Het dagboek van Schermerhorn
(1970)–W. Schermerhorn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 603]
| ||||
V Naar de militaire actieVrijdag 13 Juni 1947, 16.15 uurWanneer ik zeg thans in de moeilijkste en pijnlijkste situatie te verkeren, waarin ik mij in de afgelopen jaren heb bevonden, dan is dat niet overdreven. Immers, het is volkomen duidelijk dat het aantal mensen, dat niet zijn toevlucht wil nemen tot militaire actie tegen de republiek, in Batavia, voor zover wij daarmee in contact komen, op tien vingers valt af te tellen. Gisteravond, op de receptie van Plesman, ontdekte Sanders de zevendeGa naar voetnoot1., nl. Bosman, de tweede man van de B.P.M, in dit land. In de omgeving van Van Mook is er niemand meer en het feit, dat men in een bespreking als die van gisteravond uitermate verontwaardigd was, toen ik constateerde dat het hele gezelschap eigenlijk is omgezwaaid, duidt voldoende aan hoe de zaak eigenlijk ligt. Verboeket, die in alles his master's voice is, toonde zich het meest de figuur van de beledigde rechtvaardigheid en ook Van Mook zei, dat hij tegen deze uitlating van mij de grootst mogelijke bezwaren had. Immers, wij hadden ook tijdens de aanwezigheid van de ministers over deze mogelijkheid gesproken en er was toch militaire bereidheid gebleken, ook al in April, en deze was tot heden immers gehandhaafd. Als ik er dan op wijs, dat er toen toch van een besluit geen sprake was, dat er alleen met de mogelijkheid werd gerekend en dat er nu blijkbaar met geen andere mogelijkheid meer te rekenen valt, dan doet men het voorkomen alsof het antwoord van de republiek als een novum wordt beschouwd, dat de laatste hoop op een redelijk samengaan met ons de bodem heeft ingeslagen. Na onze aankomst had ik eerst een gesprek met Sanders en Samkalden, waaruit het mij duidelijk werd dat in de laatste dagen een volstrekte tegenstelling tussen hen en de club van Van Mook was ontstaan en dat Van Mook ook constant vergaderde met zijn eigen mensen, zonder hen er bij te halen. Er is een zeer sterke tegenstelling | ||||
[pagina 604]
| ||||
ontstaan, die, naar ik vrees, niet constructief heeft gewerkt op de geesten van mensen als Koets c.s. Toen ik gisteravond tegen De Villeneuve de opmerking maakte, dat onze mannen het standpunt van de vergadering van vijf uur bepaald niet deelden, antwoordde hij dat dit te verklaren was door het feit, dat zij in het gemeenschappelijk secretariaat regelmatig contact van zeer vriendschappelijke aard onderhielden met hun Indonesische collega's. Het kan hem niet verwonderd hebben, dat ik daarop antwoordde dat het dan uiterst jammer is, dat dit contact niet op een veel breder vlak plaats vindt, zowel naar onze eigen kant als naar de Indonesische. Sanders en Samkalden wezen op een memorandum van Van Mook, waarvan zij opmerkten dat de eerste alinea door een volstrekt koloniale geest was ingegeven. Zó sterk zie ik dat niet. Wanneer hij zegt, dat het antwoord van de republiekGa naar voetnoot1. in feite de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van Nederland en Indonesië voor de opbouw van de Verenigde Staten van Indonesië en de rehabilitatie van het land verwerpt, dan bestaat het verschil met de koloniale mentaliteit m.i. daarin, dat deze laatste de verantwoordelijkheid alleen op Nederland legt. Dichter benadert hij het verschil, wanneer hij er op wijst, dat aanvaarding van het antwoord geen enkele zekerheid zal bieden voor de positie dergenen, die in overheidsdienst of particulier bedrijf werkzaam zijn of zijn geweest. Hier kom ik dichter bij de moeilijkheden, omdat de eindtoestand ten slotte zo zal zijn, dat de verantwoordelijkheid inderdaad ligt bij de regering van de souvereine Verenigde Staten van Indonesië, zij het ook dat in art. 10 van LinggadjatiGa naar voetnoot2. bepaalde eisen zijn gesteld, waaraan deze regering moet voldoen. Tot heden is er echter geen sprake van de vaststelling van enige supra-souvereine macht, die de nakoming daarvan van Nederlandse zijde kan afdwingen. Hier raakt men natuurlijk de kern van de moeilijkheid, omdat daarmede de consequente opheffing van de koloniale status en van de volstrekt aan Nederland gelijkwaardige positie van Indonesië is gegeven. Hoe het ook zij, het oordeel over deze nota en een rustige overdenking van dit betoog mijnerzijds toont hoe scherp de tegenstelling wel ligt. Om half twaalf kwam Van Mook en met hem heb ik tot bij half een gepraat. Hiermee plofte ik midden in de moeilijkheid. Van Mook heeft voor het antwoord geen goed woord over en meent, dat hieruit | ||||
[pagina 605]
| ||||
duidelijker blijkt dan waaruit dan ook, dat de republiek, althans de daarin overheersende stroming, de samenwerking met ons in wezen niet wil. Op de essentiële punten, waaruit deze zou moeten blijken, wijst zij die volstrekt af. Van Mook staat op het standpunt, dat er met de republiek verder niet te onderhandelen valt. Het was in dit gesprek volkomen duidelijk, dat onze standpunten voorlopig vrij ver uit elkaar liggen. Ik heb hem gezegd dat het in Nederland zo eenvoudig niet ligt en dat het Aneta-telegram omtrent de houding van de Partij van de Arbeid, waarin zou worden verklaard dat deze in een onverhoopt onvermijdelijke situatie ook een strakker optreden van de regering-Beel zou steunen, onjuist is en op fantasie moet berusten. Wij kwamen in het eerste gesprek natuurlijk tot geen conclusie en spraken af, dat er 's middags om vijf uur een vergadering zou zijn met alle medewerkers van Van Mook en onze eigen staf. Deze vond plaats en gaf precies hetzelfde beeld. Idenburg begon en noemde de inleiding van het republikeinse antwoord kortweg vlegelachtig. Ik moet toegeven, dat daarin waarheid schuilt. De volstrekt eenzijdige beschuldiging in termen, die nog heel wat krasser zijn dan die in onze nota voorkomen, terwijl de republikeinse delegatie heel goed weet hoe het geval Modjokerto door ons wordt ge-interpreteerd, had beter geheel achterwege kunnen blijven. Het ware heel wat gelukkiger geweest, indien men zich had beperkt tot het constateren der verhouding van vijandschap, met alle daaruit voortvloeiende daden over en weer. Zo is het helaas door de republiek niet gesteld, doch men heeft in vrij misselijke bewoordingen geprobeerd zichzelf aan de wereld als blanke engelen te presenteren en alle schuld voor de narigheid op ons af te schuiven. De conclusie van Idenburg, evenals die van alle andere sprekers, dat de destructieve krachten in de republiek het pleit hebben gewonnen, leidde tot de uitspraak dat er daarom ten principale van de uitvoering van Linggadjati in een waarachtige samenwerking niet veel terecht kan komen. Een element, dat Dr. v.d. Velde, die ook aanwezig was, heeft geïntroduceerd, was het feit, dat er twee telegrammen zijn onderschept, één voor Batavia en één voor Medan, waarin Djocja mededeelt, zij het ook in enigszins verschillende bewoordingen, dat dit antwoord van de republiek om internationale redenen weliswaar bevestigend luidt, maar dat de bedoeling een afwijzing is. Zoiets is toch wel schokkend. Weliswaar schuilt hier altijd de moeilijkheid van de betrouwbaarheid van zulk een interceptie, omdat, zoals ik ook in | ||||
[pagina 606]
| ||||
de vergadering heb gezegd, in tijden van hoogspanning als deze een Ambonnese radiotelegrafist misschien tot elke stunt bereid is. Het feit echter, dat er twee telegrammen op verschillende plaatsen zijn opgevangen van gelijke strekking, verhoogt de betrouwbaarheid. Ik meen, dat vooral in internationaal opzicht dergelijke intercepties van betekenis zijn. Terecht werd echter door Idenburg opgemerkt, dat men nooit weet welke de verantwoordelijkheid van de afzender is en dat ten slotte het buitenland natuurlijk ook in staat is om te zeggen, dat wij dit gefantaseerd hebben. Verder kwam in deze bespreking echter ook ter tafel, dat allerlei goedwillende Indonesiërs op het ogenblik schoon genoeg hebben van de republiek. Soewandi treedt af als minister van onderwijs, eenvoudig omdat hij geen enkel vertrouwen meer heeft in de zaak. Moelia, president-curator van de Indonesische Universiteit, zou op het standpunt staan dat er nu maar een eind aan moet worden gemaakt en dat een militaire actie de enige oplossing is. Abdulkadir stond op hetzelfde standpunt. Hij meent dat het aantal intellectuelen, dat overtuigd raakt van de verwording en desintegratie, stijgende is, en dat ditzelfde verschijnsel ook die halsstarrige afwijzing van onze bijstand en samenwerking ten gevolge heeft. Juist deze mensen wensen niet, dat wij naast hen komen te staan, omdat zij dan per se van hun plaats zullen moeten verdwijnen bij de eerste de beste rationalisatie van het ambtelijk apparaat. Het feit, dat een man als Sjarifoedin er in moet toestemmen om Boeng TomoGa naar voetnoot1., de beruchte leider van de irreguliere troepen bij Soerabaja, te benoemen tot lt.-generaal, moet men toch ook beschouwen als een teken van verwording, in plaats van consolidatie. Zo ging het van het ene verhaal op het andere en merkwaardig was, dat niemand meer een goed woord voor de republiek over had. Op het laatst, tegen zeven uur, heb ik nog een poging gedaan toteen analyse, waarin ik echter ben blijven steken, doordat ik weggeroepen werd voor een telefoon met Koos Vorrink. In deze analyse kwam ik daardoor niet veel verder dan te betogen, dat de verhouding tussen beide volkeren onder de ban was blijven liggen van het feit, dat wij er niet in waren geslaagd de verhouding der vijandschap in het algemeen om te zetten in die van 100% welwillendheid. In de aanraking tussen de verschillende instanties waren nog alle gradaties te vinden en gemiddeld kan men zeggen, dat er in het ambtelijk | ||||
[pagina 607]
| ||||
apparaat van onze kant tegenover de republiek zelden van werkelijke welwillendheid sprake was. Veel instanties hebben geen gelegenheid ongebruikt gelaten om de republiek op kleinigheden dwars te zitten. Of het nu ging om het transport van autobanden naar Djocja of om de begeleiding van TRI-mensen bij de laatste evacuatietrein, of de behandeling van zaken met de PasoendanGa naar voetnoot1., of het incident met het vliegtuig van de Britse consul-generaal, die verleden week op verzoek van onze eigen regering naar Djocja ging, het is alles hetzelfde: het gevoel, dat iedere aan de republiek onwelgevallige daad goed is in de ogen van Nederland. Het grote probleem is, hoe wij daar doorheen breken. Ik had echt het gevoel, dat dit betoog weinig bijval vond en dat in de geesten van de aanwezigen veel meer de betoogtrant van de R.V.D. van de laatste paar weken, die op een uiterst kleinzielige manier geregeld bezig is de republiek in gebreke te stellen, het geestelijk eigendom van de aanwezigen was. Tot een discussie kwam het niet, doordat ik verdween. | ||||
23.30 uurHet gesprek gisteravond met Koos Vorrink was niet erg bemoedigend. Ik vroeg hem in de eerste plaats of er sprake was van een besluit van de Partij van de Arbeid, zoals Aneta vermelddeGa naar voetnoot2.. Ik las het hem voor en hij wist nergens van. Dit is dus volstrekte fantasie. Verder vroeg ik hoe het antwoord van de republiek in onze kringen was gevallen. Hierop antwoordde hij: Logemann staat hier naast mij en meent dat 80% wel aannemelijk is, maar 20% is een vrij misselijke afwijzing. In elk geval, zo voegde hij er aan toe, is het geen grondslag om daarop te gaan schieten. Ik antwoordde hem toen, dat hier in Batavia de verhouding in dit verband ongeveer 1 op 99 was. Hij maakte zich zeer ongerust over het feit, dat ik de mogelijkheid opperde, dat er misschien twee verschillende adviezen zouden komen, omdat de standpunten van Van Mook en van mij voorlopig onverenigbaar waren. Koos achtte dit catastrophaal en drong er op aan, dat wij zouden proberen het ergens op eens te wordenGa naar voetnoot3.. | ||||
[pagina 608]
| ||||
Daarna was er een cocktail-party van de K.N.I.L.M. ter ere van de aanwezigheid van Plesman. Deze leverde politiek niet zo vreselijk veel op dan alleen dat aan het eind er van een kleine kring bij elkaar was: Van Mook, De Villeneuve, Koets en ondergetekende, waarin ik mededeling deed van dat telefoongesprek als beeld van de moeilijkheden, zoals ik die in Nederland op dit moment zag liggen. Er werd mij opnieuw door alle drie de heren bezworen, dat het standpunt van Logemann onjuist zou zijn en De Villeneuve merkte op, dat Van Mook aanvankelijk zijn eigen opinie had verzwegen en men daardoor eigenlijk min of meer onafhankelijk van elkander tot vergelijkbare standpunten was gekomen. Dat moge dan al waar zijn, ik heb in een gesprek met Koets vanavond, waar ik nog op terug kom, toch wel ontdekt dat het niet overal zo rechtlijnig ligt als in de besprekingen van gisteren het geval scheen te zijn. Koets zei trouwens, dat, indien ik hier een paar dagen zou zijn en alles eens grondig zou hebben onderzocht, ik tot dezelfde conclusie zou komen. Inderdaad zeg ik nu vanavond, dat ik het wel waarschijnlijk acht dat, indien de heren niet meer het gevoel hebben, dat zij mij onderste boven moeten praten of ik moet proberen het hen te doen, ik dan nog de meeste kans heb iets voor den draad te krijgen, dat als eenstemmig advies kan gelden, terwijl de republiek dan nog één keer een kans zou kunnen krijgen.
De dag van vandaag zou gebruikt worden om nog eens nader met enkele mensen te spreken. Sanders had voor mij een afspraak gemaakt met Soekawati en de sultan van PontianakGa naar voetnoot1. voor vanmorgen tien uur. Soekawati bracht twee ministers, nl. de Anak Agoeng en Hamelink, mee, terwijl van onze kant Sanders en Maassen, met Van Poll en mij, en ook Koets aanwezig waren. Soekawati begon na een korte inleiding mijnerzijds te betogen, dat hij de gang van zaken betreurde, omdat er van te voren, noch met Oost-Indonesië, noch met Borneo, overleg was gepleegd over de nota van de commissie-generaalGa naar voetnoot2.. Ik heb hem toen uiteengezet, dat er wel degelijk over het overleg met Oost-Indonesië en Borneo is gesproken, maar dat dit achterwege is gebleven, omdat minister Jonkman in een vergadering | ||||
[pagina 609]
| ||||
de opmerking had gemaakt, dat hij de hoofdpunten betreffende een Federale Raad met beide herenGa naar voetnoot1. zou hebben besproken en daarop de algemene instemming was verkregen. Max ontkende, dat er in Pontianak een woord over gewisseld was en maakte de opmerking, dat hij het prettiger zou vinden, indien de commissie-generaal zou willen erkennen, dat hier een fout was gemaakt, zoals hij dat ook te horen had gekregen van een van de adviseurs van Van Mook. Dit moest slaan op een gesprek met Koets, die ook aanwezig was. Ik heb hem toen gezegd, dat ik er prijs op stelde dit punt met dezelfde scherpte te beantwoorden als waarmee hij het stelde, nl. dat ik voor de commissie-generaal in dit opzicht geen enkele verantwoordelijkheid aanvaardde en dat hij dan zijn verwijten tot minister Jonkman moest richten, terwijl ik aannam dat de nota van de commissie-generaal onmiddellijk aan beide regeringen zou zijn gezonden, met het verzoek om hierover nader advies te mogen ontvangen. Toen bleek, dat dat niet gebeurd was en zij de stukken betrekkelijk laat hadden ontvangen, merkte ik op dat het dan goed was, dat de fout erkend werd door die instantie, welke daarvoor verantwoordelijk was. Verder werd er met betrekking tot de procedure gesteld, dat de regeringen van Oost-Indonesië en West-Borneo een advies zouden uitbrengen, dat tegelijk met het advies van de commissie-generaal zou worden doorgeseind. Ter voorbereiding hiervan zou a.s. Zondagmorgen om tien uur een vergadering worden gehouden met de dan aanwezige ministers van Oost-Indonesië en het dagelijks bestuur van de West Borneo Raad. Daarmee was het procedure-probleem opgelost. Met betrekking tot de materie zelf kan ik kort zijn. Soekawati én de Anak Agoeng én Hamelink stelden het om beurten eigenlijk zo, dat, indien de Nederlandse regering op basis van dit antwoordGa naar voetnoot2. de onderhandelingen zou voortzetten, de regering van Oost-Indonesië niet alleen haar ontslag zou indienen, maar zij dan tevens zou adviseren de zelfstandige negara Oost-Indonesië op te heffen en deze maar direct te maken tot een provincie van de republiek. Immers, men zou dan iedereen een zodanig gevoel van overwinning door de republiek geven, dat niemand bij wijze van spreken nog de moed zou hebben zijn spel op een andere kaart in te zetten dan op die van de republiek. Max trok precies hetzelfde gezicht en meende, dat | ||||
[pagina 610]
| ||||
dan binnen zeer korte tijd ook West-Borneo uit dezelfde overwegingen republikeins zou stemmen, zonder dat de mensen in hun hart republikeins waren. In dit gesprek vertelde Koets van deze mentaliteit ook nog weer een merkwaardig staaltje. Een Indonesiër, waarvan het bekend is dat hij practisch op het standpunt van de Pasoendan staat, heeft, nadat het republikeins bestuur in Buitenzorg is hersteld en de Pasoendan de kous op de kop heeft gekregenGa naar voetnoot1., in Batavia een republikeinse anti-Pasoendanorganisatie opgericht en staat daarvan aan het hoofd. Dat is het algemene politieke verschijnsel, waarmee men in Indonesië heeft te kampen. Zolang de republiek tegenover ons aan de winnende hand is, zal het aantal dergenen, die met of zonder overtuiging met de republiek meespelen, om der wille van hun eigen huid of positie, steeds toenemen. Op Bali ziet men precies hetzelfde. Hoewel Soekawati er practisch zeker van is, dat de grote meerderheid, ook van de intellectuelen, van de Javaanse overheersing niets moet hebben, ontstaat er onder leiding van een enkele figuur een uiterst sterke republikeinse beweging, die regelmatig groeit naar mate het er meer op lijkt, dat de republiek straks toch de baas wordt. Deze heren drongen dus aan op geen enkele vorm van verder onderhandelen. Erger: een militaire actie en de republiek de tanden laten zien, zal zonder twijfel de goede orde in deze beide andere negara's zeer ten goede komen. Van 12 tot een had ik in het gebouw van de Volksraad bezoek van de beide heren Mitcheson en Lambert, consul-generaal en consul van Engeland. Mitcheson kwam in de eerste plaats verslag uitbrengen van zijn reis naar Djocja. Hij had zijn echtgenote meegenomen om er zo weinig mogelijk een officieel karakter aan te geven. Hij had gesproken met Soekarno en Sjahrir en had op dat ogenblik van beiden een zeer redelijke indruk gekregen en de toezegging, dat zij een toestemmend antwoord zouden geven. Mitcheson had van zijn kant gezegd, dat hij niet kwam met de opdracht van de Britse regering om bepaalde meningen te uiten, maar dat, indien Soekarno er prijs op stelde de inzichten van het Foreign Office te leren kennen, hij bereid was die mede te delen. Hierop werd natuurlijk instemmend geantwoord en Mitcheson zou toen hebben gezegd dat de Britse regering de Nederlandse voorstellen volstrekt redelijk achtte en dat, indien de republiek een advies zou wensen, hetgeen inderdaad door | ||||
[pagina 611]
| ||||
Soekarno werd gevraagd, de Britse regering zou adviseren om deze voorstellen te aanvaarden. Het hele gesprek verliep in een prettige en optimistische toon, maar wel liet Soekarno horen, dat hij er niet zeker van was, dat hij zijn volgelingen mee zou kunnen krijgen. Ik vertelde Mitcheson, dat deze opmerking, die hij ook aan Van Mook had doorgegeven, deze laatste aanleiding tot een zeker scepticisme had gegeven, omdat hij geenszins zeker was van de afloop van dit inwendige gevecht in de republiek. Mitcheson legde er dus de nadruk op, dat hij zich door het antwoord zeer teleurgesteld voelde, waarvan de inleiding ook hem bepaald had gegriefd. Hij voelde dat wij voor een grote moeilijkheid stonden en, hoewel hij begon met vast te stellen, dat de instructies van zijn regering luiden om er op aan te dringen in ieder geval een peaceful settlement te bereiken en de Britse regering nooit de oplossing door gewapend optreden zou kunnen aanvaarden, bleek uit de loop van het gesprek duidelijk dat dit voor de beide heren persoonlijk geenszins zo vast stond. Ook zij zagen de mogelijkheid boven de horizon, dat er geen andere oplossing overbleef. Ik heb hun duidelijk gemaakt, dat de economische positie van Nederland niet gedoogt zo lang heen en weer te blijven praten tot wij een resultaat, dat bevredigend is, zullen hebben bereikt. Indien wij niet van buiten af daadwerkelijk worden ondersteund, ook financieel, dan zou het kunnen zijn dat militaire actie voor ons de laatste mogelijkheid biedt. Zij hadden het nog over de wenselijkheid om, indien het onvermijdelijk zou zijn, zulk een actie met zo weinig mogelijk militair geweld gepaard te laten gaan. Men kan de tanks al schietende en met artillerievoorbereiding de demarcatielijn over sturen en men kan het schieten ook uitstellen, totdat het beslist noodzakelijk is. Daarop natuurlijk geantwoord, dat dit op het eerste gezicht inderdaad het beste lijkt, maar dat het de vraag is of daarmee ten slotte geen grote militaire risico's worden gelopen. Het gesprek eindigde met hun vraag, wat zij nu eigenlijk hadden te rapporteren. Ik heb toen geantwoord, dat ik er geen bezwaar tegen had, indien zij aan Bevin zouden laten weten, bij wijze van een soort persoonlijke boodschap van mij, dat, hoewel Bevin weet, dat ik altijd heb gestreden voor een vreedzame oplossing, de houding van de destructieve elementen in de republiek thans zodanig is, dat ik er ook geen raad meer mee weet en ernstig twijfel aan de mogelijkheid om deze zaak nog ten goede te keren, omdat de constructieve elementen in het republikeinse Kabinet het voor de tweede maal hebben afgelegd. | ||||
[pagina 612]
| ||||
De eerste maal was in de tweede helft van April vóór de werkvergadering van 3 MeiGa naar voetnoot1.. Nadat 's middags een telegramGa naar voetnoot2. was opgemaakt, waarin werd aangekondigd, dat het advies aan het Kabinet misschien niet op Zondagavond kon worden verzonden met het oog op het feit, dat er Zondagmorgen met Oost-Indonesië en de West Borneo Raad zal worden vergaderd en een ander telegramGa naar voetnoot3., waarin wij omgaand informaties vragen inzake de stappen van de missie-Van Vredenburch en de resultaten er vanGa naar voetnoot4., had ik van vijf tot zeven een gesprek met Moelia, president-curator der republikeinse universiteit. Deze man, die aanvankelijk, zij het enigszins ter zijde, ook met de republiek heeft meegedaan, ziet daar op het ogenblik de kracht der destructieve elementen al groter worden. De apparaten werken niet en de bezetting van de posten geschiedt meer en meer, in plaats van minder, door ondeskundigen. Men ziet, dat Oost-Indonesië vooruit gaat. Een man als Soewandi treedt als minister van onderwijs terug. Hoewel er in de krant staat, dat alle ministers de laatste Kabinetszitting in Djocja hebben bijgewoond, was Soewandi niet aanwezig, omdat hij met dit antwoord niets te maken wilde hebben. Hij trad dus terug. Toen heeft Sjahrir geprobeerd hem aan de delegatie te verbinden, wetende, dat hij tegenover ons een goede figuur is. Soewandi heeft ook dat geweigerd. Zijn positie is echter zwak, omdat hij niet tot een politieke partij behoort. Moelia meent dat voortgezette onderhandelingen met de republiek volstrekt hopeloos zijn en dat iedere volgende stap de brutalen zal versterken. Hij achtte het een grote fout van Sjahrir en ook van Sjarifoedin, dat zij niet als minister zijn afgetreden. Volgens hem had dit dienen te gebeuren, waardoor de situatie duidelijker en ook voor de toekomst eenvoudiger zou zijn geweest. Een soort militaire afstraffing van de republiek achtte hij onvermijdelijk, ook ter ondersteuning van de positie van mensen als Soewandi en hijzelf. Een typisch verhaal is ook dat van Prof. Soepomo, die enige tijd geleden uit Solo is gekomen. Deze man verwierp zes maanden geleden Linggadjati, omdat het niet ver genoeg ging. Nu is hij dankbaar uit Solo weg te zijn en in Batavia te wonen. In het bijzonder zijn vrouw, die vrij gemakkelijk praat, haatte de Gestapo-omgeving, waarin zij | ||||
[pagina 613]
| ||||
beweerde op ieder woord te moeten passen. In dit verband maakte Moelia ook nog de opmerking, dat het hele verhaal over de vrijheid van spreken enz. volstrekte waanzin is volgens hem en dat er in dit opzicht, zoals hij het letterlijk noemde, alleen bestaat de vrijheid van de dood. Het enige punt, dat hem bij een militaire actie uitermate hoog zat, was wat Nederland daarna zou doen. Ik heb hem de verzekering gegeven, dat wij in ieder geval met die gebieden, die bezet zouden worden, de Linggadjati-politiek zouden doorvoeren. Dat betekent dus, dat wij zo snel mogelijk het bestuur van zulke gebieden in Indonesische handen zouden leggen. Wij kwamen in dat gesprek daarom tot de conclusie, dat men de bezetting zo zou moeten kiezen, dat men gebieden, die als afzonderlijke daerah's zouden kunnen worden bestuurd, zou moeten bezetten, niet groter en liefst ook niet kleiner. Deze gedachtengang leidt b.v. in de eerste plaats tot het gebied Pasoendan. Wel stelde hij vast, dat wij in dat geval de heren van de P.R.P.Ga naar voetnoot1. onmiddellijk het bos in moeten sturen als volstrekt minderwaardige figurenGa naar voetnoot2.. Hij noemde de regent van Tjiandjoer, die hij kende uit de Volksraad, als waarschijnlijk dé figuur in dit geval. Wel is deze man op het ogenblik hoofd van een Pasoendanvereniging in republikeins verband en werkt hij dus republikeins, maar Moelia had goede gronden om te vermoeden dat deze hele organisatie van de Pasoendan in het republikeins gebied in belangrijke mate een camouflage is. Indien men Bandoeng als hoofdstad zou kiezen en een dergelijke man aan het hoofd zou zetten, dan twijfelde hij niet aan de bestuurbaarheid van dit gebied en zouden de Indonesische krachten voor dit bestuur wel naar boven komen. Ten aanzien van Sumatra stelde hij zich op het standpunt dat dit gebied op het ogenblik bepaald niet tot één staat te verenigen is. Ook hier zou men dus een soortgelijke tactiek dienen toe te passen. In dat verband vermeld ik ook nog even een mededeling van Van der Velde, die opmerkte dat iedereen in Medan het als volstrekt normaal beschouwt, dat, na opruiming van het republikeins bestuur op Sumatra, de huidige burgemeester Joesoef rustig burgemeester van | ||||
[pagina 614]
| ||||
Medan zou blijven. Hij twijfelde er geen seconde aan, of deze man zou dat onmiddellijk doen. Het is wel duidelijk, dat dit gesprek met Moelia in sterke mate een bevestiging is van de opvattingen, zoals die zich blijkbaar in de laatste paar weken in de hoofden van de meeste mensen alhier hebben vastgezet. Om dit alles nog eens te toetsen aan de gedachten van een man, die zeker niet lichtvaardig tot een afwijzende houding tegenover de republiek zou komen, vroeg ik vanavond Koets om een tijdje bij mij te komen praten. Wij kregen het toen in de eerste plaats nog eens over het feit, dat ik een sterke verandering van de meningen kon constateren. Vóór ons vertrek naar Nederland, tijdens het verblijf van de ministers, hadden wij de mogelijkheid van militaire actie in het geding gebracht, mede om de ministers er van te doordringen dat de toestand zich in ernstige richting ontwikkelde. Op het ogenblik kon men echter vaststellen, dat iedereen zeer rechtlijnig redeneerde en de beslissing eigenlijk al was gevallen. Koets gaf inderdaad toe, dat er in de laatste tien dagen, zoals hij het noemde, veel denkarbeid was verricht. De missie naar DjocjaGa naar voetnoot1., maar vooral de aard van het antwoord en de verrassing, die daar in zit, in vergelijking tot hetgeen men - en niet op slechte gronden - eigenlijk verwachtte, heeft tot de gedachte geleid dat er met deze republiek niet te werken valt. Dit negatieve oordeel stond ook bij Koets vast, maar bij hem kon men in minder sterke mate dan bij anderen constateren of hij nu aan het nut en aan de goede kansen van een militaire operatie ook inderdaad geloofde. Wij stelden gezamenlijk vast, dat het waarschijnlijk zo is, dat ook in deze revolutie weer iets van de wetmatigheid van iedere revolutie zich voltrekt, nl. dat deze doorslaat naar de extremistische kant. Indien men bedenkt dat Van Hoogstraten en Idenburg in Djocja met Sjarifoedin gesprekken hebben gevoerd over de militaire voorstellen, waarbij hij de gendarmerie voluit accepteerde, verder de grote betekenis van de militaire samenwerking bij de landsverdediging uit zichzelf stelde en daarbij het internationale verband, waarin dit door een nationaal leger in samenwerking met de Nederlanders zou moeten geschieden, duidelijk tekende, en men ziet dan daarna, dat de gendarmerie wordt afgewezen en zelfs geen woord waard wordt gekeurd, dan is er slechts ruimte voor de mogelijkheid, dat óf | ||||
[pagina 615]
| ||||
Sjarifoedin een huichelaar is - hetgeen niemand, die hem kent, gelooft - óf dat Sjarifoedin in dit geval tegenover Soedirman en anderen het onderspit heeft gedolven. Uit dergelijke verschijnselen kan men het vrijwel hopeloze van de toestand afleiden, want voor de resultaten van dit soort gevechten zou men iedere keer weer komen te staan. Bedenkt men dan daarbij, dat elk verder toegeven onzerzijds de brutalen versterkt, dan is het duidelijk dat uit deze gevechten geen enkel redelijk resultaat te voorschijn kan komen. Koets stelde echter terecht, dat hij veel minder zeker was over het heil, dat militaire operaties zouden kunnen brengen, dan anderen. Hij was het daarover met zichzelf nog volstrekt niet eens en in zoverre staan Koets en ondergetekende op het ogenblik heel dicht bij elkaar. Ik ontwikkelde voor hem het plan, dat in de laatste vierentwintig uur bij mij is gerijpt, nl. dat wij de regering hebben te adviseren aan de republiek een aantal categorische en nu werkelijk ultimatieve vragen te stellen. Voor de toelichting kunnen wij de zakelijke verschillen van beide nota's naast elkaar zetten en die doen resulteren in misschien vijf tot tien van dergelijke vragen. Worden die afgewezen, dan zou daaruit moeten voortvloeien, dat de Nederlandse regering met de republiek iedere betrekking verbreekt en haar vrijheid van handelen compleet herneemt. Wij waren het er echter ook over eens dat het knooppunt van de verschillende wegen, die tot het doel moeten voeren, in ieder geval in Washington ligt en dat het daarom voor ons ook nuttig is om te weten hoe Washington heeft gereageerd. Het is in dit geval niet zo hoopgevend, dat men Foote blijkbaar geen instructies heeft gegeven om bij de republiek stappen te doen op dezelfde wijze als Mitcheson dat heeft gedaan. Bij de overweging van de vraag, welke verdere maatregelen er van buitenlandse zijde mogelijk zijn, kwamen wij tot de conclusie dat een openlijke verklaring, zowel van Engeland als van Amerika, over het aanbod van Nederland en een afkeuring van het antwoord van de republiek misschien een volgende stap zou kunnen zijn. Thans is er wel pressie uitgeoefend, maar dat is in de binnenkamer gebeurd en Soekarno en Sjahrir hebben dat aan het Kabinet moeten overbrengen. Een publieke verklaring zal in republikeinse kring zonder twijfel nog wel wat meer indruk maken. Dit zou dan moeten geschieden voor en aleer het antwoord op onze ultimatieve laatste vragen zou kunnen worden verwacht. Dat wij deze vragen nog hebben te stellen, lijkt mij een vanzelfsprekende zaak, omdat, indien ik het mij goed herinner, de Nederlandse re- | ||||
[pagina 616]
| ||||
gering op een vraag van ik meen Amerikaanse zijde officieel heeft laten weten, dat het niet onze bedoeling is om de nota der commissie-generaal en het daarop ontvangen antwoord als laatste woord te beschouwen. Tegen half elf kreeg ik plotseling Logemann aan de telefoon. In overleg met Jonkman belde hij mij op over de verklaring, die de Partij van de Arbeid op de Zaterdag bijeen te komen partijraad wenste te doen aannemen. Hierover was overleg gepleegd met Drees en Jonkman, opdat de partij de regering niet in de wielen zou rijden. Ten einde ook hier geen moeilijkheden te veroorzaken, had Jonkman het goed gevonden om mij het concept voor te lezen. Ik moet zeggen, dat ik met dit telefoongesprek uiterst tevreden ben. Het toont mij in de eerste plaats, dat de weergave van Koos van de mening van Logemann in het telefoongesprek van gisteren niet helemaal juist is. Wel had Logemann gezegd, dat 80% acceptabel zou zijn, maar hij had daaraan toegevoegd dat de andere 20% het geheel volkomen onaanvaardbaar maakte. Dat verandert de zaak aanmerkelijk. In deze resolutie wordt verklaard, dat het antwoord van de republiek ronduit in strijd is met Linggadjati en een figuur schept, die, in tegenstelling tot Linggadjati, grondwetsherziening absoluut noodzakelijk maakt. Daarom is dit antwoord onaanvaardbaar. Verder wordt er aan beide regeringen voorgesteld om in een zeer snel contact te pogen de verschillen te overbruggen, ten einde een uiterste poging te wagen om het door de partij nog altijd niet gewenste militair geweld te voorkomen. Ik kan het ding, zoals het ontworpen is, niet uit mijn hoofd herhalen, maar het is volkomen in overeenstemming met hetgeen ik op het ogenblik in mijn hoofd heb met betrekking tot het stellen van ultimatieve vragen. Ook daarmee was Logemann het volkomen eens. Ik kreeg van hem de indruk, dat ook het Kabinet van ons een advies in deze richting verwacht, ten minste dit zou in overeenstemming zijn met de resolutie, waarmede ook Drees zijn instemming heeft betuigd. Bij de wensen, die worden geuit, was onder punt II herstel van het republikeinse bestuur in Buitenzorg en overplaatsing van de voor het gebeurde mede-verantwoordelijke Nederlandse schuldigenGa naar voetnoot1.. Ik heb voorgesteld dat punt er uit te laten, omdat dit de mensen in Nederland weliswaar hoog zit, maar dat toch ten slotte een detail is, | ||||
[pagina 617]
| ||||
dat men beter kan vervangen door het verlangen naar een zeer strakke personeelspolitiek. Logemann zou dat nog nader overwegenGa naar voetnoot1.. Verder overweegt de partij Frans Goedhart hier heen te sturen op zeer korte termijn om als socialist een uiterste beroep te doen op de republikeinse regering om de weg, die thans ingeslagen is, niet verder te bewandelen. Logemann meende, dat Frans dit uitermate loyaal zou doen. Ik acht het van zeer veel betekenis, dat hij dit doet, omdat wij met dit gebaar tegenover de linkervleugel van onze partij beduidend veel sterker staan dan zonder deze stap. Dit telefoongesprek vond ik uitermate bemoedigend, omdat daaruit bleek dat het verschil tussen Nederland en Batavia belangrijk kleiner was dan ik mij aanvankelijk had gedacht. Ik acht het mogelijk om de andere heren op deze basis tot een gemeenschappelijk advies te brengen. In de loop van het gesprek met Koets kwam, zoals ook reeds eerder het geval is geweest, de gedachte naar voren, dat de figuur van Douwes Dekker, die een persoonlijke vriend van Soekarno is, buitengewoon ongunstig werkt. In de vergadering van gistermiddag had, naar ik meen Idenburg, al opgemerkt, dat hij in sommige tirades Douwes Dekker meende te herkennen. Deze man, die stikvol ressentiment zit, beschouw ik als de kwade geest van Djocja. Het feit, dat deze man ogenblikkelijk na zijn aankomst op Java republikeins minister van staat is gemaakt, is een van die ongelukkige gebaren van de republiek, die in den geest volkomen in strijd zijn met het begrip samenwerking. Het is nu op dit ogenblik 1 uur 's nachts en ik moet zeggen, dat de laatste vierentwintig uur in mijn geest althans belangrijke verheldering heeft gebracht. De gesprekken van deze dag, ook met Sanders en van morgen vroeg nog met Samkalden, hebben hiertoe aanzienlijk bijgedragen. Aan de ene kant het juridisch en feitelijk onaanvaardbaar zijn van deze tegenvoorstellen, aan de andere zijde de noodzakelijkheid van het geven van een laatste kans aan de republiek en daarbij het inroepen van een maximale internationale druk en dan in laatste instantie militaire maatregelen, die de schepping van nieuwe staatkundige eenheden ten doel moeten hebben om daarmee Linggadjati te kunnen uitvoeren, lijkt mij een verkoopbaar geheel. | ||||
[pagina 618]
| ||||
Zaterdag 14 Juni 1947, 15.45 uurVanmorgen een bespreking met Van Mook, Van Poll, Sanders, Samkalden en Maassen. Ik begon met een vrij korte uiteenzetting naar aanleiding van het telefoongesprek met Logemann, waarbij ik constateerde dat de afstand tussen Den Haag en Batavia blijkbaar kleiner was dan ik had vermoed, en daarna leidde ik het ontwerptelegram in, dat Sanders en Samkalden hadden gemaakt en dat vanmorgen tussen 8 en 10 in een bespreking tussen Van Poll, mij en de beide heren was bekeken. Voor wij daar echter over verder gingen, begon Van Mook over de algemene situatie en het verschil in opvatting tussen ons, zoals dat de eerste dag tot uitdrukking was gekomen. Het was natuurlijk eigenlijk een gekke situatie, omdat er een ontwerp-telegram van ons op de tafel lag, waarmee wij allen in wezen instemden en er dus op een curieuze manier is gebleken, dat het verschil tot veel kleinere proporties is gereduceerd dan zulks aanvankelijk het geval leek te zijn. Hij schoot weer uit zijn slof over mijn uiting dat ik het gevoel had, dat de stemming hier betrekkelijk ‘om’ was, terwijl er naar zijn overtuiging niets anders had plaats gevonden dan een ontwikkeling in dezelfde lijn, gebaseerd dan op het antwoord, zoals dat was ontvangen. Ik heb van mijn kant begrip gevraagd voor het feit, dat ik tien dagen in Nederland heb verkeerd te midden van een gedachtengang over een politieke verantwoordelijkheid voor de gehele ontwikkeling, die volstrekt anders ligt en misschien op het ogenblik zwaarder weegt dan de zijne en dat het voor mij volkomen onmogelijk was met de rechtlijnige redeneringen, die overal maar over één ding dachten, nl. militaire actie, zonder meer mee te gaan. Van Mook gaf toen toe, dat dat voor hem ook nog geen vaststaand punt is en dat hij Spoor heeft opgedragen de verschillende commandanten duidelijk te maken, dat de beslissing hierover uitsluitend in Nederland ligt, terwijl hij elk eigenmachtig optreden in dit opzicht op geen enkele manier zal tolereren. Het ging volgens hem op het ogenblik alleen over de vraag, of het antwoord van de republiek bevredigend is of niet en het stond voor hem vast, dat zulks eigenlijk op geen enkel punt het geval was. Daarna ontstond er even een vrij felle woordenwisseling, naar aanleiding van zijn opmerking, dat nu sedert drie dagen in Batavia het gerucht liep dat de Nederlandse regering voor militaire actie was, doch dat Van Mook hiertegen zou zijn. Dit gerucht zou zijn | ||||
[pagina 619]
| ||||
centrum vinden in het kabinet van Spoor, nl. bij de heren Van Lier en Van Nievelt. Ik ontplofte toen min of meer en zei, dat, nu zijn positie in Nederland versterkt en bevestigd is, men ook verwacht dat hij onherroepelijk optreedt tegen dergelijke lieden, waarvan het een ieder duidelijk is, dat die nog nooit anders gedaan hebben dan de regeringspolitiek, en in het bijzonder die van Van Mook, volstrekt dwarsbomen. Hij werd toen ook nijdig en maakte niet helemaal ten onrechte de opmerking, dat Nederland hem een jaar had laten hangen, nu eerst sinds twee dagen zijn positie had bevestigd en er dus voor hem nog geen aanleiding was om verwijten te aanvaarden, dat hij niet sterk genoeg zou optreden. Van Poll merkte op, dat zijn positie eigenlijk toch al bevestigd was tijdens het verblijf van de ministers. Ik heb daarop geantwoord, dat de ministers -. en in het bijzonder Jonkman - er inderdaad wel achter waren gekomen, dat, indien er tot militaire actie zou worden overgegaan, het een stommiteit zou zijn om Van Mook vóór die tijd weg te sturenGa naar voetnoot1.. Daar ging het mij echter niet om. De hoofdzaak is, dat ik meen in Nederland bij een aantal mensen bereikt te hebben, in het bijzonder bij DreesGa naar voetnoot2. en LieftinckGa naar voetnoot3., dat Van Mook niet alleen om dit motief moet blijven zitten, maar hen ook te hebben bijgebracht dat de bezwaren, die zij tegen hem hadden aangevoerd, toch eigenlijk volstrekt ongerechtvaardigd zijn, zodat hun waardering niet alleen in negatief, maar ook in positief opzicht is veranderd. | ||||
Woensdag 18 Juni 1947, 17.15 uurEergisteravond is het ontwerp-antwoord aan de republiekGa naar voetnoot4. en gisteravond ons definitieve adviesGa naar voetnoot5. telegrafisch aan de regering gezonden. Hiermee is dus voor ons de innerlijke strijd om dit resultaat, die geduurd heeft van Donderdag 12 Juni half twaalf af tot Dinsdag 17 Juni om 1 uur, afgesloten en hoewel ik weet, dat Sanders over het resultaat er van nog maar matig tevreden is, moet ik zeggen, dat ik het gevoel heb, dat er in deze vijf dagen ook in deze politieke strijd het mogelijke is bereikt. Dat mogelijke kon niet veel anders zijn dan een ronde afwijzing | ||||
[pagina 620]
| ||||
van het antwoord van de republiek, voorzien van een uitvoerige motivering en daarnaast een advies aan de regering, waarin als mogelijkheden opgenomen zijn de internationale interventie en het met eigen middelen de voorwaarden scheppen, die vervuld moeten worden om een begin te maken met deugdelijke uitvoering van de beginselen van Linggadjati op Java en Sumatra. In ons advies is geen beslissing genomen over de keuze tussen deze beide wegen, omdat wij de mogelijkheden en de consequenties van de eerste methode minder goed kunnen overzien dan de Nederlandse regering, maar het is uit onze beschouwing wel duidelijk, dat wij met de toepassing van deze weg ernstig rekening houden. Het tweede belangrijke element in ons advies is, dat wij menen, dat de republiek nog eens in een soort ultimatum de kans moet krijgen op haar schreden terug te keren en de nota van 27 MeiGa naar voetnoot1. alsnog te aanvaarden. Dit laatste zal noodzakelijk zijn, voor het geval de regering de militaire weg zou kiezen, omdat die van interventie geen perspectieven zou bieden. Ziedaar het resultaat. Na beschrijving van de verdere ontwikkelingsgang in de laatste dagen kom ik nog wel tot enkele slotopmerkingen. Zondagmorgen was de in het vooruitzicht gestelde vergadering met de regering van Oost-Indonesië en het dagelijks bestuur van de West Borneo-RaadGa naar voetnoot2.. Van eerstgenoemde waren aanwezig de president Soekawati en de ministers Anak Agoeng, Hamelink en Tahija; van de tweede, vergezeld van enkele ambtenaren van de West-Kalimantan-Raad, de sultan Hamid Alkadrie en de leden Lim, Mohamad Saleh, Oevaang Oeray en Dr. Kiers. Natuurlijk ontstond er eerst een discussie over het feit, dat de beide colleges niet tevoren waren ingelicht over onze nota. Ik heb in deze vergadering, die genotuleerd werd, maar weggelaten dat Jonkman had geantwoord met de sultan en met de heren in Oost-Indonesië de hoofdpunten van de Federale Raad te hebben besprokenGa naar voetnoot3., omdat dan de sultan een ontkenning had moeten geven en ik dat voor Jonkman wat pijnlijk vond. Ik heb nu opgemerkt dat, met het oog op de spoed, niet alleen zij, maar ook de Nederlandse ministers, behalve Beel en Jonkman, van het document geen kennis hebben gedragen, doch dat wij uitgegaan zijn van de veronderstelling, dat door de samenstelling van | ||||
[pagina 621]
| ||||
de Federale Raad en vooral door de eis van eenstemmigheid en de beslissingsbevoegdheid van de landvoogd de belangen van de beide andere staten als voldoende gewaarborgd zouden kunnen worden geacht. Het bleek mij, dat de heren hierover ten slotte wel gerust waren. Een tweede punt was de vraag van Soekawati hen het eindoordeel van de commissie-generaal mede te delen. Van Mook zou daar wat minder bezwaar tegen hebben gemaakt, maar, aangezien wij een uitdrukkelijk telegramGa naar voetnoot1. hadden ontvangen met het verzoek om geen enkele mededeling te doen over ons advies, ook niet over gedeelten er van, meende ik dat het ook, formeel althans, ongeoorloofd was dit in deze betrekkelijk grote vergadering weg te geven. Bovendien achtte ik het betrekkelijk overbodig, omdat de heren uit de teneur van de discussie toch wel zouden kunnen afleiden, hoe wij ongeveer denken. Het grote punt in dit gesprek is eigenlijk geweest de vertegenwoordiging van de verschillende staten in de Federale Raad. Het was zeer duidelijk, dat Borneo en de Groote Oost tegenover de republiek een volstrekt gelijke vertegenwoordiging verlangen. Zij zijn bereid toe te staan, dat in allerlei technische colleges de vertegenwoordiging ongelijk zal zijn. In de schriftelijke adviezen, die zeer uitvoerig zijn en aan het begin van de vergadering werden voorgelezen, van Oost-IndonesiëGa naar voetnoot2. en van de West Borneo-RaadGa naar voetnoot3. wordt hieraan grote aandacht besteed en in het gesprek kwamen wij eigenlijk tot de conclusie, dat in het bijzonder in de periode, waarin de bevoegdheden van deze centrale regering moeten worden geregeld, welke regeling op alle staten een gelijke invloed zal hebben, een ongelijke vertegenwoordiging als onaanvaardbaar wordt beschouwd. In de grondwet van de federatie zou men allerlei mogelijkheden hebben om b.v. door een twee-kamerstelsel, als in Amerika, een zeker evenwicht na te streven. Tijdens de overgangsperiode, nu de regelingen gemaakt moeten worden, denken de beide colleges hierover echter heel anders en eisen zij gelijkheid. In dit opzicht wijzen zij de republikeinse nota volstrekt af. Zowel Van Poll als ik hebben in deze vergadering nog een poging gedaan om aan te tonen, dat dit | ||||
[pagina 622]
| ||||
toch niet helemaal billijk is, maar toen kwamen zij met het argument voor den draad, dat juist nu de toekomstige regelingen zouden moeten worden ontworpen, waarin zij werden ondersteund door Van Mook en daarmee was het pleit eigenlijk beslecht. Hoogstens zouden zij nog wel iets kunnen voelen voor een ongelijke numerieke vertegenwoordiging, maar nooit voor ongelijk gewicht der stemmen, dat zij vooral eisten voor onderwerpen van politiek-staatsrechtelijken aard. In een punt als het onderhavige kwam de tegenstelling tussen Oost-Indonesië en de republiek scherp tot uitdrukking. Alle ministers gingen zo ver, dat zij opmerkten, dat, indien de Nederlandse regering ook maar voor een gedeelte deze voorstellen zou aanvaarden en op deze grondslag verder zou praten, zij niet alleen zouden aftreden, maar dat zij dan de regering zouden adviseren Oost-Indonesië als zelfstandige negara op te heffen en maar direct tot een provincie van de republiek te proclamerenGa naar voetnoot1.. Hiermee werd de zaak dus behoorlijk scherp gesteld en, indien de commissie-generaal al een ander oordeel over het republikeinse antwoord zou hebben gehad, dan werd ons hiermede toch behoorlijk het mes op de keel gezet. In hun overwegingen zit echter buitengewoon veel, dat begrijpelijk en aanvaardbaar is. Er zit in het parlement van Oost-Indonesië een vrij belangrijke groep, waarvan men op goede gronden kan aannemen, dat zij weifelt, omdat zij nu eenmaal niet weet welke de positie van de republiek straks zal zijn. Het algemene gevoelen in Oost-Indonesië is, dat wanneer deze bedreiging, op welke manier dan ook, hetzij militair of anderszins, wegvalt, deze mensen hun aandacht in de toekomst uitsluitend zullen richten op Oost-Indonesië en niet constant met één oog naar de republiek zullen blijven lonken. Soekawati wees er in dit verband op, dat in Bali eigenlijk hetzelfde speelt. Och, was het in West-Europa tijdens de oorlog met Duitsland zoveel anders? Waren er ook daar geen tienduizenden, die het accent hunner gevoelens daar plaatsten, waar de macht lag? Waar men vermoedde, dat deze voor de toekomst zou liggen? Het verschil tussen de houding van talloze Nederlanders in 1940 en 1941 met die in 1944 geeft althans dezulken niet het minste recht van spreken tegenover deze zwevende groep in het Oost-Indonesische parlement. De rest van de ZondagGa naar voetnoot2. werd besteed aan de samenstelling van | ||||
[pagina 623]
| ||||
twee telegrammen, nl. CG 167, waarin de procedure, zoals wij ons die voorstelden, aan de minister werd aangekondigd en CG 168, waarin de enorme lijst van zakelijke verschillen op de diverse gebieden wordt opgesomd. In de bespreking van Zaterdagmorgen, waarover ik het een en ander heb verteld in het dictaat van 14 Juni 15.45 uurGa naar voetnoot1., was nl. een telegram aan de orde gesteld, dat een eerste ontwerp voor een advies inhield. In dit advies werd dan aan de regering medegedeeld, dat wij het antwoord onbevredigend achten, werden de mogelijkheden naast elkander gesteld en culmineerde de zaak in het stellen van een aantal ultimatieve vragen. Dit laatste was in overeenstemming met de gedachten, zoals die zich op Vrijdag bij mij hadden ontwikkeld en die ook in overeenstemming waren met de inhoud van het telefoongesprek, dat ik Vrijdagavond met Logemann had gevoerd. Bij de bespreking over dit telegram nu opperde Van Mook de gedachte, die wij ogenblikkelijk hebben aanvaard, dat het noodzakelijk zou zijn dat de commissie-generaal aan de republikeinse delegatie een uitvoerig schrijven zou richten, waarom wij het antwoord onbevredigend vinden. De hele affaire zou dan voor ons in twee gedeelten uiteenvallen, nl. in de eerste plaats het ontwerp voor een dergelijke brief en in de tweede plaats het advies aan de regering. In het telegram CG 167 werd deze gang van zaken aan het Kabinet aangekondigd. Verder werd daarin een afzonderlijk telegram aangekondigd, waarin de hoofdpunten van het oordeel van de regeringen van Oost-Indonesië en van de West-Borneo-Raad zouden worden samengevat. Vervolgens werd in dit telegram opgemerkt, dat de in ons CG 168 geseinde lange lijst van zakelijke verschillen een uitstekende grondslag zou zijn voor de buitenlandse posten en de voorlichtingsdiensten om daaraan gegevens omtrent de verschillen tussen onze nota en die van de republiek te ontlenen. Wij verwezen daarbij naar een telegram van Friedericy en Weisglas aan Sanders, waarin zij seinden: ‘Speedy explanation points of difference between memo and answer urgently required’. Dit telegram CG 167 heeft in recordtijd beantwoording gevonden. Dezelfde Zondagavond om 23.50 uur verzond Beel een antwoord uit NederlandGa naar voetnoot2., dat wij Maandagmorgen ontvingen. De practijk leert dus dat de correspondentie, indien het moet, aanmerkelijk sneller kan dan normaal wordt aangenomen. Uit dit tele- | ||||
[pagina 624]
| ||||
gram blijkt dat de heren ons CG 167 niet goed hebben begrepen, omdat zij van de veronderstelling uitgaan dat wij per eigen gelegenheid een schriftelijke mededeling aan de republikeinse delegatie zullen verstrekken. Maandagavond kwam daarom Jonkman aan de telefoon, zoals in dat telegram van Beel was aangekondigd, om te vragen naar het karakter van het stuk, dat wij aan de republiek wilden sturen. Ik antwoordde hem toen natuurlijk dat ik daarover door de telefoon geen uitleg kon geven, maar dat hij zich geen zorgen behoefde te maken, omdat hij dat Dinsdagmorgen in ontwerp op zijn tafel zou krijgen. Toen was hij volkomen gerustgesteld en kon ik hem het verdere programma nog eens uitleggen, waarmee hij geheel accoord ging. Gelukkig is dat nu ook zonder stagnatie precies zo uitgevoerd, zij het ook met de grootste inspanning. De samenstelling van CG 168 kwam voor het staatsrechtelijke gedeelte en voor de diverse onderwerpen op ons neer, terwijl voor het economische, militaire en diplomatieke gedeelte de tekst werd geleverd door de betreffende instanties van de Indische regering en door DirvoGa naar voetnoot1.. Deze laatste bijdrage was goed; helaas was die van Economische Zaken veel te lang en maakte bovendien den indruk van hier en daar te zoeken naar spijkers op laag water. Over de militaire tekst was ik ook niet helemaal gelukkig. Het was eigenlijk nog onoverzichtelijker en minder pregnant geworden dan in het oorspronkelijke ontwerp, dat wij Zaterdagmorgen hadden besproken en dat toen reeds de indruk maakte van niet overtuigend genoeg te zijn, welk bezwaar men wenste te ondervangen door het schrijven van een afzonderlijke brief en deze droge opsomming als bijlage op te nemen. Heel laat in de avond kwamen wij met CG 168 klaar, maar op het laatste ogenblik liet ik er nog onder krabbelen, dat wij voor de economische paragraaf zouden proberen de volgende dag een verbeterde redactie samen te stellen. Dit is ook gebeurd door Maassen in overleg met Ursone en Maandagavond als CG 170Ga naar voetnoot2. geseind.
