend voor de hele situatie was echter, dat na de vergadering Van Royen naar mij toe kwam met de opmerking, dat ik natuurlijk best begreep, dat het niet zijn bedoeling was om plagiaat te plegen op mijn ideeën, maar dat hij mijn naam als auteur van het Amerika-voorstel had weggelaten, omdat hij daarmede de kans op aanneming alleen maar verhoogde, terwijl hij zeker wist dat het ook mij meer om de zakelijke dan om de persoonlijke kant ging. Natuurlijk had hij met dit laatste volkomen gelijk en moet ik, evenals Logemann een jaar geleden, aanvaarden dat er een slijtage-proces plaats vindt, dat, naar mate de stormachtigheid der omstandigheden toeneemt, sterker wordt. Naast Van Mook ben ik nu de enige man, die gedurende twee volle jaren op een of andere plaats verantwoordelijkheid voor de wereld inzake het Indonesische probleem heeft gedragen. Het is duidelijk, dat dit te lang is. De opmerking van Van Royen is daarvan de demonstratie. Na Van Royen kwam er een uiteenzetting van Abdulkadir, die ik niet erg sterk vond. Het was uitsluitend het intern Nederlands-Indische gezichtspunt en ik moet eerlijk zeggen, dat het mij pijn deed dit te horen uiteenzetten door deze Javaanse edelman. Het moge dan al waar zijn, maar ik hoor dat liever uit de mond van Van Mook dan uit die van Abdulkadir. Ik beschouw het als een grote | |
[pagina 849]
| |
fout van Van Mook, dat Abdulkadir door zijn benoeming tot RecombaGa naar voetnoot1. van West-Java voor de toekomst volmaakt is versleten. Het was oneindig veel beter geweest, indien hij rustig aan de kant was gaan staan. Na Abdulkadir kreeg ik het woord. Ik deed dit aan de hand van een notaatje, dat Piet Sanders, naar aanleiding van een gesprek tussen hem en mij, had opgesteld. Als centrale gedachte in dat betoog stelde ik dat ons onveranderd doel nog altijd was de sanering van de republiek. (Merkwaardig is hoe snel termen worden overgenomen: vandaag is dat woord ‘sanering’ gemeen goed geworden.) Verder kostte het mij geen moeite om te betogen dat de militaire actie deze sanering niet heeft gebracht en het tegendeel eigenlijk een feit is geworden. Daarna bestreed ik, dat deze sanering wel met zekerheid zou zijn te verwachten, indien wij geheel Java zouden bezetten. Het logische gevolg daarvan is aan de ene kant, dat de republiek zou zijn weggevaagd en aan de andere kant, dat hevige repercussies, zowel nationaal als internationaal, het aan de z.g. goedwillende elementen in de republiek niet gemakkelijk zouden maken om met de Nederlands-Indische regering te gaan samenwerken. Daarna kwam het betoog, dat er voor ons maar één oplossing is, nl. te proberen weer on speaking terms te komen met de republiek en wel met dezelfde mensen, waarmee wij tevoren hebben gesproken en waarin ook internationaal de republiek is belichaamd: Soekarno, Sjahrir, Setyadjit en ook Sjarifoedin (hoewel ik de laatste naam in de ministerraad, geloof ik, niet heb genoemd). Ik heb in mijn uiteenzetting weggelaten de andere methode, die wel in de nota stond vermeld, nl. die van afwachten. Dat was eigenlijk een beetje jammer, omdat dat een gedachtengang is, die heel sterk bij de K.V.P.-ministers leeft en naar mijn overtuiging op het ogenblik ook de politiek van Van Mook beheerst, in de veronderstelling dat de internationale repercussies tengevolge van wandaden van de republiek straks belangrijk minder zullen zijn, zodat men dan rustig verder zou kunnen voortgaan. De hoofdzaak van het politiek programma, zoals ik dat ontwikkelde, lag eigenlijk in de bestrijding van de uitspraak in de jongste regeringsverklaringGa naar voetnoot2., nl. dat men het bestuur over de nieuw bezette gebieden wil opdragen aan een interim-regering. Ik heb betoogd, dat daar sprake is van een vicieuze cirkel. | |
[pagina 850]
| |
Zolang Nederland dit stelt, is er geen sprake van dat de republiek deel zal willen nemen aan een interimregering en het onder bestuur stellen van ex-republikeinse gebieden van een interimregering, waarin Oost-Indonesië en Borneo de voornaamste exponenten zijn, is voor de republiek nog meer onaanvaardbaar dan tijdelijk onder Nederlands bestuur laten van deze gebieden. Ik vond het van betekenis om daar uitvoerig op in te gaan, omdat ik weet dat er ook onder onze partij-ministers zijn, die in deze richting denken. Ik heb hier tegenover gesteld dat het noodzakelijk is, dat wij verklaren, dat het gebied van de republiek ten gevolge van deze militaire actie onaangetast zal blijven en dat de invoeging van deze bezette