Het is voor het totale beeld ook wel noodzakelijk melding te maken van een gesprek met Dr. v.d. Velde, de regeringsadviseur voor politieke zaken op Sumatra, die mij verslag gaf van een onderhoud tussen Mr. Wijnmaalen en hem enerzijds en de republikeinse vice-president Hatta, Mr. Soesanto, minister van justitie, Mr. Tertawi- | ||||
[pagina 625]
| ||||
nata, procureur-generaal van de republiek, Mr. Hassan, de gouverneur van Sumatra, en Isa, de resident van Palembang, anderzijds, tijdens een bezoek van Hatta aan Palembang ten huize van de heer Isa. Dit gesprek is interessant, omdat het enkele volstrekt fundamentele verschillen toontin de beschouwingswijze van Hatta en die van ons. Dit betreft in de eerste plaats de Malinogebieden. Van der Velde zei, dat in de artikelen 1-4 van de LinggadjatiovereenkomstGa naar voetnoot1. duidelijk is neergelegd dat de republiek alleen Java, Sumatra en Madoera omvat en dat deze republiek, Oost-Indonesië en Borneo de samenstellende staten van de Verenigde Staten zullen zijn. Het hele gezelschap viel daar weer op aan en noemde dit een eenzijdige Nederlandse opvatting, omdat in artikel 2 alleen gesproken wordt over de Nederlandse regering en de republiek, die zullen samenwerken tot vestiging van de Verenigde Staten en daaronder is volgens republikeinse opvatting begrepen, dat ook de republiek mee had moeten werken aan de fundamenten, nl. aan de vorming van de andere deelstaten. Hierbij had volgens Hatta en Soesanto de samenwerking juist in de eerste plaats tot uitdrukking moeten komen. Dan zou in Oost-Indonesië een tegenstelling als thans bestaat tussen de groepen van Nadjamoedin en Tadjoeddin Noor, welke laatste volgens Hatta op den duur toch zal winnen, nooit zijn ontstaan. Toen Van der Velde opmerkte, dat deze werkwijze principieel zó afwijkend zou zijn geweest van alles wat iedere Nederlander uit de genoemde artikelen van de overeenkomst leest, dat men daarvoor een totaal andere overeenkomst nodig zou hebben gehad, zeiden Hatta en Soesanto beiden dat hun opvatting voor hen zó vanzelf sprak, dat het hen niet verwonderde dat de delegatie er niet eens over had gediscussieerd. Volgens hen volgde dit uit het woordje samenwerking. Van der Velde merkte terecht op, dat zij feitelijk niets anders willen dan uitbreiding van gezag en invloed van de republiek buiten de door hen aanvaarde in artikel 1 afgebakende gebieden. Hij heeft opgemerkt, dat zij dat dan gedurende de bespreking duidelijk en openlijk hadden behoren aan te kondigen. Met betrekking tot de republikeinse antwoord-nota merkte Hatta op, dat hij daarin geen principiële verschillen zag met de nota van de commissie-generaal. Hij wilde er slechts nuance-verschillen in zien en was er van overtuigd dat verder overleg tot spoedige oplossing zou leiden. Hij deelde mede dat hij, in tegenstelling tot verschillende | ||||
[pagina 626]
| ||||
ministers, steeds een voorstander is geweest van een federale staat en zelfs meer deelstaten had willen hebben dan de thans geprojecteerde drie staten. Zijn grootste bezwaar was steeds geweest dat, door de Nederlandse voorstellen te volgen, de republiek onder de Nederlands-Indische regering omlaag zou worden gedrukt tot het peil van Oost-Indonesië, doch dit bezwaar zou volgens hem nu weggevallen zijn door het voorstel tot vorming van een interimregering. Zijn betoog kwam er eigenlijk op neer dat de republiek, na de tot standkoming van de Verenigde Staten, er geen bezwaar tegen had om met Oost-Indonesië te worden gelijk geschakeld, maar dat dit in de overgangsperiode onaanvaardbaar was, omdat zij dan onder de souvereiniteit van de Nederlands-Indische regering zou worden gedrukt. Zo wil Hatta uitvoer- en invoerrechten niet in de federale kas storten, doch deze voor het ogenblik voor zichzelf behouden om daaruit leger enz. te bekostigen. Pas later, indien het republikeinse leger zal zijn overgegaan in een federaal leger, en de Verenigde Staten zullen zijn gevormd, kunnen de republikeinse douaneinkomsten in de federale kas komen, eerder niet. Het is volkomen duidelijk, dat dit gesprek nog weer eens bevestigt dat de heren, volkomen in strijd met Linggadjati, niet bereid zijn de positie in te nemen, die zij daarmede hebben aanvaard, speciaal niet voor de overgangstijd. Na de overgangstijd is alles goed en aanvaardbaar, om de eenvoudige reden, dat zij ons dan compleet kwijt zijn. Hun weerstand tegen ons is zó groot, dat zij zelfs voor deze overgangstijd niet bereid zijn hun handtekening gestand te doen door reëel met ons samen te werken aan de vorming van de nieuwe toestand. Immers, in hun antwoord is de zaak geenszins reëel gesteld, aangezien volgens hun voorstellen de bevoegdheden van de republiek zeer groot en die van Nederland in de overgangsperiode minimaal, zoal niet geheel nul, zouden zijn. Daarop zinspeelde de heer Hatta echter in zijn gesprek met geen woord. Voor mij is het duistere element, dat uit dit gesprek naar voren komt, dat een figuur als Hatta de samenwerking, zoals die in Linggadjati ook voor de toekomst is geprojecteerd, in wezen afwijst. Immers, wanneer ik dit nu zie, dan wordt het voor mij de grote vraag wat ik geloven moet van alle republikeinse verzekeringen, dat, indien zij maar eenmaal eerst de baas in huis zijn, wij eens zullen zien welk een enorm beroep zij op onze hulp en bijstand zullen doen. Helaas is er in zulk een gedachtengang van Hatta niets, dat ook maar een haartje in deze goede richting wijst. Ook de gendarmerie wees Hatta natuurlijk | ||||
[pagina 627]
| ||||
absoluut af. Zij zijn niet bereid en blijkbaar niet in staat om hierin een element van samenwerking te zien. Op economisch terrein was het al niet veel beter. Het hoofdpunt in het gesprek was de teruggave van de ondernemingen. Niemand zou hiervan een groter voorstander zijn en er met meer spoed aan wensen te beginnen dan hij zelf, aldus Hatta. Hij memoreerde alle moeite, die Soekarno en hij zich voor de omzetting van de geesten bij de arbeiders hadden gegeven. Zijn redevoering en de daarop gevolgde resolutie van de Sobsi zouden daarvan het bewijs zijn, omdat daarin niets meer werd gevraagd dan behoorlijk loon en behoorlijke arbeidsvoorwaarden. Dat dit niet geheel waar is, blijkt uit de passage in de antwoord-nota, dat er niemand wordt ontslagen zonder dat hij een redelijke andere werkkring heeft. Maar typerend voor het hele gesprek was misschien het geval van de drie rubber-ondernemingen, die in Palembang binnen de Nederlandse perimeter liggen en die nog nooit zijn teruggegeven. Toen Mr. Wijnmaalen daarop aandrong, omdat hieraan niets in de weg lag, verwees Hatta naar een plaatselijke regeling en vroeg Isa waarom hem de toegang tot Bangka en Billiton geweigerd werd. Maar de drie rubber-ondernemingen werden niet aan de eigenaren teruggegeven die avond. Zo is het in de laatste maanden helaas altijd: mooie woorden, maar als de heren voor concrete vraagstukken worden geplaatst, die overeenkomstig het afgesprokene kunnen worden opgelost, geven zij niet thuis. Hadden Hatta, Isa en Hassan deze avond eens gebruik gemaakt van de schone gelegenheid om in dit opzicht een gebaar te maken, dan zou dit van enige, hoewel geringe, betekenis zijn geweest, maar zelfs dat hebben ze achterwege gelaten, mij en anderen versterkend in de stemming, waarin de commissie-generaal haar nota van 27 Mei heeft geschreven, nl. met deze heren is in de practijk uiterst moeilijk tot reëele samenwerking te komen, zoals wij die menen te moeten opvatten. Zij staan op het standpunt, dat wij telkens vragen en niet geven. Zij verliezen daarbij uit het oog, dat Linggadjati ons de iure kolossaal veel laat geven en dat zij de facto het een en ander terug hebben te geven, vooral in de sfeer van het civielrechtelijke. Tot dat laatste kunnen zij zich blijkbaar onmogelijk opwerken.
's Avonds (Zondagavond), terwijl wij met de telegrammen bezig waren, kwam Van Mook nog even aanlopen. Hij liet mij een telegram zien van Buitenlandse Zaken aan Dirvo, waaruit bleek dat | ||||
[pagina 628]
| ||||
een door B.Z. ongenoemde bron in Den Haag beschikte over het op Zaterdag bestaande inzicht bij de commissie-generaal. Er werd nl. de complete gedachtengang van het op Zaterdagmorgen besproken telegramGa naar voetnoot1. in medegedeeld, inclusief het feit dat wij ultimatieve vragen wilden stellen en de mogelijkheid, dat de lt.-gouverneur-generaal het daarmee niet eens zou zijn. Van Mook was daarover natuurlijk ontstemd en vraagt zich af hoe dit alles mogelijk is. Nu heb ik in de eerste plaats het vermoeden, dat mijn telefoongesprek met LogemannGa naar voetnoot2. hiertoe een bijdrage heeft geleverd. Toen Logemann mij de resolutie voorlas, heb ik hem gezegd dat dit neerkwam op het stellen van een aantal scherpe, ultimatieve vragen en dat dit idee ook in mijn hoofd rondspookte. Daaraan kan dus deze opmerking zijn ontleend. Een bericht van A.P. van de vorige dag maakte melding van een verschil van mening tussen de It.-G.G., die niet meer praten wilde, en de voorzitter der commissie-generaal, die het antwoord nog wel een grondslag voor verdere onderhandeling zou achten. Ook daarover had B.Z. aan Dirvo informaties gevraagd. Die laatste opmerking in het telegram van Zondag kan dus eenvoudig zijn afgeleid uit de vorige mededeling van A.P. Vraagt men hoe dat verhaal in de wereld komt, dan zijn ook daarvoor verschillende mogelijkheden aan te wijzen. In de eerste plaats het telefoongesprek met Koos Vorrink op DonderdagavondGa naar voetnoot3., waarbij ik inderdaad heb laten doorschemeren dat de kans op twee adviezen bestond, hetgeen hij catastrophaal achtte. Er is echter nog een heel andere mogelijkheid. Sanders en Samkalden hebben tijdens ons verblijf in Holland geregeld gezegd, dat het noodzakelijk was met een eindoordeel te wachten tot wij terug zouden zijn en dat zij er helemaal niet zeker van waren, dat ik het met de oorlogszuchtige stemming, die toen heerste, volkomen eens zou zijn. Ook heeft Sanders op Donderdag aan Boediardjo gezegd, dat een laatste kans op een redelijk accoord in mijn opvattingen lag en dat hij daarom de terugkeer van Sjahrir naar Batavia nuttig achtte. Het is dus ook zeer waarschijnlijk, dat Swinton dit verhaal over de controverse tussen Van Mook en mij gewoon in de stad en anders van republikeinse zijde heeft gekregen. Veel gekker is de kwestie van het telegram van Zondagmorgen. Immers, het ontwerptelegram, dat wij Zaterdagmorgen bespraken, is door Sanders en Samkalden in de nacht van | ||||
[pagina 629]
| ||||
Vrijdag op Zaterdag gemaakt. Van Poll en ik hebben het met de heren tussen acht en tien 's morgens in mijn kamer besproken en wij zijn onmiddellijk daarna naar de vergadering met Van Mook gegaan, waarvan het resultaat was, dat dit telegram niet in deze vorm zou worden verzonden, maar dat een procedure zou worden gevolgd als in CG 167 is vermeld. Het probleem ultimatum al of niet is in die bespreking van Zaterdagmorgen eigenlijk in het geheel niet aan de orde geweest. Ik ben dus geneigd aan te nemen, dat óf de telefoon wordt afgeluisterd, en in dit geval het gesprek met Logemann, óf dat uit mijn telefoongesprek met Logemann in Holland in partijverband mededelingen zijn gedaan, die ook aan Jonkman ter ore zijn gekomen, en men heeft het voor elkaar. Intussen was het ons aanleiding om aan onze mensen nog weer eens op het hart te drukken met zo weinig mogelijk lieden te spreken. Op dit probleem kom ik straks nog wel eens terug.
De Maandag was in hoofdzaak gewijd aan de ontwerp-brief aan de republikeinse delegatie. Eerst had ik 's morgens nog een gesprek met Ursone, de tweede man van E.Z., die het met mij eens was dat de bijlage uit CG 168 over de economische paragraaf belangrijk stringenter en korter kon worden geformuleerd en dat hij hierover vandaag met Maassen zou trachten tot een verbeterde redactie te komenGa naar voetnoot1.. Hij kwam echter speciaal bij mij om mededeling te doen van uiterst alarmerende berichten over de vernieling van grote ondernemingen over de demarcatielijn, zuidelijk van Tjiandjoer, die hij had gekregen van een Chinese eigenaar, die daar juist vandaan kwam. In dit totale gebied rondom Tjiandjoer en Soekaboemi liggen met elkaar 139 ondernemingen, die hij door de huidige gang van zaken ernstig bedreigd achtte. Theeplantages steekt men in brand, waarvan men dan op zijn minst verdorring kan verwachten. Overleg met Van Mook bevestigde evenwel mijn inzicht, nl. dat locale acties tot bestrijding van vernieling, op dit ogenblik ingezet, eenvoudig zouden betekenen het in gang zetten van een zeer grootscheepse militaire actie. Immers, op het ogenblik, dat wij dat zouden doen, zouden de vernielingen zich niet alleen verplaatsen naar het aangrenzende gebied, zoals Modjokerto dat heeft getoondGa naar voetnoot2., maar zich bovendien | ||||
[pagina 630]
| ||||
uitspreiden over een veel groter terrein. Men zou dan a.h.w. door zulk een actie de oorlog vanzelf naar andere gebieden verplaatsen en ons leger zou a.h.w. automatisch door de zich uitspreidende vernielingen naar het binnenland worden gezogen. Wij verklaarden ons daarom beiden op dit ogenblik, zij het ook met een bezwaard gemoed vanwege de ernstige vernielingen, tegen partiële, d.w.z. locale acties. Daarna geruime tijd gepraat met Samkalden over de hele gang van zaken. Natuurlijk blijft deze man tegen het gebruik van militair geweld innerlijk uitermate sterk gekant, even goed als ik, maar ook bij hem ontstaat toch geleidelijk een vrij scherpe critiek op de republiek en voelt ook hij zich innerlijk nogal gegrepen door de wijze, waarop de republiek ons door dit antwoord heeft getracteerd.
Daarna is zowat iedereen begonnen met het schrijven van een ontwerp voor de brief aan de republikeinse delegatie. Van Poll had dat de vorige dag al gedaan en dat geval werd 's morgens getypt. Van Mook was er mee bezig, Samkalden en ik begonnen er 's middags mee. Ik kreeg het eerste ¾ deel gereed en kon mij daarna aansluiten voor het economisch gedeelte en voor het slot aan de brief van Van Mook. Om vijf uur was er vergadering, waarin de verschillende ontwerpen naast elkander werden gelegd. Dat was met vier ontwerpbrieven een betrekkelijk wanhopig gedoe. Het karakter was nogal verschillend. Van Mook had een ontwerp gemaakt, dat vrij uitvoerig op allerlei punten inging, maar dat ook tegelijk nogal droog was, doordat elke persoonlijke toon er in ontbrak. Nergens werd enige teleurstelling uitgesproken over de gang van zaken. Samkalden had een veel kortere brief gemaakt, die eigenlijk alleen één thema behandelde, maar dat dan ook uiterst scherp belichtte, nl. dat in het republikeinse antwoord elk begrip van wederkerigheid, dus ook van gelijkwaardigheid, ontbrak, zowel tussen republiek en Nederland als tussen de republiek en de andere deelstaten. Het ontwerp van Van Poll is betrekkelijk moeilijk te definiëren. Ik vond dat het wat te veel woorden gebruikte en niet stringent genoeg was. Zelf had ik een stuk gemaakt, waar wat meer leven in zat en vooral het staatsrechtelijk gedeelte met wat meer bewogenheid was behandeld dan zulks bij Van Mook het geval was. Aanvankelijk ontstond een discussie, vooral tussen Idenburg en mij, over de aandacht, welke ik had gewijd aan de eerste twee pagina's van het republikeinse antwoord, waarover ik had gezegd, dat, indien zij ons slechts maar ergens | ||||
[pagina 631]
| ||||
zouden hebben betuigd dat de daden, die wij beiden betreurden, nu eenmaal een gevolg waren van de vijandschap, die na 15 Augustus 1945 was gegroeid en niet direct kon worden overwonnen, wij hun opmerkingen dan ten minste ook in onze gedachtengang nog enigszins een plaats hadden kunnen geven, maar dat dit op het ogenblik in het geheel niet het geval was. Idenburg viel deze zin aan met de opmerking, dat hij er niets van begreep. Hij deed dat op een nogal eigenwijze manier, en vrij uitvoerig, zoals dat bij hem altijd het geval is, maar ik begreep uitermate goed dat hij in wezen ook op dit gebied elke vorm van wederkerigheid afwijst en ons zelf als compleet blanke engelen beschouwt. Na een betrekkelijk korte discussie stelde Van Poll voor om aan Van Mook te vragen uit de verschillende concepten te trachten Maandagavond een resulterende brief te dicteren. Van Mook verklaarde zich daartoe bereid en meende dan ook wel in staat te zijn daarin iets meer van het levendige element uit de aanwezige concepten te kunnen overnemen. Ik heb hem daarbij verder aanbevolen om te zorgen voor een wat strakkere indeling, opdat er niet zulk een lintworm zou ontstaan als zijn eerste ontwerp was en ook dat heeft hij ter harte genomen. In de avond, laat, om half elf, kwamen de eerste drie bladzijden door en zo geleidelijk tot één uur hebben wij hieraan gewerkt en heeft de codekamer nog kans gezien om dit hele document weg te krijgenGa naar voetnoot1.. Het er aan werken door ons bestond trouwens uit niet veel anders dan in het nalezen en het aanbrengen van enkele ondergeschikte wijzigingen, want Van Mook had er uitstekend kans toe gezien om de geest, die in het begin van mijn ontwerp zat, over te nemen en hij heeft ook het beginsel van de wederkerigheid wat beter naar voren gehaald. In het bijzonder is het stuk ook versterkt door het overnemen van een systematische beschouwing over de verhouding van de republiek tot de andere deelstaten, zoals ik die in mijn ontwerp had staan en die bij hem door het hele stuk heen verspreid lag. Wij waren over het resultaat van deze arbeid van Van Mook allen zeer goed te spreken. De rest van de beschikbare tijd van deze avond is naar mijn overtuiging uiterst nuttig besteed. Van Mook had ons op de vergadering van 's middags een ontwerp voor een advies in handen gegeven. Ik vond dat bepaald een slecht stuk. Samkalden maakte de opmerking, dat de inleiding er van, die in hoofdzaak een beschuldiging aan het | ||||
[pagina 632]
| ||||
adres van de reptibliek inhield, drie maanden geleden in Trouw als hoofdartikel lang niet slecht zou zijn geweest. Samkalden en ik hebben daarom direct na die vergadering de opzet voor een advies besproken. Hij is bij ons blijven eten en direct aan het schrijven van een ontwerp begonnen. Natuurlijk heeft hij daarbij ook het zakelijk gedeelte van het stuk van Van Mook verwerkt, maar het resultaat van zijn arbeid zag er toch volkomen anders uit. Aan de procedure had Van Mook in het geheel geen aandacht gewijd. De kwestie van het al dan niet stellen van een ultimatum had hij in het midden gelaten. Ons ging het er in het bijzonder om dit, ondanks de risico's, die daarin schuilen, toch bepaald opgenomen te krijgen. Een nadere beschouwing heeft ons er van weerhouden de ulti-matieve vragen, die Vrijdagnacht waren geformuleerd, in het stuk op te nemen. Men komt dan nl. direct op minstens 15 vragen. Dat zou ons en de republiek beide onmiddellijk in een betrekkelijk moeilijk parket brengen. Immers, dan zou er een grote kans zijn dat de republiek b.v. tien of twaalf punten aanvaardt en de andere verwerpt, of er een verhaal omheen breit. Dan zou de beslissing betrekkelijk moeilijk zijn. Wij kwamen tot de conclusie dat het verstandiger was in dit ultimatum te vragen integrale aanvaarding van de nota van 27 Mei. Wij zouden in dat geval moeten rekenen óf op een afwijzing met alle daaraan verbonden gevolgen, zodat dan een klare situatie zou ontstaan, óf volledige aanvaarding, waarschijnlijk met uitzondering van de gendarmerie. De geluiden, welke wij uit het gematigde republikeinse kamp op het ogenblik vernemen, wijzen nl. in die richting. Het zou ook uit het gesprek met Hatta kunnen worden afgeleid, dat speciaal dit punt de grootste weerstand ontmoetGa naar voetnoot1.. Indien de republiek werkelijk deze uiterste stap zou doen, aanvaarding van de nota zonder de gendarmerie, dan zou voor Nederland de positie niet zo eenvoudig zijn, omdat men slechts op indirecte wijze, nl. langs de weg van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en van de samenwerking, deze gendarmerie uit Linggadjati kan afleiden. De republiek stelt zich echter op het standpunt dat deze gendarmerie eenvoudig in strijd is met Linggadjati, ten gevolge van de daarin voorkomende de facto-gezagsuit-oefening door de republikeinse regering. Van Mook verlangt echter de invoering van deze gendarmerie uit hoofde van de noodzakelijke bijstand. In ieder geval ben ik het er mee eens, dat wij de republiek | ||||
[pagina 633]
| ||||
een maximale kans geven door in het ultimatum geen bijzondere vragen op te nemen, doch integrale aanvaarding van de nota te verlangen. In dien zin heeft Samkalden het advies geredigeerd. Wij zijn daarbij, betrekkelijk zonder inleiding, die immers met het oog op de reeds geschreven brief niet meer noodzakelijk is, overgegaan tot het stellen van de mogelijkheden. Ten eerste ontruiming, ten tweede internationale interventie, ten derde het met eigen middelen de voorwaarden scheppen, die vervuld moeten zijn om een begin te maken met een deugdelijke uitvoering van de beginselen van Linggadjati op Java en Sumatra. Daarna wordt elk van deze drie punten nader in beschouwing genomen. De eerste weg achten wij onbegaanbaar, omdat deze technisch onuitvoerbaar is en wij hiermede honderdduizenden mensen aan een ernstig lot zouden overlaten, terwijl wij daardoor op den duur ook het overige Indonesië zouden moeten verlaten, en aldus de toekomst van Indonesië op economisch gebied volledig en duurzaam zouden verstoren. Voor het tweede punt had Samkalden een uiterst behoedzame redactie gekozen, waarin niet alleen het beroep op de Uno onvruchtbaar werd verklaard, maar ook dat op andere mogendheden eigenlijk niet wenselijk, omdat het waarschijnlijk was dat daardoor de huidige onhoudbare situatie nog maandenlang zou worden gecontinueerd. Daarmee werd in dit ontwerp de interventie eigenlijk ook als niet goed hanteerbaar beschouwd en daardoor bleef automatisch de nadruk vallen op de derde weg, die van het militaire ingrijpen. Bij de beschouwing over deze derde weg stellen wij nog eens nadrukkelijk v oorop, dat, zonder de staatkundige perspectieven, welke de overeenkomst van Linggadjati in het leven riep, de commissie-generaal de derde weg onbegaanbaar zou achten wegens de alsdan ernstige repercussies in binnen- en buitenland en vooral door het afstoten van het overgrote deel der intellectuele leiders van de republiek. Wij betogen dan waarom deze weg minder onbegaanbaar is dan enkele maanden geleden het geval was. In hoofdzaak komt dat neer op een betoog over de inzichten van allerlei bezadigde elementen in de republiek; de moeilijkheden, die daar intern bestaan; het feit, dat het revolutionaire élan kwantitatief vermindert ten gevolge van de critiek, die men heeft op het republikeins beheer en alleen kwalitatief zich verscherpt, hetgeen men kan aflezen aan de activiteit van extreme elementen, een benoeming als van Soetomo tot lt.-generaal, enz. Verder bestaat het vermoeden, dat de reper- | ||||
[pagina 634]
| ||||
cussies belangrijk minder zullen worden, indien men in de eerste plaats het door de militairen in het uitzicht gestelde snelle resultaat behaalt en in de tweede plaats de Linggadjati-politiek compleet toepast. Voor dit laatste zal het dan o.a. noodzakelijk zijn, dat men gebieden bezet, die politiek en geografisch als eenheden kunnen worden beschouwd en kunnen worden georganiseerd als negara of als daerah estimewa, d.w.z. als staat of als zelfstandig gebied op de wijze van W.-Borneo. In verband met dit laatste is het typerend, dat de Pasoendanbeweging het statuut van W.-Borneo heeft overgenomen. Uit deze beschouwing volgen dan bepaalde conclusies, voor het geval de regering deze weg wenst in te slaan. Dan komt aan het einde de beschouwing over de procedure, waarin de Hitler-methode van de aanval zonder ultimatum nadrukkelijk wordt afgewezen en geven wij een aanduiding van hetgeen naar onze mening in een dergelijk document behoort te staan. Ook Van Poll had een ontwerp gemaakt en gistermorgen om elf uur vingen wij aan met de bespreking. Van Mook maakte direct de opmerking, die de zaak zeer vereenvoudigde, nl. dat zijn document volledig in het onze was verwerkt en dat dit beter was. Te voren was er nog even een discussie geweest tussen Samkalden, Sanders en ondergetekende, waarbij Sanders een vrij fel standpunt innam tegen dit document. Hij meende dat dit regelrecht op oorlog aanstuurde en voor mij alleen maar te aanvaarden zou zijn, indien ik onder geen omstandigheid de eis tot het stellen van het ultimatum zou los laten. Het werd mij daaruit duidelijk, dat Sanders zijn laatste hoop heeft gesteld op de aanvaarding daarvan door de republiek. Nu is het merkwaardig, dat er over dat ultimatum in de bespreking geen enkel woord is gevallen. Van Mook was het daarmee van harte eens, wat mij trouwens niet zo erg verwonderde, want in de allereerste bespreking van Donderdag had hij direct al gezegd dat er natuurlijk geen sprake van kon zijn dat wij zonder meer tot militaire actie zouden overgaan. Wij besloten dus op de vergadering het ontwerp van ons als leidraad te nemen en ook Van Poll ging daarmee accoord. En nu is het merkwaardige, dat Van Mook in dit stuk in het gedeelte, dat de beschouwing over de interventie geeft, een paar wijzigingen heeft voorgesteld, waardoor wij deze interventie eigenlijk niet afwijzen. Van Mook wenste dus heel beslist de mogelijkheid voor deze interventie open te houden. Hij liet twee dingen schrappen, die dit twijfelachtig maakten, o.a. de interventie door de grote | ||||
[pagina 635]
| ||||
mogendheden uit het gedeelte, dat handelde over de interventie door de Uno. Daarmee waren wij plotseling een heel stuk verder. De rest van de discussie over dit ontwerp verliep in volstrekte eensgezindheid en wij kwamen gezamenlijk tot een resultaat, waaronder ik meen op het ogenblik inderdaad mijn handtekening te kunnen en te moeten zetten. Ook voor het geval dit stuk wordt gepubliceerd, wil ik er publieke verantwoordelijkheid voor dragenGa naar voetnoot1.. Hannie zou blijven eten en de definitieve tekst in slechts twee exemplaren tikken. Na het eten schoot mij in bed nog een kleine aanvulling door het hoofd, die het advies nog enigszins zou kunnen verbeteren, nl. aan het zinnetje, waarin de commissie-generaal zegt dat zij niet een uitdrukkelijk beroep op interventie voorstaat, als motivering toe te voegen dat haar in zake de consequenties van zulk een stap daarvoor minder gegevens ten dienste staan dan aan de Nederlandse regering. Door de toevoeging van deze motivering is het volkomen duidelijk dat de commissie-generaal tussen de tweede en de derde methode geen definitieve keuze doet, omdat zij meent die niet te kunnen doen. Ik neem aan dat de minister ons hiervan wel een verwijt zal maken en dat sommige lieden in de ministerraad hierover misschien kwaad zullen zijn, maar dit is nu eenmaal de consequentie van het feit, dat de regering ons principieel buiten het overleg omtrent de twee mogelijke wegen houdt en ons daarover niet raadpleegt. Wij weten volstrekt niet welke perspectieven deze interventie biedt en, zolang wij dat niet weten, is het voor ons onmogelijk de militaire actie tegenover het resultaat van interventie af te wegen. Deze gedachtengang brengt met zich mee dat het Kabinet van ons alleen een beschouwing krijgt over de verschillende kanten van militaire actie, maar niet een definitief oordeel over hetgeen er moet gebeuren. In dit verband heb ik vandaag nog een kleine wijziging geseindGa naar voetnoot2. in het zinnetje, waarin staat: ‘afgezien van het feit, dat keuze onvermijdelijk is’. Aangezien wij daarmede ook de keuze van de militaire weg onvermijdelijk zouden achten, heb ik daarvan gemaakt dat een keuze onvermijdelijk is. Het resultaat van deze laatste stappen is, dat het Kabinet duidelijk het besef zal krijgen, dat wij wel een hele stap in de richting van militaire actie zijn gegaan, maar dat wij nog geenszins zover zijn, dat dit de enige begaanbare weg is. Typisch voor de gedachtengang | ||||
[pagina 636]
| ||||
van Van Mook in dit opzicht is, dat hij in het telegram aan de opsomming van de mogelijkheden toch nog heeft toegevoegd: ‘tenzij de republiek inbindt’. Typerend was daarbij, dat, toen iemand gekscherend de opmerking maakte, wat er dan zou gebeuren, hij zei: ‘Wel, dat zou dan generaal Spoor tegenvallen’. Hij zei echter zeer bepaald niet, dat hij dat als een ramp zou beschouwen, zoals allerlei lieden dat hier op het ogenblik doen. | ||||
23 uurNu Sjahrir vandaag in Batavia is gekomen, zulks op uitnodiging van de Britse consul-generaalGa naar voetnoot1., is het vrijwel zeker dat er uit zijn eigen kring de grootst mogelijke druk op hem zal worden uitgeoefend om, waarschijnlijk nog voor hij van ons een antwoord heeft, zelf een nadere stap te doen. Dit is ons uit onderhandse informaties uit republikeinse kring wel duidelijk geworden. Naast allerlei mensen, die wel bereid zijn zich bij ons veilig te stellen, zijn er ook, die een laatste uiterste poging willen doen om de zaak nog in het rechte spoor te krijgen. Vanavond had ik echter de zendingsconsul Mr. De Niet en de Amerikaanse zendingsman Dr. Moth bij mij, die mij o.a. vertelden van een bespreking, die zij gisteren hadden gehad met Leimena, Natsir en een aantal jongeren. Op een sombere opmerking van De Niet aan het begin van het gesprek had Natsir gezegd: ‘I am optimistic’. Er was de hele avond gepraat. Een van de jongeren van het ministerie van voorlichting had de opmerking gemaakt dat hij militaire actie prefereerde, ook met de zekerheid dat zij het zouden verliezen, boven het doen van verdere concessies, omdat in het eerste geval de spirit van het volk gered wordt en deze in het tweede geval verloren gaat. Ik vrees, dat dit ook de mening is van tallozen in Djocja. In deze stijl is er heen en weer gepraat. De Niet heeft trachten aan te tonen, waarom zij ongelijk hadden en aan het eind van de avond zei Natsir tegen Dr. Moth: ‘Do you understand now why we are optimistic?’ Ik geef hier twee uitlatingen uit één vergadering, de een van een jongere, de andere van een oudere, maar beide hebben met redelijkheid niets meer te maken.
Gisteravond kwam De Visser eens zijn hart bij mij uitstorten en mij vragen of ik de mogelijkheid van militaire actie nu eigenlijk innerlijk | ||||
[pagina 637]
| ||||
al had verdisconteerd en er mee in het reine was. Ik heb dat ontkend en gezegd, dat zowel de republiek als de internationale wereld ons nog een laatste mogelijkheid biedt om dit onheil te voorkomen. Ik heb gezegd, dat ik er nog zeker van ben, dat een oorlog betekent ons na korter of langer tijd onherroepelijk definitief uit dit land te doen verdwijnen. Slechts indien wij al onze conservatieve krachten volledig in de hand houden en ogenblikkelijk een zeer liberaal civiel bestuur instellen, dat binnen de kortst mogelijke tijd de Indonesische zelfbesturende organen schept in samenwerking met Indonesiërs van naam en karakter, zouden wij wellicht een blijvende oorlogs-haat kunnen voorkomen. Mijn beoordeling van de betekenis van oorlog is dus niet veranderd, maar hetgeen veranderd is, en in zeer ongunstige zin, is mijn schatting van de betekenis der republiek. Hier voltrekt zich de wetmatigheid, die in iedere revolutie schuilt. Wij hadden gehoopt, dat dat in samenwerking met de constructieve krachten in de republiek niet het geval zou behoeven te zijn. In de Kabinetszitting in de tweede helft van april heeft deze groep het echter verlorenGa naar voetnoot1.; bij het opmaken van hun antwoord hebben zij het voor de tweede maal verloren, waarbij het voor mij persoonlijk nog altijd niet zeker is of zij het zelf beseffen, dat zij het verloren hebben, d.w.z. of zij er waarachtig voor gestreden hebben. Zelfs dat laatste betwijfel ik in dit geval. Ware dit wel zo en had deze groep een zuiver begrip van de betekenis van deze stap, dan had zij moeten aftreden. Dat alles is niet gebeurd. De verhalen van Van der Velde over de Atjehse gouverneur van Noord-SumatraGa naar voetnoot2., die komt vragen met een resident, wat wij van plan zijn bij eventuele militaire actie en die bevredigd naar huis gaat met de mededeling, dat hij rustig kan blijven, is volkomen typerend voor de toestand, althans op Sumatra. Indien Nederland ook inderdaad strakke progressieve politiek blijft voeren, dan betekent oorlog op het ogenblik wat anders dan vier maanden geleden. Ik sta niet op het standpunt, dat toegeven van de republiek voor ons een ramp is, hoewel ik er volkomen zeker van ben dat dan het gechicaneer verder doorgaat. Wij krijgen dan de moeilijkheden niet naar buiten, maar houden die naar binnen. Ik geloof in wezen niet, na alles wat ik heb gehoord, dat Hatta eigenlijk bereid is om met Van Mook samen te werken. Daarom vrees ik ook dat zijn reis voor | ||||
[pagina 638]
| ||||
een maand naar Sumatra in deze critieke periode, overigens niet te begrijpen van ons gezichtspunt uit, zodanig moet worden opgevat, dat voor hem de beslissing eigenlijk al is gevallen. Komt hij na ontvangst van ons antwoord niet onmiddellijk terug, dan betekent dit voor mij, dat hij als oorlogsleider op Sumatra blijft zitten en er geen ontkomen is aan een militair optreden. Ik vind het uitstekend, dat de partij in deze enorme strijd gebruik maakt van Goedhart en aldus verantwoordelijkheid geeft aan onze linkervleugelGa naar voetnoot1.. Maar indien mijn conclusies uit de reis van Hatta juist zijn, dan vrees ik dat de komst van Goedhart practisch geen ander resultaat kan hebben dan dat hij zelf vaststelt, dat de zaak hopeloos is. Toch zal hij hier krachten vinden, die nog altijd proberen er alles uit te halen. Een daarvan is Sanders, die ik de laatste dagen weinig zie, maar waarvan ik het sterke vermoeden heb dat hij zijn uiterste best doet om de republiek er toe te bewegen om datgene te doen, wat mensen als Verboeket vrezen, nl. toegeven. Ik heb Sanders er op gewezen, dat mijn verantwoordelijkheid in dit opzicht nu heel wat anders ligt dan tussen 12 en 15 MaartGa naar voetnoot2.. Het verhaal van de Nieuwe Courant, dat wij de republiek toen in het leven hebben gehouden, was destijds onzin. Op het ogenblik schuilt bij pogingen om hen tot toegeven te bewegen daar belangrijk meer waarheid in en bij mijn ongeloof in de republiek als zodanig en in de bedoelingen van een aantal der leidende personen sta ik daar niet met dezelfde kracht achter als tussen 12 en 15 Maart. Er komt bovendien bij, dat ik er betrekkelijk weinig geloof in heb. De verhalen, die ik b.v. van Roosenburg hoor, die met Boediardjo heeft gegeten, kan ik ook nauwelijks meer aan elkaar knopen. Waarom laat Ali door zijn zusje vragen om samen met Roosenburg te eten? Dit terwijl hij toch met Sanders elk contact kan hebben, dat hij wenst? Nog wel onder het motto, volgens Roosenburg, dat Ali eens zou willen weten of hij eigenlijk wel bij de republiek moet blijven. Nu bleek dat in het gesprek niet zo sterk naar voren te komen, al werd er wel over gepraat en maakte hij ten slotte de opmerking, dat, indien het tot een conflict zou komen, hem niets anders overbleef dan werkeloos toezien, althans voorlopig. Als ik in deze man niet zoveel vertrouwen had, dan zou ik zeggen, dit is een geraffineerde poging geweest om Roosen- | ||||
[pagina 639]
| ||||
burg uit te horen, die nogal gemakkelijk praat, maar daar is Ali toch eigenlijk te goedig voor. Ik begrijp dit alles niet precies meer en ik kan het alleen maar thuis brengen als een van de uitingen van de conflictssituatie, waarin zulke lieden uit de constructieve groep van de republiek langzamerhand terecht komen. Moeten wij hen daaruit verlossen, nu het blijkt dat zij dit zelf niet kunnen? Of kunnen wij het ook op geen enkele manier en gaat deze zaak aan een zekere innere Dämonie ten gronde? | ||||
Donderdag, 19 Juni 1947, 18 uurVanmorgen Samkalden uitgeleide gedaan, die voor goed naar Nederland terugkeert, zoals was afgesproken vóór onze reis naar HollandGa naar voetnoot1.. In hem verliezen wij een uitstekende kracht. Het meest typerend gaf hij zelf zijn persoonlijkheid weer, toen hij in een gesprek op zijn afscheidsborrel van gisteravond tegen mij zei, dat hij eigenlijk zijn beste werk geleverd had op de momenten, dat hij er met zijn hart bepaald niet bij was. Hij dacht daarbij aan de toelichting van de commissie-generaalGa naar voetnoot2., die in een paar dagen in het eind van November, begin December is geproduceerd en in het bijzonder memoreerde hij het ontwerp voor het advies-telegram van DinsdagGa naar voetnoot3., waarvan hij gisteren zelf nog eens opmerkte dat hij dat in wezen een afschuwelijke zaak vond. In een gesprek tussen Van Mook en mij stelde deze Samkalden een klein beetje op één lijn met Wertheim, die indertijd geweigerd heeft bij Van Mook op de secretarie te komen werken, omdat hij liever onafhankelijk bleef. Het is wel typisch dat een man als Samkalden de geleerdenloopbaan verkiest, die bij alle aantrekkelijkheden, die daaraan vastzitten, voor hem tevens het voordeel heeft van geen, of althans heel weinig, direct drukkende verantwoordelijkheid. In de samenwerking tussen Samkalden en mij is dat eigenlijk uitstekend tot zijn recht gekomen; ik heb het gevoel dat dit vruchtbaar is geweest naar beide zijden, omdat ik bereid geweest ben in menig geval de verantwoordelijkheid voor zijn gedachten - zij het ook, dat die misschien in een zeker overleg tussen ons zijn gevormd - voluit te aanvaarden. Hoe het ook zij, ik zal deze man missen, omdat hij met zijn eigenaardig scherpe analytische geest, die toch altijd een zekere steun zocht bij een | ||||
[pagina 640]
| ||||
ander, zich ook net weer zoveel liet leiden, dat er, ondanks zijn gespecialiseerde kennis op staatsrechtelijk gebied, van een werkelijke samenwerking tussen ons kon worden gesproken. Omdat ik vannacht tot half drie had gewerkt aan mijn G.V.'s, die een kijk geven op mijn geestelijke ontwikkeling van de laatste dagen, ten einde die met Samkalden, ter zeer vertrouwelijke kennisneming uitsluitend van Logemann, weg te krijgen, en vanmorgen om half zes weer op was gestaan om Samkalden uit te wuiven, heb ik de rest van de morgen in bed doorgebracht. Van Mook heeft enige keren per telefoon geprobeerd mij te verleiden er uit te komen. Het bleek dat hij mij had willen vertellen, dat er vanmiddag om half drie een persconferentie door Nadjamoedin en Max zou worden gehouden over het standpunt van de Oost-Indonesische regering en van de West-Borneo-Raad ten opzichte van het republikeinse antwoord. Wij hadden er gisteren over overlegd of het wel verstandig was dit publiek te maken en meenden daarop bevestigend te moeten antwoorden, omdat, wanneer de publiciteit daarvan straks gelijk komt met die van onze brief aan de republiek, deze beide eerstgenoemde adviezen uit publiciteitsoogpunt compleet onder de tafel vallen. De conferentie is vanmiddag geweest en uit een rapportje van Van Wijnen zag ik dat de heren het uitermate spits hebben gespeeld en zeer ad rem op allerlei strikvragen hebben geantwoord en zich er absoluut toe hebben beperkt een oordeel te geven over de republikeinse nota, voor zover die van invloed is op de positie van Oost-Indonesië en West-Borneo, zonder zich ook maar in de verste verte bloot te geven over hun mening in zake hetgeen er nu verder moet gebeuren. Van meer belang was een gesprek met Mitcheson en Lambert, die mij verslag wilden uitbrengen over hun conferentie met Sjahrir. Uit een gesprek, dat ik zo juist had met Elink Schuurman, bleek mij dat Mitcheson aan Koets, en vanmorgen ook aan Van Mook en Elink Schuurman, heeft verteld dat deze stap een gevolg is van een brief, die Boediardjo zou hebben geschreven aan Wright over de mogelijkheid van Britse hulp. Op grond daarvan heeft Wright blijkbaar contact opgenomen met het Foreign Office en heeft het Foreign Office Mitcheson toegestaan om een soort informeel gesprek met Sjahrir te hebben. Hiervan is het gevolg geweest, dat Mitcheson Sjahrir heeft uitgenodigd naar Batavia te komen. In hoeverre dit van Boediardjo ook nog weer een middel geweest is om Sjahrir toch in Batavia te krijgen, kan ik natuurlijk niet doorzien. | ||||
[pagina 641]
| ||||
Het is op zichzelf een vrij vreemde stap van een ondergeschikte om op eigen gelegenheid aan Wright te schrijven. Het gesprek zelf heeft, zoals ik het begrijp, niet vreselijk veel om het lijf gehad. Mitcheson heeft nog eens uiteengezet waarom de Britse regering ons aanbod als redelijk beschouwt en waarom het antwoord van de republiek onvoldoende wordt geoordeeld. Hij heeft ook gezegd dat de inleiding bepaald provocerend was gesteld. Hij zou hebben gesuggereerd, dat Sjahrir, onafhankelijk van ons antwoord, op het ogenblik een bepaalde stap zou doen, waarop deze zou hebben geantwoord dat hij daarover ook al had gedacht. Mitcheson vertelde verder, dat hij Sjahrir voor vanavond op een dinner-party had uitgenodigd. Hij moest echter toegeven, dat hij zich hier niet al te veel van voorstelde. Hij vroeg aan mij mijn oordeel over deze min of meer informele bemoeiingen van zijn kant. Ik heb hem gezegd dat ik het niet eens was met diegenen, die hierin een tijdverlies zien. Voor het Nederlandse volk en voor de internationale wereld zal op het ogenblik militair optreden gemakkelijker kunnen worden aanvaard, nadat een maximale druk van internationale zijde op de republiek is uitgeoefend, dan zonder dat daartoe verder enigerlei poging wordt gedaan. Bovendien zie ik er op het ogenblik niet het minste tijdverlies in, omdat er immers toch nog geen beslissing van de Nederlandse regering is gevallen. Wel heb ik hem echter uitdrukkelijk gewaarschuwd, dat hij zich van het psychologisch effect van deze stappen niet te veel moet voorstellen. Ik vertelde hem dat in hoge republikeinse kringen blijkbaar ook de mening heeft postgevat, dat Foote en Mitcheson weliswaar pro-Nederlands zijn geworden, maar dat zij daarmee het standpunt van hun regeringen niet vertegenwoordigen en zelfs de instructies van die regeringen min of meer naast zich neerleggen, althans onjuist uitvoeren. Hij vond dit een nogal verrassend verhaal, waarvan ik ook nog eens wil laten nagaan in hoe brede kring dit eigenlijk is verbreid. Het bleek mij uit dit gesprek anders heel duidelijk, dat ook in het bijzonder Lambert, die de situatie in dit land vrij aardig kent, niet erg optimistisch was. Trouwens ook de toespraak, die Soekarno gisteren in Djocja heeft gehouden, geeft daartoe uiterst weinig aanleiding. Weer een dreige-gement van de verschroeide aarde en meer van dat moois. Aan het eind van het gesprek begon Mitcheson nog even over de mogelijkheid om Lord Killearn in te schakelen. Ik heb dat zeer radicaal afgewezen. Ik antwoordde hem ongeveer in deze stijl: ‘For heaven's | ||||
[pagina 642]
| ||||
sake don't do this. This will increase the trouble for our part, because the majority of the Netherlands population in the N.E.I. will say that Lord Killearn will spoil our business now for the second time’. Waar of niet, dit zou zonder twijfel de reactie zijn. Hij verwees nog naar de verantwoordelijkheid, die Lord Killearn toch voor Linggadjati zou hebben. Toen heb ik hem volledigheidshalve maar het verhaaltje verteld, dat de verantwoordelijkheid van Lord Killearn uiterst beperkt is, nl. dat hij ons alleen bij elkaar heeft gebracht, maar dat Sanders pas aan het eind van de bespreking van Linggadjati aan Wright de tekst van de overeenkomst heeft gegeven, die zij toen samen op het platje van ons verblijf in Linggadjati in het Engels hebben zitten te vertalenGa naar voetnoot1.. Dit was kennelijk nieuw voor de beide heren. Een wijsheid, die toch misschien niet overbodig is. Vanmiddag een eerste bespreking, waarbij van de commissie-generaal alleen Van Poll en ik aanwezig waren en die betrekking had op de practische maatregelen, waartoe men op bestuursgebied zal moeten komen voor het geval er tot militaire actie moet worden overgegaan. Ik had het Koets gisteren in een telefoongesprek ook nog eens gezegd, dat, indien de zaak eventueel die kant uit zou gaan, de positie van de commissie-generaal uiterst moeilijk zal worden. Indien Van Mook in dat geval alles zou beschouwen als zaken van het algemeen bestuur, waar wij buiten staan, en hij, zoals in het verleden min of meer steeds het geval is geweest, de vorming van negara's ook in de toekomst voor zich zou monopoliseren, zou het maar beter zijn dat wij naar Nederland verdwenen, omdat ik dan nominaal een verantwoordelijkheid zou krijgen te dragen, die ik de facto bepaald niet dragen kan. Ik had ook Van Mook al eens een opmerking in deze richting gemaakt en het deed mij genoegen te ontdekken, dat deze ingeslagen had en dat wij, in de besprekingen van vandaag en straks ook bij de vaststelling van een ontwerp-in-structie in algemenen zin, zeer bepaald meespelen. Het is, geloof ik, beter dat ik verdere bijzonderheden over dit geval en over deze bespreking zelfs in dit geheim verslag maar weglaat. Een van de zeer belangrijke punten was de afbakening van het civiele en het militair gezag, waarbij Van Mook er terecht de nadruk op heeft gelegd, dat er nooit sprake kan zijn van een oorlog als zodanig, waarbij de bevolking vijand is. Ik heb dat later nog zo geformuleerd, dat de Nederlandse regering zich een bepaalde poli- | ||||
[pagina 643]
| ||||
tieke lijn heeft uitgestippeld, waarvan in de laatste paar maanden helaas blijkt, dat deze niet realiseerbaar schijnt te zijn met de hulp van de regering van de republiek Indonesia. De tot heden bewandelde weg schijnt hoe langer hoe verder verstopt te raken en wij moeten eigen middelen te baat nemen. Deze eigen middelen blijven echter naast elkaar politieke en militaire. Indien wij het door verstandig optreden met een maximum aan politieke en een minimum aan militaire middelen zullen kunnen redden, dan kan ons dat niet anders dan uiterst welkom zijn. De politieke leiders, die voor de verschillende gebieden moeten worden aangewezen, zijn daarom van de grootste betekenis en hun gezag mag door de territoriale commandanten op politiek terrein op geen enkele manier worden gefrustreerd. Dit was eigenlijk het hoofdthema van deze bespreking, die op practisch gebied van politie en bestuur aan een nader onderzoek wordt onderworpen en waarvan de resultaten in een instructie zullen worden vastgelegd. In dit opzicht zit ik op het ogenblik met een ontzettende moeilijkheid. Van de staf, die de commissie-generaal heeft, vertelde De Visser mij gisteravond, dat hij zijn vrouw telefonisch heeft gezegd niet hier te komen, omdat, indien er hier wordt geslagen, hij zijn ontslag vraagt. Ik verdenk er Sanders, hoewel hij het nog niet heeft gezegd, hard van dat hij precies hetzelfde van plan is. Doch niet alleen dat is een grote moeilijkheid, maar deze begint nu op dit ogenblik al. Is de uiterst nauwe en vertrouwde samenwerking, die wij tot heden toe altijd hebben gehad in de periode toen wij één lijn trokken, ook op dit ogenblik nog mogelijk? Is Sanders bereid mee een critsich oog op een dergelijke ontwerp-instructie te laten vallen? Ik heb hem de hele dag niet gezien en ben er vrijwel zeker van, dat hij bezig is met indirecte en uiterst krachtige pogingen om te werken in dezelfde richting als waarin de gedachten van Mitcheson gaan, nl. te bevorderen dat Sjahrir een zelfstandige stap doet in onze richting. Natuurlijk zal niemand het meer toejuichen dan ik, indien het gelukt om oorlog te vermijden. Sanders is er echter, geloof ik, niet zo van overtuigd als ondergetekende, dat in dat geval de moeilijkheden alleen maar verplaatst worden en het uiterst onzeker is of wij toch niet aan de chicanes van de heren zullen overlijden. | ||||
[pagina 644]
| ||||
Zaterdag, 21 Juni 1947, 0.45 uurHet is eigenlijk nog Vrijdagavond en ik zit te wachten op de definitieve tekst van een brief, die aan de republikeinse delegatie zal worden gezonden. De laatste vierentwintig uur zijn anders weer niet helemaal zonder emoties verlopen. Gisteravond kwam ik om elf uur thuis van een visite bij de vertegenwoordiger van de BillitonmijGa naar voetnoot1. en daarna belde Sanders mij op en vroeg of ik al kennis had gekregen van de tekst van een radiorede, welke door Sjahrir was gehouden en die in zeer verzoenende termen zou zijn vervat. Toen hij thuis kwam uit de schouwburg, zat Algadri te wachten om hem de tekst er van te laten zien. Sanders kwam daarna nog bij mij met Just de Visser en wij hebben met ons drieën een zeer uitvoerig gesprek gehad, dat ons tot twee uur uit de slaap hield, een gesprek dat in den beginne vrij hoog liep en waarin mij het verwijt werd gemaakt, dat ik mijn vertrouwen in Sanders zou hebben verloren en dat hij het dan maar beter vond om terug te keren naar Nederland. Later bleek bij een fundamentele uitwisseling van gezichtspunten, dat het verschil hierop neer kwam, dat hij in zijn strijd tegen de oorlog zo ver ging, dat hij, ook in geval de republiek hem met volstrekt lege handen liet staan, het gevecht wenste voort te zetten. Ik heb hem uitgelegd, dat er tussen zijn positie en de mijne een verschil bestaat. Hij kan deze strijd desnoods op een ondergronds front voeren, doch met mijn verantwoordelijkheid is dat niet in overeenstemming te brengen en, indien de republiek mij met lege handen laat staan, heb ik geen enkel argument tegenover Van Mook c.s. dan te zeggen dat oorlog zo afschuwelijk is en ook geen perspectief biedt. Wij zijn gezamenlijk tot de conclusie gekomen, dat daarin door het gebaar van deze radiospeech van Sjahrir een zekere wijziging is gekomen, op voorwaarde dat hij niet alleen een radiotoespraak houdt, maar officieel aan de commissie-generaal in een brief mededeling doet van de essentiële zakelijke punten daaruit. Bij de beschouwing van de vraag, waarom Sjahrir tot deze stap is overgegaan, moet men rekening houden met de sterke druk, waaronder hij van Britse en Amerikaanse zijde is gezet. Zoals reeds boven opgemerkt, zijn er ook heel wat mensen in zijn eigen omgeving, die het antwoord van de republiek betreuren. Daarnaast heeft hij kennis genomen van het standpunt van Oost-Indonesië en Borneo en ik zou wel eens precies willen weten wat Nadjamoedin in het onder- | ||||
[pagina 645]
| ||||
houd van gistermorgen met hem heeft besproken. Verder is het natuurlijk uit allerlei contacten uitstekend bekend geworden hoe er aan onze kant over wordt gedacht en dat hij er zeker van kan zijn dat zonder nader gebaar er geen sprake van is, dat hij het redt zonder vechten. Ik neem aan dat ook de resolutie van de Partij van de ArbeidGa naar voetnoot1. in dit opzicht enige invloed zal hebben gehad. De duidelijke afwijzing van het republikeinse antwoord, die daarin voorkomt, kan niet anders dan ook tot hem spreken.
Vrijdagmorgen kwam er een telegramGa naar voetnoot2., waarin wij gemachtigd werden ons antwoord aan de republiek te verzenden, zij het ook dat men een hele lijst van kleine, ondergeschikte redactiewijzigingen, waarvan het merendeel de seinkosten bepaald niet waard is, heeft voorgesteld en die wij, juist omdat ze niet veel waard zijn, konden overnemen. Sanders kwam echter vanmorgen al vrij gauw met de mededeling van Boediardjo, dat wij in de loop van de morgen, een brief konden verwachten, waarin de zakelijke punten uit de radiotoespraak van Sjahrir waren vervat. Toen was er bij ons even discussie over de vraag of het, in het licht daarvan, practisch zou zijn om onze afwijzende brief te publiceren. Ik stond aanvankelijk op het standpunt, dat dit bepaald niet moest gebeuren, zonder dat de Nederlandse regering er nader in zou zijn gekend. Van Poll vond van wel, maar ons verschil van opinie was in dit geval ingevolge onze instructie voldoende om mij mijn zin te geven, nl. bij verschil van mening wordt het geval aan de regering voorgelegdGa naar voetnoot3.. Later is dit anders gelopen en ik geloof van terecht. | ||||
15.15 uurInderdaad kwam om twaalf uur Boediardjo met de briefGa naar voetnoot4.. Ik had juist de hoofdredacteur van Aneta Wansink bij mij, die mij te spreken had gevraagd, hetgeen, zoals mij later tegenover de buitenlandse correspondenten bleek, bepaald als een fout moet worden beschouwd. Gelukkig raakte hij de deur uit, eer ik aan een gesprek toe was. Onze | ||||
[pagina 646]
| ||||
persman Van Wijnen heeft er later echter, doordat hij niets kon zeggen, omdat de publiciteit aan Den Haag is voorbehouden, nogal spektakel over gehad. De brief van Sjahrir was voor mij persoonlijk van grote betekenis. Immers, indien ik een bijdrage wilde leveren tot het behoud van de vreedzame weg, dan was zulks nu weer mogelijk, omdat mij van republikeinse zijde althans iets, zij het ook nog niet alles, in handen werd gegeven. Ik heb tegenover Boediardjo dan ook geen enkele twijfel laten bestaan omtrent mijn opinie over het republikeinse antwoord: een buitengewoon stom stuk, waarvan het te voorzien was, dat dit tot de grootste ellende aanleiding zou geven en tot gezichtsverlies aan hun kant. Ik heb hem gezegd dat zij verstandig zouden hebben gedaan van de aanwezigheid van Sanders in DjocjaGa naar voetnoot1. gebruik te hebben gemaakt bij het overleg over dit antwoord. Het is formeel natuurlijk volkomen juist, dat dit niet is gebeurd en het zou Sanders in een scheve positie hebben geplaatst, maar nu op het ogenblik moeten er weer allerlei krachttoeren worden verricht om, indien de republiek inderdaad geen oorlog wil en alsnog in onze richting voldoende ver wil gaan, deze stommiteit ongedaan te maken. Men zal dan aan republikeinse zijde het betoog moeten leveren dat wit en zwart toch eigenlijk dezelfde kleur hebben, hetgeen op de republikeinse geesten een invloed moet hebben, die in ongewenste richting werkt. Ik achtte het inmiddels wenselijk om op geen enkele manier enige voldoening over deze brief te laten blijken en zelfs niet tegenover het paleis Koningsplein een gezicht te trekken of ik deze brief uiterst belangrijk vond. Vandaar, dat ik Van Mook telefoneerde, dat wij het telegram CG 79 van de regering bezig waren te verwerken in mijn exemplaar van het aan de republiek te zenden antwoord, zonder dat ik ook maar met een woord repte van de radiorede van Sjahrir. Toen dit karweitje klaar was, liet ik dit stuk aan hem brengen met de boodschap, dat ik om vijf uur graag met hem wilde spreken over onze houding tegenover de brief van Sjahrir. Toen deze vergadering om vijf uur werkelijk begonGa naar voetnoot2., bleken daar Idenburg, Koets, De Villeneuve en Enthoven ook aanwezig te zijn; indien ik het goed heb, hadden de heren tevoren met elkaar hun houding bepaald en deze was vrij duidelijk. Men achtte deze | ||||
[pagina 647]
| ||||
stap niet veel anders dan een ongewenste vertroebeling van een overigens duidelijke situatie. In een algemene beschouwing, die Idenburg hieraan wijdde, merkte hij op dat dit het meest vieze stuk was, dat hij in de laatste maanden van de republikeinse delegatie had gezien. Ik vond het om bepaalde redenen, die ik niet nader ontvouw, maar goed deze uitspraak in de notulen vast te leggen. Van Mook stelde voor om onze brief, die de afwijzing van het republikeinse antwoord van 7 JuniGa naar voetnoot1. inhield, te voorzien van een drietal toevoegingen, nl. in de inleiding, in de eerste paragraaf, die handelde over de centrale regering en aan het slot, en daarmee deze brief als afgedaan te beschouwen. Bovendien waren deze toevoegingen in zodanige termen vervat, dat de stap van Sjahrir volkomen gekleineerd en de brief van 20 Juni volledig kapot gemaakt werd. Het was duidelijk dat ik hier de eerste wezenlijke kans kreeg om door persoonlijk ingrijpen te voorkomen, dat de deur, die op een kier was gezet, weer werd dichtgeslagen. Ik heb eenvoudig geweigerd om deze methode te aanvaarden onder het motto, dat ik niet bereid was daarvoor tegenover Nederland de verantwoordelijkheid op mij te nemen. Merkwaardig was, dat Van Mook toen ogenblikkelijk inbond en ook wel kon instemmen met mijn voorstel om de brief van Sjahrir te beantwoorden in een afzonderlijk schrijven, waarin dan kon worden opgemerkt dat zijn brief en ons antwoord op de nota van 7 juni elkaar hadden gekruist. In de loop van de discussie werd verder, bij de bespreking van de wenselijkheid ons antwoord te publiceren, het argument naar voren gebracht dat, indien wij inderdaad de vreedzame weg wensen te behouden, het noodzakelijk is de republiek thans onder maximale druk te zetten. Ik vond dat een deugdelijk argument en op grond daarvan kon ik met de publicatie van onze gemotiveerde afwijzing, in strijd met mijn aanvankelijke meningGa naar voetnoot2., wel instemmen. Trouwens, die was in dit geval ook veranderd ten gevolge van het feit dat wij nu, gelijktijdig met de afwijzing, ook de brief van Sjahrir en ons daarop te geven antwoord, dat wij gisteravond na deze vergadering hebben opgesteld, zouden publicerenGa naar voetnoot3.. Dat laatste was van Nederlands gezichtspunt uit ook bepaald noodzakelijk om de internationale wereld niet het gevoel te geven, dat de stap van Sjahrir eigenlijk een volledige aanvaarding zou betekenen op essentiële punten, zodat, indien geen bevredigende | ||||
[pagina 648]
| ||||
oplossing mocht worden bereikt, de schuld daarvoor weer op ons hoofd terecht zou komen. Er zou daarom in ons antwoord ook duidelijk moeten worden gesteld dat wij met bevrediging hadden kennis dat wij meenden dat er op alle overige punten nog vragen overbleven, genomen van de aanvaarding van de positie van de landvoogd, maar Een punt apart in deze discussie was nog even de opmerking, die Idenburg maakte of het geen onbeschofte wijze van doen was om eerst voor de radio te spreken en ons daarna hun standpunt mee te delen. Tot op zekere hoogte is dat juist, maar aan de andere kant geloof ik dat het van republikeins standpunt bezien noodzakelijk was dat Sjahrir aan dit toegeven zijnerzijds ogenblikkelijk in de republiek maximale publiciteit verleende, want daarbij komt men op het volgende punt: hij heeft deze stap gedaan zonder nader overleg met Djocja. Ook dat werd onzerzijds als een duister punt in de geschiedenis opgevat. Ik meen, dat wij daarmee betrekkelijk weinig te maken hebben en dat dit niet hoort tot de zakelijke overwegingen, die ons op dit ogenblik anders dan indirect kunnen interesseren. Ik zou het zelfs op zichzelf helemaal nog zo erg niet vinden, indien het in de republiek op grond van een dergelijk feit tot een radicale breuk kwam tussen de constructieve elementen alhier en de non-coöperatieve in Djocja, waar alle mensen in het paleis dan mee schermen als met de geconcentreerde onredelijkheid. Aan het eind van de vergadering werd besloten om een antwoordbrief op te stellen. Van Mook zou die avond de Engelse vertaling van ons lange antwoord op de republikeinse nota verzorgen, hetgeen hij persoonlijk moest doen op grond van de slechte ervaringen met de vertaling van het memorandum van 27 MeiGa naar voetnoot1.. Van Poll stelde voor, dat Maassen en Sanders het antwoord aan Sjahrir zouden opstellen. Nu zit Maassen mij de laatste dagen helemaal overdwars in mijn maag, omdat hij de incarnatie is van de figuren, die elke redelijke stap van de republiek eigenlijk maar een strop vinden. Ik heb toen dan ook vrij korzelig de opmerking gemaakt, dat ik dat concept zou maken. Na afloop van de vergadering zijn wij daar direct mee begonnen, d.w.z. Sanders en ondergetekende, en dat heeft nogal wat hoofdbrekens gekost. Aan de ene kant er voor zorgen, dat er in deze brief een zekere waardering tot uitdrukking komt voor hetgeen wij goed vonden in de brief van Sjahrir en aan de andere kant duidelijk stellen, dat deze toch eigenlijk ontoereikend was | ||||
[pagina 649]
| ||||
en dat er heel wat vragen moesten worden beantwoord, alvorens wij er een mening over zouden kunnen vestigen. Ten aanzien van de overgangsregering had ik er ook nog de vraag in opgenomen of de republiek bereid was over de samenstelling in discussie te treden zonder bindende voorwaarden, of dat zij alleen het resultaat van die discussie kon aanvaarden, overeenkomstig haar voorstel in de republikeinse antwoordnota. De hoofdzaak ging over de vierde alinea van de brief van Sjahrir, waarin gezegd wordt: ‘Taak van deze interim-regering zal o.m. zijn het instellen van federale organen, zoals vermeld in de bijlagen van de nota van Uwe delegatie. Bijzonder urgent wordt hierbij beschouwd een zo snel mogelijke instelling van de federale economische organen’. In dit punt gaat het om drie dingen, in de eerste plaats, dat er wel uit te lezen is dat men de door ons voorgestelde federale organen als zodanig aanvaardt, doch het tweede punt is de vraag of met het ‘zoals vermeld in de bijlagen’ wordt bedoeld, dat men ze aanvaardt in aard en samenstelling en werkwijze en met bevoegdheden als in onze bijlage vermeld. Dit slaat natuurlijk in het bijzonder op de gemengde gendarmerie en op het directoraat voor de veiligheid. Het derde punt is, dat eventuele discussies over deze aangelegenheden worden verplaatst van de vergadering der delegaties naar de interim-regering zelf. Over de eerste twee punten was het vrij gemakkelijk vragen te stellen. In het ontwerp geschiedde dat dan ook, terwijl ik - omdat er reeds in de vergadering was opgemerkt dat het, met het oog op de vertragende werking en de kans dat de discussie daarover opnieuw zou beginnen in de interimregering, ontoelaatbaar was de instelling van de federale organen daaraan toe te vertrouwen - een betoog had opgebouwd dat met de instelling bedoeld was de formele zijde van de instelling, zulks met het oog op het feit dat deze federale organen hun gezag toch aan dat van de interimregering zouden ontlenen. Het werd tussen elf en half twaalf, eer wij gereed waren om dit concept met Van Mook te bespreken. Van Poll vond, daarbij gesteund door Van Mook en Maassen, de redactie van de door ons ontworpen brief te welwillend. Dat wisten wij zeer goed en ik wist ook heus wel dat men daarop een aanval zou doen. Hoofdzaak was voor mij, dat in dit opzicht het essentiële behouden bleef, nl. dat wij de tirade behielden, dat de commissie-generaal met voldoening constateert dat ten aanzien van de positie van de vertegenwoordiger van de Kroon haar voorstellen, zowel ten aanzien van zijn de iure | ||||
[pagina 650]
| ||||
bijzondere positie met beslissingsbevoegdheid als ten aanzien van de vorm van zijn optreden in de overgangsregering, worden aanvaard. Daarop heeft aan het eind van de bespreking Maassen nog een laatste aanval ondernomen, maar toen heb ik mijn papieren opgevouwen en ronduit gezegd, dat dit er in bleef staan en daarmee afgelopen. Het betoog over de samenstelling van de Federale Raad liet men vervallen en de vragen werden wat bekort en beperkt tot de vraag of men bereid was onze voorstellen van 27 Mei in dit opzicht alsnog te aanvaarden. Daarmee kon ik mij gaarne verenigen. Om twaalf uur waren wij het over de hoofdlijnen eens en stelde Sanders de definitieve tekst op van de brief. Daarin brachten Van Mook en ik nog een paar wijzigingen aan van ondergeschikte betekenis, hoewel de vervanging van de woorden ‘republikeinse delegatie’ door ‘de republikeinse regering’ misschien toch nog wel van enige waarde is, met het oog op de vrees dat Djocja en Batavia het niet eens zijn. Om één uur was deze zaak eindelijk in de bus en was inmiddels ook onze lange brief ter afwijzing van de republikeinse antwoord-nota gereed, ondertekend en 's avonds laat nog aan Boediardjo ter hand gesteldGa naar voetnoot1.. Dat bleek wel nodig, omdat er anders een gevaar bestond dat zij het uit de krant zouden lezen. Immers, Bannier belde 's avonds Koets op met de mededeling, dat een persbureau in Holland kans had gezien deze brief van ons in handen te krijgen, dit reeds aan een aantal kranten had doorgegeven en dat het niet zo zeker was of men er in zou slagen dit verhaal uit de avondbladen weg te houden. Dit is weer eens een glorieus staaltje van het geknoei aan Nederlandse kant. Immers, dit persagentschap krijgt zo iets niet, omdat men er een zekere som gelds voor betaalt, maar domweg naar mijn overtuiging uit politieke overwegingen. Het is als met de mededeling aan BoelhouwerGa naar voetnoot2. over de besluiten uit de ministerraad van 28 April! Ik knoopte er in die vergadering de opmerking aan vast, dat ik er zeker van ben dat, ondanks alle geheimhouding, op een goeie dag het advies van de commissie-generaal aan de regering ook zal worden gepubliceerd. Vanmorgen heeft Sanders onze brief aan Sjahrir overhandigdGa naar voetnoot3. en | ||||
[pagina 651]
| ||||
daarbij ook zo het een en ander gehoord, dat mij versterkt in de gedachte, dat wij toch geleidelijk aan stap voor stap de kant uitgaan, die aan dit land misschien oorlog kan besparen. Het is wel duidelijk, dat bij Sjahrir een grote geneigdheid bestaat om onze voorstellen aan te nemen. Ik heb aan Sanders nog eens uitdrukkelijk gezegd, dat hij er voor moest zorgen, dat om der wille van de goede zaak de druk op de republiek constant blijft en zij de overtuiging dient te hebben, dat, indien dit niet wordt aangenomen, onheilen onvermijdelijk zijn. In dit opzicht vind ik de stemming hier in het binnenland inderdaad maar ten dele ellendig. Zij is ellendig, in zoverre zij de mentaliteit van de Indonesische wereld tegenover ons verder verpest. Toch heb ik hoop, dat, indien wij over deze ellende heen komen en de door ons voorgestelde organen inderdaad worden ingesteld, er een proces zal worden ingeleid, zoals wij dat nu ook in Makassar zien, waar men de Nederlandse gemeenschap zich geleidelijk ziet aanpassen aan de positie van de Indonesische autoriteiten. Op een lunch, die wij Woensdagmiddag j.l. aan Soekawati, Nadjamoedin, Tahija en Hamelink aanboden, was het prettig te horen, uit de mond van de Indonesiërs in het bijzonder, dat de houding van de Nederlanders aanzienlijk verbeterd is en dat zij dit toeschreven aan het inzicht, dat bij hen veld won, dat deze methode toch vruchtbaar is. Zou een dergelijk proces ook op Java nog mogelijk zijn? Het is bijna te mooi om waar te zijn.
Hedenmorgen spraken Van Poll en ik eerst met de Franse consul-generaal Raux, die graag enige informaties kreeg. Ik was wat later, omdat ik lang had geslapen, maar in het laatste kwartier van het gesprek kreeg ik toch wel de indruk, dat ook deze man ons standpunt volkomen redelijk vindt en bovendien meent, dat een instelling als de door ons verlangde gemeenschappelijke gendarmerie onontkoombaar is om tot geregelde toestanden te geraken. Daarna hadden wij een bespreking met de heren uit Palembang, civiel en militair, over de situatie aldaar en over de vooruitzichten en maatregelen bij eventueel militair optreden, zoals wij ook reeds met de heren uit Medan hebben gehad. Aangezien in Palembang civiel en militair elkaar uitstekend verstaan, en dit misschien een van de redenen is waarom hier met Indonesiërs ook altijd belangrijk | ||||
[pagina 652]
| ||||
minder wrijving is geweest, leverde dit betrekkelijk weinig moeilijkheden op. Wel kregen wij nog weer eens de indruk van de zeer beperkte mogelijkheden op militair gebied, gezien de reusachtige oppervlakte van dit eiland. Toen er naar de mogelijkheden in zake bezetting van een bepaalde plaats werd gevraagd, kwam de opmerking dat deze op 600 K.M. van Palembang was gelegen en dat men zich daarover dus geen illusies moest maken. Tijdens deze bespreking kwam het telegram CG 80Ga naar voetnoot1. binnen, waarin de regering ons mededeling doet van haar besluit uit de afgelopen vergaderingen van de ministerraad. Hierin wordt een aide-mémoire geseind, die ook zal worden gepubliceerd en die ik een volkomen redelijk stuk vind. Deze is eigenlijk in nog wat soepeler bewoordingen gesteld en er zit wat meer opening in dan in de brief, die wij vanmorgen hebben overhandigd. Merkwaardig is, dat ook de Nederlandse ministerraad in deze aide-mémoire bij de voorbereiding van allerlei maatregelen een zekere taak weglegt voor de Federale Raad, een gedachte, die Van Mook in onze besprekingen van gisteren eigenlijk had afgewezenGa naar voetnoot2.. Aangezien er nu gesproken wordt van regering tot regering zal bij de overhandiging van de aide-mémoire de mondelinge toelichting er bij worden gegeven door Van Mook, als vertegenwoordiger van de Kroon, aan Sjahrir, niet als voorzitter van de republikeinse delegatie, maar als republikeins minister-president. Verder worden er in dit telegram zeer ver strekkende machtigingen aan de landvoogd verleend; er wordt echter aan de landvoogd aanbevolen om bij het gebruik van deze machtigingen en bij de uitvoering van zijn opdracht zoveel mogelijk met de commissie-generaal overleg te plegen. De republiek krijgt dus nog eens een ruime kans, die daaruit bestaat dat zij onze voorstellen van 27 Mei in essentie alsnog aanvaardt. Ik heb nu op dit ogenblik de indruk, dat de kans op vechten, die in het begin van deze week nog zeker op 80% moest worden gesteld, op het ogenblik, zowel door de houding, die Sjahrir aanneemt, als ook door dit besluit van de regering, tot 40% is gedaald. Laat ik er direct bij zeggen, dat er nog een enorme speling in dit percentage zit, die geleverd wordt door de invloed van de irrationele elementen aan beide zijden. Die aan Indonesische zijde hebben direct effect, die aan onze zijde werken indirect. Zij versterken het ongeloof in de | ||||
[pagina 653]
| ||||
republiek. Ik moet helaas zeggen, dat ik op het ogenblik ook Ozinga van de R.V.D. bij deze elementen inlijf. Wat deze man de laatste paar dagen in de Minogtelegrammen naar Den Haag seint, is eenvoudig gekleurde voorlichting en niets anders. Te beweren, dat Jan Schouten en Bruins Slot in het Decapark j.l. Dinsdag spraken met de kennelijke bedoeling geen politieke munt te slaan uit de situatie, is eenvoudig een grof schandaal. De heer Bruins Slot heeft een redevoering gehouden, waarvan de partijpolitiek aan alle kanten afdroop, o.m. door de bewering dat de Partij van de Arbeid struisvogelpolitiek zou voeren. Wanneer dit gereformeerde hoofd van de R.V.D. een dergelijke uitlating naar Den Haag seint en dan zegt, dat zij de kennelijke bedoeling hadden om uit de situatie geen politieke munt te slaan, kan hij er zich achter verschuilen, dat dit mislukt is bij Bruins Slot. Bovendien is het ook daarom nonsens, omdat het betoog van Jan Schouten ook politiek was, maar op een heel andere wijze, nl. dat zijn redevoering, waarin hij iedere aanval op de politiek uit het verleden zei te willen weglaten, er op ingesteld was de anti-revolutionnairen in de regering te doen opnemen en in de kaart te spelen van die elementen in de K.V.P., die streven naar een nationaal Kabinet. Toch geen politieke munt uit de situatie slaan, noemt de heer Ozinga dit. Een dergelijke opmerking is óf uiterst geraffineerd, óf politieke onbenulligheid. | ||||
18.30 uurDe bespreking met Van Mook over het telegram CG 80 heeft plaats gevonden. Van Mook was in een buitengewoon goede stemming. Ik geloof, dat daar allerlei redenen voor zijn. Ik begon met de opmerking, dat de regering de situatie door dit telegram zo al niet definitief, dan toch voor dit ogenblik, belangrijk heeft veranderd. De commissie-generaal is practisch uit het gezichtsveld verdwenen en is nog slechts college van overleg ten behoeve van de besluitvorming van de landvoogd. In deze critieke situatie is dus eigenlijk de wet op de commissie-generaal en de instructie voor dit college in dit telegram buiten werking gesteld, zonder dat zulks uitdrukkelijk wordt gezegd. Wij hebben daarover nog wat doorgepraat en kwamen tot de conclusie, dat er natuurlijk twee mogelijkheden zijn, nl. de republiek aanvaardt, of doet het niet. Voor het geval, dat de republiek niet aanvaardt, is het logisch dat de landvoogd als opperbevelhebber de leiding krijgt. In het geval, dat er | ||||
[pagina 654]
| ||||
wel aanvaardt wordt, gaat in de gedachtengang van de regering de discussie over naar de interimregering. Ook daarmee is dan, nadat eventueel de regelingen over de financiële problemen zullen zijn voltooid, de taak van de commissie-generaal eigenlijk afgelopen. Ik zie in deze gedachtengang de logische consequentie van het herstel van het vertrouwen van Nederland in de persoon van Van Mook. Ik bedenk daarbij dat men aanvankelijk tot de instelling van de commissie-generaal heeft besloten, vooral omdat men de taak eigenlijk niet aan Van Mook alleen toevertrouwde. Hierin zat wel degelijk een element van wantrouwen. Dat wantrouwen is thans aanzienlijk verminderd. Ziehier het gevolg. Persoonlijk zal ik tegen deze gang van zaken geen bezwaar hebben, indien het resultaat van deze hele worsteling ten slotte zou zijn dat er een federale regering wordt ingesteld en dat een groot deel van de voorbereiding van het werk verder in Nederland zal gebeuren. Voor zover dit van wetgevende aard is, lijkt mij dat een schoon moment om de commissie-generaal naar huis te sturen. Wanneer dit dan zou eindigen met het voorkomen van een oorlog, dan moet ik eerlijk zeggen dat ik dit de kroon op het werk zou vinden. Mijn enige bedenking op dit ogenblik is deze, dat men dan hier de kleine kring van mensen ziet wegtrekken, die in wezen deze oorlog zal hebben voorkomen. Dat de kansen er op het ogenblik zo enorm veel beter voorstaan dan zij hebben gedaan, dat ook aan Van Mook opnieuw een zekere steun is gegeven in de richting van constructief werk en dat hij zich weer indenkt in de mogelijkheid van een accoord, zou naar mijn vaste overtuiging niet zijn geschied, indien de commissie-generaal hier in deze dagen niet aanwezig ware geweest. Dit blijkt niet uit deze dagboekbladen, daarvan ben ik mij uitstekend bewust, maar toch moet de lezer van dit verslag ook zonder nader bewijs op dit ogenblik van mij aannemen, dat het juist is. Juist in dit verschil van gezindheid ligt voor mij de grote betekenis van de aanwezigheid van deze kleine kern. Ik heb nu gezien hoe de hele omgeving van Van Mook als het ware in elkaar zakt en alle inzichten voor de feiten laat wijken. Ik ben er volstrekt van overtuigd, dat, indien Van Mook doorgaat in de lijn, waarin hij op het ogenblik bezig is en de republiek de kracht krijgt en het inzicht om een aanvaardbaar antwoord te sturen, ook deze hele club dan weer omzwaait. Daarom vind ik het griezelig, dat bedoelde kern straks uit dit land verdwijnt en ik zou dat alleen maar kunnen aanvaarden, indien de regering kans zou zien om inderdaad een aantal van deze | ||||
[pagina 655]
| ||||
wankele figuren te vervangen door lieden van de gezindheid, waar het op het ogenblik om gaaat. Aan deze beschouwing van de persoonlijkheid van Van Mook in dit spel, wil ik nog wat toevoegen buiten het verband van deze vergadering. Toen Boediardjo mij gisteren de brief van Sjahrir bracht, heb ik hem er op gewezen dat zij moesten beseffen welke bejegening zij Van Mook eigenlijk hebben bezorgd. Deze man heeft om der wille van zijn inzicht in de ontwikkelingsnoodzakelijkheden in dit land de vuilste bejegening, die denkbaar is, van Nederlandse zijde over zijn hoofd voelen komen. Officiële steun heeft hij daarbij slechts zelden gekregen. Nu, in de laatste paar weken, is zijn positie enorm versterkt en de regering heeft openlijk haar vertrouwen in hem uitgesproken. Op datzelfde ogenblik zegt de republikeinse regering hem haar vertrouwen op, door de landvoogd bij de verdere opbouw van dit land practisch uit te schakelen en zijn invloed af te wijzen. Nu is dat natuurlijk bedoeld tegen zijn functie, maar men vergeet dat Van Mook dit zonder twijfel ook persoonlijk zal voelen. Natuurlijk zei Boediardjo dat het zo nooit was bedoeld, maar ik antwoordde hem dat zonder enige twijfel Van Mook wel iets in deze richting moet hebben gevoeld. Zij hebben daarmee naar mijn overtuiging, welke ik tegenover Boediardjo heb verzwegen, Van Mook geestelijk een moment laten verhuizen naar het andere kamp. Ook hij had voor zijn oude beleid, evenmin als ik, in het antwoord van de republiek nog enig steunpunt. Nu schijnt dit te veranderen en de regering vraagt niet meer dan aanvaarding van de wezenlijke inhoud van onze voorstellen, hetgeen dus minder is dan wij zelf hebben gevraagd en stelt daarna overleg in de federale regering in het vooruitzicht. En nu was het merkwaardig om vanavond te ontdekken, hoe Van Mook zei dat hij er eerst nog eens een nacht over wilde slapen, zich de hele situatie nog eens wilde indenken en bij zichzelf uitmaken hoe er dan zou moeten worden gehandeld. Dat betekent dat deze man, die een week geleden naar mijn stellige overtuiging aan niets anders dacht dan aan de wijze, waarop de militaire actie zou moeten plaats hebben, thans weer gaat denken aan de mogelijkheid, die een vreedzame regeling in zich bergt en aan de procedure, die in dat geval moet worden gevolgd. Ik beschouw dat als een enorme winst. Een punt van ernstige overweging is ook nog of wij nu af moeten wachten tot Sjahrir antwoord geeft op onze brief van vandaag, en dan pas de door de regering gevraagde stap doen, of dat wij deze | ||||
[pagina 656]
| ||||
alvast doen vóór het antwoord er is. Daar zijn wij niet uitgekomen. In ieder geval zal Van Mook de betreffende stap niet voor Maandag doen. Het nadeel van de ultimatieve stap is, dat men dan de republiek een stuk van haar gezicht laat verliezen. Op onze vraag kan zij zonder gezichtsverlies bevestigend antwoorden, omdat daar geen bedreiging aan is verbonden. De moeilijkheid ligt echter in het feit, dat de aide-mémoire, welke ons is gezonden, op zichzelf eigenlijk zachtzinniger is dan onze brief van vandaag. De wijze van overhandigen en de mondelinge mededelingen moeten het dan doen. Daar ontdekt de buitenwereld echter niets van. Wij zullen morgen nog wel eens overleggen, wat we ten slotte met deze zaak doen. Bovendien is er een kans, dat we morgen ook nog een nader telegram uit Den Haag krijgen naar aanleiding van onze brief van vandaag. | ||||
Zondag 22 Juni 1947, 18.00 uurVanmorgen vroeg had ik Sanders even bij mij, die de vorige avond langdurig bij Mitcheson was geweest. Daar had Mitcheson hem eerst geraadpleegd over het telegram, dat hij over de situatie vanmorgen vroeg naar Londen zou zenden en er werden uitvoerige beschouwingen aan de gang van zaken gewijd, waarop ik hier liever niet nader inga. Wel wil ik de mededeling vermelden, die Mitcheson aan Sanders deed, dat Bevin weer persoonlijk achter deze zaak aan zat en dat er een stap zou zijn te verwachten van de Britse regering in Den Haag, die zou worden genomen in overleg met het State-Department in Amerika, waarbij Engeland zijn goede diensten aanbiedt voor de oplossing van de moeilijkheden. Als motivering voegde Mitcheson daaraan toe dat noch Engeland, noch Amerika, in deze hoek van de wereld op dit ogenblik een soort oorlog wenst. Nu is dit laatste natuurlijk helemaal in overeenstemming met hetgeen wij direct als indruk van de Britse politiek hebben gehad en ook met hetgeen Mitcheson reeds de eerste Maandagmorgen na mijn terugkeer alhier heeft medegedeeld. Later op den dag kwam er een afschrift van een telegram van Van Boetzelaer aan Londen, waarin iets van de kracht van bovenstaande mededeling werd bevestigd, alleen met dit verschil dat de Britse ambassade op 20 Juni onderhands heeft laten weten, dat de Britse regering besloten had de Nederlandse te vragen of deze gebruik zou willen maken van de goede diensten van de Britse regering, welke alsdan ook zouden worden aangeboden aan de Indonesiërs, | ||||
[pagina 657]
| ||||
met het doel om de oplossing van het geschil te vergemakkelijken. Er werd aan toegevoegd, dat, indien wij in beginsel hiervoor voelden, zij er dan prijs op zouden stellen onze zienswijze te vernemen omtrent de manier, waarop deze goede diensten beschikbaar zouden moeten worden gesteld. Het verschil met de mededeling van Mitcheson ligt hierin, dat het eigenlijk geen officiële stap is, maar dat de Britse ambassade een zachtere vorm heeft gekozen, nl. die van een onderhandse mededeling. Verder in de tweede plaats een punt, dat niet in strijd is met de mededeling van Mitcheson, nl. dat de vorm van de goede diensten open is. In dit telegram spreekt Van Boetzelaer dan echter verder over de inmiddels gewijzigde situatie, zoals die blijkt uit CG 176Ga naar voetnoot1., 177Ga naar voetnoot2. en 178Ga naar voetnoot3.. Dat betekent dus, dat de heren in Den Haag de stap van Sjahrir wel degelijk serieus nemen. In dit gesprek van Mitcheson en Sanders heeft eerstgenoemde echter een steek laten vallen, die mij op zichzelf aanleiding geeft om dit punt te vermelden. Op een ogenblik kwam men nl. te spreken over de bijstand, waarop Mitcheson vrij openhartig opmerkte, dat Engeland daar ook bepaald wel aan te pas zou komen. Hij noemde in het bijzonder het gebied van de foreign exchange, dat grote deskundigheid vergde, of een opmerking van deze kracht, en waarbij hij vermoedde, dat in de daarvoor te scheppen organen ook plaats zou zijn voor een Engelsman. PietGa naar voetnoot4. heeft daarop niet gereageerd, noch wit, noch zwart, maar het verhaal goed in zijn oren geknoopt. Ik zit er op het ogenblik in verband met de hele situatie een beetje mee, omdat ik van dit gesprek geen officieel rapport naar Den Haag wil sturen, maar ik heb toch aan Piet gevraagd om een nauwkeurig verslag over dit gesprek voor hem en voor mij vast te leggen, opdat wij dat te gelegener tijd, indien er geen andere belangen mee in gevaar worden gebracht, kunnen hanteren.