gebieden in de republiek hand in hand zal gaan met de opbouw van een politiemacht, die de veiligheid kan verzekeren. Bij het voeren van onderhandelingen zouden wij dienen aan te knopen aan het punt, waarop wij tijdelijk uit elkaar zijn gegaan. Dit komt in feite neer op de brief van 8 JuliGa naar voetnoot1.. Wij zullen de republiek er toe moeten trachten te bewegen opnieuw te aanvaarden hetgeen op 8 Juli was aangenomen, hoewel ik er direct heb bijgevoegd dat ik dat op zichzelf al moeilijk genoeg vind. Verder heb ik ook het betoog van Van Royen nog eens onderstreept, uitgaande van mijn reeds vroeger uitgesproken stelling, dat wij het samen niet hebben klaargespeeld en nu beslist op internationale hulp zijn aangewezenGa naar voetnoot2.. Ik heb dat niet volledig genoeg in deze inleiding uitgewerkt. Immers, ik had bij de doelstelling der sanering duidelijk laten uitkomen dat het ging om het uitpeilen van de laag, waarmee wij opniew zouden willen en moeten werken, uit de huidige extremistische overheersing. Later, in zijn antwoord kwam Van Mook op dit punt terug en bestreed mijn betoog alleen door de opmerking, dat hij het, gezien de ervaring, onwaarschijnlijk achtte dat dit proces zou gelukken. Wij zouden bij onderhandeling weer opnieuw komen te staan voor de situatie, dat de delegatie iets aanvaardt en de achterban in Djocja dit verwerpt. Jammer genoeg heb ik daarop in de ministerraad zelf later geen antwoord gegeven, dat duidelijk genoeg was. Zaterdagmorgen, voor zijn vertrek naar Amerika, heb ik daar over nog wel een uitvoerig telefonisch gesprek gehad met Van Mook en hem toen uiteengezet, dat de waarde van buitenlandse hulp en | |
[pagina 851]
| |
in het bijzonder van Amerika er juist in lag, dat, indien onder voorzitterschap van de drie-mogendheden-commissie, Nederlandse en republikeinse delegaties tot een afspraak komen, het voor Djocja onmogelijk is om dan eenvoudig neen te zeggen. De internationale hulp is juist noodzakelijk om dit uitpellingsproces mogelijk te maken. Ik geef Van Mook toe, dat wij het samen niet kunnen. Ten aanzien van het orde en rust-vraagstuk heb ik mij in dit betoog vrijwel aangesloten bij de laatste voorstellen van Van Mook van 15 Juli en opgemerkt, dat wij thans in de nieuw bezette gebieden de mogelijkheid hebben om dit in practijk te brengen, op voorwaarde dat wij in uitzicht stellen dat deze gebieden later weer in de republiek zullen worden ingevoegd. Ga naar voetnoot1. Ten aanzien van het bestuur in Batavia heb ik nog een korte opmerking gemaakt, nl. dat het aanbeveling verdiende in Batavia één orgaan te hebben, in plaats van twee, dus niet meer naast elkaar de landvoogd en de commissie-generaal. Ik bepleitte in aansluiting daaraan het collegiale bestuur, zoals Van Mook vroeger reeds heeft voorgesteldGa naar voetnoot2., maar dan enigszins anders dan hij had bedoeld, nl. zo, dat deze commissarissen-generaal ook inderdaad de facto deel hebben aan het algemeen bestuur. Merkwaardig was, dat in de verdere discussie Van Mook eigenlijk de enige was, die op dit betoog van mij reageerde. Dat leek op zichzelf vrij onbevredigend. Toch geloof ik, dat daar wel een verklaring voor was, nl. dat het probleem Djocja in de geest van de mensen centraal staat en dat zij aan al het verdere, dat ik daar stelde, in wezen nog niet toe zijn. Een felle reactie ontstond echter ook niet, hoewel hetgeen ik opmerkte rechtstreeks inging tegen allerlei gevoelens, die er leven. Moet ik daaruit de conclusie trekken, dat de commissie-generaal reeds zo ver beneden de horizon van de meeste ministers is gezakt, dat hetgeen uit onze hoek komt geen ernstige overweging meer verdient? Ik geloof, dat ook dat onjuist is. Mijn eerste verklaring is waarschijnlijk de beste. Aan het eind van de ministerraad stelde Beel vast, dat er een paar punten waren, waarover vaste conclusies konden worden getrokken, nl. dat Van Mook naar Amerika moest gaan en dat wij op dit ogenblik bereid moesten zijn om de ontwikkeling af te wachten, zoals die was geworden na de resoluties van de Veiligheidsraad, d.w.z. voort- | |
[pagina 852]
| |