Tijdens een bespreking, die wij vanmorgen hadden tussen tien en twaalf met militaire en burgerlijke autoriteiten van Oost- en West-Java, werd het telegram CG 81Ga naar voetnoot5. bezorgd, waaraan helaas twee | ||||
[pagina 658]
| ||||
groepen ontbraken. Daaruit blijkt, dat Jonkman kennelijk verheugd is over de brief van Sjahrir en het beschouwt als een eerste succes van de druk, uitgeoefend door buitenlandse consuls-generaal, waarmee hij ons gelukwenst! Zijn vreugde gaat zover, dat hij vindt dat wij onze brief van 21 Juni misschien beter wat meer voorkomend hadden kunnen stellen. Dat is, gezien de discussie over deze brief, waarin ik bepaald grof heb moeten worden om de enige welwillendheid, die er in staat, nog te behoudenGa naar voetnoot1., niet onaardig. Overigens is het ook niet zonder humor, dat Jonkman zo ver gaat de brief van 20 Juni eigenlijk te beschouwen als een principiële aanvaarding van onze voorstellen van 27 Mei, hoewel hij natuurlijk vindt dat wij de opheldering terecht hebben gevraagd. Dan komt er een gedeelte in het telegram, dat ik niet erg best begrijp, bovendien ontbreken daar twee groepen, maar dat mij de indruk geeft dat de heren in Den Haag het toch wel jammer zouden vinden, indien door het antwoord van de republiek op onze brief van 21 Juni de werkelijk uitstekende aide-mémoire, die zij ons in CG 80 hebben geseind, onder de tafel zou raken en door de landvoogd niet meer zou kunnen worden overgelegd. Ik heb nl. een sterk vermoeden, dat het die kant uitgaat. In de eerste plaats heeft Sanders mij vanmorgen medegedeeld, dat er alle kans is dat er vandaag nog een antwoord van de republiek komt, dat, zoal niet voor de Nederlands-Indische gemeenschap alhier, dan toch in ieder geval voor het Nederlandse Kabinet, bevredigend zal zijn, omdat het belangrijk verder gaat dan het schrijven van 20 Juni, waarover Jonkman al zijn tevredenheid uitsprak. Natuurlijk moeten wij niet juichen voor het resultaat binnen is, want vandaag acht ik een beslissende dag, omdat een heel gezelschap uit Djocja vanmorgen om tien uur arriveerde, waarmee Sjahrir vandaag over het antwoord vergadert. Van hun kant is echter al publiek gemaakt, dat het antwoord vandaag zal worden gegeven. | ||||
[pagina 659]
| ||||
Sjahrir en Boediardjo, dat het vrijwel onmogelijk voor hen was om een brief te schrijven, die werkelijk voldoende bevrediging zou kunnen geven. De heren hadden in de vergadering kennelijk ruzie gekregen en de oppositie had er op gestaan, dat Sjahrir onmiddellijk mee zou gaan naar Djocja. Dat had hij echter geweigerd en uitgesteld tot vanmiddag. Toen hebben Sanders en ik lang en breed zitten kienen over de vraag of Sjahrir nu alsnog een brief moest schrijven. Wij werden het er over eens, dat dit nooit tot resultaat zou kunnen hebben dat hij daarmee de stap van de Nederlandse regering bij de republikeinse regering zou voorkomen en dat dat onder de huidige omstandigheden ook zeer ongewenst zou zijn, omdat deze stap de constructieve krachten hoogstens zou kunnen versterken. Wij waren aanvankelijk tot de conclusie gekomen, dat het dus maar verstandiger was om nu vanavond maar geen brief meer te laten schrijven, doch liever aandacht te besteden aan het antwoord, dat de republiek uit Djocja zou moeten geven. Sjahrir had zich nl. voorgesteld, dat Dinsdag de volledige Kabinetszitting was en dat hij dan daarna, b.v. Woensdag, het antwoord zou kunnen seinen. De indruk, die ik via Piet Sanders van de vergadering van vandaag kreeg, was nogal ongunstig. Hij zei dat de oppositie de interimregering in de figuur, zoals Sjahrir die nu had aanvaard, desnoods dan wel wilde slikken, maar dat zij over de gemengde politie eenvoudig niet piekerde. Hoe echter de kaarten lagen, wie wel en wie niet wilden, was daarbij niet verteld. Wel was het duidelijk, dat Sjarifoedin aan de kant stond van hen, die bereid waren het aanvaarden te verdedigen. Immers Sjahrir had gistermiddag Sjarifoedin naar Djocja laten gaan, maar hij voegde er aan toe dat het niet voldoende zou zijn om de verdediging aan hem alleen over te laten. Aan deze uitlating kan ik op zichzelf ontlenen, dat Sjarifoedin niet tot de oppositie behoort, hetgeen zeer belangrijk is.
Dit gesprek vond plaats, nadat ik om ongeveer half tien uit de kerk terug was, waar de hoofdvlootpredikant, Ds. Stelma, afscheid van Batavia had genomen. Bij het uitgaan van de kerk vertelde Ds. Obermann in het voorbij gaan nog even, dat hij, naar aanleiding van een uitlating in de morgendienst, in conflict was gekomen met Mr. C.C. van Helsdingen, de voorzitter van de Christelijke Staatkundige Partij, die de felste oppositieman hier is. Obermann zou zoiets hebben beweerd als dat het gesprek tussen Nederlanders en Indonesiërs niet mocht worden afgebroken, waarop na afloop van de | ||||
[pagina 660]
| ||||
dienst Van Helsdingen, die in de Kerkeraad zit, heeft gezegd dat hij dit beschouwde als politiek op de kansel en dat hij een formele aanklacht bij de Protestantse Kerken tegen Ds. Obermann zou indienen. Dit is een opmerking tussen het relaas door, dat echter een duidelijke indicatie is van de gevoelens, die hier een rol spelen. Trouwens, dat men nog altijd in dit land als socialist geen eenvoudig leven heeft, bleek uit een gesprek met ir. Groenveld, die gisteravond van half zeven tot kwart over zeven bij mij was komen praten over de heer Ozinga. Deze heer, die met zijn laatste R.V.D.-uitzendingen zich een uitspraak van de Partij van de Arbeid op de hals heeft gehaaldGa naar voetnoot1., en bij wie daardoor zijn anti-socialistische gevoelens waarschijnlijk nog wat zijn aangewakkerd, heeft zich in een bespreking of causerie, die hij hield voor een veertigtal ambtenaren van het Departement van Economische Zaken, duidelijk in de kaart laten kijken. In de eerste plaats merkte hij op dat om nog te geloven in de republiek men bepaald lid van de Partij van de Arbeid moest zijn en een andere uitlating was, dat Van Mook alles van dit land afweet en dus op grond van kennis van feiten kan oordelen, maar dat zulks met mij zeer bepaald niet het geval en mijn oordeel daarom vrijwel zonder betekenis is. Groenveld heeft hierover een brief aan Sanders geschreven, die duidelijk aantoont hoe deze zaak in elkaar zit en nu is het voor ons de vraag wat wij daarmee doen. Volgens mij moet Ozinga van deze uiterst belangrijke post verdwijnen, want hij speelt een allergemeenst politiek spel. Eenvoudig zal dat echter niet zijn, want hij behoort tot de groep van satellieten van Van Mook, die op ruime wijze met de honingkwast werkt tegenover zijn baas en zich niet ontziet dat ook in de Minogtelegrammen af en toe te laten blijken. Aan zijn smerige uitzendingen kunnen wij niet veel doen, omdat aan te nemen valt dat hij die zal verdedigen met een beroep op hoger hand. Aan deze uitlatingen kan hij echter gevoeglijk worden opgehangen. Groenveld zal met de andere twee partijgenoten, die deze causerie hebben bijgewoond, overleggen of zij bereid zijn hiervoor te staan en er een verklaring over af te leggen. Dan ben ik van plan dit geval aan te pakken, zowel via Van Mook als ook | ||||
[pagina 661]
| ||||
waarschijnlijk via de openbaarheid. Koch wil hierover een artikel in OpbouwGa naar voetnoot1. schrijven en dan kan de partij hem in Nederland nog wat degelijker te lijf gaan en bij Jonkman eenvoudig zijn ontslag eisen. Verder is hij nog een ezel ook, want gisteren zei hij tegen Van Wijnen, dat hij van plan was een aanval te doen op diens positie als spokesman van de commissie-generaal, omdat hij meende dat alles wat betreft voorlichting in één hand zou moeten blijven. Daarin zag natuurlijk ook Van Wijnen een duidelijk symptoom van de strijd tussen Ozinga en mij, want daar ontaardt het zo langzamerhand wel in. Hij ziet in mij natuurlijk een exponent van de partij, die uitermate felle critiek op hem uitoefent, welke er reeds de oorzaak van is geweest dat de Dinsdagavondcommentaren voorlopig zijn stopgezet. Dit alles is zo maar een intermezzo in de geweldige strijd, die hier wordt gevoerd en die ook aan Nederlandse kant spanningen en repercussies opwekt, welke wij niet mogen ontlopen. Indien er inderdaad met de republiek, en ik zou bijna willen zeggen met welke Indonesische onafhankelijke staat dan ook, tot een accoord wordt gekomen, dan is het duidelijk dat men het republikeinse Voorlichtingsministerie er nooit toe zal kunnen bewegen samen te werken met een figuur als Ozinga. Zij zullen dan als eis stellen, dat zo iemand verdwijnt. Ik geloof dat het juist is, indien wij hun de kans geven zulke eisen te stellen. Durven wij dat niet aan, dan vrees ik dat de strijd, die wij op het ogenblik voeren om de republiek tot bezinning te brengen, slechts een zeer beperkt rendement zal hebben, omdat dit soort lieden dan toch weer de brei bederft.
Toen ik uit de kerk was thuisgekomen, bracht Van Poll mij een paar notities van Van Mook. Daarbij was in de eerste plaats een voorstel tot een verandering van een paar onduidelijke plaatsen in de aide-mémoire, gedeeltelijk onduidelijk door een seinfout, gedeeltelijk door de redactie. Dat leverde geen bezwaar op. Moeilijker was zijn voorstel om, waar aan het eind van de aide-mémoire de regering de republiek nadrukkelijk uitnodigt de wezenlijke inhoud der voorstellen van 27 Mei alsnog te aanvaarden, het woord wezenlijke te laten vallen. Hij verdedigde dit met de opmerking, dat deze term bij de republiek twijfel zou wekken over hetgeen wij bedoelen. Aanvankelijk heb ik dit tegenover Van Poll bestreden, niet omdat ik het | ||||
[pagina 662]
| ||||
er niet mee eens was, maar omdat dit nu eenmaal een aide-mémoire van de regering is, welke wij eigenlijk voor haar verantwoordelijkheid moeten laten. De verandering immers zou, naar mijn eerste indruk, wel degelijk verschil maken en als zodanig misschien toch minder gewenst zijn. Van Poll voelde wel iets voor het argument, maar achtte de term toch ook ongelukkig. Daarbij bleef het wat dit punt betreft. Daarnaast had Van Mook een telegram ontworpen, waarin hij nog van de veronderstelling uitging dat er een antwoord zou komen van Sjahrir vóór de overhandiging van de aide-mémoire. Hij meende zelfs dat dit antwoord bevredigend zou zijn, op de gendarmerie na, en meende de redactie van de aide-mémoire daar aan te moeten aanpassen. Voor het geval de inwendige strijd zou voortduren en er geen antwoord kwam, deelde hij mede de aide-mémoire Maandagmorgen te willen overhandigen. Er was op dat ogenblik nog geen zekerheid over het al of niet verschijnen van een brief. Juist toen ik met Van Poll bezig was, had Just de Visser mij meegedeeld dat Piet en Boediardjo mij samen wilden spreken, maar ik heb dat afgepoeierd en gezegd dat het mij verstandiger voorkwam alleen met Piet te spreken. Na enige tijd kwam die voor den draad en deed de mededelingen, die ik hierboven al heb vermeld. Toen was het noodzakelijk om het telegram te veranderen, omdat er op dat moment zekerheid bestond dat er geen bevredigende brief zou zijn en waarschijnlijk helemaal geen brief zou komen. Nadat Piet verdwenen was, heeft De Visser Van Mook opgezocht, die achter in het paleis Rijswijk de ontvangst van het toneelgezelschap van Mary Dresselhuys bijwoonde. Hij kwam voor den dag en ik deelde hem toen mee hetgeen ik gehoord had, zodat dus het telegram zou moeten worden gewijzigd. Nu had ik er aanvankelijk in de laatste alinea van gemaakt, dat, niettegenstaande de kans zou bestaan, dat het overhandigen van de aide-mémoire een zeker gezichtsverlies van de republiek ten gevolge zou hebben, wij toch meenden dit te moeten doen om de constructieve groep te ondersteunen. Van Mook had daartegen bezwaar en meende dat de aide-mémoire zeker geen gezichtsverlies ten gevolge zou hebben. Immers, het stuk op zichzelf maakt een zachtaardige indruk en men zou van republikeinse kant dus gerust kunnen zeggen: ‘Oh bedoelen jullie dat, dan hebben wij eigenlijk geen bezwaren’. Van die kant gezien, was het dus in plaats van een bedreiging min of meer een handreiking en zou er bij aanneming van gezichtsverlies geen sprake zijn. Hij had dus bepaald bezwaar tegen de redactie van de | ||||
[pagina 663]
| ||||
laatste alinea, zoals ik die had ontworpen. Ik moest toegeven, dat hij daarin wel gelijk had. Hij vertelde mij daarbij terloops, dat hij dit 's middags met verschillende van zijn mensen had besproken. Aangezien mijn vrouw, De Visser en Hannie Lenderink toen ook in de kamer zaten, heb ik daar op dat ogenblik niet op gereageerd, maar ik ben toch van plan hem er op te wijzen dat ik, bij het vaststellen van de procedure over een zo belangrijke zaak, in ieder geval verwacht, dat hij dat niet alleen doet met zijn eigen club, maar op zijn minst Van Poll en mij ook waarschuwt en niet doet zoals gisterenGa naar voetnoot1., waarbij hij dan het resultaat van zijn overleggingen op een papiertje onder onze neus schuift, waarop staat dat hij tot de volgende procedure heeft besloten met instemming van de commissie-generaal. Juist nu de regering een vrij grote machtiging aan Van Mook heeft gegeven en hem alleen heeft voorgeschreven ons te raadplegen, zal ik hier uiterst voorzichtig mee moeten zijn, want ik behoor nu eenmaal niet tot het genre, waartoe de meesten van zijn medewerkers behoren, die inderdaad maar al te gemakkelijk met hem heen en weer bewegen. Afgezien van dit punt, werden wij het over dit telegram wel eens. Ik heb hem mijn bezwaar kenbaar gemaakt om de term ‘wezenlijke inhoud’ te laten vervallen en hij kon dat bezwaar ook wel delen, hoewel hij het op zichzelf een afschuwelijke term vond. Over half twaalf begonnen wij toen aan de definitieve redactie van het telegramGa naar voetnoot2., dat de stand van zaken op dat ogenblik zou weergeven. Toen ik aan het einde kwam, heb ik nog eens uitvoerig zitten denken over die beruchte term ‘wezenlijke inhoud’. Ik realiseerde mij goed dat dit toch eigenlijk geen term is, die past in een document, dat als ultimatum is bedoeld en waarbij de overhandiger de opdracht heeft om mede te delen, dat, indien dit niet wordt aanvaard, de Nederlandse regering dan haar vrijheid van handelen herneemt. Daarvoor is deze term toch veel te rekbaar en is een discussie over hetgeen ‘wezenlijk’ is formeel niet te vermijden. Het is volkomen duidelijk, dat de republiek toch bepaald niet anders zal doen dan deze wezenlijke inhoud aanvaarden. Door deze term in de aide-mémoire te hanteren, geven wij echter elk recht van te voren prijs en bovendien de mogelijkheid om bij het ontvangen van het antwoord een behoorlijk gebaar van onze kant te maken. Na goed | ||||
[pagina 664]
| ||||
nadenken en met de wetenschap, dat de beide andere heren tegen deze term aanvankelijk grote bezwaren hadden, en ik de enige was, die hem wilde handhaven op formele gronden, ben ik ten slotte toch om gegaan, mede gestimuleerd door de mededelingen van Piet, die mij duidelijk toonden dat wij er op het ogenblik nooit doorkomen, wanneer wij de oppositie in de republiek ook maar een pink geven om zich aan vast te houden. Verder besloten wij om de aide-mémoire Maandag om vier uur Bataviatijd te publiceren, dat zou dus betekenen half tien in Nederland. Nu is het uiterst onwaarschijnlijk dat de regering dan al de kans zal hebben gehad om dit stuk vrij te geven, omdat ze dit telegram van ons dan nauwelijks zal hebben gekregen. Dat is echter niet zo erg. Laat de pers in Batavia nu ook eens een pleiziertje hebben, nadat men in Nederland kans gezien heeft het antwoord van de commissie-generaal te laten gappen door een persbureauGa naar voetnoot1., zodat de mensen hier veel te laat kwamen. | ||||
14.30 uurDe wereld is hier vol verrassingen. Vanmorgen, om half acht stond Piet Sanders voor mijn bed met een brief van Sjahrir, als voorzitter van de Indonesische delegatie. Dus toch een antwoordGa naar voetnoot2. op onze brief van 21 JuniGa naar voetnoot3.. Het karakter van deze brief is duidelijk. Hij gaat weer een stapje verder dan in zijn vorige brief. De positie van de vertegenwoordiger van de Kroon is nu helemaal binnen, het tweede punt is, dat hij zegt, dat de aanvaarding van de interimregering ook invloed heeft op alle andere punten en dus ook in zake de buitenlandse betrekkingen de voorstellen der beide delegaties elkaar zijn genaderd. Verder deelt hij mede ook tegen de instelling van de federale organen, zoals zij zijn genoemd, als zodanig geen bezwaren te hebben. De verschillen, welke ten aanzien van de federale economische organen nog bestaan, kunnen in nader overleg samen met vertegenwoordigers van Oost-Indonesië en Borneo worden opgelost. Belangrijk is ook dat hij het voorgestelde directoraat voor de binnenlandse veiligheid aanvaardt. Met het denkbeeld om een dergelijk lichaam, ressorterende onder de interimregering, op te | ||||
[pagina 665]
| ||||
richten, kunnen zij zich verenigen. Hij merkt echter terecht op dat onze eigen voorstellen in dit opzicht een nadere bespreking vergen. Hij maakt de opmerking, dat er alleen in gezegd wordt, dat daarin ‘een aantal civiele en militaire autoriteiten van Nederlandse en Indonesische zijde zitting behoren te nemen’, terwijl in de volgende alinea de mogelijkheid wordt geopend (gesproken wordt van ‘kan’) dat zal worden voortgebouwd op het in de voorafgaande paragraaf van onze voorstellen voor de bezette gebieden gedane voorstel een gemeenschappelijke gendarmerie te vormen. Het is volkomen juist, dat hij zich hier vasthaakt aan het woordje ‘kan’. In ons voorstel is het nergens dwingend voorgeschreven. Hij stelt er echter uitdrukkelijk bij vast, dat de handhaving van orde en rust in het republikeinse gebied bij uitstek als de taak van de republiek moet worden beschouwd. Ik geloof, dat niemand geneigd is om deze uitspraak tegen te spreken. Hij wijst dus samenwerking in federaal verband niet af, maar eist de erkenning van de eigen verantwoordelijkheid terzake van de toekomstige deelgenoten van de federatie. Het is volkomen duidelijk, dat dit een niet onbelangrijke stap is, al geef ik ogenblikkelijk toe dat wij er hiermee nog niet zijn. Merkwaardig is echter dat Sjahrir deze brief geschreven heeft op delegatiepapier, maar dat ik op goede gronden moet aannemen dat geen van de leden van de delegatie als zodanig van deze brief heeft kennis genomen. Deze brief is in de nacht van Zondag op Maandag tot stand gekomen. Welke krachten aanleiding hebben gegeven tot deze wijziging van inzicht, weet ik niet precies, al heb ik wel een vermoeden. Aan een kant weet ik, dat Mitcheson en Lambert gisteravond bij Sjahrir hebben gegeten, verder weet ik dat ook van andere zijde nog enige invloed te dier zake is uitgeoefend. Hoofdzaak is echter, dat ik vermoed, dat Sjahrir dit beschouwt als een middel in het proces om stap voor stap tot het einddoel te komen en te kijken hoe het binnenland hier weer op zal reageren. Want, direct bij de tekst van deze brief aansluitend, is ook belangrijk de mededeling van Sanders dat Sjahrir besloten heeft om niet vandaag naar Djocja te gaan, maar zijn reis uit te stellen, hetzij tot morgen, hetzij tot overmorgen, ten einde de reacties, zoals hij dat noemde, in het algemeen en in het bijzonder in het binnenland, eens af te wachten. Hij rekent dus blijkbaar toch op publicatie van deze brief. Tot op zekere hoogte is ook het slot van zijn brief wel merkwaardig. Hij wijst er op dat over verschillende onderwerpen, voorkomende in de voorstellen van de commissie-generaal, nader overleg | ||||
[pagina 666]
| ||||
noodzakelijk is en dat dit overleg het beste geschieden kan in de op korte termijn in te stellen interimregering. Dit is dus een gedachtengang, die volkomen aansluit bij die van Jonkman in het telegram CG 81Ga naar voetnoot1.. Dan komt er de opmerking, dat de nieuw te vormen federale organen aan de interimregering, onder welke zij ressorteren, hun bevoegdheid ontlenen. Daaraan knoopt dan Sjahrir de opmerking vast, dat dat nader overleg over de samenstelling en de omvang van de bevoegheden der organen ook bij voorkeur in het kader van de interimregering dient te geschieden. Ik herinner mij dat dat een motivering is, die ik aanvankelijk ook in mijn ontwerp van de brief van 21 Juni had staan, doch die bij de andere heren bestrijding vond; in het bijzonder Van Mook zag daarin een poging om de discussie op de lange baan te schuiven en bestreed dit op deze grondGa naar voetnoot2.. Sanders vertelde mij vanmorgen, dat juist dit punt bij de republiek wel van betekenis is. Zij willen aan het spel van de delegaties, dat naar buiten toe het effect heeft van wederzijdse concessies, nu liever een einde maken, ook om van dat effect af te zijn. Dat is een redenering, waar ik het tot op zekere hoogte wel mee eens ben. Zoals al eerder gezegd, zou dit een geschikt einde voor de activiteit van de commissie-generaal als zodanig met zich meebrengen. Ik ging na enige tijd met deze brief naar Van Mook om verder met hem te spreken over de stand van zaken, zoals die hierdoor was geworden. Hij was pas om over half tien bij de hand en had inderdaad dezelfde indruk als ik, nl. dat deze brief weer een stap verder is, maar nog geenszins het eindresultaat betekent en dat het bovendien niet het van de republikeinse regering gevraagde antwoord is, maar een antwoord van de delegatie, waarop deze het fiat van Djocja nog niet heeft. Wij waren het er over eens, dat onze stap vanmorgen zou moeten worden gedaan. Ik vertelde hem, dat Sanders dit vanmorgen aan de heren ook al had aangekondigd en gezegd, dat deze stap onvermijdelijk was. Dat had echter het tegendeel van schrik veroorzaakt. Boediardjo zei zelfs: ‘Laat deze stap vooral niet te zacht zijn’. Het bleek dus dat Van Mook met zijn diagnose, dat deze stap geen gezichtsverlies zou kunnen betekenen, het bij het rechte eind had. In verband met deze opmerking van Boediardjo had ik er ook helemaal geen spijt van de term wezenlijke inhoud te hebben geschrapt. Van Mook had van morgen vroeg ook al van een paar rapporteurs, die de republikeinse vergaderingen bijwonen, via derden een | ||||
[pagina 667]
| ||||
indruk gekregen over hetgeen was gebeurd. Het spektakel was gisteren eigenlijk ontstaan door Sjarifoedin, die de opmerking had gemaakt dat men met dit gezanik moest ophouden en dat, indien men bereid was om met de Nederlanders samen te werken, deze voorstellen moest aanvaarden. De oppositie had toen weer de kop opgestoken en uit deze opmerking geconcludeerd dat diegenen, die voorzichtig manoeuvreerden en stap voor stap de weg afwandelen, blijkbaar toch ook in hun achterhoofd hebben om deze voorstellen geheel te aanvaarden. Daardoor was de oppositie weer op de kast geraakt en had men geen beslissing durven nemen, doch besloten om de zaak naar Djocja te verwijzen. Men had geprobeerd Sjahrir ogenblikkelijk te pressen om mee te gaan, maar dat had deze pertinent geweigerd. Dit klopt dus niet onaardig met hetgeen ik heb gehoordGa naar voetnoot1., alleen dit is wat meer gedetailleerd, omdat deze rapporteurs natuurlijk meer loslaten dan Sjahrir en Boediardjo. Daarna hebben wij om elf uur vergaderd over de vaststelling van de termijnGa naar voetnoot2.. Met het oog op de daarna te nemen maatregelen is besloten dat Van Mook, overeenkomstig de opdracht van de regering, termijnen zou stellen en wel dat wij, hetzij Vrijdag, hetzij Zaterdag, al naar de loop van het gesprek, een antwoord zullen verlangen en dan tegelijk de afkondiging door de republiek zullen vragen van het staken van alle vijandelijkheden en van alle voorbereidingen daartoe, inclusief aanlegging van versterkingen, uitvoering van vernielingen, enz., terwijl wij enerzijds een week daarna de uitwerking van dit bevel wensen te constateren en anderzijds op datzelfde moment met de schepping van de toegezegde organen willen beginnen. In deze vergadering vertelde Abdulkadir nog weer, dat de berichten uit republikeinse kring hoe langer hoe verwarder worden. Nu was er de mededeling, dat de Masjoemi in twee stukken uiteen zou vallen, waarvan de ene een sociaal-conservatieve groepering en de andere een meer godsdienstige zou zijn. De P.N.I. zou dan de grootste partij worden, dit Kabinet aftreden en aan de P.N.I. de vorming van een nieuw Kabinet worden opgedragen. Sjahrir zou dan de positie van voorzitter van het K.N.I.P. aangeboden krijgen. Mocht dit alles op waarheid berusten, dan ziet het er betrekkelijk somber uit en zou ik Sjahrir gelijk geven, als hij maar helemaal niet | ||||
[pagina 668]
| ||||
naar Djocja terugkeert. Ook voor onze kansen op een bevredigend resultaat acht ik dit verhaal ongunstig. Immers, de P.N.I. is beslist tegen. Dit is ook weer in de vergadering van gisteren gebleken, waar Gani regelrecht bij de oppositie hoorde. Verder vertelde Van Mook, dat volgens de berichten de mededelingen van Goedhart op de Sobsi een zeer gunstige uitwerking hebben gehad. Goedhart heeft hen nl., zoals hem door het partijbestuur is opgedragen, medegedeeld dat de gang van zaken, zoals de republiek die thans forceert, ten gevolge zou hebben dat de Nederlandse socialisten uit de regering worden gedrongen en dat het dan volstrekt zeker is, dat er een conservatief tot militair optreden geneigd bewind voor in de plaats komt. Dit is natuurlijk hetzelfde betoog als ik vroeger al meer dan één keer tegen Sjahrir heb afgestoken, maar het maakt des te meer indruk, indien dit nu regelrecht door een afgezant van partij tot partij wordt gezegd en men er geen onderhandelingsmanoeuvre van de voorzitter van de commissie-generaal in behoeft te zien. Trouwens ook de brief, die Frans Goedhart bij zich heeft van het partijbestuur en die gericht is tot de Partai Socialis, de Partai Boeroeh en de Pesindo, lijkt mij uitstekend en in de huidige situatie uitermate doeltreffendGa naar voetnoot1.. Ik vond het prettig van Van Mook te horen, dat onze vriend Goedhart uitstekend werk doet.
Om ongeveer één uur belde Van Mook mij op met de mededeling dat hij bij Sjahrir thuis was geweest en hem de aide-mémoire had overhandigd en ook over het moment van het antwoord had gesprokenGa naar voetnoot2.. Sjahrir meende, dat het antwoord er Donderdag al wel kon zijn, maar men had het vastgesteld op Vrijdag. Dat lijkt mij uitermate geschikt, omdat wij dan het antwoord Vrijdagavond ogenblikkelijk naar Den Haag kunnen seinen en men daar kan vaststellen of men dit bevredigend acht, ja of neen. Met het oog op eventueel te voeren besprekingen of te verlenen opdrachten is dit uiterst nuttig. Van Mook had ook nog weer eens de indruk, dat | ||||
[pagina 669]
| ||||
Sjahrir zeker zijn best zal doen om dit geval in veilige haven te krijgen en dat hij nu morgen, dus Dinsdag, naar Djocja gaat. Ik moet dat nog zien, hij heeft tot Dinsdagmiddag half vier de tijd en er kan voor die tijd nog van alles gebeuren. Aan dat laatste zijn wij nu langzamerhand wel gewend. Toen ik in '37 in China was, had Frans Bourdrez ten aanzien van de Chinese wereld de geijkte uitdrukking: ‘Alles is hier toch altijd anders’. Dat betekende, dat alles precies tegen je verwachtingen in draait. Ook in dit opzicht meen ik te kunnen zeggen, dat wij hier in Indonesië in het Verre Oosten zijn. | ||||
19.00 uurVanmiddag om kwart voor vijf kwam Mitcheson min of meer upset bij mij. Hij zocht eigenlijk Sanders en dacht die hier te vinden. Hij had Boediardjo bij zich gehad met de Nederlandse tekst van de aide-mémoire en die had blijkbaar ook een onthutst gezicht getrokken en gezegd, dat Sjahrir hem nu vanavond waarschijnlijk om advies zou vragen wat in dit geval te doen. Hij begreep er niet veel van, er was toch een briefwisseling tussen Sjahrir en mij gaande en nu was dit er dwars tussen door gekomen. Ik kreeg van hem de bevestiging van hetgeen ik vermoedde, nl. dat hij Sjahrir gisteravond tot het schrijven van deze brief heeft overgehaald. Hij zei tegen mij, dat hij in de laatste dagen telkens tegen hem had zitten duwen en gisteren ook nog weer had gesproken zo in deze stijl van: ‘Je moet nu tonen wat je waard bent als leider van Indonesia en de moed hebben om zelfstandig te handelen’. Dat had naar zijn mening succes gehad en nu vond hij het kennelijk vervelend, dat dit geval er dwars tussendoor was gekomen. Ik heb hem uitgelegd, dat dit een woord van regering tot regering was. Hij vroeg mij of dit een soort ultimatum was. Toen heb ik hem, wat de inhoud van het stuk betreft, gerustgesteld en er bij gezegd, dat Van Mook er natuurlijk mondeling aan heeft toegevoegd, dat ‘if the republican government doesn't accept, a serious situation will exist’. Verder heb ik hem met nadruk gevraagd om gevolg te geven aan het denkbeeld, dat hij tegen mij zelf had geuit, nl. op dit ogenblik met Sjahrir over deze geschiedenis niet te spreken. Dat lijkt mij inderdaad juist, hij kan er nu beter met zijn vingers uitblijven, want anders ben ik bang dat hij de druk vermindert. Er is nog één punt in deze zaak, dat ik niet begrijp. Deze stap van Boediardjo bij Mitcheson is in strijd met het feit, dat hij tegen | ||||
[pagina 670]
| ||||
Sanders zegt: ‘Laat deze stap in ieder geval niet te zacht zijn’Ga naar voetnoot1.. Weer iets, dat niet klopt en dat mij tegenover deze republikeinse lieden een beetje een glibberig gevoel geeft. Ik heb Sanders vanmiddag nog niet gesproken en kan dus op het ogenblik deze tegenstrijdigheid niet anders dan signaleren. | ||||
Vrijdag 21 Juni 1947, 12.30 uurDe laatste dagen gebeurde er niet veel en liet ik deze verslagen rusten. Sanders heeft Boediardjo over bovenstaande tegenstrijdigheid onderhouden. Boediardjo had als verontschuldiging, dat hij deze stap zelf had gedaan, dat hij uiterst vermoeid was geweest, in de knoop had gezeten en toen steun had gezocht bij Mitcheson. Sanders heeft hem toen meegenomen naar Mitcheson en heeft hem daar laten vertellen, dat zij deze stap van de Nederlandse regering toch wel begrepen. Zelf heeft hij er aan toegevoegd, dat Sjahrir overtuigd was daarin een zekere steun te vinden tegenover de oppositie. Uit dit gesprek kwam echter weer een andere tegenstrijdigheid naar voren. Sjahrir zou hebben gezegd, dat het onderhoud met Van Mook en Koets niet erg prettig was geweest. Van Mook zou zo iets hebben laten doorschemeren, dat het technisch een kleine kunst zou zijn geweest om in de afgelopen maanden de republiek onder de voet te lopen, maar dat hij daar nog altijd bezwaren tegen had. Wel had hij aan het eind gezegd dat het voor hem ook een klap zou zijn, indien hij het niet langs de weg van onderhandelingen zou kunnen klaar krijgen, maar volgens Boediardjo zou het geheel toch geen prettige indruk hebben gemaakt. Over Koets zou Sjahrir de opmerking hebben gemaakt, dat hij veranderd was en nu ook een gezicht zou hebben getrokken als van een gewone warlord. De volgende dag hoorde mijn vrouw van Resink eenzelfde soort verhaal in wat andere termen, wat meer passend bij de emotionele natuur van onze vriend Resink. Ik heb toen geprobeerd dit zaakje te verifiëren bij Koets. Koets was ten hoogste verbaasd en zei dat, naar zijn overtuiging, Van Mook eigenlijk rijkelijk gemoedelijk was geweest. Zelf had hij niet meer beweerd dan dat de zaak nu in een beslissend stadium was gekomen en de republiek een definitieve keuze moest maken. Ik kan mij best voorstellen, dat Koets dat alle- | ||||
[pagina 671]
| ||||
maal nogal zachtzinnig vond, maar dat tegelijk Sjahrir in een dergelijke uitlating toch wel iets geproefd heeft van het ultimatieve karakter van het hele gebaar. Dinsdagmiddag om half vier is Sjahrir, zoals hij aan Van Mook had gezegd, naar Djocja vertrokken, 's Morgens hadden wij eerst bezoek van de Internationale Suikercommissie, bestaande uit de heren Laurence Meijers, Varkevisser en Van Lier. Het was volkomen duidelijk, dat er tussen de Amerikaan en de beide andere heren een zeker verschil in appreciatie van de republiek bestond. De heer Meijers was nogal onder de indruk van het feit, dat de zeven fabrieken, die hij had gezien, er behoorlijk uit zagen. De heer Varkevisser vond het toen nodig op te merken, dat de republikeinen dan ook een veel te grote bezetting hadden, niets produceerden en al deze mensen aan het poetsen zetten. Deze gedachtenwisseling tussen Varkevisser en Meijers ten aanhore van de commissie-generaal is een duidelijk beeld van de stemming. In de loop van deze discussie heb ik toen laten voelen en vrij duidelijk gezegd zelfs, dat naar mijn overtuiging een groot deel van de werkgevers de sociale problemen in dit land nog niet voldoende in de gaten hebben en teveel geloven dat zij de strijd, die in Europa heeft gespeeld en nu in Amerika zijn hoogtepunt bereikt, hier ontlopen. Het leek mij nl. onjuist deze Amerikaanse rapporteur het gevoel te geven, dat heel Nederland op een politiek reactionair standpunt staat. Erg veel wijzer werden wij niet. Het belangwekkendste punt was dat, behalve de 200 000 ton, die voor export beschikbaar was, de heer Meijers er ook nog 89 000 ton had uitgepeuterd, die de republiek had achter gehouden en wilde exporteren voor speciale doeleinden. Dat zou nl. suiker zijn, die afkomstig is van Indonesische en Chinese fabrieken. Varkevisser merkte terecht op dat dit een niet helemaal fatsoenlijke truc is, omdat men de binnenlandse consumptie dan uitsluitend ontleent aan de Westerse bedrijven. 's Middags hadden wij om vijf uur een zeer vertrouwelijk gesprek met Van Mook over de maatregelen, die moeten worden genomen, indien de zaak niet op vredelievende wijze kan worden beslistGa naar voetnoot1.. Het was wel grappig om te zien, hoe in een kleine memo over deze materie van de hand van generaal Spoor deze de beslissingsbevoegdheid over het al of niet bevredigend zijn van het antwoord volledig in handen van Van Mook had gelegd en geen ruimte had | ||||
[pagina 672]
| ||||
gelaten dat de Nederlandse regering nog mee zou hebben te beslissen. Toen ik daarop wees, werd het natuurlijk niet geaccepteerd. Mijn bedoeling was althans nog één zekering op de hier aanwezige uiterst gevaarlijke lading intact te houden. Die avond at Frans Goedhart een boterham bij ons. Sanders woonde het grootste deel van deze bespreking ook bij. Ik heb hem er in de eerste plaats op gewezen, dat het niet zo erg verstandig is om rond te kraaien dat hij bij Sjahrir logeert, in de eerste plaats, omdat het niet waar is en hij in een ander, door de republiek ter beschikking gesteld huis, onderdak heeft gevonden, en in de tweede plaats, omdat dat politiek hier in Nederlandse kring zijn positie verzwakt, juist in deze critieke dagen. Hij deed vrij uitvoerig verslag over de contacten, die hij had gehad in een vergadering met de afdelingsbesturen van Batavia van de Partai Boeroeh en de Pesindo. In het algemeen was de stemming wel fel, maar hij had de indruk dat zijn betoog toch niet zonder vruchten was gebleven. Ik vrees, dat de brief van de Partij van de ArbeidGa naar voetnoot1. te laat is aangekomen. Het is een brief, die een sterkere indruk maakt dan de resolutie, maar hij is in de Indonesische pers niet voor vandaag behoorlijk gepubliceerd en heeft dus eigenlijk vrijwel geen uitwerking kunnen hebben. Gisteren is er nog overhaast een niet al te best uittreksel van in Batavia, naar ik meen door Merdeka, gepubliceerd, maar dat zegt natuurlijk niets. Het is voor mij de vraag of deze brief in Djocja vandaag al bekend is. Gisteravond had ik Sluyser aan de telefoon, die vroeg of er nieuws was, hetgeen ik radicaal kon ontkennen. Ik kon met een eerlijk gemoed zeggen, dat ik evenveel wist als hij, die mij vertelde dat men in Nederland bij de publicatie van de brief daaruit enkele tirades had weggelaten, die men wat onvoorzichtig vond, b.v. waar gezegd wordt dat in de gegeven politieke verhoudingen in Nederland het standpunt van de republiek de politiek van de Partij van de Arbeid de nek dreigt te breken. Ik begrijp eigenlijk niet waarom men dat zo onvoorzichtig vindt, want in mijn ogen is het een waarheid als een koe. Tegenover de republiek is het in ieder geval een duidelijke waarschuwing, dat ze door voort te gaan op de weg van 7 Juni haar sterkste politieke steunpunt in Nederland zal verliezen. Het rumoer rondom de aide-mémoire is als het kan nog erger dan bij de discussie over Linggadjati zelf. Men heeft in de republiek de ongelukkige methode om niet alleen een parlement te raadplegen, | ||||
[pagina 673]
| ||||
maar Jan en alleman, inclusief de besturen van de talloze politieke partijen. Het meest verontrustende van alle berichten is intussen dat de hele linkervleugel, waarop het Kabinet-Sjahrir in sterke mate steunt en die een meerderheid in het KNIP heeft, thans tegen de concessie-politiek van Sjahrir zou zijn. Indien dat waar is, dan is de val van zijn Kabinet onvermijdelijk. Dat verder gisteren de P.N.I. een door Gani ondertekend sterk afwijzend stuk heeft gepubliceerd, verwondert mij geen cent. Wij wisten immers al dat hij ook in de vergadering van j.l. Zondag bij Sjahrir thuis tot de scherpste opposanten van iedere concessie behoorde. De P.N.I. weigert de positie van de landvoogd in de federale regering te aanvaarden, weigert haar betrekkingen met het buitenland af te breken en weigert ook alles met betrekking tot de gemengde politie. Gisteravond hoorde ik verder, dat de Masjoemi zich enigszins op de vlakte hield en misschien toch niet zou spelen in de richtingvan een Kabinetscrisis. In het telegram ZG 25Ga naar voetnoot1., dat Van Mook gisteren van Jonkman kreeg, blijkt omtrent dit laatste in Den Haag een ander inzicht te bestaan. Daar meent men, dat in de republiek de scherpste tegenstellingen daarin bestaan, dat enerzijds de linkervleugel onder communistische leiding Nederlandse inmenging wil buitensluiten, terwijl anderzijds Moslims en nationale groeperingen onze ondersteuning behoeven om in de rechtsstaat de hun toekomende plaats te verwerven. Dit is duidelijk de gedachtengang van een antisocialist. Ten eerste is het de grote vraag of het juist is, dat de linkervleugel thans onder communistische leiding staat, waarbij dan verder nog valt op te merken dat tot heden toe de P.K.I. de Linggadjatipolitiek altijd heeft ondersteund, maar wanneer hier bovendien gesproken wordt over de nationale groeperingen, waartoe de P.N.I. in de eerste plaats moet worden gerekend, als die, welke de Nederlandse politiek zouden schragen, dan is Jonkman er volkomen naast. Nu kan men vermoeden, dat de P.N.I. slechts handelt uit overwegingen, die gericht zijn tegen het Kabinet-Sjahrir, maar het wil mij voorkomen dat dit een gevaarlijke speculatie is en dat, indien Sjahrir verdwijnt, na hetgeen er in de laatste dagen is gebeurd, het vrijwel uitgesloten is dat er thans een ommezwaai in de richting van coöperatie zou komen, die dan n.b. door Gani met de Masjoemi zou moeten worden gedragen, zoals Jonkman het voorstelt. Dit lijkt mij politieke nonsens. | ||||
[pagina 674]
| ||||
Gistermiddag had ik plotseling nog een belangrijk bezoek. Setyadjit was nl. die morgen om elf uur op Kemajoran aangekomen van zijn reis naar Praag, waarheen hij indertijd tegelijk met ons via Nederland was vertrokkenGa naar voetnoot1.. Sanders had hem ontdekt en direct voor den draad gehaald en zijn plan gewijzigd om niet vandaag naar Djocja te gaan, maar nog diezelfde dag om half vier, ten einde nog te kunnen deelnemen aan de staart van de discussies. Het lukte om binnen een paar uur een extra trein voor hem te krijgen - bij de republiek is er dus blijkbaar ook nog wel wat mogelijk - en Sanders zorgde er voor dat hij bij de grenscontrole in Krandji zo snel mogelijk door kon. Deze man heeft gesproken met Vorrink, Logemann en Joekes en het zou wel eens kunnen zijn, dat zijn indrukken van deze gesprekken belangrijker zijn dan de brief van de Partij van de Arbeid, die te laat is gepubliceerdGa naar voetnoot2.. Ook Setyadjit zoekt beslist naar een oplossing. Wij hebben hem voor zijn studie in de trein de inmiddels gepubliceerde stukken ter hand gesteld en Sanders heeft daarbij een uiteenzetting gegeven van de brieven van Sjahrir en in het bijzonder van de ontwikkeling, die er zat in de gedachten over de gemeenschappelijke gendarmerie. Ook Setyadjit was tot de conclusie gekomen dat dit het struikelblok bij uitstek zou zijn, naar hij meende nog sterker dan de positie van de landvoogd in de overgangsperiode. Toch meende Setyadjit dat men uit moest gaan van het feit, dat de federale regering, wil zij werkelijk regering zijn, zal moeten beschikken over een machtsapparaat, d.w.z. op zijn minst over politie, die in alle deelstaten zou kunnen worden gebruikt naar behoefte, welke behoefte zou dienen te worden vastgesteld door de federale regering, zulks in overleg met de regering van de negara's en wel onder erkenning van het feit, dat de primaire taak voor de handhaving van de veiligheid en orde berust bij de afzonderlijke deelstaten. Wij hebben er daarbij op gewezen dat er ten slotte in onze nota inderdaad wel een opening zit, waarvan Sjahrir in zijn brief van 23 JuniGa naar voetnoot3. al een heel behoorlijk gebruik heeft gemaakt. Setyadjit meende dat er langs deze lijn best een oplossing zou zijn te vinden en Sanders vertelde dat in een lang gesprek met Koets de vorige avond deze toch ook bereid was geweest dit standpunt in te nemen. Setyadjit weet dit en dat is misschien niet zonder betekenis. | ||||
[pagina 675]
| ||||
Ook verder was het gesprek met deze man uiterst pleizierig en ik kan niet anders zeggen dan dat een dergelijke Indonesiër, die Nederland behoorlijk kent en ook wat er verder in de wereld te koop is kan onderscheiden, een uiterst redelijk standpunt inneemt. Op zichzelf was ook wel aardig de gedachte om door het N.V.V. een aantal Indonesiërs te laten uitnodigen voor een tournee door Nederland om deze mensen een idee te geven van wat Nederland eigenlijk betekent. Grappig was wel, dat hij voorstelde om daarbij ook Boeng TomoGa naar voetnoot1. uit te nodigen, die hij in verdediging nam tegenover onze verwonderde blikken met de mededeling dat deze man een zuivere idealist is, zulks in tegenstelling tot figuren als Dr. Soekiman van de Masjoemi, die hij als gewone baantjesgasten aftekende.
Vanmorgen had Aneta eerst het bericht, dat het Kabinet-Sjahrir was afgetreden. De betekenis hiervan was mij op dat ogenblik nog niet al te duidelijk: hoogstens betekende het, dat de weerstand tegen een coöperatie-politiek te groot was. Het kon ook betekenen, dat het wegvallen van de steun van de sajap kiri (linkervleugel) voor hem een voldoende aanleiding was. Aan de andere kant bleek er vanmorgen weer uit de berichten, dat het met de sajap kiri toch niet zo eenvoudig is en dat er ook weer tegenvoorstellen waren om de aangenomen resolutie in te trekken. Op zichzelf zagen deze berichten er vrij onheilspellend uit. Kort daarna kwam een mededeling, dat Soekarno de macht compleet had overgenomen en dat hij het Kabinet-Sjahrir had verzocht om aan te blijven als z.g. presidentieel Kabinet. Dat betekent dat Sjahrir geen rekening en verantwoording schuldig is aan het KNIP, maar uitsluitend aan Soekarno. Men ziet hier dus een herhaling van hetgeen zich in de zomer van 1946 heeft voorgedaan bij de kidnapping van Sjahrir door de Tan Malakka-groepGa naar voetnoot2.. Zou dit voor de tweede maal op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd, d.w.z. dat deze figuren, Soekarno en Sjahrir, samen spelen? Dan zou dit moeten betekenen dat de magische figuur van Soekarno de coöperatie politiek van Sjahrir moet dragen en als intermediair tussen deze politiek en de daarvan afwijkende volkswil moet dienen. Een tele- | ||||
[pagina 676]
| ||||
gram van Swinton van gisteravond wees echter niet in deze richting, maar in die van een eenvoudige afwijzing. Verder was er vanmorgen om negen uur het bericht, dat Boediardjo per vliegtuig vanmiddag om één uur op Kemajoran zou aankomen. Over die vliegtocht werd de hele morgen gezanikt en het tijdstip van aankomst werd telkens veranderd. Ten slotte kwam er na de middag een einde aan deze verhalen door de mededeling, dat het vliegtuig in Djocja niet kon starten en dat het antwoord telegrafisch zou worden overgebracht. Van Mook had een vergadering met de commissie-generaal uitgeschreven tegen vijf uur, om over het antwoord, dat Boediardjo dan zou overhandigen, te overleggen, maar ook die moest dus nu vervallen, omdat het avond zou worden, eer wij het antwoord zouden hebben. Nadat ik dus toch rustig een uurtje was gaan slapen, kreeg ik Van Wijnen aan de telefoon met de mededeling, dat Aneta het antwoord inmiddels had gepubliceerd. Ik had het nog niet gezien en hij las het mij voor. Menig punt er uit leek mij in overeenstemming met gedachtengangen, die al eens eerder waren ontwikkeld en daarom aanvaardbaar, maar dit verhaal struikelde volstrekt over de positie van de vertegenwoordiger van de Kroon. Men aanvaardde hem als medelid van de federale regering en eiste besluiten met algemene stemmen. Dit komt dus neer op de schrapping van de beperkende bepaling in het antwoord van 7 Juni, dat de landvoogd alleen het vetorecht heeft over zaken, die Nederlandse belangen raken. Het dwaze van de zaak is dat de heren daaronder zetten, dat zij ook de brief aanvaarden van Sjahrir van 20 Juni. Daarin wordt de positie van de landvoogd conform onze voorstellen de iure en formeel aanvaard, terwijl Sjahrir op 23 Juni onze zienswijze omtrent de betekenis van het woord ‘formeel’ eveneens heeft aanvaard. In dit hele geval zit dus op zijn minst een tegenstrijdigheid. Men zal die zo kunnen verklaren, dat men voor de gewone bestuurstaak van de Federale Raad ons voorstel wil aanvaarden, maar voor alle werkzaamheden, die betrekking hebben op de vorming van de toekomstige Verenigde Staten van Indonesië, de dominerende plaats van Nederland in dit opzicht niet aanvaardt. Nu door de voorstellen van de republiek een deel van de taak der delegaties is overgebracht naar de Federale Raad, gaat dit probleem spelen en moet men dit onderscheid beslist maken. Een optimistische uitlegging van dit antwoord van de republiek zou dan zijn, dat zij het oog hebben gehad op de bevoegdheidsverdeling bij de vorming van de federale organen en | ||||
[pagina 677]
| ||||
wij meer op het gewone bestuur. Deze beschouwingswijze zou er dan toe moeten leiden, dat wij proberen door nader overleg deze beide gezichtspunten scherp tot uitdrukking te brengen. Intussen hoorde Sanders al gauw van Algadri, dat deze publicatie was achterhaald. Met het oog op het effect er van in Nederland, telefoneerde ik met Aneta en hoorde daar, dat men vanmorgen van Antara het antwoord had gekregen met de mededeling, dat dit om half twee kon worden vrijgegeven. Dat is gebeurd, maar om half vier kwam een volgende mededeling, die deze publicatie weer introk op grond van het feit, dat er wijzigingen en toevoegingen in zouden worden aangebracht. De vraag, waar wij nu voor zitten is, welke kant die uitgaan en welke de motivering is voor deze veranderingen. Indien ik optimistisch ben, zou ik bijna geneigd zijn om te zeggen dat de aankomst van Setyadjit nog enige invloed ten goede kan hebben uitgeoefend. Het is echter de grote vraag of het een wijziging ten goede of ten kwade is.
Een afzonderlijk woord wil ik wijden aan de positie van de commissie-generaal in het hele spel. Het is duidelijk, dat wij in CG 80Ga naar voetnoot1. vrijwel aan de kant zijn gezet. Dat blijkt op het ogenblik ook uit de telegramwisseling, die zich over de belangrijke zaken al meer op Van Mook concentreert. Gisteravond ben ik toen na een gesprek met Sanders nog even naar Van Mook gewandeld om eens te weten, hoe hij de positie eigenlijk ziet. Hij had zich volgens Mitcheson tegen de Britse consul-generaal in die zin uitgelaten, dat hij zeer ver reikende volmachten bezat en bovendien had Mitcheson de indruk gekregen, dat, indien het antwoord niet volledig bevredigend was, het voor hem vast stond dat er geslagen zou worden. Weliswaar schrijft CG 80 voor dat wij zoveel mogelijk geraadpleegd moeten wordenGa naar voetnoot2., maar dat stelt op zichzelf natuurlijk ook niets voor. Het gesprek van gisteravond met Van Mook was in zoverre bevredigend, dat hij zelf stelde dat, indien wij het met ons drieën over de vraag of het antwoord al of niet bevredigend is, oneens blijken te zijn, hij bereid is om het dan aan de Nederlandse regering voor te leggen. Dat vind ik op zichzelf uiterst belangrijk, want uit een telegram, dat Sanders vandaag van Samkalden kreeg, bleek mij dat er in Nederland in onze partij nogal vrees bestaat voor een overrompelen- | ||||
[pagina 678]
| ||||
de beslissing van Van Mook en dat men de indruk heeft dat wij al te zeer onder zijn invloed verkeren. Ik meen dat wij deze schijn moeten aanvaarden en onder geen omstandigheid precies mededelen wat er hier gebeurt en is gebeurd. Door dit gesprek van gisteravond heb ik, indien de republiek niet al te ongelukkig speelt, ten minste de mogelijkheid om aan het verlangen van de partij te voldoen, dat in Nederland de beslissing zal vallen. Een andere rol is ons niet meer vergund. Mocht het tot een conflict komen, ten gevolge van een ondubbelzinnig onvoldoend antwoord van de republiek, dan staat het voor mij wel vast dat er voor ons hier geen taak meer is weggelegd en dat wij het verstandigste doen zo snel mogelijk naar Nederland te verdwijnen voor nader overleg. Waarschijnlijk betekent dit het einde van de commissie-generaal, maar ik heb er in het minst geen aardigheid in om nu te gaan zitten zeuren over eventuele talten, die na afloop van de militaire operatie nog aan ons zouden kunnen toevallen, zoals Van Poll zich dat eigenlijk voorstelt. Ik vertrouw echter dat wij ook hem er wel van kunnen overtuigen, dat wij ten tijde van militaire actie, zonder enige bevoegdheid op welk gebied dan ook, hier niet kunnen blijven zitten. | ||||
2 uur 's nachtsAlvorens deze dag te besluiten, wil ik een enkele indruk van deze uiterst moeilijke avond vastleggen. Vanavond om negen uur kwam Algadri met het republikeinse antwoord op de Nederlandse aide-mémoireGa naar voetnoot1.. Het bleek dat, in vergelijking met de tekst van Aneta van vanmiddag, wijzigingen waren aangebracht op een paar zeer belangrijke punten. Ten aanzien van de vorming van de interimregering, was de brief van Sjahrir van 20 Juni ingetrokken en ook de radiorede niet meer vermeld. In de plaats daarvan werd onder punt 4 begonnen met de mededeling, dat uit de rapporten van de republikeinse delegatie bleek dat er een verheugende overeenstemming bestond inzake de opzet van de interimregering. Daaruit zou men mogen concluderen, dat men het standpunt van de republikeinse delegatie dus toch evalueerde en aanvaardde. Dan komt er echter een aanduiding van de kernproblemen, | ||||
[pagina 679]
| ||||
zoals het genoemd wordt, en daaruit kan men niet anders concluderen dan dat hoogstens een vertegenwoordiger van het Koninkrijk der Nederlanden in de interimregering wordt aanvaard, maar over de vertegenwoordiger van de Kroon, noch over zijn beslissingsbevoegdheden, wordt een woord gezegd. Nu weet ik wel dat, vergeleken bij de tekst van vanmiddag, dat een vooruitgang kan schijnen te zijn, omdat daarin gesproken werd over het lidmaatschap van de landvoogd en de eenstemmigheid bij de besluitvorming, zodat hij practisch alleen maar een recht van veto zou hebben. In de nieuwe formulering is alles open gelaten en wekt men de onpleizierige suggestie dat zij in de eerste alinea onze voorstellen aanvaarden, doch uit hetgeen er dan volgt zulks niet het geval blijkt te zijn. Wanneer zij dan in ditzelfde punt 4 het nog nodig vinden om onder c te laten volgen dat op het republikeinse gebied de de facto regering, zoals zij dat noemen, van de republiek het volledige gezag uitoefent, dan wekt ook deze toevoeging heel duidelijk argwaan. Over allerlei positieve punten, waarover in onze voorstellen duidelijk wordt gesproken, wordt geen woord gezegd. Over de buitenlandse dienst geen enkel teken van leven. Ten aanzien van de gemengde gendarmerie heeft de republiek het standpunt van de brief van Sjahrir van 23 Juni practisch overgenomen, echter met een nog wat duidelijker afwijzing er in van de gemengde gendarmerie als instrument van rust en orde in het gebied van de republiek. Zo waren wij al niet erg opgewekt, toen wij om ongeveer kwart over tien met een inmiddels door Van Nieuwenhuyzen gemaakte Nederlandse vertaling van de Indonesische tekst naar Van Mook togen voor de bespreking. Tot mijn stomme verbazing vond ik daar een grote vergaderingGa naar voetnoot1., die kennelijk al geruime tijd bij elkaar was en waar men zich de tijd van het wachten blijkbaar had gekort met gezellige kout rondom een zekere hoeveelheid alcohol. Daar zaten natuurlijk Idenburg, Koets, Verboeket, Ozinga, Soekawati, Max, Van Hoogstraten, Ursone, Abdulkadir, Enthoven, De Villeneuve. Het was mij al spoedig duidelijk, dat het gezelschap voor een deel bestond uit heren, die luidruchtiger waren dan normaal het geval is. De Villeneuve was kennelijk onder de invloed en ook Idenburg was lang niet vrij. Ik moet eerlijk zeggen dat ik op dat ogenblik eenvoudig walgde van deze vergadering. Te bedenken, dat men hier voor | ||||
[pagina 680]
| ||||
de ernstigste beslissing stond, die sedert een eeuw in de geschiedenis van Nederland is genomen, in een vergadering, waarin de landvoogd de macht had om te beslissen over oorlog of vrede. De luidruchtigheid van de vergadering concentreerde zich ogenblikkelijk op mij. Ik word duidelijk door het hele gezelschap op het ogenblik beschouwd als degene, die hun politiek dwarsboomt. Het smerige stuk van de correspondent van de N.R.C. in de krant van 19 JuniGa naar voetnoot1. over de bespreking op Donderdagmiddag na onze aankomst komt naar mijn stellige overtuiging uit de inner circle van het paleis Koningsplein. De teneur van dit stuk was het demonstreren van een overwinning van Van Mook over ondergetekende. Toen ik er dan ook vanavond terloops over kwam te spreken, deed het vreemd aan te ontdekken dat de heer Scheffer beweerd had dit verhaal uit de kring van de commissie-generaal te hebben gekregen. Zou dat waar zijn, dan kan het alleen van Maassen komen. De stemming was vanavond weer precies dezelfde, alleen wat luidruchtiger bij sommige lieden vanwege de drank. Iedereen had maar één duidelijke, meestal niet uitgesproken, conclusie, dat op dit antwoord maar één tegenantwoord paste, nl. een onmiddellijk bevel aan Spoor en Pinke tot het nemen van actie. Gek was, dat dit laatste eigenlijk nooit werd gezegd. Er werd alleen verklaard waarom dit antwoord volstrekt onaannemelijk was en geen enkele verdere oplossing enig perspectief bood. Ik heb in het algemeen de tactiek toegepast om de heren te laten praten en heb op een ogenblik gezegd, toen het mij werkelijk wat al te gortig werd, dat wij na deze hele bespreking met z'n drieën, dus Van Mook, Van Poll en ik, wel zouden zien tot een beslissing te komen over wat moest gebeuren. Op zeker ogenblik probeerde Idenbvrrg Abdulkadir in het geweer te brengen, in de hoop dat deze een zo grof mogelijk geschut op mij zou afvuren. Dat lukte aanvankelijk, want Abdulkadir begon met de mededeling dat, indien de Nederlandse regering op dit antwoord zou ingaan, hij zijn functie zou neerleggen. Ik viel daar toen direct overheen met de opmerking, dat ik misschien hetzelfde zou kunnen zeggen in het omgekeerde geval, maar dat ik het onjuist vond om in een discussie als deze met ons mandaat te zwaaien. Abdulkadir begreep deze redenering en zette toen een veel verstandiger betoog op over het effect van een toegeven van Nederland aan het proces, dat in | ||||
[pagina 681]
| ||||
Djocja aan de gang is, op alle constructieve elementen. Dit leek mij een steekhoudend betoog, waar ik nog meer waarde aan hechtte dan aan de mededeling van Soekawati, die de nadruk legde op het volstrekt onhoudbaar worden van de toestand in Oost-Indonesië, wanneer wij Djocja, en dus in dit geval dan de recalcitrante elementen, ook maar een vinger verder toegeven. Voor mij hadden deze betogen belangrijk meer betekenis dan het gezwets van De Villeneuve en Idenburg. Van Hoogstraten was ook luidruchtig, maar deze man heeft de eigenaardigheid dat hij zelfs onder die omstandigheden altijd nog verstandige dingen zegt. Dat was ook vanavond het geval, toen hij opmerkte dat de Nederlandse gemeenschap een verder volgen van Djocja op deze weg, nu zij Sjahrir, die altijd onze exponent van de redelijkheid is geweest, aan de kant hadden gezet, niet meer zou begrijpen. Ik geloof ook inderdaad, dat dit juist is. Ik deed nog een poging om uiteen te zetten, dat er een kans was, dat men het zo moest begrijpen, dat Soekarno en Sjahrir samen speelden om het cooperatieve element tegen de enorme druk in nog zoveel mogelijk te redden. Ik moet echter toegeven, dat de manipulatie met het antwoord eigenlijk weinig positieve grond laat voor deze veronderstelling. Op een gegeven ogenblik raakte het gezelschap toch uitgepraat, kwamen er weinig nieuwe argumenten meer boven tafel en verdwenen de heren met de mededeling, dat men morgenochtend om half acht verder door zou gaan en dat om acht uur Spoor en Pinke waren uitgenodigd. Toen bleven Van Poll, Van Mook en ik achter en hebben wij de zaak nog eens rustig bekeken. Wij zijn gemeenschappelijk tot de conclusie gekomen dat er in dit antwoord weinig waarachtigs aanwezig is, dat de republiek verzuimd heeft over allerlei punten, waarover wij in alle duidelijkheid het een en ander hebben gesteld, iets te zeggen en dat zij dus eigenlijk op een duidelijk stuk slechts een onduidelijk antwoord heeft geproduceerd, dat er op het eerste gezicht heel aardig uitziet. Voor mij was echter het probleem hoe het zo gedraaid kon worden, dat een beslissing ten slotte aan de Nederlandse regering zou toekomen. Met het oog op de mogelijke termijnen voor militaire operatie, moest er helaas op de 28e, liefst voor de middag, een beslissing zijn gevallen, wilde men niet genoodzaakt worden de actie een paar weken uit te stellen. Dit laatste heeft natuurlijk vrij grote bezwaren, omdat er dan tijd voor agitatie, voor vernieling enz., zal zijn. Ik heb echter zo geleidelijkaan in het gesprek met ons drieën duidelijk | ||||
[pagina 682]
| ||||
laten voelen, dat het voor mij onaanvaardbaar was om op deze basis een beslissing te nemen, hoezeer ik ook door het antwoord van de republiek was teleurgesteld. Van Mook heeft dit blijkbaar uitstekend begrepen en het is voor de tweede keerGa naar voetnoot1. dat hij het niet op een breuk met mij laat aankomen en uit eigen beweging gevolg geeft aan datgene, waarvan hij geredelijk kan aannemen dat ik dit verlang. Hij ging er mee accoord om een telegram op te stellen en nog vannacht aan Den Haag te seinen. In dit telegramGa naar voetnoot2., dat hij zelf ging redigeren, gaf hij een uitstekende analyse van het antwoord. Voor mij was echter het belangrijke dat het uitmondde in de mededeling aan de regering, dat, tenzij het Kabinet anders besliste, hij uitvoering zou geven aan de inhoud van zijn tweede opdracht. Voor deze beslissing werd dan medegedeeld, dat die morgen zou moeten vallen. Ten einde de zaak technisch goed voor elkaar te krijgen, werd Zijp van de codekamer er bij gehaald en werd er een waarschuwingstelegramGa naar voetnoot3. opgemaakt met de mededeling, dat het Nederlandse Kabinet omstreeks middernacht een uitermate belangrijk telegram zou krijgen en dat wij verzochten dat het antwoord vóór Zaterdagmorgen zes uur Amsterdamse tijd zou worden geseind. Hiermee had ik mijn zin en komt de verantwoordelijkheid te liggen, waar die m.i. thuis hoort. Immers, indien het tot militair optreden komt, zal de Nederlandse regering in Nederland de schok moeten opvangen en dan moet zij de wapens ter beschikking hebben, die zij zelf noodzakelijk acht; wij mogen haar die dan niet uit de handen hebben geslagen. Het is mij uit de vergadering van vanavond duidelijk geworden, dat men dit aan het gezelschap alhier beslist niet kan overlaten en dat, op Van Mook en Koets na, deze hoge ambtenaren en adviseurs politieke onbenullen zijn, die tegenover de Nederlandse politiek een volstrekt ontoereikende instelling hebben en zich verschuilen achter een soort minachting voor de politiek. Dat bleek mij later ook nog weer in een gesprek met Van Mook, toen zelfs deze de opmerking maakte, dat toch ook de brief van de P.v.d.A.Ga naar voetnoot4. aan de republikeinse socialistische partij meer op het belang van de partij dan op het heil van dit land was gericht. Ik heb hem daarover nogal fel aangevallen en gezegd, dat in deze brief alleen wordt gesproken over het gevaar dat de republiek, niet | ||||
[pagina 683]
| ||||
de partij, maar de politiek van de partij, die het enige waarachtige steunpunt van de republiek in Nederland is, de nek dreigt te breken. Natuurlijk staat daar tegenover dat men in Nederland de stemming hier ter plaatse minder goed kan peilen dan in het paleis, maar aan de andere kant, met onze telegrafisch overgebrachte indruk over de betekenis van dit antwoord en de interpretatie van de ontwikkeling in Djocja, moet het toch duidelijk zijn aan de regering, dat wij deze zaak zeer bedenkelijk inzien. Toch laat ik nog ruimte voor de gedachte, dat de internationale druk de regering in Den Haag tot een zeker uitstel zal nopen. | ||||
Zaterdag 28 Juni 1947, 20.45 uurNa een uiterst spannende nacht, die ik besloot met het dicteren van het bovenstaande, was er vanmorgen om half acht een vergadering met dezelfde kring van gisteravond, waarin Van Mook aan de heren mededeling deed van het telegram, dat gisteravond was verzonden. De reactie van deze club was uitermate merkwaardig. Nadat er gisteren in deze vergadering duidelijk naar voren was gekomen, dat het alleen nog maar kon uitlopen op een beslissing hier ter plaatse, en b.v. De Villeneuve had gezegd dat het bezwaarlijk was om de beslissing thans aan de Nederlandse regering over te laten, omdat deze zonder de volledige background, waarover wij hier beschikken, moeilijk een gefundeerde beslissing kan nemen, was het wel wonderlijk om deze zelfde spreker vanmorgen de grote wijsheid te horen verkondigen van het besluit, dat wij gisteravond hadden genomen. De hele vergadering was het er mee eens, met dezelfde zekerheid als waarmee ze gisteravond het omgekeerde had beweerd. Hoewel vanmorgen de club nuchter en uitgeslapen was, vond ik het eigenlijk in samenhang met de vorige avond minstens even walglijk. Mijn laatste respect voor dit stel lieden, uitgezonderd Koets, is rondom de nacht van gisteren grondig verdwenen. Dit is een stel jabroers, op wier oordeel ik eigenlijk helemaal geen prijs meer stel. Ik wil hier voor Koets een zeer nadrukkelijke uitzondering maken; dit is de enige werkelijk zelfstandige geest, die ik rondom Van Mook zie en die daar ook voor uit komt. In de notulen van die vergadering van gisteravond, die Just de Visser mij juist onder mijn neus heeft geduwd, komt op geen enkele manier naar voren welke de atmosfeer in die vergadering is geweest. Hij heeft er terecht alle scherpe kanten aan ontnomen. Mijn uitval tegen Idenburg, dat ik zijn wijze van | ||||
[pagina 684]
| ||||
probleemstelling en discussie niet langer aanvaarden kon, liet hij natuurlijk weg en dat is wel goed ook, maar nu deze zelfde man vanmiddag verheugd te horen praten over het feit, dat de zaak een andere wending heeft genomen, is voor mij volstrekt onbegrijpelijk. Wat bezielt deze mensen eigenlijk? Zijn zij eenvoudig medeslachtoffers van een soort massapsychose, ook al is deze massa nog zo klein? Ondergaan zij in enigszins zachtere vormen een proces, zoals dat op een uiterst bedenkelijke manier in Djocja geregeld aan de gang is? Het lijkt er in de laatste paar weken bedenkelijk veel op. In ieder geval trok om acht uur de hele familie met een opgewekt gezicht de deur uit, met misschien nog het gevoel dat ze een belangrijke bijdrage tot de goede gang van zaken hadden geleverd. Ik acht een aantal van hen op dit gebied eenvoudig tot alles in staat. Daarna kwamen Spoor en Pinke en heeft Van Mook ook aan hen een uiteenzetting gegeven en een motivering van de tactiek. Die was ongeveer dezelfde als welke hij hanteerde in de vorige vergadering, nl. dat niets bedenkelijker zou zijn dan indien hij een opdracht zou geven tot militaire actie en dat achteraf uit Nederland een uiterst weifelend geluid zou komen of de vraag waarom zij er niet in waren gekend. Het was Van Mook bekend, dat er nog vierentwintig uur speling in het tijdschema zat en dat hij zich dus de luxe van het vragen aan de regering had kunnen veroorloven. Spoor begon aanvankelijk ook met een critische beschouwing van het antwoord van Soekarno, geïllustreerd met allerlei kleine verhalen, o.a. dat op het ogenblik de nota, zoals hij die in het gesprek Van Mook Spoor met Sjahrir-Sjarifoedin op Dinsdag na Pinksteren aan Sjarifoedin heeft overhandigdGa naar voetnoot1., als propagandamateriaal tegen onze bedoelingen werd gebruikt. Dat is natuurlijk allemaal wel waar, maar Spoor ziet daarbij toch over het hoofd dat men aan republikeinse zijde, niet helemaal zonder reden, de Nederlanders in dit opzicht wantrouwt, in het bijzonder de militairen. De zaak werd nog eens rustig overlegd en de politieke beschouwingen van Spoor maakten verder geen punt van overweging meer uit. Er werd afgesproken dat het antwoord van de Nederlandse regering zou worden afgewacht en, indien men tot actie mocht besluiten, deze pas in de nacht van Maandag op Dinsdag zou plaats vinden. Ik had echter gisteravond tegen Piet Sanders al gezegd, dat ik de | ||||
[pagina 685]
| ||||
kans op dat besluit buitengewoon gering achtte, omdat dit antwoord nog zoveel opening liet dat de motivering van een zo ingrijpend besluit tegenover Engeland en Amerika op basis van dit stuk niet zo eenvoudig was. Voor de republiek zaten er allerlei mogelijkheden in om te zeggen: ‘Maar waar praten jullie over, we hebben toch gezegd dat we het eens zijn, d.w.z. jullie standpunt aanvaarden?’
Piet Sanders was na de eerste vergadering verdwenen en belde na enige tijd op met de mededeling dat er bij Algadri een codetelegram uit Djocja was gekomen van Boediardjo, waarin werd medegedeeld dat Soekarno had gezegd, dat de artikelen 1-5 van het antwoord zodanig moesten worden verstaan, dat zij staatsrechtelijke verhoudingen bedoelden, die in Nederland niet tot de noodzakelijkheid van grondwetswijziging zouden voeren. Boediardjo zou vanmorgen arriveren en aan Van Mook het antwoord officieel overhandigen. Met Piet heb ik toen afgesproken, dat hij de hele missie, inclusief Soewandi, Wibisono en Halim; regelrecht naar het paleis zou brengen om het antwoord te overhandigen en er dan tegelijk deze nieuwe interpretatie en de wijze, waarop die tot stand is gekomen, bij te vertellen. Zij waren van plan om daarna bij ons te komen, maar het leek mij eenvoudiger om het in één vergadering te doen. Ik telefoneerde Van Mook over deze gang van zaken, die het er direct mee eens was dat het beste zou zijn wanneer Van Poll en ik er tegelijk maar bij waren. Dit was dus een nogal sensationele ontwikkeling. Trouwens na de lectuur van Aneta van vanmorgen was het al wel duidelijk, dat er in Djocja iets bezig is zich te voltrekken. Setyadjit schijnt er gisteren in te zijn geslaagd de linkervleugel in een vergadering van 's morgens half tien tot 's middags half drie weer van de dwalingen zijns weegs terug te brengen en de resolutie te laten inslikken. Vanavond hoorde ik dat hierbij in de linkse groepering de communisten weerstand hebben geboden, maar dat de Partai Boeroeh van Setyadjit en de Partai Socialis toch Setyadjit zijn gevolgd. Op zichzelf vind ik deze scheiding der geesten in de linkervleugel niet verkeerd. Uit dit feit ziet men weer eens de invloed van één behoorlijke, Westers denkende, Indonesiër in een dergelijk krachtenspel. Ik hoop dat het ook in de toekomst lukken zal om Setyadjit al meer naar boven te werken. Hij is een der beste cooperatieve figuren. Sanders kan met voldoening terugzien op zijn poging om Setyadjit 24 uur eerder naar Djocja te werken dan aanvankelijk in de bedoeling had gelegen. | ||||
[pagina 686]
| ||||
Alleen kan men zeggen, dat het uiterst jammer is dat hij niet drie of vier dagen eerder is gekomen, dan zou beslist de hele misère met de sajap kiri zijn voorkomen en was ook het aftreden van Sjahrir niet noodzakelijk geworden. Dan was ons zeer waarschijnlijk dit mottige antwoord bespaard gebleven. Dat is een feit, dat mij telkens weer opvalt in dit politieke krachtenspel van toch niet zo geringe afmetingen, nl. tot welk een enorm percentage de toevalligheden van persoonlijke aard een rol spelen. Ik kreeg daar Donderdagavond laat in het eerder genoemde vertrouwelijk gesprek met Van Mook, dat er op gericht was uit te vissen welke functie de commissie-generaal naast hem zou vervullen bij de beoordeling of het antwoord al dan niet bevredigend was, nog weer eens een duidelijk voorbeeld van. Ik had toen een misselijk stuk, dat verschenen was in de Christelijke RotterdammerGa naar voetnoot1. onder de titel ‘Van Mook ziet Indië anders dan prof. Schermerhorn’ meegenomen en kreeg ook daarover een gesprek met hem. In dit stuk plaatst men het begin van een z.g. controverse tussen ons op de Hoge VeluweGa naar voetnoot2.. Wij raakten daarover toen aan de praat en stelden beiden inderdaad vast, dat het uitermate jammer is dat wij toen niet tot resultaten hebben kunnen komen. Behalve de twee bekende incidenten, waarover nu al meer te doen is geweest, nl. de afspraak Sjahrir-Van Mook, die niet tot zijn recht is gekomenGa naar voetnoot3., en het A.P.-communiquéGa naar voetnoot4., merkte ik die avond op dat Van Mook eigenlijk op de Hoge Veluwe voor het plan, zoals het toen ter tafel lag, niet heeft gevochten en heel weinig de indruk heeft gewekt dat hij dit er nu inderdaad door wilde hebben. Hij kwam toen met de voor mij nogal onstellende mededeling dat hij dit inderdaad toegaf, maar dat hij meende, naar aanleiding van een gesprek tussen Drees en hem, dat er toch niet de minste kans was dat dit plan in Nederland kon worden aangenomen. Drees heeft hier toen zulk een afwijzende houding tegenover aangenomen, dat Van Mook bij zichzelf tot de conclusie kwam dat, als de belangrijkste voorman van de socialisten | ||||
[pagina 687]
| ||||
er zo tegenover stond, de kans op aanneming al wel buitengemeen minimaal moest worden geacht. Van Mook heeft er toen blijkbaar verder niet met anderen over gesproken, anders zou hij zeker zijn ingelicht over het feit, dat, ondanks het socialisme, Drees in problemen als deze van nature geneigd is een enigszins conservatieve legalistische houding aan te nemen, die men niet als maatstaf mag nemen voor hetgeen de socialistische wereld wenst. Ziehier het derde persoonlijke feit, dat de conferentie op de Hoge Veluwe naar mijn stellige overtuiging op onnodige wijze uiterst bedenkelijk heeft beïnvloed en de eerst aangewezen strijder voor dit plan heeft verlamd. Toevalligheden spelen in de historie blijkbaar een grote rol. Om echter de samenhang der dingen te beoordelen, inclusief die toevalligheden, is soms verdraaid moeilijk. Zeker, indien de sajap kiri niet was omgevallen, was er een kans geweest dat wij een veel bevredigender antwoord zouden hebben gekregen. Of het echter zo bevredigend zou zijn geweest, als wij onderhands van Sjahrir hadden verlangd, kan ik natuurlijk nooit met zekerheid vaststellen. Nu is het ontoereikend vanwege de glibberigheid en het zou wel eens kunnen zijn, dat dit op zichzelf, door hetgeen er vandaag verder is gebeurd, de zaak niet ten kwade keert. Van Mook had, toen ik hem de komst van Soewandi en Boediardjo had aangekondigd, door de telefoon al gezegd dat er nog iets tussendoor was gekomen, hetgeen hij ons aanstonds wel zou vertellen. Toen wij dan ook bij hem kwamen, vóór de Indonesische afvaardiging er was, begon hij met de mededeling dat hij bezoek had gekregen van Foote, de Amerikaanse consul-generaal, die hem vertelde in opdracht van het Statedepartment een aide-mémoire aan de republikeinse regering te moeten overhandigen, waarvan ook wij een afschrift zouden krijgen. De inhoud van deze aide-mémoireGa naar voetnoot1. komt er in korte trekken op neer, dat de Amerikaanse regering Linggadjati toejuicht; het uitermate betreurt, dat dit geen practische gevolgen heeft; er bij de republiek op aandringt te erkennen, dat de souvereiniteit voor de overgangsperiode bij Nederland berust en dat de landvoogd dienovereenkomstig gezag uitoefent. Zij juichen de vorming van een interimregering, op grond van onze voorstellen, toe en dringen aan op snelle vorming daarvan. Het slot van deze aide-mémoire doet echter de deur dicht. Daarin wordt gezegd, dat, | ||||
[pagina 688]
| ||||
indien Nederlanders en Indonesiërs er in slagen gezamenlijk een zekere politieke en economische activiteit in te leiden, de Verenigde Staten bereid zijn fondsen beschikbaar te stellen voor de reconstructie van dit land en daartoe dan afgevaardigden van Nederland en van de interimregering, waarin begrepen de republiek en ook de andere deelstaten, uitnodigen om over deze financiering overleg te plegen. Van Mook merkte op, dat hij, volkomen onafhankelijk van het antwoord van de Nederlandse regering, op grond van deze stap van het Amerikaanse State department, besloten had om de militaire actie in ieder geval op te schorten, en dat Spoor en Pinke deze middag dienovereenkomstig zouden worden geïnstrueerd. Dit was een document, waarvan wij gerust kunnen zeggen dat het de eerste meevaller is van betekenis gedurende de periode na 15 Augustus 1945 in het Indonesische probleem. De eerste positieve klank van de Verenigde Staten, die tegelijk een regelrechte belofte inhoudt, die voor Nederland zowel als voor Indonesië van de grootste betekenis is. Het is dus volmaakt duidelijk dat er geen sprake van kan zijn, dat wij in dit stadium kunnen overgaan tot militaire actie, die de Verenigde Staten duidelijk willen voorkomen. Ik zal dit moment niet gauw vergeten. De internationale interventie, die in het advies van de commissie-generaal als mogelijkheid is genoemd, werd ons hier thuis bezorgd, zonder dat wij er zelf regelrecht op dit moment om hadden gevraagd. De beide alternatieven stonden vandaag lijfelijk voor onze neus in hun allerscherpste vorm. Invloed van Amerika met de belofte om financieel te helpen enerzijds, het besluit om opdracht te geven tot een militaire actie anderzijds. De keuze was waarachtig niet moeilijk. Hoe vaak hebben wij zelf in onze gedachten al niet het argument gehanteerd dat het voor Amerika een belang is, dat er, zowel uit politieke als uit economische overwegingen, in deze hoek van de aardbol een zekere rust en evenwicht bestaat? Tot heden toe had deze stem bitter weinig weerklank gevonden. Lieftinck had bij een gesprek tijdens mijn laatste verblijf in NederlandGa naar voetnoot1. nog gezegd, dat er op een dergelijk politiek crediet niet de minste kans bestond, omdat dit dan de Amerikaanse volksvertegenwoordiging zou moeten passeren, zoals in het geval van Griekenland en Turkije. Het State-department schijnt op het ogenblik toch een weg te hebben gevonden om deze | ||||
[pagina 689]
| ||||
zaak financieel in orde te krijgen, want ik kan mij niet voorstellen dat zij hier eenvoudig een commercieel crediet bedoelen, dat moet worden verleend door Amerikaanse bankiers. Wij hebben de indruk, dat deze stap van het State-department een gevolg is van de mededeling, die Foote een dezer dagen heeft gedaan aan Washington, dat hij de kans op een vredelievende oplossing bij de thans bestaande houding van de republikeinen vrijwel verkeken achtte. Ik vermoed dat de activiteit van de Amerikaanse diplomatie in dit opzicht meer bereikt heeft dan die van de Nederlanders. Ik word daarin bevestigd door het feit, dat, toen Van Mook vanmiddag Jonkman aan de telefoon had, hij de indruk kreeg dat Jonkman van deze stap van de Amerikaanse regering nog niet op de hoogte was. Wel van een gebaar tegenover ons, neergelegd ook in een telegram, dat Dirvo vanmorgen kreeg en dat veel minder ver gaat, immers alleen zegt dat het State-department het met ons eens is inzake de interimregering, maar dat ze vinden dat de republiek daarin de helft der zetels mag hebben en dat ze, wat de gendarmerie betreft, voorstellen, dat die niet zal worden gebruikt waar orde en rust in de republiek bestaat, doch alleen daar waar het nodig wordt geacht. Ik kan mij best voorstellen, dat deze stap op Jonkman een matige indruk heeft gemaakt. Het rammelen met de geldzak was hem kennelijk nog onbekend; dit is voor ons de versterking van het vermoeden, dat de lijn Foote State-department in dit opzicht de vruchtbaarste activiteit heeft ontwikkeld. Van Mook maakte terecht de opmerking, dat de toekenning van de onderscheiding van groot-officier of grootkruis Oranje-Nassau aan Foote heus wel op zijn plaats is, wat er verder ook gebeurt.
De Indonesische heren werden binnengebracht door Sanders en ontvangen door Van Mook, Van Poll, Koets en ondergetekende. Het antwoord werd overhandigd en dat moment werd door een paar fotografen vereeuwigd. Boediardjo zag er uiterst vermoeid uit, maar het hele onderhoud verliep in een zeer pleizierige toon. Van Mook was in zijn beste humeur en moest bij de Indonesiërs wel alle indrukken, die omtrent zijn houding in de laatste paar weken, terecht of ten onrechte, waren gevestigd, teniet doen. Sanders zei mij later ook, dat hij na afloop de heren er nog eens op had gewezen, dat zij nu zelf zagen hoe, indien zij in een redelijk persoonlijk contact met Van Mook kwamen, deze man reageerde als van ouds, maar dat men het hem van republikeinse kant dan ook wel volkomen | ||||
[pagina 690]
| ||||
onmogelijk had gemaakt om zijn goede stemming te bewaren. Ik acht dat van Piet een uitstekende tactiek om te proberen bij de republikeinen het vertrouwen in de man, die het straks toch moet doen, zoveel mogelijk te herstellen en weer op te bouwen. Dat moet, geloof ik, ook zonder meer mogelijk zijn. Dat daar van onze kant enig stil werk voor nodig is, achten Piet en ik niet alleen geen bezwaar, doch dat doen wij zelfs met graagte. Zij vertelden aan ons de inhoud van het telegram, waarover hier boven al sprake wasGa naar voetnoot1., en Soewandi zei dat hij aan Soekarno nog eens nadrukkelijk had gevraagd, wat hij met zijn antwoord nu eigenlijk bedoelde en dat zou zijn, dat de staatsrechtelijke positie gedurende de overgangsperiode eigenlijk ongewijzigd bleef. Wij hebben er natuurlijk op gewezen dat dat nu allemaal wel aardig was, maar dat het prettiger zou zijn geweest, indien dat ook in het antwoord zou hebben gestaan en dat wij daar nu eenmaal mee zaten. Omtrent de gang van zaken in Djocja vertelden zij, dat deze uiterst verward was geweest en Sjahrir zich zeer had geërgerd. Natuurlijk kwamen er nu verhalen voor den draad, die veel meer in overeenstemming waren met mijn veronderstelling, zoals ik die de vorige avond had gelanceerd, dan met de opmerkingen van de vergadering, die in het antwoord een poging zag om de afwijzing zo goed mogelijk te camouflerenGa naar voetnoot2.. Trouwens in deze mededeling hadden wij daarvan al het klare bewijs. Ik heb toen opgemerkt dat de republiek toch met deze tactiek van bedrog van haar eigen mensen niet kon doorgaan, dat zij eindelijk eens zou moeten beginnen met het spreken van de waarheid over hetgeen wij onderling afspraken. Men kan geen beleid voeren, dat duurzaam is door altijd de werkelijke verhoudingen in versluierde termen te verdonkeremanen. Er werd met de heren afgesproken, dat Soewandi als eerste man van de thans hier aanwezige republikeinen zou worden beschouwd en dat een van de aanwezige consuls-generaal, zoals Van Mook zei, die de republikeinse regering zocht, zich met hem zou verstaan. Dit laatste sloeg natuurlijk op Foote. Na hun vertrek heeft Van Mook ogenblikkelijk Foote ingelicht, die vrij snel daarna in de middag zijn aide-mémoire heeft overhandigd.
Deze hele mise-en-scène van het bezoek van deze Indonesiërs was uitstekend. Piet en ik hebben aan Van Mook maar niet verteld, dat | ||||
[pagina 691]
| ||||
wij dit in elkaar hadden gedraaid en dat aan de Indonesische kant aanvankelijk alleen de bedoeling bestond om Boediardjo te sturen. Hij heeft de heren echter opgevangen en er voor gezorgd, dat zij alle vier gingen en hen bovendien gezegd, dat zij zich ook duidelijk hadden uit te spreken over hetgeen Soekarno hen had gezegd ten aanzien van de betekenis van de eerste vijf punten van het republikeinse antwoord. Dit stukje stil spel, het zoveelste in de achter ons liggende dagen, is gelukt en wij gaan er bewust mee door om zoveel mogelijk over de band van Van Mook te spelen. Tijdens de rust kwam het telegram uit Den HaagGa naar voetnoot1.. De heren hebben dus blijkbaar inderdaad vannacht vergaderd. Zij zijn niet gekomen tot een opdracht van militaire actie, maar, zoals het gezegd wordt: ‘Ten einde elke mogelijkheid uit te sluiten, dat wij zonder de meest deugdelijke reden tot militaire actie overgaan, gelieve U op de door de omstandigheden geboden korte termijn, welke in verband met de eerste periode nog beschikbaar, categorisch antwoord te vragen op de volgende vijf punten’. Dan volgen de vragen en aan het slot: ‘Bij eventueel niet tijdig of niet volledig bevestigend antwoord, is de landvoogd bevoegd tot handelen als door hem voorgenomen’. Dit is nu de meest ontstellende aanduiding van het feit, dat de heren de situatie niet kunnen volgen. Immers, toen dit telegram kwam, was er juist nog 2 uur beschikbaar om de order tot militaire actie te geven voor de eerste periode, waarvoor de met het oog op het tij geschikte data aan den Haag precies bekend warenGa naar voetnoot2.. Deze vragen, die voor ons slechts gedeeltelijk aantrekkelijk waren, zouden ons en in het bijzonder Van Mook dus in de grootste moeilijkheden hebben gebracht, ware het niet dat de Amerikaanse stap vanzelf al tot een beslissing had geleid. Nu zei Van Mook wel, dat, indien deze stap er niet was geweest, hij op basis van het telegram van de regering zou hebben besloten om de opdracht tot actie te geven. Ik ben er voor mijzelf echter niet zeker van, dat hij dat ook | ||||
[pagina 692]
| ||||
inderdaad zou hebben gedaan. Hij heeft nu door de telefoon gezegd dat hij de gegeven opdracht niet uitvoerde, niet op basis van het telegram van de regering, maar op die van de oom uit Washington. Het resultaat is hetzelfde en er is ons een moeilijke situatie door de Amerikanen bespaard. Maar ik vind het van het Kabinet toch een onvergeeflijke fout, dat het, in de wetenschap, dat de republiek compleet in Djocja zit, ons vragen laat stellen in de aanname dat daarop na half drie, toen het telegram binnenkwam, en vóór het tijdstip, waarop Spoor vandaag nog kon telegraferen, vanuit Djocja nog een bevredigend antwoord zou kunnen worden gegeven. Dan had de regering ronduit moeten zeggen dat zij deze periode voorbij liet gaan, maar nu betekende het op een vrij onbenullige manier de beslissing neerleggen in handen van de landvoogd, waarbij men hem er bovendien nog vijf vragen bij in de maag splitste, die hij onmogelijk binnen de gestelde tijd beantwoord kon krijgen. Wij hebben er om vijf uur met Spoor en Pinke over gepraat en ook zij waren er beiden direct van overtuigd, dat, hoeveel psychische spanning deze omzwaai ook zou veroorzaken, er geen sprake van kon zijn dat wij door een militaire actie het State-department mochten frustreren. Wij zullen nu, in aansluiting op de Amerikaanse nota, op de republiek pressie uitoefenen om een duidelijk en ondubbelzinnig antwoord te krijgen, niet alleen op onze voorstellen, maar ook op de inhoud van de Amerikaanse aide-mémoire. Wij zullen daar van onze kant dan bij doen de eis tot staking van de vijandelijkheden en de mededeling, dat indien dat niet geschiedt, wij verder onmogelijk lijdelijk kunnen blijven toezien, daar onze huidige, volstrekt defensieve, positie, op grond van het moreel van onze troepen, anders niet kan worden gehandhaafd. Van Mook zal morgen verder met Foote spreken en hem nu compleet inlichten, d.w.z. hem mededelen dat de Amerikaanse stap militaire actie regelrecht heeft voorkomen op het allerlaatste moment. Het kan dan gerust aan Foote worden overgelaten om aan het State-department van deze hele geschiedenis een dramatische schildering te geven. Na afloop heb ik krijgsraad gehouden met Sanders, die inmiddels nog weer met Ali Boediardjo had gesproken. Deze is, niettegenstaande zijn slechte gezondheidstoestand, bereid om morgen naar Djocja terug te keren en dan, behalve de Amerikaanse aide-mémoire, ook een stuk van ons mee te nemen, dat wij dan morgenochtend moeten produceren en om kwart over tien met Van Mook bespreken, waarin wij, in aansluiting op de Amerikaanse nota, ook het | ||||
[pagina 693]
| ||||
essentiële deel van de vragen van de regering verwerken. Piet heeft daarbij Boediardjo nog eens op het hart gedrukt, dat de heren er nu verder met misselijke formuleringen niet komen. Hij moet aan Soekarno zeggen, dat deze nu de moed moet opbrengen om inderdaad de dingen bij hun naam te noemen. Boediardjo heeft beloofd dit standpunt te zullen verdedigen. Inmiddels was er in republikeinse kringen reusachtige opwinding ontstaan over een z.g. onderschepte legerorder van generaal Spoor, waarin militaire actie van Zondag op Maandag werd aangekondigd en een aantal uiterst knullige maatregelen werden beschreven. Gezien het karakter van dit stuk kon het nooit anders dan een falsificatie zijn. Alleen de aanvankelijk voorgenomen datum, die inderdaad in de bedoeling heeft gelegen, was wel juist. Sanders is daar toen bij Algadri, die secretaris-generaal van de republikeinse voorlichting is, met kracht in gesprongen, omdat er gevreesd werd dat, nadat Djocja dit zou hebben omgeroepen, zulks vóór Maandag een algemeen sein voor vernielingen zou kunnen betekenen. Piet heeft toen op eigen verantwoording naar Djocja laten seinen, dat hij persoonlijk met de meeste stelligheid tegensprak dat er van Zondag op Maandag een actie zou plaats vinden. Dit was een gebaar, dat voor hem niet helemaal zonder risico is, maar dat toch wel verantwoord was. Ze zijn nl. in Djocja in staat om dat om te roepen, precies zoals ze dat bericht ontvangen hebben, dus met de naam van Sanders er bij. Intussen is het waar, dus in zoverre zou het geen kwaad kunnen.