gezette militaire actie voorlopig achterwege te laten. Hierop kwam ook van de zijde van Van Mook geen tegenspraak en het kwam mij voor, dat hij bereid is de uitgezette koers met dezelfde energie te vervolgen, als waarmee hij de maand Augustus is afgestevend op de bezetting van Djocja. Evenwel kreeg ik uit latere berichten uit Batavia de indruk, dat men daar over het algemeen aftreden van Van Mook verwachtte, indien hij geen volmacht zou krijgen om geheel Java te bezetten. Het is in deze ministerraad wel duidelijk geworden, dat deze veronderstelling beslist verkeerd is. Is Van Mook dus alleen maar een opportunist, die aan zijn zetel kleeft? Dit is een taxatie van deze figuur, die nergens op lijkt. Men kan het ook zo stellen, dat hij de mogelijkheden van het ogenblik uitstekend weet te schatten en bereid is dienovereenkomstig te handelen. De hoofdvraag blijft dan of het oorspronkelijke doel onveranderd in zijn geest blijft leven, zodat hij te vergelijken is met een zeiler, die op een kanaal tegen wind in laveert, maar dezelfde hoofdrichting en hetzelfde einddoel in de gaten blijft houden. Het is duidelijk, dat hij zijn schip niet tegen de wal heeft willen laten lopen en nu bereid is over een andere boeg te varen. Morgen komt hij terug uit Amerika en het is van de grootste betekenis te weten, welke ervaringen hij daar heeft opgedaan. Ik acht deze voor de Nederlandse politiek in Indonesië, zoal niet beslissend, dan toch van het allergrootste belang. | |
Zondag 14 September 1947Vanmorgen kwam het bericht door de radio, dat Van Mook zijn terugkeer heeft uitgesteld, ten einde gelegenheid te hebben voor overleg met de Australische minister van buitenlandse zaken Evatt. Dit is waarschijnlijk zeker het uitstel van de terugkeer waard, omdat Australië het door de republiek aangewezen land van de drie-mogendheden-commissie is geworden, dat, te zamen met het door ons aangewezen België, het derde land zal moeten kiezen. Australië is ons tot heden slecht gezind. Misschien dat een openhartig gesprek tussen Van Mook en Evatt hierop enige gunstige invloed kan hebben Nu schijnt Van Mook Woensdagmorgen terug te keren en dus wel langer uit Batavia weg te kunnen blijven dan aanvankelijk werd vermoed. | |
[pagina 853]
| |
Maandag 15 September 1947Een afzonderlijke beschouwing wil ik nog wijden aan de situatie binnen de Partij van de Arbeid. Uit een brief, die ik vanmorgen van mijn vrouw kreeg, lees ik verzuchtingen naar aanleiding van mijn eerste rapporten naar Batavia, dat het schijnbaar alles partijpolitiek is en dat het de vraag is of Indonesië daarbij nog mee speelt. Deze indruk wekt het hele geval naar buiten blijkbaar wel vaker. De strijd om het behoud van het Kabinet en de daarmee gepaard gaande worsteling tussen K.V.P. en ons, is voor een buitenstaander blijkbaar alleen partijpolitiek. In werkelijkheid wordt onze houding geheel bepaald door het Indonesische probleem. Wij hebben nu eenmaal een andere opvatting omtrent de te volgen politiek dan de K.V.P. en geloven dat de onze de enige is, welke tot voor Nederland draaglijke resultaten kan voeren. Ik ben hierin door het magistrale artikel van Kraemer in het Septembernummer van WendingGa naar voetnoot1. weer uitermate versterkt. Nu spreekt het dus vanzelf, dat wij proberen de invloed, die de Partij van de Arbeid op de Nederlandse politiek in Indonesië kan uitoefenen, niet eerder uit te schakelen dan op het ogenblik, dat men er volstrekt geen perspectief meer in ziet. Het besluit van 20 Juli is een fout geweest. Weglopen op dat ogenblik had echter naar ons inzicht van toen alleen ten gevolge kunnen hebben dat het vechten volstrekt onvermijdelijk zou zijn. Nu deze slag eenmaal is gevallen en het gaat om de opbouw van een positieve politiek, die ons hieruit voert, ligt de situatie, althans naar mijn overtuiging, volstrekt anders. De speelruimte, die er voor een draaglijke oplossing bestaat, is vrij gering. Komen wij daar buiten, dan heeft het dragen van verantwoordelijkheid voor de Partij van de Arbeid niet de minste betekenis meer voor de verkrijging van een draaglijk resultaat. Dan is het moment van aftreden onherroepelijk gekomen. Het komt er dus nu op aan het denkbeeld van een positief programma, dat al geruime tijd in de geesten van de leiding der partij rondwaart en waarvoor Logemann en Piet Sanders al vóór mijn terugkeer enkele punten hadden genoteerd, op te stellen en te laten aanvaarden. Het eerste ontwerp voor dit geval heb ik het vorige week-end, toen ik in Noord-Holland was, geschreven. Natuurlijk is het te beschouwen als het resultaat van verschillende voorafgaande besprekingen. Gedachten uit een brief van De Niet aan Jonkman, | |
[pagina 854]
| |
waarvan ik een afschrift kreeg, zijn er ten dele en op enigszins andere wijze in terug te vinden en ook het notaatje van 4 September, dat ik gebruikte in de ministerraad van Donderdag, was er een grondslag voorGa naar voetnoot1.. Toch is de gehele opbouw anders geworden. Het was m.i. noodzakelijk het doel van ons Indonesisch program scherp te stellen. Natuurlijk heb ik daarbij vastgehouden aan de vestiging van de souvereine Verenigde Staten, zoals overeengekomen in het accoord van Linggadjati. Ik heb er echter aan toegevoegd een verwijzing naar de toelichting daarop van de commissie-generaalGa naar voetnoot2.. Ik distantieer de partij dus duidelijk van de motie Romme-Van der Goes van NatersGa naar voetnoot3.. In de tweede plaats de noodzakelijkheid van principiële aanvaarding van de door de Veiligheidsraad aangeboden internationale medewerking. Immers, daarin liggen de waarborgen voor de mogelijkheid tot werkelijke sanering van de republiek. In de tweede paragraaf een aantal constateringen, die als uitgangspunten voor de rest dienen: het mislukken van de beperkte militaire actie, als middel om de sanering van de republiek te bereiken en als middel om een onhoudbare toestand in een houdbare te veranderen. Ten slotte loopt deze paragraaf uit op drie mogelijkheden, nl. a doorvechten met wilsoplegging aan de republiek, b aanvaarden van de internationale medewerking en c afwachten. In de volgende paragraaf worden deze mogelijkheden nader beschouwd, waarbij wordt aangetoond dat afwachten neerkomt op werken in de richting van voortgezette militaire actie, aangezien er geen heil van te verwachten is, althans niet met de zekerheid, zoals die door velen wordt gesteld. Dan volgen de beide voornaamste paragrafen, nl. eerst één, waarin gezegd wordt wat de regering moet verklaren en doen, alvorens met de republiek weer ‘on speaking terms’ te kunnen komen, en in de tweede wordt een aantal grondslagen voor de toekomstige onderhandelingen gegeven. De beide laatste paragrafen geven dan ten slotte een poging aan om onder internationale medewerking weer te beginnen, waar wij op 8 Juli de zaak hebben laten liggenGa naar voetnoot4., daarbij de republiek op enkele punten duidelijke genoegdoening gevend. In de eerste plaats | |
[pagina 855]
| |
de voorbereiding van de buitenlandse betrekkingen, ook gedurende de overgangsperiode, in de tweede plaats de vestiging van de souvereine Verenigde Staten uiterlijk 1 Juli 1949 en verschuiving van deze datum alleen onder goedkeuring van de drie-landen-commissie. Dit ontwerp heb ik op Dinsdag 9 September eerst besproken met Logemann en Sanders. Logemann heeft toen de redactie van de beide laatste paragrafen nog eens onder handen genomen en ik die van de andere. Donderdagmiddag, 11 September, is dit ontwerp besproken met Van der Goes, Vorrink, Joekes en Logemann en goedgekeurd, na enkele voorstellen tot redactiewijziging van Joekes. In deze bespreking heb ik duidelijk gesteld, dat naar mijn stellige overtuiging dit programma voor de Partij van de Arbeid het uiterste behoort te zijn. Indien de partijministers dit niet in deze vorm zouden aanvaarden, dan zal dit voor mij de reden zijn om mijn functie neer te leggen. Vorrink voegde hier echter aan toe, dat in dat geval naar zijn mening een breuk tussen de partij en de ministers onvermijdelijk zou zijn. Ook hij staat tegenover dit program op dezelfde wijze. Van der Goes meende nog dat hij met dit program zou moeten gaan werken bij Beel. Ik verwacht daar echter niet het minste heil van en kon dat op een vrij prettige manier de nek omdraaien door de mededeling, dat ik aan Beel reeds had verteld, dat ik met een positief programma bezig was, waarop Beel mij had gevraagd om, zo gauw dat klaar was, daar met hem over te spreken. Ik merkte toen tegen Van der Goes op dat ik dat kon doen als commissaris-generaal, zodat er dan ook geen sprake van was dat uit de partij-hoek vandaan invloed op de regering werd uitgeoefend, d.w.z. de bevoegdheden van parlement en Kabinet niet uit elkaar werden gehouden. In deze bespreking heb ik ook het personeelsprobleen aan de orde gesteld. In een zuiver particulier gesprek met een van mijn kinderen over mijn eigen toekomst was ik ten slotte gekomen tot de gedachte, dat het, hoe het verder ook loopt, niet wenselijk is dat ik persoonlijk langer bestuursverantwoordelijkheid blijf dragen. Naast Van Mook ben ik degene, die met de Indonesische politiek regelrecht het langst is gemoeid geweest. Beel is wel twee jaar minister, maar er is toch geen sterveling, die hem gedurende het eerste jaar voor de Indonesische politiek verantwoordelijk zal stellen. In de publieke opinie waren dat Logemann, Van Mook en ondergetekende. Logemann is nu bij wijze van spreken een jaar in quarantaine geweest en Van Mook neemt in wezen een heel andere positie in, omdat hij niet ge- | |