Van Van Wijnen hoorden wij vanavond nog weer bijzonderheden over het politieke gebeuren, zoals dat door Jenkins was gerapporteerd. Hij vertelde dat Sjarifoedin ronduit een dubbele rol speelt. Hij ging zover te menen, dat daarin een intrige zat om in de plaats van Sjahrir te komen. Hij bevestigde nl. dat Sjarifoedin de sajap kiri de ongelukkige resolutie had laten aannemen en dat eerst Setyadjit dat weer recht had kunnen trekken. Sjahrir is inderdaad razend geweest in Djocja en heeft gezegd niet meer als minister-president terug te willen komen, tenzij hij in Batavia zodanige volmachten krijgt dat hij niet geregeld Djocja behoeft te raadplegen. Volgens Jenkins zouden de candidaten voor het premierschap zijn Soekiman, Sjarifoedin en Gani, doch Soekarno zou in geen van deze drie heren erg veel lust hebben. Gani had tegen Jenkins bij zijn vertrek gezegd het jammer te vinden dat hij juist nu weg ging, omdat binnen enkele uren een beslissing zou vallen over de nieuwe Kabinetsformatie, | ||||
[pagina 694]
| ||||
waarvan hij wel kon zeggen dat ook hij, Gani, daarbij mee in het spel zou zijn. Gani heeft intussen volgens Boediardjo toch meer stom en politiek onervaren dan onbetrouwbaar gespeeld. In de Kabinetszitting is hij nl. Sjahrir bijgevallen en heeft, toen Sjahrir zei, dat zijn brieven voor zijn persoonlijke verantwoordelijkheid kwamen, gezegd, dat hij toen ook in Batavia was en bereid daarvoor mede de volle verantwoordelijkheid te dragen. Verder zou hij inderdaad in de P.N.I. deze politiek van Sjahrir gedurende vijf uur hebben verdedigd, maar toen ten slotte, uit verkeerd geïnterpreteerde democratische opvatting, de door hem bestreden resolutie toch hebben ondertekend. Omtrent de wijze, waarop het antwoord tot stand is gekomen, deed Jenkins ook nog een aardige mededeling, nl. nadat Sjahrir was afgetreden, zouden, in opdracht van Soekarno, Sjahrir en Boediardjo een ontwerp daarvoor hebben gemaakt. Of zij dat op dat ogenblik in Djocja hebben gemaakt of reeds in hun zak hadden, toen zij uit Batavia kwamen, wil ik hier in het midden laten. Soekarno heeft echter zelf geen verantwoordelijkheid voor dit antwoord op zich willen nemen en is dit gaan bespreken met de leiders van de politieke partijen. Het resultaat was, dat toen in het antwoord van Sjahrir nogal is geknoeid en dat zij daarmede eigenlijk gisteren de hele dag zijn door gegaan. In het bijzonder, zei Jenkins, had men geknibbeld aan de positie van de landvoogd. Dat komt volkomen uit, want ik ben er practisch zeker van dat Sjahrir natuurlijk begonnen is met in zijn ontwerp zijn eigen standpunt uit de brief van 23 JuniGa naar voetnoot1. op te nemen. Uit de mededelingen van Soewandi en Boediardjo omtrent de interpretaties van Soekarno, lijkt mij dat het proces van morrelen aan en rondom dit antwoord nog altijd niet tot stilstand is gekomen. De Amerikaanse nota geeft ze nu een schone gelegenheid om, zonder hun gezicht tegenover de Nederlanders te verliezen, nog veel verder te gaan. | ||||
[pagina 695]
| ||||
heid heeft hij natuurlijk gebruikt voor een lang gesprek met beide heren bij Soewandi thuis. Zij waren tot de conclusie gekomen dat het de gemakkelijkste vorm zou zijn, indien de brief zo zou worden ingekleed, dat wij als het ware het stuk van Soekarno lezen met onze interpretatie en dan de bevestiging vragen van deze interpretatie. Ik zei direct tegen Piet, dat zulks mij nu in dit geval een te zachtzinnige methode was. De heren zullen er een keer aan moeten wennen, dat zij verplicht zijn een kat een kat te noemen. Breken zij daar niet doorheen, dan is het ook uitgesloten dat er ooit helderheid der geesten in het binnenland ontstaat en blijven zij in dezelfde droomwereld. Daarover waren wij het betrekkelijk gauw eens. Onze opzet was nu een brief, waarin stringente punten, strak geformuleerd, opgesomd zouden worden en dat daarvan de algemene aanvaarding door de republiek zou worden gevraagd. Wij kwamen echter gezamenlijk tot het inzicht, dat de formulering, zoals Jonkman die voor de vragen had gegeven, in sommige opzichten bepaald slecht was. Telegram CG 84Ga naar voetnoot1., dat in de nacht van 27 op 28 Juni in Den Haag is opgemaakt als antwoord op ons CG 184Ga naar voetnoot2. - grappig om te constateren dat wij juist 100 nummers meer hebben geseind naar Den Haag dan Den Haag aan onsGa naar voetnoot3. - stelt ten aanzien van de gendarmerie in de vijfde vraag: ‘Aanvaardt Gij onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor orde en rust in het gebied, waar Gij de facto gezag uitoefent?’ Dat is bepaald onjuist. Jonkman zelf heeft altijd gesproken over ‘onderscheiden verantwoordelijkheid’Ga naar voetnoot4. en wanneer in de eerste vraag vastgesteld wordt, dat de souvereiniteit bij Nederland gebleven is, dan is het een uiterst vaag begrip om te spreken over ‘gemeenschappelijke verantwoordelijkheid’, dat m.i. staatsrechtelijk onjuist is en alleen aanleiding geeft tot nieuwe misverstanden. Het is dus bepaald noodzakelijk deze vragen, die helemaal niet zo stringent zijn als ze lijken, zeer critisch te bekijken. Het tweede punt uit de discussie met Soewandi was, dat men tot de conclusie was gekomen dat het uiterst gunstig zou zijn, indien er bij de officiële brief van de landvoogd nog een persoonlijke brief van | ||||
[pagina 696]
| ||||
Van Mook zou zijn aan Soekarno, die dan in een enigszins vriendelijker toon zou kunnen worden gehouden en waarin een beroep op zijn persoonlijke leiding zou moeten worden gedaan. Nadat ik een aanhef van de officiële brief in eerste concept had gedicteerd, togen wij naar de bespreking met Van Mook, waar wij, behalve Idenburg en Koets, ook Elink Schuurman en de opvolger van Boon, de heer Eschauzier, aantroffen. De aanwezigheid van de heren van Dirvo was toe te schrijven aan het lange telegram van buitenlandse zaken, bevattende een mondeling antwoord van de Nederlandse regering op het memorandum, dat door de Amerikaanse ambassadeur aan de Nederlandse regering was overhandigd. Uit de verwarring van de Amerikaanse aide-mémoire en het memorandum werd ons nu duidelijk, dat de Amerikaanse regering twee stappen had gedaan, nl. een bij Nederland en een bij de republiek, waarin op beide pressie werd uitgeoefend om tot een vreedzaam accoord te geraken en waarin aan beide financiële hulp in het vooruitzicht werd gesteld. Het feit, dat Jonkman gisterochtend door de telefoon over deze Amerikaanse stap niet zó enthousiast was, begrijp ik nu, omdat het memorandum tegenover Nederland eenzelfde soort toon aanslaat als de aide-mémoire tegenover de republiek. De republiek zou zich verheugen over het memorandum aan Nederland, op dezelfde wijze, zoals wij ons verheugen over de Amerikaanse aide-mémoire aan de republiek. Gelukkig heeft, behalve een uitvoerige verdediging, die mondeling door Van Vredenburch is overgebracht aan een Amerikaanse Raad van hun ambassade, Van Boetzelaer ten minste ook een tweede mondelinge mededeling aan de Amerikaanse ambassade gedaan, waarin waardering wordt uitgedrukt voor de aide-mémoire aan de republikeinse regering en waarin gezegd wordt, dat men aanneemt dat deze stap ‘will be most helpful in solving the deadlock, which at present exists in Indonesia’ en de hoop uitspreekt dat zij op deze goede weg zullen doorgaan. Intussen gaf Aneta vanmorgen een gebrekkige publicatie over deze beide Amerikaanse stukken, zodat Foote er nu geen bezwaar tegen had om de aide-mémoire aan de republiek volledig te doen publiceren. De mensen, die vervuld waren van de komende militaire gebeurtenissen, kunnen dus nu ten minste op hun vingers uitrekenen waarom daar, althans voorlopig, niets van komt. Daarna begon de bespreking over de te schrijven brief. Met mijn beschouwing over de aard van de door het Kabinet gestelde vragen, was Van Mook het volkomen eens. Hij meende dan ook dat er een | ||||
[pagina 697]
| ||||
veel duidelijker formulering op concreter punten zou moeten worden gegeven. Trouwens, het telegram CG 85Ga naar voetnoot1., dat vanmorgen binnenkwam, laat daartoe ook wel ruimte. Het is echter wel duidelijk dat het Kabinet op het ogenblik blijkbaar ook langzamerhand op toeren komt en aangebrand raakt op het ogenblik, dat wij hier alweer aan het kalmeren zijn. Dat is in het algemeen merkwaardig: er is bijna altijd een zekere phaseverschuiving in de stemming in Batavia en in Den Haag, waarbij Den Haag altijd een beetje naloopt. Ook met onze vreugde over de Amerikaanse aide-mémoire is het precies hetzelfde. Gisteren sputterden ze nog, toen wij al om waren, en vanmorgen had Den Haag ook kennelijk in de gaten, wat er aan de hand was. Ik stelde ook voor om niet van die catechismus-vragen te stellen, zoals in CG 84Ga naar voetnoot2.. Van Mook gaf hierop niet direct een antwoord in bevestigende zin, maar zei wel dat hij bij het dicteren eens zou kijken hoe het viel. Gelukkig heeft hij deze aanwijzing ter harte genomen en ook de aanhef, die ik vanmorgen voor de bespreking had gemaakt en hem op een papiertje had gegeven, heeft hij grotendeels overgenomen. Het punt, waar het eigenlijk verder om ging, was de vraag of hij bereid was een persoonlijke brief aan Soekarno te schrijven. Sanders noemde dit punt uit het gesprek met Soewandi en zei, dat Soewandi het aangenaam zou vinden en zeer nuttig, indien in een persoonlijke brief enerzijds wat verzachtend zou kunnen worden gewerkt, en aan de andere kant de ernst nog eens kon worden onderstreept. Deze gedachte ontlokte aan Elink Schuurman een uitermate schampere lach, die mij net te gortig was en mij Van Mook in de rede deed vallen met de vraag aan Elink Schuurman: ‘Waarom lacht U eigenlijk?’ Op die vraag had hij blijkbaar niet gerekend, hij stotterde toen een beetje en zei dat hij tegen deze verzachting bezwaren had. Van Mook zei daar direct bovenop, dat hij wel bereid was om een dergelijke brief te schrijven. Dat is ook gebeurd. Ik heb de brief niet gezien, maar Piet heeft hem gelezen bij Van Mook's secretaresse en zei dat het een voortreffelijk document was, dat slechts één gebrek had, nl. dat er wel een beroep gedaan werd op de push en de durf van Soekarno om nu zijn overtuiging te volgen, maar dat er eigenlijk van onze kant niets tegenover werd gesteld. Nadat Van Mook om 12 uur begonnen was met het maken van | ||||
[pagina 698]
| ||||
een concept, wandelden Piet en ik samen terug en vroeg ik hem of hij vond, dat ik Elink Schuurman wat te hard had aangepakt, waarop Piet antwoordde: ‘Och, dit is niets anders dan een rotjongen’. Wat onparlementair uitgedrukt tegenover een hoge ambtenaar, maar inderdaad helaas waar. Indien Nederland straks met deze man tegenover de Indonesiërs de zaken moet bedrijven op het moeilijke gebied van de buitenlandse dienst, maken wij het ons zelf onnodig moeilijk. Om twee uur kwam het ontwerp, dat een uitstekend stuk is. Van Mook had aan de vijf punten, die de regering noemde, er nog een toegevoegd over de politieke vrijheid en de garantie inzake de mogelijkheid van toepassing van de artikelen 3 en 4Ga naar voetnoot1.. Ik heb hem door de telefoon in overweging gegeven om dat te schrappen, wij hebben toen de politieke vrijheid ingevoegd in de serie veiligheid en recht, die door de federale organen in laatste instantie dienen te worden gegarandeerdGa naar voetnoot2.. Verder heb ik opgemerkt, dat hij in dit stuk niets had gezegd over het vooruitzicht van troepenvermindering en wat dies meer zij en dat ik dat op zijn plaats vond, maar of hij niet meende dat het verstandig was dit in zijn persoonlijke brief op te nemen. Idem over de vorming van de federale raad. Hij verklaarde zich hiertoe direct bereid en ik neem aan, dat dat ook wel gebeurd is. Langs deze lijn hadden wij heel aardig bereikt, hetgeen wij in ons hoofd hadden, eenvoudig door het alleen maar aan Van Mook te suggereren. De samenwerking in dit opzicht is op het ogenblik werkelijk voortreffelijk.
Na afloop van de vergadering vanmorgen nam ik Koets mee om een kopje koffie te drinken. Ik was nl. van plan om hem het een en ander te zeggen over de stijl van de vergadering van VrijdagavondGa naar voetnoot3.. Ik heb hem gezegd dat de mise-en-scène van deze vergadering niet overeenkwam met de ernst van de materie, waarover werd gesproken Hij viel mij toen terecht aan op dat woord mise-en-scène, want dat was het natuurlijk niet. Hij merkte op dat dit geen opzet was, maar dat men toevalligerwijze hierin was verzeild geraakt. Dat neem ik graag aan en ik verbeterde het door te spreken over de afschuwelijke | ||||
[pagina 699]
| ||||
tegenstelling tussen de atmospheer, die ik daar aantrof, en de ernst van de beslissing, waar het om ging. Wij hebben er vrij uitvoerig over gesproken, evenals over mijn tweede stelling, dat mijn respect voor deze mensen door de omslag van hun opinie van Vrijdagnacht op Zaterdagmorgen zeer belangrijk was gedaald. Koets was natuurlijk in de verdediging en maakte de opmerking, dat deze mensen zo slecht niet waren als ik hen aftekende. Achteraf vind ik dit toch wel een typerende opmerking. Het gaat er immers om dat een volk in critieke momenten als deze zijn lot mee toevertrouwt aan mensen, waarvan men dit moet zeggen. Als dat zo is, dan is het erg genoeg. Het gaat er om mensen bij elkander te krijgen, bij wie voor dergelijke gedachten in het geheel geen plaats is. Hij gaf natuurlijk toe, dat dit een beroerde indruk maakte. Later, buiten de deur, had hij er nog even een gesprek over met Piet Sanders. Helaas moest ik daaruit concluderen, dat, niettegenstaande de ernst, die ik aan Koets volledig toeken, mijn betoog op hem de indruk had gemaakt van dat van een principiële diehard. Bij de omzwaai van het standpunt ten aanzien van de beslissing door de Nederlandse regering, zei hij tegen Sanders, dat wij er toch rekening mee moesten houden dat de toestanden en omstandigheden zo uitermate snel veranderden. Ja, ja, zeker tussen 's nachts twaalf uur en de volgende morgen zeven uur! Neen, ik heb niet de neiging om over dit geval op zichzelf spektakel te maken, maar één ding staat voor mij nu vast, nl. dat ik de Indonesiërs in de tussenregering van harte zal ondersteunen, wanneer zij medezeggenschap vragen bij de keuze van de Nederlanders, die in de federale organen een plaats zullen moeten krijgen.
Even mag ik nog vermelden dat, terwijl Koets bij mij zat, ook Frans Goedhart kwam. Juist toen ik op het hoogtepunt was van dit vrij moeilijke gesprek, stak hij zijn hoofd om de deur; gelukkig nam Sanders hem even mee. Nadat ik met Koets ongeveer was uitgepraat, haalde ik beide heren binnen en toen poneerden zij het plan om Frans Goedhart vanmiddag met Boediardjo mee te laten reizen naar Djocja. Ik heb daar onmiddellijk fel stelling tegen genomen en dit zeer sterk afgeraden. Mijn overweging is dat het proces, dat in Djocja aan de gang is, ongestoord en niet beïnvloed door Nederlanders, verder moet gaan. In de tweede plaats, dat Frans Goedhart op het ogenblik officieel vertegenwoordiger van de Nederlandse socialisten is en het alleen maar het accentueren van de tegenstelling tot de Indonesische socialisten, inclusief Sjahrir, zou zijn, wanneer op | ||||
[pagina 700]
| ||||
het ogenblik Frans Goedhart mee invloed tracht uit te oefenen. Hij treedt dan op én als Nederlander én als socialist, zijnde dit twee eigenschappen en kwaliteiten, die op het ogenblik in de Djocjase sfeer maar beter niet op de voorgrond moeten komen. De heren moeten het onder elkaar uitvechten. In dit verband is het ook wel grappig op te merken dat Koets zei, dat door de gang van zaken, zoals die op het ogenblik wordt gerapporteerd, de diagnose, welke ik op die Vrijdagavond had gesteld, nl. dat het antwoord een gecamoufleerd ‘ja’ betekende, in tegenstelling tot de mening van de vergadering, die er een gecamoufleerd ‘neen’ in zagGa naar voetnoot1., aan waarschijnlijkheid won. Ik heb hem toen gezegd, dat ik op die Vrijdagavond wist dat ik gelijk en zij ongelijk hadden, maar ik heb niet verraden hoe ik dat wistGa naar voetnoot2.. Wel heb ik hem gezegd, dat, voor het geval de Amerikaanse stap geen beslissing zou hebben gebracht en Van Mook toch de opdracht tot actie zou hebben gegeven, ik al mijn kaarten op tafel zou hebben gesmeten. Dat zou op dat ogenblik nog iets gewaagder zijn geweest dan vandaag. Vanmorgen, tijdens de bespreking bij Van Mook, kreeg deze nl. een bericht door, dat afkomstig was van een van de correspondenten, die nog in Djocja is, dat Sjahrir wel het verzoek kreeg, nu blijkbaar van alle kanten, om weer als minister-president op te treden, maar dat hij dit vierkant zou hebben geweigerd, tenzij in de eerste plaats de sajap kiri volledig bakzeil haalt en in de tweede plaats hij volmacht tot handelen in Djakarta zou krijgen om niet in de noodzakelijkheid meer te verkeren ieder ogenblik Djocja te raadplegen. Indien ik, na al hetgeen Sjahrir in de afgelopen dagen verder heeft gedaan, nog bevestiging nodig had van de volstrekte betrouwbaarheid van deze man, dan kreeg ik die bevestiging door deze mededeling, die nog belangrijk verder gaat dan hetgeen hij beloofd heeft voor hij naar Djocja vertrok. Toen wij dit verhaal vanmiddag in een bespreking aan Spoor en Pinke vertelden, was iedereen het er over eens dat deze kleine man toch inderdaad een grote figuur is en bovendien over persoonlijke moed beschikt. Verder kregen wij vandaag nog meer berichtenGa naar voetnoot3. hoe de zaak in Djocja was gegaan, nl. dat, na het aftreden van Sjahrir, Soekarno aan hem en Ali had opgedragen een ontwerp-antwoord samen te | ||||
[pagina 701]
| ||||
stellen, waarvan ik een vermoeden heb hoe het er uitgezien heeft en waaraan hij waarschijnlijk in Djocja niet lang meer zal hebben gewerkt, omdat hij al wist, wat hij wilde, voor hij Batavia verlietGa naar voetnoota.. Helaas heeft Soekarno toen over dit antwoord nog overleg gepleegd met leiders van de politieke partijen en die zijn er toen in gaan knoeien. Dat knoeien is de hele Vrijdag doorgegaan; vandaar dat na de aanvankelijke publicatie er later nog een wijziging kwam, al bedoelde die dan ook een verbetering te zijn door de mogelijkheid te openen om de positie van de landvoogd, ondanks een misselijke formule, toch te aanvaarden. | ||||
Maandag 30 Juni 1947, 7.25 uurDoor de radio kwam gisteravond het bericht over een interview met Sjahrir uit Djocja, waarin hij gezegd had dat de formatie van een Kabinet geheel in handen lag van de politieke partijen en dat de kans, dat hij minister-president zou worden, of zelfs maar minister van buitenlandse zaken, vrijwel niet bestond. Tevens werd er echter gezegd dat de Partai Socialis een poging deed om hem toch weer terug te krijgen. Dit alles is dus wel in overeenstemming met het particuliere bericht, dat gistermorgen uit Djocja kwam. Bij de constructieve elementen, die op co-operatie zijn ingesteld, zal het niet-optreden van Sjahrir een schok teweeg brengen en het proces van de scheiding der geesten in een politiek voor ons gunstige richting zeer sterk beïnvloeden.
Gisteravond at ik met Piet Sanders samen bij Mitcheson. Zoals wel te verwachten was, voelde Mitcheson zich enigszins gegrepen door de publiciteit, die aan de Amerikaanse stap vanzelf toevalt en waarvan iedereen de indruk heeft in de wereld, dat die ten slotte de vrede heeft gered. Toch begreep Mitcheson met Sanders en mij, dat het onmogelijk was om de rol, die hij heeft meegespeeld, aan de wereld precies bekend te maken. Hij was het er mee eens dat de Engelsen in dit opzicht niet verder konden gaan dan door in het algemeen te zeggen, dat er co-ordinatie tussen Engelsen en Amerikanen bestond. In de laatste maand heeft Bevin persoonlijk enige keren bij het State-department op een stap aangedrongen. Eén keer heeft Mitcheson | ||||
[pagina 702]
| ||||
een Amerikaans statement gekregen, dat vrijwel gelijkluidend was aan hetgeen thans is verstrekt, doch zonder de dollars. Hij zei dat het Foreign Office is blijven drukken op het State-department en dat hij meent dat het om die reden gerechtvaardigd is om te spreken over een Amerikaanse stap, gedaan in overeenstemming met Engeland. Verder vertelde Mitcheson nog weer een aardig staaltje, dat een goed licht werpt op de geheimhouding van de militaire plannen. Hij ontdekte nl. Vrijdagmiddag, dat een Engelse ondernemer door legerautoriteiten naar Bandoeng was gestuurd met de mededeling, dat zijn onderneming zou worden bezet en hij mee moest om dan direct het beheer over te nemen en tegelijk als gids te dienen voor de troepen. Mitcheson hoorde dat toevalligerwijze van een assistent van deze man en heeft hem Zaterdag bevolen om terug te komen. Hij heeft hem als British subject verboden aan enigerlei actie mee te doen. Ik heb Mitcheson beduid, dat dit misschien volkenrechtelijk begrijpelijk is, maar dat hij het een ondernemer, die hier 27 jaar zit, niet kwalijk kan nemen als hij er precies zo over denkt als de Hollandse ondernemer en graag bereid is de soldaten te helpen. Voor mij was het echter een aardig staaltje hoe er met spoed bekendheid wordt gegeven aan de voorgenomen actie en dat het idee geheimhouding in dit opzicht nonsens is. Wanneer de regering daarom Van Mook verbiedt om Foote in te lichten over wat er gebeurd isGa naar voetnoot1., dan is dat nogal naïef: Foote weet het natuurlijk precies. Als hij het in Batavia zelf niet heeft gezien, dan moet het hem gerapporteerd zijn uit Soerabaja, waar men al een paar dagen de troepen heeft zien vertrekken in oostelijke richting, naar Bali, en waar men Zaterdag de hele dag bezig is geweest met het embarkeren van troepen, die in schepen op de rede bleven liggen; niet alleen troepen, maar ook grote tanks en zwaar oorlogsmateriaal, werden daar ingeladen. Zoiets weet hier het hele land en dan is elke vorm van geheimzinnigheid volstrekt overbodig. Verder is het goed, dat ik nog even terug kom op de materie, die in de tweede alinea op bladz. 429Ga naar voetnoot2. is behandeld. Wij kregen het gisteravond weer over de Britse bijdrage in de eventuele bijstand. Nu bleek Mitcheson dat veel minder positief te stellen en toen wij hem vertelden, dat wij vermoeden dat dit toch geen moeilijkheden | ||||
[pagina 703]
| ||||
zou opleveren, merkte hij op dat het tekort aan manpower op het hoogste niveau in Engeland waarschijnlijk nog veel pijnlijker was dan in Nederland, zodat hij toch vermoedde dat wij het beter aan zouden kunnen dan zij en hun hulp dus waarschijnlijk overbodig zou wezen. Het verhaal was zeer redelijk. Hij maakte ook de opmerking, dat hij in een nota van de Engelse Treasury had gelezen dat Nederland beschikte over ‘some of the finest experts on foreign exchange’, zodat hij vermoedde dat Engeland er niet aan te pas kwam. Ik meen, dat het goed is om dat hier te vermelden, ten einde de indruk, die ik op bladz. 429 heb gewekt, te compenseren. | ||||
16.30 uurVanmorgen, vóór de persconferentie voor de buitenlandse journalisten, waarover Van Mook even overleg met ons beiden pleegde en waarvan wij het beter vonden, dat hij die alleen hield, viel er even een opmerking over Ozinga in verband met de kwestie, die op bladz. 431 is vermeldGa naar voetnoot1.. Ik vertelde zo, dat hij gistermorgen op een vergadering zou hebben gezegd dat de militaire actie nu wel niet doorging, maar dat het nu Vrijdag zou worden. Daar steigerden de heren direct tegen, want dat zou wel niet waar zijn. Nu had ik dat gehoord van Piet Honig, die weliswaar wat gemakkelijk praat, maar ik acht het toch helemaal niet onwaarschijnlijk. Als voorbeeld er van hoe voorzichtig men moet zijn, haalde Koets toen in het gesprek even aan hetgeen ik hem had gezegd over de uitlatingen van Ozinga. Ozinga stond daar bij en maakte toen de opmerking dat hij dat zeker niet had gezegd. Ik zei toen, dat ik juist vanmorgen een brief had gekregen van drie heren, die bereid waren hiervoor hun vingers in de lucht te steken. Ozinga merkte toen op dat het hem zeker zou gelukken vijftien andere te vinden, die bereid waren om het tegendeel te verklaren. Ik had er juist vanmorgen, naar aanleiding van die brief, met Sanders over gesproken en wij hadden uitgemaakt dat het beter was dit zaakje maar te laten rusten, totdat er straks over de definitieve bezetting van plaatsen bij eventueel welslagen van het overleg met de Republiek zou moeten worden gesproken. Er zou dan nog altijd gelegenheid zijn om met onze bezwaren tegen Ozinga voor den draad te komen. Uit deze opmerking van Koets blijkt mij, | ||||
[pagina 704]
| ||||
dat het toch ook zaak is om niet vertrouwelijk met hem te praten over iemand uit de club. Ik heb ook nog eens nagedacht over het gesprek, dat ik Zondagmorgen met Koets heb gehad over de vergadering van VrijdagavondGa naar voetnoot1.. Ik geloof, dat ik bij mijn sombere beschouwing over de atmosfeer in die vergadering niet verdisconteerd heb dat de aanwezigen in meerderheid in hun hart toch eigenlijk verheugd waren over het feit, dat wij nu definitief van het gezanik af zouden zijn en wij een andere kant uit zouden gaan. Ik misken daarmede niet het verschil tussen hun stemming ten aanzien van militaire actie en de mijne. Ik zou in deze situatie niet in staat zijn om daar een borrel op te drinken; voor hen was het innerlijk waarschijnlijk belangrijk anders. Van Hoogstraten kwam ten minste op Sanders toe, toen wij de deur binnen kwamen, met: ‘Nou, wat zeg je er wel van? Zie je nou wel, dat er niets meer aan te doen is?’ Hij trok daar een gezicht bij, alsof hij de honderdduizend uit de loterij had getrokken. Waarom zou je dan, in die stemming, ook niet een borrel drinken, die dan op zijn beurt die stemming nog weer wat aanwakkert? Neen, Koets heeft toch wel gelijk: deze mensen zijn niet zo slecht als ik het deed voorkomen, maar hun geestelijke instelling is een andere dan de mijne. | ||||
Dinsdag 1 Juli 1947, 11.30 uurVanmorgen bij de bespreking van de toestand met Van Mook had deze een telegram van Swinton, correspondent van A.P. uit Djocja, waarin wordt medegedeeld dat Sjahrir definitief uit de picture is en uit Djocja is vertrokken naar de bergen. Dit is een bericht, dat er op wijst dat in Djocja de zaak volkomen scheef gaat. Er wordt in datzelfde bericht gezegd, dat Woensdag het antwoord kan worden verwacht. Mijn enige hoop is, dat ten slotte de invloed van Setyadjit toch nog merkbaar wordt en dat het waar is dat ook Gani het co-operatieve standpunt tot het einde heeft verdedigd en nu de kans herkrijgt om dit, op grond van het Amerikaanse memorandum, opnieuw in te nemen en dat het verdwijnen van Sjahrir betekent, dat deze door de republiek gereserveerd wordt voor de interimregering. Ik vind deze laatste persoonskeuze, met alle waardering voor | ||||
[pagina 705]
| ||||
Sjahrir, niet gelukkig, omdat hij nu al meer dan wie ook in het binnenland het odium van het co-operatieve standpunt meedraagt. Het ware beter, indien Hatta of Sjarifoedin daarin zou komen, omdat zij een in het binnenland ongebroken gezag bezitten. Het is inderdaad te hopen dat het antwoord zeer snel komt, omdat het, indien het twijfelachtig is, doch de Amerikaanse regering niet regelrecht voor het hoofd stoot, dan nog gelegenheid laat tot een Amerikaanse stap. | ||||
Woensdag 2 Juli 1947, 14.45 uurGisteravond, alvorens ik naar een technische lezing van Verstelle ging, kreeg ik inzage van een brief, die Samkalden aan SandersGa naar voetnoot1. had geschreven. Ik kan niet anders zeggen dan dat de inhoud daarvan mij een zeer onbehaaglijk gevoel bezorgde. In de conclusies werd vermeld dat, nu er een eensluidend advies is uitgebracht, ik niet meer een zo sterke nadruk behoef te leggen op een gelijkheid van oordeel van Van Mook en mij. Verder werd er in opgemerkt dat in een gesprek tussen Beel, Jonkman, Romme en Van der Goes inderdaad is uitgesproken, dat, nu wij in ons advies de zaak voorgelegd hebben aan de regering, deze die ook in handen heeft genomen en wij dus min of meer ter zijde zijn gesteld. Hier spoken dus twee gedachten bij onze mensen door elkaar. Weliswaar noemde Koos Vorrink in een brief, die ik vandaag kreegGa naar voetnoot2., het een politieke blunder van Van der Goes, dat hij tegen de uitschakeling van de commissie-generaal niet had geprotesteerd, maar het is nu eenmaal een feit. Is dit alleen maar een politieke blunder van Van der Goes? Hoe het ook zij, ik kreeg na het lezen van deze brief een uiterst onprettig gevoel en besloot bij mijzelf dat ik nu volstrekt klare wijn wenste te hebben. Dit is te meer nodig, omdat er in Nederland bij onze mensen ook enig bezwaar oprijst tegen de grote volmachten, die aan Van Mook zijn gegeven. Ik begon dus aan het ontwerp van een telegram, maar had geen tijd om dit af te maken. Sanders kwam bij mij en bood aan om een ontwerp op te stellen, waarbij ik hem vroeg duidelijk te laten uitkomen wat de regering ten aanzien van de machtigingen aan Van Mook eigenlijk heeft gedaan en in de tweede | ||||
[pagina 706]
| ||||
plaats dat de commissie-generaal in de huidige situatie, zoals die op grond van deze machtiging is ontstaan, geen reële taak meer heeft bij de beslissing over oorlog of vrede en dat dat evenmin het geval is, indien Van Mook tot oorlog beslist. In beide gevallen menen wij dat wij ons voor overleg naar Nederland hebben te begeven. Er kwam uit deze brief nog een stuk akeligheid naar voren, nl. dat Jonkman in dat gesprek tegen Van der Goes en Romme zou hebben gezegd dat de radiorede van Sjahrir van 19 Juni op zichzelf al mee zou brengen, dat de beslissing over oorlog of vrede nu niet buiten Den Haag om zou gaan, maar het telegram ZG 26 aan Van Mook van 26 Juni zegt alleen maar, dat de kans op een duidelijk onbevredigend antwoord van de republikeinse regering verminderd blijkt na de brief van 23 JuniGa naar voetnoot1. en in verband daarmee wordt het standpunt, neergelegd in CG 82Ga naar voetnoot2. secundo en herhaald in ZG 25 primoGa naar voetnoot3., nog eens naar voren gebracht. Dit verwijzen heeft betrekking op ons schrappen van de term ‘wezenlijke inhoud’ in de aide-mémoire. In ZG 26 eindigt Jonkman dan ook met de opmerking dat hij des te meer rekent op volledige nakoming van het gestelde in de laatste zin van CG 80Ga naar voetnoot4. punt 6, waarin gezegd wordt: ‘Indien antwoord van de republiek mogelijkheid ernstig verschil van beoordeling over het al of niet bevredigend karakter openlaat, dan, indien enigszins mogelijk, overleg met de regering’. Ik begrijp dus nu wel wat hij ongeveer bedoelt, maar het is toch heel wat onduidelijker dan dat hij ronduit zou hebben gezegd dat, in verband met de verdere stappen van Sjahrir, hij de situatie thans zo beoordeelt dat in ieder geval, alvorens er wat gebeurt, overleg met de Nederlandse regering is voorgeschreven. Dat zou in rond Hollands duidelijk zijn, zonder al deze kronkelige verwijzingen naar zinnetjes, waarin gesproken wordt over ‘zo mogelijk’ en waar Van Mook eigenlijk ook mee opgelaten is. Bovendien is mijn bezwaar, dat Jonkman op die manier aan de beide partijleiders een andere indruk geeft dan aan ons. Het ontwerp, dat Sanders heeft gemaakt, vond ik voortreffelijk. Het is niets anders dan het constateren van de situatie van de volledige machtiging aan Van Mook op grond van CG 80 sub 6Ga naar voetnoot5., welke nooit is ingetrokken. Verder stelt het vast dat de commissie- | ||||
[pagina 707]
| ||||
generaal nu geen andere taak heeft dan die van alle overige adviseurs van Van Mook en ook geen groter gezag vertegenwoordigt, zodat wij menen dat het nuttig is om over de hele situatie mondeling overleg te plegen in NederlandGa naar voetnoot1.. Uit deze tekst kan de regering nog eens extra goed zien - en wij hebben met opzet ook een copie aan Beel gestuurd, d.w.z. aan het hele Kabinet - wat men met deze machtiging eigenlijk precies heeft uitgespookt. Dan stellen wij verder vast dat, indien het komende antwoord bevredigend wordt geacht, wij tot op zekere hoogte zouden kunnen zeggen, dat onze taak is afgelopen. De interimregering vormen is een kwestie van uitvoeren, die aan de Indische regering, dus aan de landvoogd, kan worden toevertrouwd. Komt er oorlog, dan is er voor ons helemaal geen taak voorlopig en menen wij ogenblikkelijk naar Nederland terug te moeten keren voor nader beraad. Dit ontwerp-telegram is dus vrij duidelijk een poging om de regering er toe te dwingen zich even in te denken in taak en positie van de commissie-generaal voor de verschillende gevallen. Vanmorgen ging het ontwerp naar Van Poll, die het er zeer snel mee eens was. Nu was de vraag nog hoe Van Mook er over zou denken. Hij vond dat wij de situatie juist hadden getekend en in overeenstemming met de telegrammen. Ook hij meende dat het goed was dat de regering zich over deze situatie beraadde, maar achtte het noodzakelijk dit telegram speciaal van ons te doen uitgaan, opdat hij zelf in een afzonderlijk telegramGa naar voetnoot2. zijn mening zou kunnen zeggen. Met deze mening van hem kan ik mij uitstekend verenigen. Hij vindt, overeenkomstig hetgeen wij reeds vroeger bespraken, dat voor ‘een’ commissie-generaal een taak blijft, hoe de omstandigheden zich ook ontwikkelen, en hij stelt voor om de voorzitter van de interimregering, die vertegenwoordiger is van de Kroon, ook de titel van commissaris-generaal te geven. Men is dan veel gemakkelijker uit met persoonsverwisselingen in deze phase en kan de persoonskeuze aanpassen aan de omstandigheden van het ogenblik. Als taak ziet hij dan in de eerste plaats de oplossing van de hoofdproblemen van Linggadjati, in de tweede plaats de voorbereiding van de staatkundige hervormingen en in de derde plaats het vormen van een college met de vertegenwoordiger van de Kroon, dat de richtlijnen trekt voor het beleid van deze laatste in de inter- | ||||
[pagina 708]
| ||||
imregering. Hij legt er de nadruk op, dat de leden van deze commissie-generaal onderling een gelijke politiek moeten voorstaan. Ik ben intussen benieuwd wat Den Haag hierop zal zeggen. Zij hebben echter aan A.P. al verzekerd, dat de inschakeling van Dr. Van Mook een uitvloeisel is van het antwoord der commissie-generaal op de oorspronkelijke republikeinse tegenvoorstellenGa naar voetnoot1.. Deze brief eindigt immers met de mededeling, dat deze voorstellen de commissie-generaal geen mogelijkheid bieden tot verder onderhandelen en dat zij daarom de vraag, wat er verder moet gebeuren, heeft voorgelegd aan de Nederlandse regering, gelijk zij in haar nota van 27 MeiGa naar voetnoot2. had aangekondigd. Dan wordt er gezegd, dat het logische gevolg van deze mededeling is dat de commissie-generaal thans niet meer als schakel tussen de Nederlandse regering en de republikeinse regering fungeert. Het is nu zo geworden, dat de Nederlandse regering de zaak in handen heeft genomen, en dat doet via Dr. Van Mook, hierbij niet in zijn functie als lid van de commissie-generaal, maar als landvoogd. Ik begrijp dit verhaal uitstekend en het is ook de gedachtengang van Van Poll, maar ik bestrijd dat de huidige gang van zaken een lógisch gevolg is van de mededeling aan het slot van onze brief. Immers, wij hebben de zaak teruggewezen naar de Nederlandse regering; ik had mij uitstekend kunnen indenken, dat de regering de commissie-generaal van nieuwe instructies zou hebben voorzien. Intussen heeft zij dat niet gedaan en nu aan de hele wereld duidelijk gemaakt dat wij voor de verdere gang van zaken alhier geen enkele verantwoordelijkheid meer dragen. Dat heeft tot op zekere hoogte grote voordelen, want nu is verder uitgesloten dat men ons, waar dan ook, een verwijt kan maken van hetgeen hier straks gaat gebeuren. Bovendien geeft het ons persoonlijk een beetje groter vrijheid van beweging ten aanzien van bepaalde activiteiten. Toch zie ik langs deze lijn onze aanwezigheid hier vrij spoedig eindigen, tenzij de regering nu anders gaat beslissen. Van het republikeinse front kwam gisteravond de mededeling, dat de vier heren, Soekiman, Sjarifoedin, Gani en Setyadjit niet waren geslaagd met de vorming van een Kabinet, hetgeen weinig insiders heeft verwonderd en hoogstens een bron van bevrediging en hoop is. Vanmorgen werd er opgemerkt dat Soekarno nu een ge- | ||||
[pagina 709]
| ||||
sprek heeft gevoerd met dezelfde heren minus Soekiman. Het is dus waarschijnlijk, dat inderdaad hetgeen gezegd wordt wel juist is, nl. dat hij de eis had gesteld als premier op te tredenGa naar voetnoot1. en dat de Masjoemi ook overigens te veel had verlangd. Ik ben benieuwd wat de talrijke anti-socialistische elementen onder onze landgenoten nu weer zullen verzinnen om vol te houden dat de Masjoemi toch een constructief element is, waarop wij onze hoop hebben te bouwen. Ik vrees, dat zij eenmaal zullen moeten toegeven dat de socialisten en de Partai Boeroeh onze stevigste steunpunten zijn, daarbij vertegenwoordigd door Sjahrir en Setyadjit. Het is echter wel duidelijk, dat het prestige van de republiek door al dit soort geknoei, waarbij het persoonlijke element vermoedelijk een zeer grote rol speelt, ook in het buitenland verder achteruit zal gaan. Frans Goedhart is vanmorgen tóch naar Djocja vertrokken, maar ik heb hem er nog uitdrukkelijk voor gewaarschuwd om, zolang er nog geen beslissing is, niet in het publiek op te treden, niet voor de radio en niet op een andere manier. Hoe gevaarlijk dat is, bleek nog weer uit een interview, dat hij aan Merdeka heeft toegestaan en waaruit hij, volgens De Nieuwsgier van vanmorgen, wel zeer ongelukkig wegkomt. Hij zegt natuurlijk terecht, dat de mogelijkheid van oorlog in dit land afhangt van het antwoord, dat de republiek geeft op de door de Nederlandse regering aangeboden aide-mémoire, maar verder zegt hij dat militair ingrijpen in Nederland een Kabinetscrisis zou veroorzaken, omdat een groot deel van het Nederlandse volk geen oorlog wil. Wanneer er toch een oorlog zou moeten uitbreken, dan moet het tegenwoordige Kabinet eerst vallen en vervangen worden door een reactionair Kabinet, maar, wanneer dit het geval zal zijn, zullen de Nederlandse arbeiders op gaan treden. Het spreekt vanzelf dat Van Poll en ook Van Mook over dit verhaal nogal op de kast waren. Het klinkt mij een beetje onwaarschijnlijk, omdat dit een verhaal van dezelfde soort is als door BlokzijlGa naar voetnoot2. is losgelaten en dat Goedhart in Het Parool zodanig heeft bestreden, dat Blokzijl een aanklacht tegen hem heeft ingediend. Maar een dergelijk verhaal in Merdeka doet toch slecht werk, omdat het bij het grootste deel van de onwillige republikeinen de indruk wekt, dat zij door inwendige moeilijkheden in Nederland toch nog wel een kans hebben om de zaak kapot te krijgen. | ||||
[pagina 710]
| ||||
De brief, die ik vandaag van Koos Vorrink kreeg, gedateerd 24 Juni, toonde mij in een P.S. dat Hein Vos vreselijk upset was over het feit, dat wij de woorden ‘wezenlijke inhoud’ hebben geschrapt. Het bleek mij uit deze brief, dat de P.v.d.A.-ministers juist erg veel moeite hebben gedaan om dit als een voor allen aanvaardbaar compromis er door te krijgen en nu wordt het verwijt gemaakt dat wij dit, zonder overleg met Nederland, door Van Mook hebben laten schrappen. Inmiddels zal Koos uit deze verslagen gelezen hebben dat de zaak belangrijk anders ligt en dat dit een kwestie van tactiek was, waarvan ik nog niet overtuigd ben, dat die verkeerd isGa naar voetnoot1.. Koos vraagt in die brief, bij een beschouwing over Setyadjit, wie eigenlijk in de republiek de kwade rakkers zijn. Het is nu wel gebleken, dat inderdaad de communisten aan de verkeerde kant staanGa naar voetnoota.. Zij zijn het, die in de sajap kiri ook het betoog van Setyadjit niet hebben aanvaard en anti-Sjahrir zijn gebleven. Dan vraagt Koos heel goedig, maar tegelijk heel dringend, om me per se niet te laten uitschakelen of te laten terugdringen naar het tweede plan. Dat is heel aardig van hem, maar dan is hij aan het verkeerde adres, want Den Haag heeft dat volledig gedaan, zoals uit het bovenstaande blijkt. Wanneer de partij daar geen genoegen mee neemt, dan zullen zij via de P.v.d.A.-ministers deze zaak weer recht moeten trekken. Het is niet zonder humor, dat hij vraagt mij niet te laten terugdringen op het tweede plan. De goede man schijnt niet in de gaten te hebben dat ik op geen enkel plan meer sta, hetgeen door zijn fractievoorzitter rustig is aanvaard als de natuurlijkste zaak van de wereldGa naar voetnoot2.. Ik ben niet van plan mij hier belachelijk te maken door een gezicht te trekken, alsof dat anders is. | ||||
Donderdag, 3 Juli 1947, 18.30 uurVanmorgen bracht Aneta de mededeling, dat er van de P.v.d.A. grote druk uitgaat om de regering er toe te brengen de commissie-generaal weer in te schakelen. Verder, dat er zeer ernstige critiek bestaat op de gestes van Drees en Jonkman. Het is voor het eerst, dat in dit verband de naam van Drees in het geding is. Op zichzelf is dat tegenover de populariteit, die hij altijd heeft genoten, zeer begrijpelijk, maar als ik dan nog eens denk aan het gesprek met | ||||
[pagina 711]
| ||||