[pagina 856]
| |
bonden is aan enige politieke partij in Nederland. Van het partijpolitieke gezichtspunt uit, ben ik dus degene, die het langste geexposeerd is geweest. Daarom is aftreden op dit ogenblik voor mij een begrijpelijk gebaar. Een volgend punt, waarover gediscussieerd moet worden, is de positie van Jonkman. Nu Witteman benoemd is tot minister van binnenlandse zaken, dreigt het gevaar dat Beel zich voorstelt Jonkman zodanig te assisteren, dat deze de zaak kan volhouden. Een erger propositie, waarover op het ogenblik ook wordt gemompeld, is, dat Beel overzeese gebiedsdelen zou nemen en Jonkman minister zonder portefeuille voor de hervorming van het Koninkrijk zou worden. Gelukkig was bij deze bespreking al direct bekend, dat Drees deze figuur niet aanvaardt. Daarmee is deze wel van de baan. Het eerstgenoemde blijft dan echter dreigen. In de bespreking heb ik gesteld, dat ik op het ogenblik, vanuit het gezichtspunt van het belang van Indonesië en gelet op hetgeen een politieke mogelijkheid is, als het beste beschouw dat Logemann in een collegiaal bestuur naar Batavia gaat, dus in mijn plaats als commissaris-generaal optreedt, Joekes op overzeese gebiedsdelen Jonkman vervangt en ondergetekende de Indonesische politiek in de Kamer behandelt. Daarbij zou dan de voorwaarde zijn, dat er een uitermate nauw samenspel tussen deze mensen zal ontstaan. Ik heb er op gewezen dat mijn terugtreden in de partij als een nederlaag zal worden gevoeld, die alleen maar aanvaardbaar kan worden gemaakt door de vervanging van mij door Logemann. Gebeurt dat laatste niet, dan zal men dat als de zoveelste capitulatie van de P.v.d.A. voor de Katholieken interpreteren. Koos Vorrink was het met deze zienswijze gelukkig eens. | |
Zaterdag 20 September 1947Het programma-zelf, zoals ik dat aan de club heb aangeboden, leverde geen al te grote moeilijkheden op. Ik had de indruk dat Joekes, buiten Logemann dan natuurlijk, de enige was, die het serieus had bestudeerd. Uit de aard der zaak had hij dit gedaan van het gezichtspunt van de Nederlandse lezer uit, zodat ook bij hem de neiging bestond, die ik in de latere bespreking met de ministers nog veel sterker terugvond, om deze tekst als wat te republikeins ingesteld te beschouwen. Van de uitgangspunten voor de onderhandelingen vond hij b.v. dat het punt j betreffende het staken van alle vijandelijke overheidspropaganda, dat ik als laatste punt had gesteld, | |
[pagina 857]
| |
eigenlijk vooraf hoorde te gaan aan de door mij in het begin van punt 6 geplaatste bereidverklaring om de troepensterkte met 25 % te verminderen. Natuurlijk is deze gedachtengang wel te volgen, maar toch kon ik niet verder teruggaan dan te verklaren, dat alle maatregelen in punt 6 genoemd als één geheel moeten worden beschouwd en dat de volgorde van opsomming onverschillig is. Zo waren er nog een aantal punten, die er toe leidden om aan de paragrafen met voorstellen een speciale toelichting te doen voorafgaan, opdat de betekenis van een en ander duidelijk zou zijn. Immers, ook moest tot uitdrukking komen, dat deze voorstellen zouden worden gedaan in de veronderstelling, dat beide partijen tot onderhandelen bereid zouden zijn. Op Zaterdagavond van de 13e ging ik eten bij Samkalden en had met hem ook nog een gesprek over dit stuk, dat wij samen doorliepen. Het had, behoudens een paar kleine correcties, ook zijn instemming, maar hij was in het bijzonder geïnteresseerd in de betekenis van dit stuk. Zijn vrees was, dat men van regeringszijde weinig neiging zou vertonen zich hierop vast te leggen. De fractie zou daarom dit stuk moeten aanvaarden en er dan ook inderdaad vóór gaan staan. Dat laatste bleek wel nodig op de bespreking, die wij Maandag 15 September om half vier over deze zaak hadden met de ministers Drees, Vos en Neher, in gezelschap van het viertal. Drees en ik vonden elkaar op deze bespreking blijkbaar niet al te best en ik voelde mij duidelijk geprikkeld door het feit, dat Drees inderdaad probeerde zijn handen compleet vrij te houden. Er achter zit natuurlijk in wezen, dat hij aan de republiek niet gelooft en de verhalen van Van Mook hebben hem daarin natuurlijk versterkt. Hij kan zich dus blijkbaar niet indenken in de mentaliteit van mensen, die menen dat wij het ook in de huidige omstandigheden buiten de republiek om niet kunnen klaarspelen. Hij kan zich eenvoudig niet voorstellen, dat wij toch weer het republikeinse gezag zullen moeten herstellen over de gebieden, die wij thans hebben bezet. Het uitspreken van dat feit prikkelt hem tot tegenspraak. Over dit punt en het herstel van de politie hebben wij lang zitten praten, zonder dat het eigenlijk tot een andere conclusie leidde dan dat ik de punten over de veiligheidsorganisatie en het herstel van het republikeins bewind in volgorde zou omdraaien: het laatstgenoemde staat dus nu het laatste. Verder wilde Drees het begrip republikeinse politie niet aanvaarden en stelde daarvoor geregeld federale politie in de plaats. | |
[pagina 858]
| |
Het was eigenlijk niet goed mogelijk hem aan het verstand te brengen, dat de deelstaten onmogelijk kunnen afzien van het gebruik van een eigen politiemacht. Ik heb dit in de definitieve tekst nu in het midden gelaten door te spreken over Indonesische politie, die desgevraagd met onze bijstand wordt opgetuigd. Het derde punt van verschil lag in de vorming van de interimregering. Het is nu eenmaal een feit, dat de uitspraak in de regeringsverklaring van begin AugustusGa naar voetnoot1., dat de nieuw-bezette gebieden onder bestuur van de interim-regering zullen worden gebracht, afkomstig is van Drees. Het is dus wat moeilijk hem daarvan nu afstand te laten doen. Logemann viel mij daarin voortreffelijk bij en betoogde ook dat er geen sprake van kon zijn van de republiek te verwachten, dat deze genoegen zou nemen met het bestuur van dit gebied door een interimregering, waarin de republiek zelf geen plaats zou innemen, terwijl deze opzet voor de republiek bovendien een afdoende beletsel zou zijn om er in plaats te nemen. Ook over dit punt kwamen wij niet tot een uitspraak en Drees bracht het niet verder dan te zeggen dat hij er geen bezwaar tegen had, indien later bij de onderhandelingen zou blijken dat het noodzakelijk was op dit punt alsnog toe te geven. Ik heb hem er echter op gewezen, dat de laatste paragraaf van dit stuk de strekking had om de onderhandelingsdelegaties aan te duiden, welke oplossing door de Nederlandse regering wordt aanvaard. De moeilijkheid is voor Drees waarschijnlijk, dat hij te mijnen aanzien het gevoel heeft, dat ik in te sterke mate geneigd ben het definitieve plan in eens op de tafel te leggen. Dat stempelt mij dan volgens Beel - en ook in gedachten bij Drees - tot een slecht onderhandelaar. Ik heb eigenlijk vergeten er op te wijzen, dat de methode van de nota van 27 Mei in de practijk geen andere is. Immers, ook daar hebben wij gesteld hoe wij het verlangen en in de verdere besprekingen heeft de regering daarvan ook niet afgeweken. Die methode lijkt mij de juiste, maar in besprekingen als deze schemert dan telkens om de hoek, dat de mensen zich de gewone methode van het tawarren voor de geest halen. Aan het slot, tegen zes uur, moesten wij er mee ophouden, maar ik had het gevoel dat er eerlijk gezegd niet erg veel was bereikt. Aan het begin had ik duidelijk gesteld, dat de betekenis van dit stuk niet was, dat de partij dit als het ware aan de K.V.P. zou opleg- | |
[pagina 859]
| |
gen, maar dat het voor ons toch noodzakelijk was te weten of de ministers bereid waren de strijd voor dit programma te voeren. Verder had het voor mij persoonlijk de betekenis, dat, indien ik die zekerheid niet had, ik geen verdere verantwoordelijkheid in ambtelijk verband zou kunnen aanvaarden. In een lang telefoongesprek, dat ik een paar dagen later met Koos Vorrink had, merkte hij op dat ik in deze vergadering tegenover Drees niet erg gelukkig was geweest, omdat ik irriterend had gewerkt door met mijn mandaat te zwaaien. Ik geloof, dat dat gedeeltelijk wel juist is, maar aan de andere kant is de methode van Drees ook buitengewoon prikkelend, omdat hij in een dergelijke bespreking niet ronduit vertelt dat het noodzakelijk is, dat hij zijn handen enigszins vrijhoudt, maar dat hij tegenover ons de punten zelf zakelijk bestrijdt en zich dus min of meer op de stoel van Beel plaatst. Bij het uiteengaan van de vergadering, die in de kamer van Drees plaats vond, zei hij tegen Logemann dat wij er wel om moesten denken, dat hij tegen ons lastig was, maar dat hij dat voor Beel minstens evenzeer was. Dat kan wel waar zijn, maar toch is in zulk een bespreking een al te ministeriële instelling en een te grote angst om zich te binden verkeerd, althans zij maakt de samenwerking tussen ministers en politieke leiding niet gemakkelijker.