Van Mook over de indruk, die hij van Drees kreeg op de Hoge VeluweGa naar voetnoot1., dan is de later door Drees in de Indonesische politiek gevolgde lijn begrijpelijker. Hoe het ook zij, ik was uitermate blij dat gistermorgen CG 188Ga naar voetnoot2. is uitgegaan, waarin wij het probleem op tafel hebben gelegd, evenals dat van de machtiging aan Van Mook. Vannacht heb ik met Piet nog afgesproken een versluierd telegram te versturen aan Koos Vorrink, aansluitend aan de brief, die hij mij schreef, om met spoed te proberen de machtigingGa naar voetnoot3. ingetrokken te krijgen. Vanmorgen had ik met Van Mook een telefoongesprek over een telegram uit Washington, waarin gesproken wordt over een bepaalde oplossing ten aanzien van de gendarmerie. Wij vrezen dat die door Loudon is gesuggereerd, die wij beiden nogal dom vinden, die suggestie namelijk. Dat was echter niet de hoofdzaak van dat gesprek, doch de mededeling dat hij uit een niet te noemen uiterst betrouwbare A1-bron wist, dat via Mitcheson de Engelsen nog regelmatig in contact staan met de republiek en dat de leiding daarbij wordt gegeven door Singapore, d.w.z. door Killearn en door Wright. Hij knoopte daaraan de opmerking vast, dat er blijkbaar dingen achter zijn rug gebeuren. Ik heb opgemerkt dat dat niet zo onbegrijpelijk is. Het is inderdaad juist, dat hij de stappen van de Britten meestal indirect via Amerika of Den Haag te weten komt. Dat komt, omdat Mitcheson een enorm wantrouwen tegen hem heeft en daarom in London geprotesteerd heeft tegen de machtiging aan Van Mook. De wijze ook, waarop Van Mook hem persoonlijk beschouwt en behandelt, min of meer als een op het gebied van de koloniale politiek onwetende schooljongen, heeft Mitcheson goed door en een van de besprekingen, waarin Van Mook en Elink Schuurman samen Mitcheson ontvingen, was blijkbaar zo onvriendelijk geweest, dat Elink Schuurman daarna alleen bij Mitcheson was teruggekomen met een verhaal, dat er op neer kwam, dat het niet zo kwaad bedoeld was geweest. Het is inderdaad juist, dat er op het ogenblik een vrij gevaarlijke situatie bestaat, omdat er bij Van Mook een lijn eindigt, die in Amerika begint en hij, als in 1945, zijn zinnen op Amerika heeft gezet, terwijl de Engelsen zeer in het bijzonder het contact met Piet en met mij zoeken. De kunst zal zijn om die twee eindpunten aan | ||||
[pagina 712]
| ||||
elkaar te krijgen. Dat zal alleen dan gelukken, wanneer op liet critieke moment, dat de republiek een enigermate draaglijk antwoord geeft, ook Amerika zegt tegen slaan bezwaren te hebben. Zoëven had ik Koos aan de telefoon, ten einde er zeker van te kunnen zijn dat hij de inhoud van het telegram, dat vanmorgen vroeg is weggegaan, ook kent. Ik heb verwezen naar alinea vier van bladz. twee van zijn brief van 24 Juni aan mijGa naar voetnoot1., zodat het hem nu volkomen duidelijk moet zijn, dat wij wensen dat de machtiging aan Van Mook ogenblikkelijk wordt ingetrokken. Ik heb hem bovendien duidelijk gezegd, dat ik hier op het ogenblik in een positie zit, die ik niet heel lang verdraag en dat de partij het dan zelf maar moet weten. Mijn ontstemming moet hem heel duidelijk zijn gebleken. Hij van zijn kant vroeg echter om zo goed mogelijke informatie. Het blijkt dus, dat de partij en ook de fractie maar matig op de hoogte zijn. Wij zullen ons uiterste best doen om het contact te bewaren. Ik heb hem gezegd, dat er hier niets aan te doen is en dat hun plan om hier versterking heen te sturenGa naar voetnoot2. onjuist was, want dat zij hier het zout in de pap niet verdienen, maar dat de beslissingen in Nederland moeten vallen en eigenlijk, dat daar de zaak wordt verknoeid. Verder kon ik aan Koos meedelen, dat wij zo juist een telegram hadden gekregen van Frans Goedhart uit Djocja, die een onderhoud heeft gehad met de nieuwe premier Sjarifoedin. Daarin heeft Sjarifoedin verklaard, dat het zuiver toeval is, dat de minister van defensie tevens premier werd. Het telegram luidt verder: ‘Dit betekent allerminst, dat nieuw Kabinet alles zal concentreren op militaire oplossing, tegendeel is het geval (.) Nieuwe regering zal alles zetten op vreedzame oplossing probleem Nederland-Indonesië (.) Sjarifoedin verklaarde quote vreedzame oplossing is niet alleen mogelijk maar plicht unquote (.) Overeenstemming met Nederland is blijkens opdracht van Soekarno belangrijkste taak van nieuwe Kabinet (.) Sjahrir blijft adviseur van Soekarno (.) Aftreden van Sjahrir was gevolg van feit, dat binnenland hem niet voldoende begreep (.) Nieuw Kabinet zet Sjahrir's koers consequent voort (.) Vanavond vergadert Kabinet voor het eerst om antwoord op jong- | ||||
[pagina 713]
| ||||
ste brieven van C.G., Walter Foote en Van Mook op te stellen (.) Masjoemi publiceert resolutie, waarin gezegd wordt dat zij weliswaar nog tegen Linggadjati, maar zal trachten het beste er van te maken (.) rigens blijft houding Masjoemi dubbelzinnig (.)’ Dat klinkt dus allemaal nogal hoopvol, maar ik heb mij hier in dit land al vaker blij gemaakt met een dode of een halflevende mus, zodat ik mij niet aan voorspellingen waag. Het is in ieder geval een gunstig teken, dat Setyadjit een voorname rol speelt en, wanneer Gani zijn aanvankelijke houding volhoudt en zijn handtekening onder die smerige resolutie, waar hij eigenlijk tegen was, laat vallen, dan kan daaruit misschien wat redelijks voor den dag komen. Piet maakte de opmerking, of eigenlijk stelde de vraag aan Algadri, of de benoeming van Salim tot minister van buitenlandse zaken een elegante methode was om hem terug te laten komenGa naar voetnoot1.. Dat zou op zichzelf wel in hun manier van doen passen. Aan de andere kant vind ik het weer niet mooi, dat deze oude politieke roofridder nu de leider van buitenlandse zaken van de republiek is geworden. Misschien is hij voor ons straks bij de vorming van de federale organen nog te gebruiken. Los van het politieke spektakel van deze week, wil ik toch nog even een gesprek memoreren, dat Van Poll en ik vanmiddag hadden met de heren Smit en Van Driel, bestuursleden van de Algemene Werknemers Associatie. Smit is oud-lid van de Volksraad en een belangrijk man op sociaal gebied. Het vraagstuk, waarmee zij kwamen, betrof de positie van de Nederlandse werknemers in de Europese bedrijven. Zij meenden dat, indien Nederland bij de onderhandelingen met de verschillende negara's over de positie van het Europese bedrijfsleven geen poging doet om tegenover de ondernemers, die door Nederland worden beschermd, zekere eisen te stellen inzake de positie van de werknemer, de Nederlandse werknemers er buitengemeen slecht aan toe zullen zijn. Deze mensen zullen vallen onder de sociale wetgeving van de negara's. In het algemeen kan men aannemen, dat die naar Westerse maatstaf bepaald onvoldoende zal zijn. In tijden van crisis en werkloosheid zal de steun van een werk- | ||||
[pagina 714]
| ||||
loze Europeaan zeer waarschijnlijk niet boven de ƒ 10-in de maand komen, welk bedrag voor de Indonesiër in de kampong in tijden van crisis nog een levensmogelijkheid biedt. De grote vraag is echter op welke manier deze zaak kan worden behandeld. Voor de ambtenaren wil Nederland daarvoor het bijstandsorgaan scheppen, waarbij de ambtenaren in Nederlandse dienst blijven en worden gedetacheerd. Voor de particuliere werkgever ligt dit geheel anders. Ik memoreer dit gesprek echter niet om het bovenstaande, maar om de gedachtengang, die wij tijdens deze discussie nogal scherp formuleerden en waardoor de gewijzigde positie van de Nederlander in dit land tot uitdrukking werd gebracht. Ik concludeerde op een ogenblik uit het betoog, vooral van Smit, dat wij er gerust zeker van kunnen zijn, dat het Westerse bedrijfsleven als zodanig in dit land een functie zal blijven vervullen, die uit economische motieven ook bij Indonesische regeringen erkenning zal vinden. Het nieuwe is nu echter, dat eenzelfde argumentatie ook zal moeten gelden voor de aanwezigheid van Nederlandse arbeidskrachten. Vroeger was het zo, dat meer dan 90 % van de uit Europese ouders in dit land geboren kinderen na hun opvoeding in Nederland weer naar Indië terugkeerde. Deze terugkeer vond niet plaats, omdat hun aanwezigheid in dit land economisch gemotiveerd was, maar eenvoudig omdat zij het gevoel hadden in dit land thuis te horen. De duur van hun verblijf lag toch eigenlijk helemaal aan de mensen zelf; indien zij zich hier blijvend wensten te vestigen, dan was er niets, dat hen dat belette. Zij konden hier leven in een land, waarvan zij het gevoel hadden er thuis te zijn. Dit gaat nu onherroepelijk veranderen. Import van de blanke zal hier alleen plaats vinden, indien deze economisch gerechtvaardigd is. Daarentegen staat vast dat Nederland zijn vaderland blijft, dat ook bereid moet zijn hem te allen tijde weer op te nemen. Ik ben mij bewust dat dit een extreme redenering is, maar aan de andere kant geloof ik toch dat zij principieel juist is gesteld. Voor Nederland zitten hieraan ten aanzien van de uitzending van mensen naar hier consequenties vast, waar wij vroeger nooit over hebben gepeinsd. Wanneer wij het een Nederlands belang achten, dat een groot aantal Nederlanders hier werkt, dan zullen deze consequenties afzonderlijke beschouwing en, naar ik vermoed, ook afzonderlijke regelingen vergen. Doet men dat niet, dan is elke K.L.-soldaat, die op het ogenblik hier blijft hangen op grond van een redelijk salaris, | ||||
[pagina 715]
| ||||
slechter uit dan in Australië, waar hij ogenblikkelijk onder een sociale wetgeving valt van een andere orde dan hier in Indonesië is te verwachten. | ||||
Vrijdag 4 Juli 1947, 22 uur; Zaterdag 5 Juli, 7 uurDonderdagavond zijn Piet en ik op bezoek geweest bij Mr. De Niet, de zendingsconsul, die ons aan de hand van zijn dagboek allerlei mededelingen deed over de besprekingen, die met hem zijn gevoerd over zijn eventuele benoeming tot gouverneur-generaal. Ik moet zeggen, dat dit relaas op mij een ontstellende indruk heeft gemaakt. Ontstellend door twee oorzaken, nl. de onstandvastigheid der Nederlandse regering en in de tweede plaats de wijze, waarop zij meende met Van Mook te kunnen en te mogen omspringen. Om met het laatste te beginnen: op 18 Maart vraagt Jonkman aan De Niet of hij klaar is voor een spoedig vertrek. Het was nl. de bedoeling, zodra de beslissing over de ondertekening van Linggadjati was gevallen, daags na de ondertekening, dus dat zou dan de 26e zijn geweest, Van Mook telegrafisch mededeling te doen van zijn ontslag en van de benoeming van De Niet. Grover zou het toch waarschijnlijk in de historie nooit zijn voorgekomen! Een voorbeeld van het eerste is, dat, nadat De Niet al op 21 Februari de gedachte van een tweemanschap had geopperd, doch daaraan de opmerking had toegevoegd ‘maar nooit samen met Romme’, op het idee van een combinatie met Romme toch rustig werd voortgebouwd, zonder De Niet er in te kennen. Nadat nl. op 18 Maart Jonkman het bovenstaande gesprek had gevoerd en bovendien na de vergadering van de Tweede Kamer op 25 Maart had gezegd dat Romme het nu zo beroerd had gedaan, immers in de Kamer zelfs geen woord over had gehad voor de historische betekenis van deze dag, dat hij nu van de baan was en niemand in het Kabinet meer over hem sprak, kreeg De Niet, naar ik mij meen te herinneren, ongeveer een week laterGa naar voetnoot1. de mededeling dat men in het Kabinet tot het inzicht was gekomen, dat de Indonesische politiek van het Kabinet een breder steunvlak nodig had. Men had gedacht aan de oplossing om Beel, door hem alleen premier te maken, er meer direct en zichtbaar in te betrekken, maar hij zou voor bepaalde kringen van de K.V.P. onvoldoende representatief zijn geweest. Men was in- | ||||
[pagina 716]
| ||||
middels tot het besluit gekomen, dat men Romme toch zou moeten vragen. Jonkman had toen, zonder De Niet er in te hebben gekend, in die week Romme al gepolst. Het feit, dat Romme nu wel aanvaardbaar was, zou gelegen zijn in hetgeen Jonkman noemde zijn schitterende redevoering op de partijraad van de K.V.P. en de toespraken, die hij alom in stad en land na de ondertekening had gehouden. Dat De Niet toen min of meer geslagen stond te kijken, lijkt mij niet verwonderlijk. Het effect er van is echter geweest, dat hij stom genoeg was om in te gaan op een voorstel om samen met Jonkman toch een gesprek met Romme te hebben. Thuisgekomen deelde hij door de telefoon aan Jonkman mee van dat gesprek te willen afzien, maar Jonkman had het inmiddels al vastgesteld, naar ik meen op Zaterdagmiddag 5 April. Jonkman haalde De Niet in Leiden af en laatstgenoemde heeft toen nog eens zeer uitvoerig uiteengezet, dat er niets van kon komen dat hij en Romme samen zouden worden uitgezonden, waarop Jonkman zei, dat De Niet achter was, omdat hij dat plan inmiddels had laten varen. Geen wonder dat De Niet daarop moet hebben geantwoord, dat hij niet anders kon dan de laatste mededelingen van Jonkman telkens voor juist te houden. Het gesprek bij Romme, waar de heren anderhalf uur te laat kwamen, ging dan ook niet meer over het onderwerp, dat Romme verwacht had, en pas na een lang verhaal van Jonkman moet Romme in de gaten gekregen hebben hoe de zaak eigenlijk lag. Het gesprek is toen overgegaan naar wat algemene beschouwingen over de Indonesische politiek. Terecht maakte De Niet de opmerking, dat Jonkman op het hoogtepunt van zijn macht compleet had gecapituleerdGa naar voetnoot1.. Men had, naar aanleiding van de rede van Romme in de Tweede Kamer op 25 Maart, de gelegenheid moeten gebruiken om op dat moment de K.V.P. er helemaal onder te drukken en zeer vergaande eisen te stellen in zake de bezetting van alle posten met betrekking tot de Indonesische politiek. In plaats van dat te doen, heeft men eenvoudig gecapituleerd en De Niet het bos in gestuurd. Jonkman had namelijk aan De Niet medegedeeld dat tegen zijn candidatuur toch wel bezwaren waren gerezen, zodat de zaak van de baan was. Deze bezwaren lagen voor een gedeelte, en ik vermoed voor een vrij belangrijk gedeelte, ook in het feit dat hij duidelijk te kennen had gegeven dat wij natuurlijk aan Linggadjati vasthielden, | ||||
[pagina 717]
| ||||
maar dat, indien wij onder elkaar waren, wij toch wel bereid zouden moeten zijn om toe te geven, dat dat wel eens niet in elk opzicht mogelijk zou kunnen zijn en dat Linggadjati in dit opzicht geen evangelie was. Daarmee had hij zich ingelijfd in wat men beschouwde als het gilde der afglijders en was hij voor de K.V.P. onaannemelijk geworden. Natuurlijk zit hierin een zekere vorm van misverstand, want afwijken van Linggadjati in zeker opzicht behoeft nog geen afglijden te betekenen. Hij had het m.i. juist gesteld: het doel is het blijvend samengaan van Nederland en Indonesië. Nu is de overeenkomst van Linggadjati een methode om te trachten dit te verwezenlijken. Zijn inzicht was, dat het misschien op een gegeven ogenblik zou blijken, dat men het doel op een enigszins andere wijze dan in Linggadjati was neergelegd beter zou kunnen bereiken. Dat ben ik ten volle met hem eens en ik meen dat men niet het recht heeft om dit als ‘afglijden’ te brandmerken. Hoe dan ook, deze zienswijze van hem zal er in belangrijke mate toe hebben bijgedragen, dat men hem heeft laten vallen. Een van de belangrijkste punten uit het gesprek met De Niet was, dat hij een lijst van 20 à 25 nieuwe medewerkers had opgesteld in die paar maanden, waarmee zowel Jonkman als Beel zeer tevreden waren. Wij hebben Donderdagavond er nog eens uitvoerig over gesproken hoe noodzakelijk het zal zijn om op een gegeven ogenblik de hele top-organisatie te vervangen. De Niet kwam, evenals wij, tot de conclusie dat de zwakste kant van Van Mook is, dat hij dit nooit zal doen. Wil men dit bij de opzet van een nieuwe organisatie bereiken, dan zal hierop van Den Haag uit druk moeten worden uitgeoefend, of men zal de top, inclusief Van Mook, moeten vervangen. De volgende morgen, dus Vrijdagmorgen vroeg, had ik een gesprek met Van Wijnen en Scheffer, de correspondent van de N.R.C., naar aanleiding van het artikel in dat blad van 19 Juni, waarvan wij aanvankelijk vermoedden dat hij dit door had geseind en dat ik in de beruchte vergadering van Vrijdagavond, 27 Juni, in de kring van de adviseurs van Van Mook ter sprake heb gebrachtGa naar voetnoot1. en daarbij de opmerking heb gemaakt, dat ik hoopte dat er uit deze vergadering geen verslag aan de N.R.C. zou worden uitgebracht, zoals dit was geschied van de vergadering van Donderdagmiddag, 12 Juni en afgedrukt in de N.R.C. van 19 Juni. Naar aanleiding van mijn opmerking beweerde Idenburg dat Scheffer zou hebben gezegd, dat de mede- | ||||
[pagina 718]
| ||||
delingen daarover waren gekomen uit de kring van de commissie-generaal. Achteraf is mij gebleken, dat hij dit heeft gelogen, omdat Scheffer dit nooit heeft beweerd. Koets had tevoren hetzelfde gezegd. Donderdag kreeg ik er echter de lucht van, dat Scheffer dit verhaal niet aan de N.R.C. heeft geseind. Hij kwam mij dit Vrijdagmorgen persoonlijk nog eens aan de hand van zijn telegrammen bewijzen. Ik neem aan, dat dit juist is. Hij had inmiddels ook een gesprek met Koets gehad en zij waren toen tot de conclusie gekomen, dat de uitspraak van Koets niet sloeg op dat artikel van 19 Juni, maar op een vorige mededeling over zekere tegenstellingen. Dat is juist, want die had hij van Sanders. Ik heb deze gelegenheid natuurlijk gebruikt om Scheffer een vrij behoorlijke background te geven om er voor te zorgen, dat erin de N.R.C. ten aanzien van ondergetekende verder geen dwaasheden verschijnen, zoals die op het ogenblik constant door de Nederlandse pers gaan. Ik heb Scheffer gezegd, dat ik in Nederland geen poging heb gedaan om de Partij van de Arbeid tot vechten te bewegen, doch dat ik alleen een schets heb gegeven van de situatie. Wanneer hij daar wat van weten wil, kan iedereen uit de partij hem dit in Holland bevestigen. In de tweede plaats, dat ik ook vandaag tegenover het vechten nog uiterst sceptisch en tot op het uiterste afwijzend sta. Het bleek, dat deze jongeman van dezelfde mening is. Ik had het daarna door de telefoon met Koets over deze zaak, die, nu hij van dit artikel kennis had genomen, een uiterst onbehaaglijk gevoel had. Wij zijn tot de conclusie gekomen, dat een van de aanwezigen diezelfde Donderdagavond een brief moet hebben geschreven aan Tijmstra en kans moet hebben gezien die nog met het vliegtuig van Vrijdag weg te krijgen. Dit laatste kan alleen maar door middel van persoonlijke relaties met de piloot, met een passagier of als diplomatiek stuk. Het zou wel de moeite waard zijn om te weten, wie de stokebrand in dit geval eigenlijk is geweest. Er zijn maar een paar mensen, volgens mij, die een persoonlijke relatie met Tijmstra hebben of hebben gehad, die hiervoor in aanmerking komen. Indien mijn vermoeden juist is, dan moet ik zeggen dat dit wel uitermate bedenkelijk is. Met betrekking tot omgebogen interpretatie van feiten en meningen, is in dit verband nog van betekenis een mededeling van De Niet. Deze had nl. aan Jonkman, vlak voor diens terugkeer uit Batavia naar Nederland, een zeer scherpe brief geschreven, waarin hij hem op zijn verantwoordelijkheid voor een vredelievende oplos- | ||||
[pagina 719]
| ||||
sing had gewezen. Een uur voor het vertrek heeft Jonkman toen De Niet opgebeld en hem medegedeeld, dat hij door zijn aanwezigheid hier een oorlog had voorkomen. Ik vind dat toch wel kras. Het is juist dat hij, min of meer uit reactie tegen de geprikkelde stemming, die er aan onze kant bestond en waarvan de uiting niet vrij was van een zekere opzettelijkheid, een vrij scherp afwijzende houding tegenover de toepassing van geweld heeft gedemonstreerd, waarin ik mij alleen maar kon verheugen. Waren wij partijgenoten geweest, die op vertrouwelijke voet met elkaar stonden, dan hadden wij hierin een nummertje samenspel kunnen geven. Dat was helaas niet zo, maar het voornaamste is dat deze uitspraak tegenover De Niet volstrekt onjuist is. Er was geen sprake van, dat wij van plan waren direct een oorlog te beginnen. Wij waren niet meer van plan dan een duidelijke nota te sturen, waarin perspectieven werden geopend en eisen gesteldGa naar voetnoot1.. Jonkman heeft dat volledig goedgekeurd en later in Holland ook zijn instemming betuigd met het algemeen gedeelte, dat door Van Mook is geschreven op Tweede Pinksterdag. Hoe hij zoiets dus aan De Niet kan zeggen, is mij een volstrekt raadsel. Het ligt echter in de lijn van zijn verhalen in Nederland, die de strekking hebben om aan mij een oorlogszuchtige stemming toe te schrijven. Gistermorgen hebben wij met Van Mook uitvoerig gesproken over een telegramGa naar voetnoot2. aan Den Haag; dat gaf aanleiding tot een beschouwing over het pas gevormde republikeinse Kabinet. Idenburg had daar natuurlijk niet veel goede woorden voor. Ik heb er de nadruk op gelegd, dat m.i. de hoofdzaak is of Sjarifoedin inderdaad, zoals hij heeft gezegd, de politiek van Sjahrir voortzet of niet. Beoogt hij er langs vredelievende weg uit te komen, dan is zijn draagvlak in het binnenland groter dan dat van Sjahrir. Hij krijgt er dan dezelfde dingen gemakkelijker door dan Sjahrir. Verder heb ik er op gewezen, dat ook de benoeming van Setyadjit op een zeer voorname plaats en, zoals ik verwachtte, als hoofd van de delegatie, op zichzelf een gunstig teken is. Ik weet dat hij tot de beste co-operatieve elementen behoort en volstrekt achter Sjahrir staat. Ik heb mij dus mijn oordeel voorbehouden en wacht op het antwoord. Verder was in deze discussie het centrale punt de verhouding tot Engeland en Amerika. Van Mook heeft grote bezwaren tegen Mit- | ||||
[pagina 720]
| ||||
cheson, die, naar hij meent, op instructie van Londen en Singapore, zelfstandig ageert en niet bereid is hem op dezelfde wijze te kennen in de stappen, die hij neemt, als zulks met Foote het geval is. Ik stelde de vraag wat men met inlichtingen aan de beide landen eigenlijk wenst te bereiken. Wil men hen zó volledig op de hoogte houden, dat zij op het laatste critieke moment nog de gelegenheid hebben om een stap te doen, of wil men dit verbergen en hen overrompelen, zodat ze voor een voldongen feit worden geplaatst, waarvoor zij geen verantwoordelijkheid dragen, welke dan ook? In het algemeen heerste gelukkig de mening, dat wij de eerstgenoemde weg dienen te volgen en dat een poging tot geheimzinnigheid toch niets uithaalt, omdat zij uitstekend op de hoogte zijn van hetgeen er eigenlijk aan militaire voorbereiding gebeurt. Men maakte in dit gesprek onderscheid tussen officiële inlichtingen, die men eigener beweging aan beide landen tegelijk zou moeten geven, en informele inlichtingen, die Van Mook desgevraagd zou kunnen verschaffen aan Foote, wanneer hij Van Mook zou consulteren over door hem te nemen stappen. Ik zat met dit gesprek lichtelijk in de knoop, omdat ik de indruk heb dat Mitcheson tegenover Sanders en mij wel volkomen openhartig is, omdat hij ons vertrouwt, terwijl zulks met de politiek van Van Mook bij hem in veel mindere mate het geval is. Volgens zijn uitlating tegen Sanders is dat er ook niet beter op geworden, nadat hij Van Mook had uitgenodigd voor een vertrouwelijk gesprek en deze onder het genot van zes dry martini had betoogd, dat hij op het ogenblik volledige machtiging had en dat, indien de republiek geen volledige satisfactie gaf, hij daarvan gebruik zou maken ookGa naar voetnoot1.. Nu is natuurlijk het ongelukkige van de situatie, dat ik dit onmogelijk kon zeggen. Wel heb ik gisteren door de telefoon, naar aanleiding van het ontwerp-telegram, gepoogd Van Mook te laten voelen, dat de persoonlijke relatie tussen Mitcheson en hem een andere was dan tussen Foote en hem en dat het verschil in opvatting, omtrent hetgeen wenselijk was, hieraan toch wel ten grondslag ligt. Ook heb ik hem gezegd, dat Mitcheson zich tegenover mij enigszins had beklaagd over de houding, die Elink Schuurman en Van Mook hadden aangenomen tijdens het gesprek over de reis van eerstgenoemde naar Djocja. Mitcheson had het gevoel ‘that he was treated like a schoolboy’Ga naar voetnoot2.. Van Mook meent echter, dat zo iets van geen invloed | ||||
[pagina 721]
| ||||
is, en dat de houding van Mitcheson valt toe te schrijven aan het feit, dat hij bepaalde instructies heeft, die hem verbieden een zekere openhartigheid aan den dag te leggen. Ik meen dat er op het ogenblik niet veel aan te doen is, en dat er inderdaad een zeker verschil tussen de Britse en Amerikaanse houding bestaat, waarbij die van Amerika op het ogenblik effectiever is om pressie op de republiek uit te oefenen. De republiek weet bij ervaring, dat de houding van Engeland tegenover haar nogal zachtzinnig is. Verder kwamen wij tot de conclusie, dat het voorstel om een Amerikaanse chef van de gendarmerie te benoemenGa naar voetnoot1., volkomen dwaas isGa naar voetnoot2. en vrij zeker een brainwave van Loudon. Belangrijker was dat wij tot de conclusie kwamen, dat het voor de Nederlandse regering reeds nu noodzakelijk is aan Amerika te laten weten, dat wij begrijpen dat hulp van Amerika met zich mee zal brengen, dat dit land ook een zekere zeggenschap in de verdere gang van zaken zal krijgen en dat het dus de vraag is in hoeverre er een organisatie zal moeten worden opgebouwd, waarin de Amerikaanse medewerking tot uitdrukking kan worden gebracht. 's Middags kregen wij een ontwerp-telegram van Van Mook, waarin hij niet had ingevuld of het van de commissie-generaal zou zijn of van Van Mook persoonlijk. Het leek bij lezing van dit telegram ZG 299 al direct het verstandigste dit maar als ZG, dus van Van Mook, te laten uitgaan met mededeling aan het slot, dat wij er over waren geraadpleegd. Niet dat ik de beschouwing van de toestand nu intens onjuist acht: het is voor mij wat moeilijk om het zó scherp te stellen. Wanneer er echter als eerste punt staat, dat steeds meer blijkt dat bijna alle republikeinse leiders en groepen onder dwang staan van pemoeda's, waarbij de algemene rationele maatstaven ontbreken, of die geheel overheerst worden door sentiment, dan zit hierin natuurlijk wel een kern van waarheid, maar het is toch geenszins helemaal juist, want dan zou op het ogenblik de groep-Sjahrir, voor zover die nu buiten boord is gezet, in levensgevaar moeten verkeren. Immers deze is afgetreden met het oog op concessies aan Nederland, hetgeen voor de pemoeda's juist het gevoeligste punt is en hun woede moet opwekken. Toch gebeurt er niets. Zo erg als het hier dus wordt voorgesteld, is het niet. Van Mook was echter | ||||
[pagina 722]
| ||||
bereid om het woord ‘dwang’ door ‘druk’ te vervangen. Een andere opmerking was, dat de directe aanhang van Sjahrir uit de regering is verwijderd. Ook dat is onjuist. Hij heeft het gelukkig veranderd in: ‘voor een belangrijk deel verwijderd is’. Ik heb hem gezegd dat Leimena en Setyadjit beide persoonlijke aanhangers van Sjahrir zijn en ik vermoed, dat er nog wel een enkele andere bij zit. Ik heb hem Tanzil niet genoemd, maar die reken ik er zeker ook toe. Mijn hoofdbezwaar is echter gelegen in de wijze, waarop de vraag gesteld en vooral behandeld wordt, of en wanneer mededeling moet worden gedaan van een voorgenomen actie, indien daartoe wordt besloten. Dit betoog toont nog weer eens duidelijk, hoezeer deze mogelijkheid vooraan staat in de gedachten van Van Mook. Uit deze hele gang van zaken is mij wel duidelijk geworden, dat het er nu in de komende twee dagen op aan zal komen een duidelijk standpunt in te nemen, desnoods vierkant tegen Van Mook in tot twee adviezen te komen, indien het republikeinse antwoord daar ook maar enigszins grond voor geeft. De motivering zal dan echter naar mijn gevoel moeten worden gevonden in het feit, dat er op het ogenblik in de republiek een bepaalde ontwikkeling in de top zou plaats vinden in co-operatieve richting. Ik zal daarbij echter vooral moeten zeilen op het kompas van Setyadjit. Ik ben mij bewust, dat dat op zichzelf vrij gevaarlijk is. Toch zie ik geen andere mogelijkheid en het zal dus noodzakelijk zijn, dat ik met hem spreek, voor ik meewerk aan een advies. | ||||
14 uurVanmorgen bracht Piet Sanders door de telefoon het voor mij uitermate teleurstellende bericht, dat Setyadjit niet, zoals was beloofd, vandaag zou komen, maar pas morgen. Hij zei dit als een soort zakelijke mededeling, die er niet veel toe deed, doch ik voelde mij volkomen gegrepen en noemde dit een rotstreek. Daarop ontstond door de telefoon een wat scherpe discussie, die bij mij zijn grond vindt in de grote teleurstelling en de vrees voor de moeilijkheden, die er in schuilen kunnen met het oog op de tijdstermijn. Piet verborg zijn gevoelens en meende, dat het niet zo erg was en dat irriteerde mij nog wat meer. Het is natuurlijk wel degelijk teleurstellend en al is het dan ook geen opzet om niet eerder het antwoord te geven, zoals gevraagd werd, het is wel zo dat de republiek weer met zorgvuldigheid een gelegenheid aangrijpt om hen, die een | ||||
[pagina 723]
| ||||
vredespolitiek willen voeren, het leven wat moeilijker te maken, ook daar waar het eigenlijk niet zo noodzakelijk is. Later heb ik hierover met Piet nog nader gesproken en hem gezegd, dat, wanneer hij iets beroerd vindt, hij het verstandigste doet mij dat ook te zeggen, want meestal kloppen onze gevoelens dan het beste. Onze beoordeling van zulk een situatie loopt, met het oog op de gelijke doelstelling, nooit zo erg ver uit elkaar. Ik was inmiddels op de gedachte gekomen dat het misschien nuttig zou zijn Djocja te laten vragen om het antwoord alvast telegrafisch over te maken via Pengerangan, zoals de vorige keer ook is gebeurd. Een ons onbekende afgezant van de Kementerian Loear NegeriGa naar voetnoot1. zou aan Van Mook officieel de boodschap komen brengen, dat zij morgen kwamen. Ik heb toen Van Mook gevraagd om deze man te verzoeken naar Djocja te seinen om het antwoord alvast telegrafisch door te geven. Ik hoop dat dit verzoek, dat Van Mook inmiddels heeft gedaan, resultaten zal hebben, want dan kunnen wij het antwoord vanavond nog naar Den Haag seinen, zodat Den Haag zich vast kan beraden en wij alvast kunnen beginnen te praten over een advies, dat wij dan in de loop van de Zondag kunnen seinen. Wij moeten Maandag en uiterlijk Dinsdag een beslissing hebben over wat er gebeurt. Inmiddels was er vanmorgen weer een telegram uit Den Haag aan Dirvo met de Amerikaanse instructie aan Foote om, indien hij het nuttig acht, nogmaals een stap bij de republiek te doen en druk uit te oefenen tot het aannemen van onze voorstellen. Washington is blijkbaar toch niet ingegaan op het verlangen, dat van Nederlandse zijde was kenbaar gemaakt, om elk van de vijf punten afzonderlijk te noemen. Washington heeft nl. te kennen gegeven, dat men over de gendarmerie een zekere aarzeling gevoelt. Het is duidelijk, dat dit een volgende stap is op de weg van de interventie. Wanneer het antwoord van de republiek enigermate draaglijk is en de regering deze zaak morgen in handen krijgt, dan zal men er m.i. niet toe kunnen besluiten om zonder meer opdracht te geven tot een veldtocht. Dat zal dan de definitieve teleurstelling brengen voor menigeen. Piet Honig vertelde mij daar gisteravond nog een aardig staaltje van. Hij had gisterochtend achter elkander op bezoek de heer Bolderhey, directeur van de H.V.A., en de heer Zeeman, directeur van de | ||||
[pagina 724]
| ||||
Nederlandse Handelmaatschappij. De eerste gaf duidelijk blijk van een in ieder opzicht redelijk standpunt, zowel ten aanzien van het probleem van de toekomstige verhoudingen in dit land en de noodzakelijkheid om allerlei dingen volstrekt anders te doen dan in het verleden het geval was. Daarna kwam de heer Zeeman, min of meer handenwrijvend, binnen met de opmerking dat het nu toch eindelijk beslecht was en dat het leger de kwestie zou oplossen. Deze laatste man moet zich, indien het niet tot slaan komt, omdat de republiek inbindt en Amerika de rest doet, wel gegrepen voelen. Piet Sanders had vanmorgen een gesprek met Van Hoogstraten, die, voor het geval er geen oorlog kwam, toch ook nog niet veel gat in de zaak zag en zich afvroeg hoe hij er dan die 200 duizend ton suikerGa naar voetnoot1. uit zou moeten krijgen. Piet heeft hem toen het beeld gegeven van de wijze, waarop wij ons de interimregering denken, en van de activiteit, die deze kan ontplooien, ook tegenover de afzonderlijke negara's. Ik heb hem toen echter direct er bij gezegd dat ik het dan uiterst verstandig zou vinden, indien men hem, Sanders, secretaris-generaal van deze interimregering zou maken. Anders lijkt het mij nog niet zo eenvoudig. Mij zit nog altijd die publicatie in de N.R.C. van 19 Juni dwarsGa naar voetnoot2.. De vraag is wie dit bericht uit de vergadering van 12 Juni aan de N.R.C. in handen heeft gespeeld. Ik ben op de gedachte gekomen te proberen achter de passagierslijst van het vliegtuig van 13 Juni te komen. Daarop staan slechts twee passagiers uit Batavia, een onbekende heer Wijnands en de heer Quispel plus vrouw en twee kinderen. Nu is de heer Quispel tweede man van de R.V.D. en woont in hetzelfde huis als de heer Ozinga. Ik belde daarover Koets op en vertelde hem dat ik deze stap had gedaan en dat ik tot mijn verrassing had gezien, dat de heer Quispel tot de passagiers behoorde en dat ik, totdat ik indicaties in andere richting kreeg, voorlopig moest aannemen dat hij de transporteur van dit bericht zou kunnen zijn. Over de bron van dit bericht liet ik mij volstrekt niet uit. Koets begreep mij echter onmiddellijk en zei dat ik nog niet de conclusie mocht trekken, die hij achter mijn woorden voelde en dat ik in deze zaak niet te achterdochtig mocht zijn. Ik heb hem toen geantwoord dat ik buitengewoon achterdochtig was en daarvoor alle reden had, maar dat ik mij over de bron van dit bericht voorlopig nog niet uit- | ||||
[pagina 725]
| ||||
liet, doch hem echter uitdrukkelijk vroeg mede een poging te doen om hier achter te komen. Dit is ten slotte een stinkzaakje, waar de PaleisclubGa naar voetnoot1. naar mijn overtuiging min of meer mee verlegen zit. Ik zal daar voorzichtig mee manoeuvreren, maar ze telkens een klein beetje prikken op de manier, zoals ik dat nu vanmorgen heb gedaan. Piet Sanders zei vanmorgen terecht tegen mij, dat het hem zelfs ook ten aanzien van een figuur als Koets een beetje een akelig gevoel gaf, nl. dat al deze mensen, wanneer ze in het nauw zitten, de grens tussen wat waar is en niet helemaal waar niet al te duidelijk meer kunnen onderscheiden. Hij zei, dat ik in die vergadering van Vrijdag 27 Juni, waarin deze discussie viel, aanvankelijk ben begonnen mede te delen wat er in dat smerige stuk in de N.R.C. stond, zodat toch ook Koets eigenlijk had moeten weten waar ik het over had en dat hij toen toch gezegd heeft, dat Scheffer had beweerd dat dit stuk uit de kring van de commissie-generaal afkomstig was. Inderdaad klopt dat niet met de voorstelling van zaken, als zou deze uitlating van Koets slaan op een ander verhaal, dat Scheffer van Sanders heeftGa naar voetnoot2.. Sanders heeft gelijk, daarvoor heb ik in die vergadering te duidelijk gezegd, waarover het eigenlijk ging. Trouwens, hoe vijandig de sfeer is tegen de commissie-generaal in het algemeen en tegen alles wat socialist is in het bijzonder, bleek mij onlangs nog weer, toen wij Ben Ruempke op bezoek hadden, die een baantje heeft op de documentatie van Sociale Zaken alhier en die van een vriendje, medelid van de Partij van de Arbeid, de goede raad had gekregen om toch vooral niet te laten blijken, dat hij omgang had met de familie Schermerhorn. Deze jongeman moge dan al geen held zijn geweest, zijn verhaal geeft toch een klein beeld van de gedachtenwereld, waarin een groot aantal lieden leeft. | ||||
Zondag 6 Juli 1947, 12 uurZojuist is Setyadjit vertrokken, die mij gedurende een uur heeft geinformeerd over hetgeen in Djocja is voorgevallen en mij gezegd heeft welke denkbeelden er op het ogenblik over de verhouding tussen Nederland en de republiek bestaan. Laat ik aan het eind beginnen, nl. met mijn vraag of hij zelf het | ||||
[pagina 726]
| ||||
antwoord naar zijn inzichten bevredigend achtte. Hij moest toen helaas zeggen, dat hij niet tevreden was. Er is een groot aantal nieuwe mensen aan te pas gekomen, die, zoals hij zei, regelrecht uit de rimboe van de politieke partijen kwamen en die er mee aan hebben zitten knoeien. Uit zijn opmerkingen krijg ik de indruk, dat het in wat mindere mate hetzelfde spel is als van de vorige week, nl. dat de hoofdmannen eigenlijk bedoelen onze voorwaarden aan te nemen, maar dat zij niet de moed hebben om dit ronduit te zeggen. Een voorbeeld hiervan begrijp ik uit hetgeen hij zei over de positie van de landvoogd. Men erkent de de iure-positie en aanvaardt de bijzondere plaats, die er uit voortvloeit in de interimregering. Men aanvaardt de de iure-souvereiniteit en zegt daaruit waarschijnlijk de consequenties te zullen trekken ten aanzien van het buitenlands beleid. Volgens Setyadjit heeft men nu Salim teruggeroepen, doch naar buiten is dit geschied, omdat hij minister van buitenlandse zaken is geworden. Hij vertelt dat men Salim in werkelijkheid buiten boord wil werken en dat hij zelf bestemd is om deze zaak in handen te nemen. Dit is een typisch voorbeeld van de republikeinse manier van doen. Terwijl men eigenlijk geneigd is om compleet toe te geven, tracht men naar buiten een gezicht te trekken alsof het toch anders is. Overigens vertelde Setyadjit, dat de republikeinse regering nog nooit één officieel stuk over de overeenkomst met EgypteGa naar voetnoot1. heeft afgegeven en dat Salim zelfstandig handelt, zodat hij ook vrij gemakkelijk gedesavoueerd kan worden. Ten aanzien van de gendarmerie zullen de moeilijkheden waarschijnlijk wel overwonnen kunnen worden, omdat de schets, die hij mij van de organisatie gaf, alleen in een bepaald opzicht van de uitwerking afweek, die wij in ons hoofd hebben, nl. dat ook hij de gendarmerie staatsgewijze wil organiseren. De federale gendarmerie wordt dus als het ware in drie verschillende corpsen onderverdeeld. Een punt is nog, dat hij een vorm in zijn hoofd heeft, waarbij ook het republikeinse bestuur van deze federale gendarmerie, ter versterking van eigen politiemacht, gebruik zou kunnen maken. Dit laatste brengt natuurlijk het gevaar mee, dat er twee kapiteins boven dezelfde organisatie worden geplaatst. Toch acht ik deze punten geen wezenlijke verschilpunten. Intussen blijven dit voor mij op dit moment speculaties, omdat het antwoord pas om één uur officieel zal worden overhandigd. Setyadjit zal dit persoonlijk doen en ik heb | ||||
[pagina 727]
| ||||
hem aangeraden Van Mook daarbij ook een complete mondelinge toelichting op de zaak te geven, evenals een schets van hetgeen er politiek in Djocja is gebeurd. Wat dit laatste betreft, is, hetgeen hij vertelde, vrijwel in overeenstemming met de diagnose, zoals die hier was gesteld. Het enige is, dat ik er niet duidelijk uit heb kunnen krijgen welke de rol van Sjarifoedin is geweest bij het omvallen van de sajap kiri. Het aftreden van Sjahrir is noodzakelijk geworden, omdat zijn steunvlak in het binnenland, mede ten gevolge van zijn persoonlijke houding, veel te zwak is geworden. Het niet slagen van de eerste opdracht aan Soekiman is inderdaad afgestuit op het feit, dat laatstgenoemde het premierschap voor zichzelf opeisteGa naar voetnoot1.. De overige formateurs hebben dat onaanvaardbaar geacht, omdat dit, door zijn uitspraken in zake Linggadjati, tegenover het buitenland, en in het bijzonder tegenover Nederland, tot ongewenste conclusies zou leiden. De vervanging van Sjahrir, die aan Linggadjati heeft meegewerkt, door de man, die dit tot heden toe alleen maar heeft bestreden, zou, zoals Setyadjit opmerkte, hetzelfde effect hebben als de vervanging in Nederland van Beel door Schouten. Om die reden, en naar binnen mede enigszins om zijn verledenGa naar voetnoot2., heeft men deze man voorlopig onaanvaardbaar geacht. De afsplitsing van de Partai Sarekat Islam Indonesia van de MasjoemiGa naar voetnoot3. verklaarde hij als een overwinning van Sjarifoedin en van hemzelf. Dit is de eigenlijke politieke groepering uit de min of meer federatief samengestelde Masjoemi. Op het laatste moment had men ook bijna de jeugdorganisatie van de Masjoemi losgeweekt. Dat is echter ten slotte niet gelukt. In dit opzicht had Ali Boediardjo tegenover Sanders vanmorgen nog weer een uitspraak, die ook enige betekenis heeft, nl. dat Soekiman zich op het ogenblik naar binnen toe zeer bepaald vóór het huidige antwoord aan Nederland en vóór een accoord zou hebben verklaard. Hij rekent er op dat, indien binnen een paar maanden de zaak met Nederland gesettled zou zijn, er een nieuwe Kabinetscrisis zou ontstaan, waarbij dan een rechts Kabinet zou optreden onder zijn leiding, dat dan op de ingeslagen weg zou kunnen voortgaan, zonder politieke moeilijkheden in het binnenland vanwege het samenwerken met Nederland. | ||||
[pagina 728]
| ||||