Woensdag kwam Van Mook uit Amerika terug en haalde ik hem 's morgens om 9 uur van Schiphol af. Donderdagmorgen was er ministerraad, waaraan ook Van Poll en ik deelnamen en, waarin hij verslag uitbracht van zijn Amerikaanse reis. De bespreking met Marshall en Lovett was goed verlopen. Een aanduiding voor de stemming kan men vinden in het totaal ontbreken van enig verwijt over het voeren van de militaire actie. De heren hebben dat als een feit aanvaard, zonder er over na te kaarten. Het belangrijkste resultaat van het gesprek was wel, dat Amerika zich bereid verklaarde, zij het ook na enige aandrang van de zijde van Van Mook en Van Kleffens, om het lidmaatschap van de drie-mogendheden-commissie te aanvaarden. Met betrekking tot de financiële hulp zijn geen positieve resultaten verkregen. Alleen heeft Marshall verzekerd, dat, indien de zaak eenmaal weer enigszins op gang komt, er zonder twijfel Amerikaanse hulp bij het verkrijgen van credieten van de Wereldbank en ook particulier crediet zal worden gegeven. Het merkwaardigste punt van discussie in deze vergadering ontstond over de opmerking van Marshall, dat Nederland het de Ameri- | |
[pagina 860]
| |
kaanse regering zeer veel gemakkelijker zou maken door aan het begin van de komende procedure te verklaren, dat men de conclusies van de drie-mogendheden-commissie zou aanvaarden. Van Mook ondersteunde deze gedachte, waarmee de arbitrage - zij het ook vrijwillig - wordt aanvaard. Natuurlijk vond dit in de ministerraad bestrijding. Van Maarseveen had bezwaren, maar ook Drees en Beel. Er werden allerlei formules voorgesteld, maar terecht merkte Van Mook op, dat men beter niets kan zeggen dan een of andere formule hanteren, waarin toch weer slagen om de arm worden gehouden. Zijn voorstel om te zeggen, dat wij de uitspraak als richtlijn voor ons handelen zullen beschouwen, achtte men te zeer identiek met de aanvaarding van de arbitrage-formule dan dat men zou mogen verwachten, dat een andere uitleg daarvan niet als kwade trouw zou kunnen worden opgevat. Ten slotte werd aangenomen dat men een formule zou hanteren, ook in de regeringsverklaring, ongeveer gelijkend op een voorstel, dat Beel deed, nl. zeggen, dat men groot vertrouwen had in de arbeid van de drie-mogendheden-commissie en dat Nederland er niet aan twijfelt dat het resultaat daarvan de oplossing van de moeilijkheden kan brengen. Ook het gesprek met Evatt, de Australische minister van buitenlandse zaken, was bevredigend verlopen. Australië heeft in de gaten, dat het min of meer tussen twee stoelen terecht is gekomen: het heeft in de practijk zo pro-Russisch gespeeld, dat de andere partij de bezwaren daartegen duidelijk laat voelen, terwijl de Russische groep Australië toch niet aanvaardt. Misschien heeft dit feit enige invloed gehad op de houding van Evatt tegenover Van Mook. Aanvankelijk wilde hij Engeland als derde mogendheid, maar Van Mook wist hem er van te overtuigen dat de drie-landen-commissie dan te sterk een zaak van het British Empire zou worden, hetgeen ook Engeland niet welkom zou zijn. Op het laatst hield hij nog de schijn op door te zeggen dat hij er Engeland nog over wilde raadplegen, maar het was duidelijk dat de beslissing bij hem al was gevallen, zoals ook het latere verloop heeft geleerd. Inmiddels is Amerika uitgenodigd en heeft het aangenomen. In het bijzonder werd nog in het geding gebracht de kwestie van de interimregeringGa naar voetnoot1., waarnaar ik Van Mook uitdrukkelijk heb gevraagd. Ik begreep natuurlijk wel, dat hij hieraan zou vasthouden. Toch was het mogelijk een onderscheid geproduceerd te krijgen | |
[pagina 861]
| |
tussen de interimregering, zoals die in de nota van 27 Mei was bedoeld, en het geval, dat Van Mook wilde maken met vertegenwoordigers van Oost-Indonesië, West-Java, enz. Ook Vos drukte heel sterk in deze richting, maar, hoewel Van Mook enigszins toegaf, eindigde hij toch met de opmerking dat hij zijn handen vrij wilde houden. Het is dus duidelijk, dat de regering hem in dit opzicht geen beperking heeft opgelegd, zij het ook dat er van de kant van het Kabinet geen grote tegenspraak tegen mijn standpunt werd geproduceerd. Ik vond, dat deze ministerraad niet erg veel opleverde en Van Mook kon niet anders dan de indruk overhouden dat hij op alle fronten had gewonnen, zij het dan dat de hoofdopzet van zijn reis, nl. de kwestie van de bezetting van Djocja, was mislukt. Ik vind het echter een merkwaardig psychologisch verschijnsel, dat hij wat in wezen een grote nederlaag is uiterst gemakkelijk heeft verwerkt en de reis naar Amerika met de daarop aansluitende discussies in de ministerraad hem ten slotte toch het gevoel van de sterkste in het spel zullen hebben gegeven. Daar komt natuurlijk bij, dat hij duidelijk het besef kon hebben dat zijn positie op dit moment in geen enkel opzicht ook maar enigermate wordt bedreigd. | |
7 October 1947Er is in de laatste dagen van mijn dagboek niets terecht gekomen. Het is merkwaardig hoe de vreemde rommelige sleur van het leven in Holland mij er van terug houdt. Het is het mengsel van onbelangrijkheid en in geconcentreerde vorm toch zeer verspreide daden, die verband houden met heel het gebeuren in Indonesië, dat mij blijkbaar toch niet sterk genoeg meer pakt om mij er geregeld op te concentreren. Mijn vrouw is weer thuis, de problemen van mijn persoonlijk leven en de vermenging met de sterker naar voren tredende luchtkarteringsproblematiek, geeft weer die eigenaardige verscheurdheid van mijn vroeger bestaan, die mij blijkbaar belet om rustig van tijd tot tijd mijn gedachten te formuleren. Toch wil ik dat blijven proberen en wil er nog eens over peinzen of het dan in deze vorm zal worden voortgezet.
Vrijdagavond, 19 Sept., had ik om 5.30 een gesprek met Van Mook over de luchtkartering. Dat gesprek was natuurlijk betrekkelijk eenvoudig. De Amerikanen hebben gevraagd om de Archipel te mogen | |
[pagina 862]
| |
fotograferen, met uitzondering van Java, Sumatra en Madoera. Zij doen dit met de z.g. trimetrogooncamera in schalen, die van het midden naar de kant van de strook variëren van 1: 40000 tot 1: 200000. De Britten deden in 1945/46 heel Java, de kleine Soenda-eilanden en het zuidelijk gedeelte van Sumatra op de schaal 1: 40000, uitsluitend verticaalGa naar voetnoot1.. Thans vragen ook zij voor Celebes en Borneo en de rest van Sumatra een vergunning. Tegen de Amerikanen hebben wij al ja gezegd en Verstelle heeft in Tokio een vrijwel definitief contract in het hoofdkwartier van generaal Mac Arthur besproken. Nu gaat het er echter om Britten en Amerikanen samen te brengen onder onze leiding. De regering stelt voor om dit min of meer onder mijn leiding te coördineren. Ik kan dat wel aanvaarden en vind het voor mijzelf een prettig soort werk. Ik zou dan nu naar Washington moeten gaan om de Amerikaanse regering er toe te brengen met de Britse te co-ordineren en daarna naar het hoofdkwartier van Mac Arthur in Tokio moeten doorreizen. Van Mook achtte dit ook de beste oplossing en was het met buitenlandse zaken en mij geheel eens, dat wij bij deze besprekingen met de Amerikanen voorop dienden te stellen, dat wij hun werk in ieder geval zouden aanvaarden en dus ook de overeenkomst met hen zullen ondertekenen, onafhankelijk van de vraag of deze coördinatie al dan niet tot stand zou komen. Politiek haalde dit gesprek met Van Mook niet veel uit. Ik had duidelijk het gevoel, dat hij het niet de moeite waard vond, omdat hij al wel wist dat wij niet in Batavia zouden terugkeren. Zonder enige twijfel had Beel dit reeds met hem besproken. Trouwens ook bij het afscheid van Van Mook op Zondag, 21 September, 's middags om vijf uur op Schiphol bleek mij dat uit alles. Toen ik hem vroeg mijn vrouw van mij te groeten, zei hij, dat hij vertrouwde, dat zij nu gauw zou weten aan welke kant van de aardbol zij moest zitten. Uit van die kleine gebaren bij die gelegenheid bleek mij nog weer eens, hoe sterk Van Mook Beel had ingepakt en dat deze laatste zich ook in de waardering van Van Mook kennelijk prettig voelde. Dat ik mij daarin niet al te zeer had vergist, bleek mij later uit een mededeling van mijn vrouw, tegen wie hij in het gesprek na zijn terugkeer in Batavia op Dinsdag, 23 September, met grote nadruk verklaarde, dat hij voor Beel de grootste bewondering had en dat de K.V.P., nu zij verantwoordelijkheid kreeg te dragen, er politiek al beter in | |
[pagina 863]
| |
groeide. Dat gesprek, dat speelde op Woensdag 24 September, de dag voor haar vertrek, was van dien aard, dat mijn vrouw, toen Van Mook zijn voornemen te kennen gaf haar Donderdagmorgen op Kemajoran uit te willen wuiven, verklaarde dat liever niet te hebben. Een oprecht gemeende, maar, naar ik vrees, niet zeer tactvolle uitlating van een vrouw, die onder de gang van zaken bitter heeft geleden. Met deze uitlating kom ik tegelijkertijd aan de afwikkeling van het instituut commissie-generaal. Op Dinsdag, 23 September, zou de lang verwachte regeringsverklaring door Beel in de Kamer worden afgelegd. Het was mij allang duidelijk, dat de commissie-generaal had te verdwijnenGa naar voetnoot1.. |
|