De delegatie zou er volgens hem komen uit te zien als volgt: Soesanto, voorzitter, en verder Gani, Kasimo, Leimena en Djoeanda. Ik vind het jammer dat Setyadjit niet zelf als voorzitter optreedt, maar hij blijft, zoals hij zei, verbindingsman tussen Djakarta en Djocja. Verder was ook wel belangwekkend dat de republiek er grote prijs op zou stellen, indien de commissie-generaal zou blijven bestaan naast de interimregering. Hij meende dat men voor allerlei vraagstukken daarop dan nog weer eens terug kon vallen. Het zit natuurlijk vooral in hetgeen hij niet gezegd heeft, nl. in de samenstelling der commissie-generaal en in het contact, dat zij via haar nog weer individueel menen te kunnen leggen. Verder was merkwaardig, van de andere kant ook wel weer begrijpelijk, dat hij buitengewoon enthousiast was voor de gedachte dat het hoofd van de interimregering de titel van commissaris-generaal zou krijgen en ook lid van dit college zou zijn. Hij meende dat het wegvallen van de titel gouverneur-generaal, die vervangen zou worden door commissaris-generaal, in de republiek de de iure-positie van deze man volstrekt aanvaardbaar zou maken. Nederland laat dan zien, dat men ook bereid is tot een bepaalde stap, die naar buiten aanduidt, dat er iets nieuws ontstaat. Het spreekt vanzelf dat ik uiterst nieuwsgierig ben naar de bewoordingen van het antwoord. Lekker voel ik mij op het ogenblik daarover niet. Toch zei Setyadjit, dat men de angst, dat door de aanvaarding van de de iure-positie van Nederland de republiek de facto onder de tafel zou raken, bij de mensen verminderd was ten gevolge van de Amerikaanse en Engelse interventie, waarin zij in het binnenland een zekere garantie zagen voor een bona fide uitvoering van een en ander. Setyadjit verbond hier echter de opmerking aan, dat hij persoonlijk met deze interventie niet zo gelukkig was. Wanneer hij echter in ruime kring de opmerking zou maken dat hij de Nederlanders beter vertrouwt dan de Amerikanen, dan zou hij vierkant worden uitgelachen. Alleen in de kleinere kring van Amir, enz., werd dit standpunt wel begrepen. In dit opzicht heeft deze man dus zijn zienswijze van de winter 1944-/45, uitgesproken in de Indonesische Commissie van de IllegaliteitGa naar voetnoot1., nog niet verlaten. | ||||
[pagina 729]
| ||||
Maandag 7 Juli 1947, 11 uurNadat Setyadjit gisteren bij mij was vertrokken, had hij een afspraak gemaakt met Van Mook om om één uur de tekst van het republikeinse antwoord te komen overhandigen. Het werd echter half twee, eer hij arriveerde en dan bracht hij nog alleen de Indonesische tekst mee. Ik ging 's middags met mijn kleren aan wat rusten en begreep al niet waarom ik om half vier van Van Mook nog niets had gehoord. Ik belde toen zijn secretaresse op, die vertelde dat zij nog zaten te wachten op de Nederlandse vertaling, waarvan Van Mook had gezegd, dat hij die, met het oog op de glibberige Indonesische tekst, liever van de republiek kreeg. Om vijf uur kwam deze vertaling en kreeg ik er een copie van in handenGa naar voetnoot1.. Ik kan niet anders zeggen dan dat de sombere voorspellingen van Setyadjit omtrent het karakter van dit stuk meer dan volledig uitkwamen. Het wekt de indruk, dat men aan de eene kant ons in sommige zinnen tracht te bevredigen, maar dan daarna weer een toespraak houdt tot de eigen oppositie, waarin men het aan ons toegezegde in verholen termen weer inslikt. Het maakt de indruk van een slijmerig, weinig oprecht stuk. Het is, wat het karakter betreft, in geen enkel opzicht een wezenlijke verbetering, vergeleken bij de nota van Soekarno van 27 JuniGa naar voetnoot2.. Daarin zijn weliswaar de vier eerste punten onduidelijk en onprettig geredigeerd, maar de punten 6 tot en met 12 zijn heel wat beter, omdat die door Boediardjo onder zekere druk waren geredigeerd en daaraan in Djocja niet is geknoeid, doch alleen in de punten 1 tot en met 5. De brief van 5 Juli draagt duidelijk het kenmerk er van, dat het aanvankelijk door co-operatieve geesten opgestelde stuk door allerlei lieden, die weinig van de toestand begrijpen, is verknoeid. Ook Sanders was van mening dat dit antwoord het ons wel buitengewoon moeilijk maakt. De enige winst scheen te zijn, dat men met een zekere goede wil uit het begin zou kunnen afleiden, dat de de iure-beslissingsbevoegdheid van de landvoogd werd aanvaard. Hier stond echter weer tegenover, dat in de voorlaatste alinea wordt gezegd, dat de republikeinse regering van oordeel is, dat nopens de andere vraagstukken een oplossing kan worden verkregen, indien wederzijdse overeenstemming is bereikt nopens de de iure-beslissingsbevoegdheid van de vertegen- | ||||
[pagina 730]
| ||||
woordiger van het Koninkrijk der Nederlanden. Daarmee wordt alles weer op losse schroeven gezet; immers het woordje ‘indien’ stelt duidelijk vast, dat dit op het ogenblik nog niet zo ver is. Het viel ons op, dat, wanneer men het woordje ‘indien’ (‘bilamana’) door ‘nu’ zou kunnen vertalen, de betekenis van deze hele zin anders wordt en dan overeenstemt met hetgeen er vóór is gezegd. Sanders ging daarom direct naar Setyadjit om te vragen of deze vertaling eigenlijk wel juist was. Setyadjit zei dat het inderdaad de bedoeling was, dat deze de iure-beslissingsbevoegdheid werd aanvaard. Op grond daarvan was hij, ook na overleg met Gani, bereid om het woordje ‘indien’ door ‘nu’ te vervangen, hoewel Sanders al de indruk kreeg dat dit geen letterlijke vertaling betekende van hetgeen er in de Indonesische tekst stond. Zij plaatsten echter beiden hun handtekening bij deze wijziging, die Sanders daarna aan Van Mook bracht. Hij kreeg daarbij niet de indruk dat Van Mook door het antwoord gelukkig was, integendeel, hetgeen ook zeer goed te begrijpen is. 's Avonds om half negen zou er een bespreking bij Van Mook zijn over het antwoord, waarbij hij de bedoeling had om tien uur Setyadjit uit te nodigen de eerste indrukken te vernemen. Bij deze vergadering waren Idenburg, Koets, Verboeket, Abdulkadir en onze mensen. Ik moet zeggen, dat deze vergaderingGa naar voetnoot1. een heel wat waardiger karakter had dan de beruchte bespreking van Vrijdagavond, 27 Juni. Nu had ik tevoren met Sanders ook een beetje een krijgsplan opgemaakt. Er was daarbij van onze kant geen sprake van verdediging van dit antwoord. Evenmin zagen wij heil in het voortzetten van besprekingen. Ik zou slechts twee wegen aanduiden: 1. de militaire actie, of, indien men dat niet wenst, om welke reden dan ook, 2. uitgaan van de veronderstelling, dat de republiek inderdaad bedoelt ja te zeggen en de interimregering te vormen. Onze critiek op het antwoord werkte duidelijk kalmerend. Deze vergadering versterkte mij nog weer eens in mijn overtuiging, dat Piet's verdediging van de republiek in de eerste dagen na het antwoord van 7 Juni bepaald prikkelend heeft gewerkt. In deze vergadering draaide het echt om het centrale punt, nl. welke eigenlijk de oorzaak is, dat men de co-operatieve elementen ziet verdwijnen en dat de vraag te beantwoorden is, hoe men dit proces kan stuiten. | ||||
[pagina 731]
| ||||
Naar mijn overtuiging kan militair ingrijpen dit niet en zal het de fanatieken nog fanatieker maken. Wil men politieke gevolgen zien, dan zal men de consequenties moeten durven trekken en inderdaad zich op het standpunt stellen, dat er met deze republiek niet kan worden gewerkt in de zin, waarin Nederland meent dat te moeten doen. Een duidelijk antwoord op al deze vragen kwam er eigenlijk uit de vergadering niet. Niettegenstaande deze vergadering uiterst rustig en eigenlijk wel prettig verliep, had het voor mij al een paar dagen vastgestaan dat ik, na het onbevredigend oordeel over dit antwoord, toch in de noodzakelijkheid zou komen te verkeren om mijn standpunt, dat veel minder schommeling heeft ondergaan dan de buitenwereld gelieft te suggereren, tot uitdrukking te brengen. Ik heb nl. nooit betoogd dat geweld onder geen omstandigheid zou mogen en moeten worden gebruikt, maar wel altijd dat het een sprong in het duister is en in het bijzonder, omdat ik niet geloof dat men daarmee de Indonesiche bevolking in haar leidende laag met ons meekrijgt. Ik weet, dat ik daarin op het ogenblik met Van Mook van opinie verschil, omdat hij de invloed van het slechte bestuur van de republiek groter schat dan ik. Aan het eind van de vergadering gingen wij uit elkaar met het voornemen om ieder een telegram op te stellen. Voor mij betekende dat in dit geval een persoonlijke uiteenzetting van mijn standpunt aan de regering. Weliswaar heb ik officieel op het ogenblik in dit probleem van oorlog of vrede geen functie, maar het zou toch kunnen zijn dat een rustig opgesteld oordeel over de situatie op een aantal van mijn partijgenoten in het Kabinet nog enige indruk maakt. Er was gisteravond besloten af te zien van het uitnodigen van Setyadjit, maar Van Mook zou hem vanmorgen vroeg van de stand van zaken op de hoogte brengen, nl. dat de zaak was voorgelegd aan de Nederlandse regering ter verdere beslissing. Om ongeveer half elf begonnen Piet en ik aan het telegram, dat als CG 190Ga naar voetnoot1. van mij persoonlijk is verzonden. Ik dicteerde dit in eerste instantie en hij schreef het op, terwijl hij eveneens de analyse van het antwoord grotendeels redigeerde. Aangezien dit een persoonlijk document is, neem ik de vrijheid dit in dit dagboek op te nemen, maar in het vertrouwen dat die enkelen, die op het ogenblik dit dagboek onder ogen krijgen, de kennis hiervan naar buiten op | ||||
[pagina 732]
| ||||
geen enkele wijze zullen laten blijken. Hoogstens kunnen zij dat doen met de strekking van mijn advies. Hier volgt de letterlijke tekst van CG 190: Van Schermerhorn aan Jonkman persoonlijk met afschrift aan Beel. De ernst van het probleem (,) waarvoor de Nedreg thans gesteld is, brengt mij ertoe mijn gedachten afzonderlijk geformuleerd aan U voor te leggen (,) zonder daarmede tot uitdrukking te willen brengen dat zij a priori zouden strijden met de opvattingen van mijn medelid of van den Landvoogd (.) Met het antwoord van CG 189Ga naar voetnoot1. heeft de Repreg ons opnieuw teleurgesteld (.) Het voldoet niet aan het verlangen der Nedreg om quote door een duidelijk antwoord voor de betrokken partijen en voor de wereld vast te stellen in welke mate de voor de goede en redelijke uitvoering van de overeenkomst van Linggadjati noodzakelijke overeenstemming bestaat unquote (.) Ik zie in dit antwoord de poging van bepaalde coöperatief gezinde elementen om ons genoegdoening te geven (,) waarbij zij zich echter in de collectiviteit van Djocja genoodzaakt zien zulks te doen in verholen termen (,) welke ons geen bevrediging kunnen schenken (.) Vandaar de mondelinge verzekering van overbrengers zowel van de brief van 27 JuniGa naar voetnoot2. als ook nu weer komma dat men eigenlijk bedoelt onze voorstellen in hoofdpunten te aanvaarden (.) Ik ben bereid aan te nemen dat deze zegslieden haak Soewandi namens Soekarno op 28 Juni komma Setyadjit heden sluithaak eerlijk deze mening zijn toegedaan en in de practijk ook bereid zouden zijn een samenwerking op de grondslag onzer voorstellen na te streven (.) Intussen rijst de vraag in hoeverre het antwoord van heden enige aanvulling of verduidelijking brengt op het antwoord van 27 Juni (.) Naar mijn mening kan dit komma met inachtneming van hetgeen hierboven over de wijze van inkleding dezer brieven werd gezegd komma slechts worden geconstateerd ten aanzien van het standpunt der Repreg inzake de positie van de Vertegenwoordiger van de Kroon in de interimregering (.) Behelsde het antwoord van 27 Juni op dit punt slechts dat quote | ||||
[pagina 733]
| ||||
er geen bezwaar tegen bestaat dat in die interimregering een vertegenwoordiger van het Koninkrijk der Nederlanden zitting heeft unquote thans wordt daaraan toegevoegd dat de Repreg geen bezwaar heeft dien vertegenwoordiger quote een bijzondere positie toe te kennen unquote en voorts dat zij kan quote meegaan met wens van de Nedreg om aan haar vertegenwoordiger beslissingsbevoegdheid de jure toe te kennen unquote (.) Al zou uit andere plaatsen van dit schrijven weer twijfel kunnen rijzen aan de uitdrukkelijke aanvaarding komma daar tegenover staat dat Setyadjit uitdrukkelijk verklaarde dat het de bedoeling is onze voorstellen op dit punt te aanvaarden (,) hetgeen de Indonesische tekst ook tot uitdrukking brengt door te spreken van quote dapat kitaGa naar voetnoot1. ikoeti unquote en niet van quote dapat kamiGa naar voetnoot2. ikoeti unquote aangezien kita in tegenstelling tot kami tweezijdig is (.) Voorts bevat het antwoord van heden ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen (,) waaromtrent het antwoord van 27 Juni zweeg, de mededeling dat Repreg in principe geen bezwaar heeft komma die betrekkingen met het buitenland in overeenstemming te brengen met hetgeen is vastgesteld nopens de positie van de Vertegenwoordiger van het Koninkrijk der Nederlanden unquote (.) Deze mededeling is allerminst een duidelijk antwoord op de tweede vraag, welke door Nedreg aan de Republiek werd gesteld (.) Ook staat hier tegenover de voorafgaande alinea dat de erkenning van de de jure Nederlandse souvereiniteit gedurende de overgangsperiode naar de mening van Repreg niet de weg afsluit voor quote besprekingen over betrekkingen met het buitenland unquote, welke zinswending wederom vele vragen doet rijzen (.) Ten aanzien van de federale organen bevat het antwoord van heden geen verduidelijking als gevraagd onder romeinse drie van het laatste schrijven van Nedreg (.) Ten aanzien van de teruggave van eigendommen van niet-Indonesiërs bevat het antwoord van heden de mededeling quote dat met een teruggave als voorgesteld in de nota van 27 Mei 1947Ga naar voetnoot3. kan worden ingestemd (,) met uitzondering van hetgeen in die nota is gesteld nopens de veiligheid van persoon en goed unquote (.) Ook hierop volgt echter weer een duistere zin (.) Ook ten aanzien van de binnenlandse veiligheid bevat het ant- | ||||
[pagina 734]
| ||||
woord van heden niets dat als verduidelijking kan worden beschouwd van hetgeen daaromtrent onder zes van het antwoord van 27 Juni werd gesteld (.) Het voortzetten van pogingen om langs de weg van briefwisseling opheldering te verkrijgen acht ik op grond van de in de aanhef genoemde redenen onvruchtbaar en ook in strijd met de waardigheid der Nedreg (.) De vraag rijst derhalve welke wegen thans nog open staan (.) Hierbij zou ik voorop willen stellen dat de politiek der Nedreg van den beginne af gericht geweest is op ondersteuning der coöperatieve elementen in de Republiek (.) De lange weg der onderhandelingen leverde tot nu toe slechts een papieren resultaat op (.) Hierdoor werd de positie der coöperatieve elementen verzwakt en de groep der teleurgestelden (,) die de honderd procent merdeka en de eenheidsstaat verlangden, versterkt (.) Dit proces zou slechts doorbroken hebben kunnen worden door practische resultaten op het gebied van bestuur en economisch leven (.) De invloed der oppositie heeft dit onmogelijk gemaakt (.) De jongste ontwikkelingen tonen dan ook dat belangrijke coöperatieve figuren op de achtergrond geraken (.) De vraag rijst hoe dit proces kan worden doorbroken met behoud van de noodzakelijke samenwerking met coöperatief gezinde elementen (.) Verder onderhandelen kan naar mijn mening de oplossing niet geven (.) Van onderhandelen zal tot handelen moeten worden overgegaan (.) De Nedreg zal daartoe een sprong moeten wagen (.) Twee wegen staan daartoe open dubbelpunt PRIMO militair ingrijpen (.) Over het uiteindelijk resultaat hiervan kan zeer verschillend geoordeeld worden (.) Zeker heeft de ondertekening van Linggadjati en de Regpolitiek deze weg meer begaanbaar gemaakt dan in Februari het geval was (.) De ontevredenheid in de Republiek en de veranderde houding van het buitenland tegenover haar verminderen voor een deel de bezwaren (,) welke ik in paragraaf drie der nota quote analyse en | ||||
[pagina 735]
| ||||
perspectievenGa naar voetnoot1. unquote toentertijd uiteenzette (.) Toch geldt ook nu nog dat de vraag komma of de problemen (,) waarmede wij thans worstelen om tot reële samenwerking te komen (,) daardoor wezenlijk worden opgelost komma zeer waarschijnlijk ontkennend moet worden beantwoord (.) Daarvoor zou men de overtuiging ingang moeten doen vinden dat deze actie niet tegen de vrijheid van het Indonesisch volk is gericht (.) Lukt dat niet in brede lagen (,) dan is het vrij zeker dat militaire actie geen versterking van de coöperatieve krachten zal brengen en zeker niet onder de jonge generatie (.) De risico's van materiële aard laat ik dan nog buiten beschouwing (.) SECUNDO De andere sprong zou gemaakt kunnen worden door komma in aansluiting bij de onderstelling ener complete aanvaarding der interim-regering als door ons voorgesteld komma zulk een regering op de grondslag onzer voorstellen in te stellen (.) Setyadjit deelde mede dat als vertegenwoordigers van Rep-zijde Hatta en Sjahrir waren gedacht (.) Deze interimregering zou ten spoedigste van een uit geschikte personen bestaand apparaat moeten worden voorzien (.) Bij het inslaan van deze weg zit de sprong in het vertrouwen dat deze interimregering komma geplaatst voor een concrete bestuurstaak in dagelijks gezamenlijk overleg meer practische coöperatie zal kunnen opbrengen dan langs de weg van onderhandelen tussen delegaties mogelijk is gebleken (.) Garanties voor het welslagen dezer poging kunnen naar mijn mening niet door nieuwe voorafgaande besprekingen met de Republiek worden verkregen (.) Deze zouden echter voor zover mogelijk kunnen worden gevonden in een voorafgaande toezegging van blijvende medewerking van Amerika en Engeland gedurende de overgangsperiode (.) Hun tot nu toe aangenomen houding komma kennelijk ter vermijding van de door beide landen niet gewenste militaire actie komma rechtvaardigt de veronderstelling dat zulk een steun gevonden zal kunnen worden (.) Het welslagen langs de hier beschreven weg zal verder worden bevorderd door het uitzicht op financiële hulp van Amerika (,) | ||||
[pagina 736]
| ||||
voor het geval een interimregering is gevormd en quote mutual cooperation along a constructive path unquote is verzekerd (.) In hoeverre deze financiële hulp na het inslaan van de militaire weg kan worden verkregen lijkt vooralsnog onzeker (.) Uit bovenstaande beschouwingen moge duidelijk zijn dat ik komma in het bijzonder wanneer men Amerika en Engeland op de voorgeschreven wijze meekrijgt komma overhel tot het wagen van de sprong sub secundo beschreven (.)
De gedachtengang van dit telegram lijkt mij volkomen duidelijk: mijn voorkeur voor de instelling van een interimregering met alle onzekerheden, die daaraan zijn verbonden. Ik kan mij voorstellen, dat deze keuze voor menig partijgenoot volstrekt geen probleem inhoudt. In het aangezicht van alle feiten en moeilijkheden moet ik eerlijk zeggen, dat het minder eenvoudig is dan menigeen denkt. Vanmorgen in een gesprek gaf ook Piet toe dat, indien de regering deze weg kiest, er met zeer grote waarschijnlijkheid toch zal worden gevochten, maar dat het effect van deze keuze vandaag is dat men een groter aantal co-operatief gezinden aan onze kant krijgt en internationaal nog sterker staat dan thans reeds het geval is. Ik weet niet of deze redenering helemaal juist is. Het zou ook wel eens kunnen zijn dat een geregeld verder verschuiven van iets, dat toch, zij het op kleine schaal, onontkoombaar is, ook grote nadelen met zich meebrengt. In ieder geval, hoe men het ook stelt, het is slechts een element van onzekerheid te meer. Wij hadden om ongeveer half twee dit telegram in elkaar, getikt en gecorrigeerd. Ik moet zeggen, dat het mijn vrede des harten aanzienlijk versterkt. Ik heb de overtuiging, dat het mijn innerlijke gesteldheid behoorlijk weergeeft en dat ik er, zowel tijdens het bezoek van de ministers als bij mijn besprekingen in Nederland en later hier, niet anders over heb gedacht dan nu in dit telegram tot uitdrukking komt. Alle praatjes over controversen in de commissie-generaal, na onze aankomst van 12 Juni, over het overtuigd zijn van mij door Van Mook, zoals dit tot uitdrukking kwam in het eenstemmig adviesGa naar voetnoot1., zijn mededelingen van de buitenwacht, die met mijn eigen overtuiging weinig stroken. Nu ik dit document als weerslag van het op zichzelf volstrekt onvoldoende antwoord van de republiek heb opgesteld, meen ik dat kennisname daarvan dit voor een | ||||
[pagina 737]
| ||||
ieder duidelijk moet maken, hetgeen trouwens toch ook uit de lectuur van deze G.V.'s moet doorschemeren, al heb ik het nadeel dat ik er de volledige waarheid niet aan durf toe te vertrouwen. Het enige punt, dat twijfel kan wekken is, dat ik op het moment, dat beslissend was, telkens een conflict uit de weg ben gegaan, indien dat conflict geen nut kon hebben. In het telegram CG 172 van 17 Juni hebben wij de beslissing aan Den Haag gelaten, gemotiveerd door het feit dat wij de gevolgen van interventie niet konden beoordelen, maar mijnerzijds gestimuleerd door de wens om de volstrekte oorlogsstemming, die hier toen bestond, een minimale invloed te bezorgen en de deur voor Den Haag compleet open te houden. Bovendien zou op dat ogenblik een tweetal adviezen, die tegenover elkaar stonden, naar mijn overtuiging het gevaar van een Kabinetscrisis, dus van oorlog, uitermate groot hebben gemaaktGa naar voetnoot1.. Op het ogenblik ligt de zaak echter anders en is het minder gevaarlijk om in deze situatie mijn persoonlijke mening te laten blijken. Dit klemt naar mijn overtuiging te meer, omdat ik vermoed dat ik daarmee thans de op vrede ingestelde elementen in de ministerraad toch een ruggesteun geef. Dat is nodig, nu wij aan het onherroepelijk einde staan van een weg, waarlangs wij beslist niet verder kunnen. De definitieve keuze valt thans niet meer te ontgaan. Ik heb vannacht het telegram ook aan Van Poll laten lezen, die in gezelschap was van Maassen. Van Poll had geen grote bezwaren tegen mijn betoog, maar het was wel duidelijk, dat hij door te zeggen geen behoefte te hebben aan deze uiteenzetting, naast hetgeen Van Mook had geseind, daarmede blijk gaf geen keuze te willen doen. Er is dus nu - behalve mijn persoonlijk telegram - alleen een ZG-telegram van Van Mook, waarin geen oordeel wordt gegeven, althans niet direct, maar waarin de militaire actie toch eigenlijk heel sterk wordt gesuggereerdGa naar voetnoot2.. | ||||
Dinsdag 8 Juli 1947, 7 uurGistermorgen, om ongeveer kwart over negen, belde Van Mook op of ik even bij hem kwam. Hij had juist Setyadjit en Leimena op bezoek gehad en hun medegedeeld dat hij geen verdere vragen had te stellen en te verstaan had gegeven, dat hij dit onvruchtbaar achtte. Beide heren hadden geen ogenblik een poging gedaan om het te | ||||
[pagina 738]
| ||||
doen voorkomen alsof zij niet begrepen, dat wij dit antwoord volstrekt onbevredigend vinden. Dat was trouwens van deze twee mensen persoonlijk ook niet te verwachten. Later vertelde Koets mij dat dit gesprek juist uit dien hoofde voor hem zeer aangrijpend was geweest. Setyadjit had gevraagd om nog vier dagen respijt, omdat hij nog een laatste uiterste poging wilde wagen om de republiek tot een duidelijke verklaring te brengen. Van Mook kon hem dat niet beloven, omdat de zaak inmiddels aan de Nederlandse regering in handen was gegeven. Toch stemde hij toe in het beschikbaar stellen van een vliegtuig om Setyadjit en Leimena naar Djocja te brengen, ten einde hun de kans te geven. Dit zou echter hun eigen initiatief zijnGa naar voetnoot1.. Van Mook en ik hadden het daarna nog even over de achteruitgang in de politieke toestand in de republiek. Hij vergeleek de hele situatie met de tactiek van een schooljongen, die begint met zijn les niet te leren en het thuis niet te zeggen. Zijn straf verzwijgt hij, dan blijft hij van school weg en liegt er thuis verder om. Hem ontbreekt de moed om de consequenties uit zijn ware toestand te trekken. Teruggekomen, zat, zoals ik verwacht had, Setyadjit op mij te wachten. Dit werd een aangrijpend gesprek, dat ik niet gauw zal vergeten. Hij maakte de indruk van een uitgeputte en gebroken man. Hij begreep volkomen dat, zoals de republiek het nu had opgetuigd, oorlog onvermijdelijk was. Hij begreep ook dat Van Mook niet anders had kunnen spreken dan hij had gedaan en dat een laatste uiterste poging moest worden gedaan; hij was persoonlijk bereid om die te wagen. Het leek mij toe dat hij de kansen op succes niet overmatig groot schatte. Op zichzelf vond ik dat een somber beeld geven van de situatie in de republiek. Hij merkte op dat, indien zijn missie zou gelukken, de zaak gered zou kunnen zijn, doch indien hij niet mocht slagen, zou hij bij het losbreken van de actie een verloren man zijn. In dat geval zou ons afscheid van vandaag er een voor altijd zijn. Hij vroeg mij aan Henk van Randwijk dan te vragen om samen met de oude kring uit Vrij Nederland de zorg voor zijn vrouw en kinderen op ons te nemen. Zijn vrouw lag nog ziek van een operatie in Djocja en zijn kinderen waren bij zijn ouders in Solo. Ik heb er over gepeinsd of ik, in aanvulling aan mijn telegram 190Ga naar voetnoot2., ook dit nog aan de regering moest laten weten, alvorens zij een beslissing neemt. Ik heb dit ten slotte nagelaten, omdat er geen | ||||
[pagina 739]
| ||||
directe conclusies uit te trekken zijn. Ik heb hem gevraagd om zo snel mogelijk tot een verklaring te komen, omdat ik niet kon garanderen dat de regering niet eerder een beslissing zou nemen. Ik heb Setyadjit gezegd, dat zowel de persoonlijke brief van Soekarno aan Van Mook, in antwoord op diens briefGa naar voetnoot1., alsook het antwoord aan de AmerikanenGa naar voetnoot2. op ons een onaangename indruk hebben gemaakt, vanwege een duidelijk gebrek aan waarachtigheid en ieder gemis aan besef van de realiteit in de huidige verhoudingen. | ||||
14 uur's Middags om één uur is Setyadjit met Gani en Leimena naar Djocja vertrokken; het vliegtuig zou dezelfde middag direct terugkeren. 's Middags hadden wij met Van Mook een bespreking met de militaire leiding over de verschillende aspecten van het probleem, waarover hier uit de aard der zaak verder wordt gezwegen. Ik wil alleen de opmerking maken, dat het mij opviel dat aan republikeinse kant toch een zeer aanzienlijke hoeveelheid vernielingen, in het bijzonder in de buurt van Soerabaja, is aangericht. Deze vernielingen maken het ons niet gemakkelijker, hoewel het alleen technische bezwaren oplevert. Van half zes tot bij zevenen een zeer prettig gesprek met Mohr, die vanwege de voorlichting van Buitenlandse Zaken hier enige maanden komt kijken. Deze man lijkt mij belangrijk beter dan hetgeen B.Z. hier reeds naar toe heeft gestuurd. In dit verband mag wel opgemerkt worden, dat Elink Schuurman bepaald fout is en hier niet kan blijven zitten, wanneer er straks met de Indonesiërs kan worden gewerkt. Maar niet alleen de Indonesiërs, ook Mitcheson en Lambert lusten hem evenmin als Sanders en ik. Merkwaardig is, dat aan Indonesische kant in dit verband Steenstra Toussaint wordt genoemd. Inderdaad een uitermate vlotte, behoorlijke knaap, die ook een veel ruimer standpuntinneemten geenszins een bureaucraatis.
Gisteravond van half negen tot half elf had ik Boediardjo bij mij. Die staat er dus op het ogenblik volkomen naast, ten minste tijdelijk. Hij heeft mij zijn kijk nog weer eens gegeven op het gebeuren van de laatste paar weken. Hij bevestigde veel van mijn reeds gegeven indruk, maar een enkele wil ik toch nog vastleggen. | ||||
[pagina 740]
| ||||
Het grote conflict, dat op het ogenblik speelt, is volgens hem eigenlijk verwant aan hetgeen men in Europa in veel zachter vormen met de liquidatie van de illegaliteit heeft ondervonden. De revolutie is gedragen door een groot aantal jonge mensen, die nog altijd op een of andere manier van de revolutie leven. Op het ogenblik verlangen zij als het ware een soort beloning in de vorm van erkenning en van baantjes. Sjahrir staat op het reële standpunt, dat dit onmogelijk is en stoot deze mensen daarmee van zich af. Amir, die meer te midden van deze lieden heeft geleefd, heeft nog altijd een zwak voor deze mensen en verbeeldt zich, dat hij dit kan overbruggen; Boediardjo ziet daarin het grote gevaar, want hij meent dat dit conflict als zodanig niet voor oplossing vatbaar is. Hij was het er mee eens, dat hierin voor de republiek het grootste gevaar schuilt. Hij bevestigde dus min of meer de zienswijze van Van Mook, dat de hele oppositie tegen een geordende rechtsstaat in de republiek voor een belangrijk gedeelte toe te schrijven is aan een grote groep, die een bestaan heeft en vreest, niet alleen geen beloning te krijgen voor aan de republiek bewezen diensten, maar zelfs bij opbouw van een ordelijke staat te worden teruggedrukt. Verder meende hij, dat er op het ogenblik een enorme politieke verwarring bestaat. Volgens hem is de P.S.I.I., de Partai Sarekat Islam Indonesia, die Sjarifoedin uit de Masjoemi heeft losgeweekt, eigenlijk een vrij obscure groep. Men heeft er Salim nu wel toe gerekend, maar dat is volstrekt niet reëel. Die heeft altijd een eigen groep gehad, waartoe ook zijn schoonzoon Roem behoorde. Hij zal, na zijn terugkeer, zijn inlijving bij deze partij evenmin aanvaarden als Roem zulks deed. Dit verzwakt het Kabinet zonder twijfel, want de overwinning op de Masjoemi achtte hij slechts schijn. Setyadjit dacht hier wat anders over. De persoonsbeschrijving van de tot deze partij behorende Kabinetsleden was anders van dien aard, dat men gerust kan zeggen dat het vrij obscure figuren zijn. Boediardjo achtte het van Amir toch bepaald een stommiteit, dat hij Soekiman het premierschap niet had gelatenGa naar voetnoot1. en aldus de eer had bezorgd van de onvermijdelijke capitulatie. Nu verwachtte hij dat er weer een Kabinetscrisis zou komen, Soekarno opnieuw het gezag aan zich zou moeten trekken en dat daarna een rechts kabinet zou ontstaan, omdat het in de sajap kiri een te grote verwarring is. De communisten stoken aan alle kanten, de Pesindo wordt voor een be- | ||||
[pagina 741]
| ||||
langrijk gedeelte gevormd door jonge lieden, die een beloning vergen als bovengenoemd, zodat de constructieve krachten alleen in de Partai Boeroeh en in de Partai Socialis aanwezig zijn. Verder was nog wel de moeite waard, dat hij vertelde dat Setyadtji was vertrokken met de mededeling dat, indien het Kabinet de Nederlandse voorwaarden niet zou aanvaarden, hij zou terugtreden en met hem de ministers uit de Partai Boeroeh. Hij was dus inderdaad van plan hoog spel te spelen. Toen ik Boediardjo vroeg of hij dacht dat er bij eventuele militaire actie zwaar zou worden gevochten, antwoordde hij dat op het ogenblik de politieke verwarring, naar hij vermoedde, zo groot is, dat dit nauwelijks kon worden verwacht. Wel zou dit incidenteel het geval wezen, maar hij verwachtte geen duidelijke politieke leiding. Een vraag, wat Sjahrir zou gaan doen, beantwoordde hij heel karakteristiek: ‘Proberen aan het Indonesische volk en in de eerste plaats aan zijn eigen partij-mensen politiek fatsoen te leren’. Wij kregen daar toen zo een praatje over en kwamen gezamenlijk tot de conclusie, dat noch hetgeen Sjarifoedin, noch Gani, noch de hele sajap kiri had gedaan, eigenlijk de toets van het fatsoen kon doorstaan. Eveneens zijn wij het er over eens dat de uitspraak van de sajap kiri, voordat Sjahrir gelegenheid had gehad zijn beleid te verdedigen, onfatsoenlijk was. Ook de houding van Amir, die toch in wezen al die maanden heeft meegestreden en nu op deze wijze Sjahrir laat vallen en op zijn stoel gaat zitten, konden wij geen van beide bewonderen. Ik heb hem de vraag zelf niet gesteld, maar Piet had het dezer dagen gedaan, of hij verwachtte dat bij militaire actie een groot deel van de wezenlijk coöperatief gezinde elementen dan aan onze kant zouden komen. Dit heeft hij echter ten stelligste ontkend. Militaire actie zou dit deze mensen uitermate moeilijk maken en naar zijn mening volstrekt onmogelijk. Ik vond in dit gesprek eigenlijk een bevestiging van hetgeen ik in mijn telegram CG 190Ga naar voetnoot1. als mijn mening heb geseind. Tegen tien uur werd Ali opgebeld door zijn zuster met de mededeling dat er was aangekondigd, dat Amir Sjarifoedin om tien uur een radiorede zou houden over de zender Djocja. Wij dus luisteren, maar wij werden 20 minuten geamuseerd met marsmuziek, volgens mijn bescheiden muzikale kennis meest van Duitse oorsprong, en om 20 over tien kwam inderdaad, voorafgegaan door Indonesia | ||||
[pagina 742]
| ||||
Raja, de nieuwe minister-president voor de microfoon. Hij gaf een korte duidelijk en krachtig klinkende verklaring, die ik natuurlijk niet kon verstaan. Ali gaf echter al heel gauw als commentaar: ‘Hij aanvaardt eenvoudig alle voorstellen, punt voor punt, en zegt het deze keer in ronde woorden’Ga naar voetnoot1.. Wel, het is gemakkelijk te begrijpen dat dit alles wel enige indruk op mij maakte. Het feit, dat Sjarifoedin dit ronduit door de microfoon doet, achtte ik op zichzelf gunstig. Hij heeft in ernstige woorden het volk voor de feiten geplaatst, met een duidelijkheid, welke tot heden toe nog niet was vertoond. Het enige punt is, dat zij de overgangstijd beslist laten eindigen aan het eind van het volgende jaar. Ik weet, dat Jonkman het gevoel heeft dat daar nog enige muziek in zit, maar ik geef de Indonesiërs eerlijk gelijk, wanneer zij zich in dit opzicht niet aan het lijntje laten houden. Trouwens de Britse tactiek in IndiaGa naar voetnoot2. is met betrekking tot dit punt voor ons toch ook wel leerzaam. Van Poll was, toen ik Ali uitliet, al naar bed, maar het licht brandde nog, zodat ik hem dit feit nog even door de deur heb toegeroepen. Het was duidelijk, dat ook hij zich hierover verheugde.
Merkwaardig was, dat vanmorgen de R.V.D. door de radio er vrijwel niets over gaf, niettegenstaande Aneta een zeer behoorlijke tekst van deze korte rede had gegeven, die, naar mij op het ogenblik bekend is, ook inderdaad wel goed was. De R.V.D. excuseerde dat vanmorgen door het feit dat de nieuwsredactie al gesloten was, nadat dit bericht van Aneta was binnen gekomen, maar het feit dat men om één uur, nadat inmiddels bij de R.V.D. zelf de opgevangen Indonesische tekst op een storingsfout na compleet bekend was, er nog eigenlijk alleen een in vrij onprettige termen gestelde uitleg van gaf, toont mij opnieuw met welke geest deze heren zijn bezield. Van Wijnen heeft vanmorgen de Nederlandse vertaling van de hier door de R.V.D. opgevangen tekst bezorgd en daarna is ons gebleken, dat wij vanmiddag een officiële Nederlandse vertaling van deze redevoering krijgen, die blijkbaar uit Djocja is geseind. Bovendien komt Setyadjit vanmiddag terug om nog een nadere toelichting | ||||
[pagina 743]
| ||||
op het antwoord van de republiekGa naar voetnoot1. te overhandigen. Ik verwacht hem om 6 uur. Intussen achtte Van Poll het goed om Jonkman te telefoneren. Hij wou eigenlijk Jonkman en Beel samen, maar dat heb ik maar afgepoeierd, omdat mij dat wat zwaar voorkwam. Zij mochten dan denken heel wat te horen te krijgen, terwijl wij in wezen toch bitter weinig kunnen zeggen dan alleen aankondigen. Koets kwam mij vanmorgen nog vertellen, dat Mitcheson en Foote gisteren Tanzil nog in de tang hebben gehad. Tanzil wilde Mitcheson spreken, maar die heeft toen eerst overleg gepleegd met Foote. Foote had weliswaar geen machtiging om een gemeenschappelijke stap te ondernemen, zodat zij Tanzil niet samen konden ontvangen, maar zij hebben wel overleg gepleegd over hetgeen zij beiden zouden kunnen zeggen. Mitcheson heeft van dit gesprek, dat hij voerde in aanwezigheid zowel van Lambert als van Ballard namens de Australiërs, nog eens uitdrukkelijk gezegd dat hun antwoord uiterst teleurstellend was. Er waren vijf vragen gesteldGa naar voetnoot2. en zij hebben eigenlijk op geen van die vragen een regelrecht antwoord gegeven. Mitcheson zei dat, indien deze vragen en antwoorden zouden worden gepubliceerd, de republiek daarmede alle sympathie in de wereld zou verspelen. Tijdens dit betoog verbleekte Tanzil zichtbaar en stotterde dat zij toch bedoelden om de voorstellen aan te nemen. Die opmerking maakte de zaak niet beter en Mitcheson voegde hem toen toe, dat de republiek door deze handelwijze of tactiek regelrecht op oorlog aanstuurde. Toen was bij Tanzil de boot blijkbaar helemaal aan en vroeg hij of Mitcheson dat nog kon keren. Daarop gaf Mitcheson het enige juiste antwoord, nl. dat alleen de republiek dit onafwendbare nog kon keren. In het overleg wat te doen, heeft Mitcheson hem toen aangeraden om deze mededelingen telegrafisch aan Djocja over te brengen. Bij Foote zou hij een gelijksoortige ontvangst hebben gehad. Dit gesprek vond plaats gisteren achter op de middag. Nu zit daar nog tussen de tijd, dat Tanzil dit in een telegram moest verwerken en de tijd van het overseinen naar Djocja, zodat ik aanneem dat dit telegram pas later op de avond in Djocja is gearriveerd en geen betekenende invloed meer kan hebben gehad op de rede van Sjarifoedin. De daarin vervatte draai zal dan ook wel uitsluitend aan de missie | ||||
[pagina 744]
| ||||
van Setyadjit zijn toe te schrijven, die ook van mij practisch hetzelfde te horen had gekregen, nl. dat zij bij deze gang van zaken het militaire conflict onafwendbaar maakten. Toch is het goed, dat ook de Britten en de Amerikanen dit nog eens met alle duidelijkheid hebben gezegd. Ik geloof dat de Britten, indien zij een jaar eerder dit standpunt zouden hebben ingenomen, de zaak, die zij meenden te dienen, belangrijk beter zouden hebben vooruitgeholpen.
Ten slotte wil ik nu nog een woord wijden aan de positie van Frans Goedhart. Eerlijk gezegd raak ik daar een klein beetje mee verlegen. Tijdens zijn verblijf in Djocja is hij toch in ieder geval wel weer uiterst onvoorzichtig geweest. Hij heeft Antara de gelegenheid gegeven om weer een aantal stomme dingen op zijn naam te zetten, die, zoals ook Boediardjo gisteravond zei, de zaak allesbehalve dienden. Ook Boediardjo was van mening dat Frans Goedhart in Djocja in hoofdzaak de verkeerde elementen in hun verzet heeft gestijfd. Zeker zal hij bij de interne besprekingen het geluid van de partij hebben laten horen. Deze man vergeet echter altijd weer, dat hij daar met nationalisten te maken heeft, die maar één ding willen horen, nl. datgene wat de republiek versterkt en ons verzwakt. Het ergste vind ik zijn verhaal, dat verleden week MaandagGa naar voetnoot1. de oorlog zou zijn losgebrand, indien de progressieven dit niet zouden hebben verhinderd. Ten eerste is het feitelijk onjuist, omdat de Amerikaanse stapGa naar voetnoot2. het meeste heeft gedaan, doch in de tweede plaats knoopt Antara daar terecht de mening aan vast dat dat bericht over die legerorder van SpoorGa naar voetnoot3. dan toch wel juist zal zijn geweest, als Frans Goedhart dat zo vertelt. Dan zijn beschouwing over wat er gaat gebeuren in geval van een militair conflict. Waarom te zeggen, dat dan dit Kabinet aftreedt en er een Kabinet Romme-Schouten ontstaat met stakingen in Nederland? Begrijpt hij niet, dat het effect van een dergelijke uitspraak, in het bijzonder uit de mond van een man, die zich presenteert als representant van een der regeringspartijen, eigenlijk nog veel bedenkelijker indruk maakt dan het gebral van Max Blokzijl over een tweede front? Zondag kwam hij terug en toen kreeg hij het artikeltje ‘Het HoenGa naar voetnoot4. kakelt weer’, dat Ritman in de Nieuwsgier schreef, onder zijn neus. | ||||
[pagina 745]
| ||||
Natuurlijk was hij razend en uitte verwensingen aan het adres van Ritman. Maar om nu deze man te begrijpen onder de categorie ‘koloniale journalisten’, zoals hij in een nijdige brief aan mij gisteren deed, gaat wel wat ver. Deze man was na het antwoord van 7 JuniGa naar voetnoot1. de enige publicist hier, die tegen de stemming in het paleis in ging. Zo iemand heeft heus wel het recht om aan Frans Goedhart een terechtwijzing te geven. Ik wil hem vandaag of morgen nog eens spreken, want op deze wijze gaat dit niet. Gisteren op de vergadering met de militaire heren werd in vrij kwalijke termen en met bedenkelijke bedoelingen gevraagd, hoe lang deze man hier nog blijft. Ik heb toen een exposé gegeven van de bedoeling van zijn missie en gezegd, dat het voor de Nederlands-Indische regering een koud kunstje was om deze te laten mislukken en in Nederland de kat in de gordijnen te jagen. Ik heb ze echter beloofd, dat ik mij dan onherroepelijk aan de kant van de protesterenden zou plaatsen. Aan de andere kant acht ik het toch ook wel nodig om te proberen Frans tot rede te brengen. Vanmorgen had hij een gesprek met Just de Visser gehad, waarin hij weer aardig gekalmeerd bleek en voor het eerst de opmerking maakte dat de jongens van de republiek toch ook ongelooflijke lummels waren, die een ellendige politiek voerden. Dat is echter het eerste woord van critiek naar die zijde, dat wij uit zijn mond vernemen. Dat is juist hetgeen hem in de ogen van de mensen hier zo onaanvaardbaar maakt. Ik kan ook niet anders zeggen, dan dat een uitspraak als van Boediardjo over zijn activiteit toch wel vernietigend is. | ||||
Dinsdag 8 Juli, 20.15 uurVanmiddag kwam het telegram ZG 34Ga naar voetnoot2. als antwoord op CG 189Ga naar voetnoot3., 190Ga naar voetnoot4. en ZG 300Ga naar voetnoot5.. Het blijkt mij daaruit, dat de regering mijn beschouwing compleet in de wind slaat. Men acht het republikeinse antwoord onbevredigend. Daar ging het echter niet om: dat weet ik ook. Hoofdzaak is, dat zij de landvoogd machtigen tot slaan, mits de zekerheid bestaat dat de jongste stappen van Foote en Mitcheson | ||||
[pagina 746]
| ||||
hun werking kunnen hebben gehad en de reis van Setyadjit geen of een niet alleszins bevredigend antwoord te rechter tijd brengt. Het is dus niet Nederland en bepaald niet het Nederlandse Kabinet, dat de oorlog voorkomt. De vorige keer is het de Amerikaanse stap geweest, die mij niet in de noodzakelijkheid van een openlijke breuk heeft gebrachtGa naar voetnoot1., en nu moeten de republikeinen het maar redden. Gelukkig heeft Setyadjit dat inmiddels bereikt. De deur wordt echter weer dicht gedaan door het feit, dat men vraagt de definitieve beslissing in Den Haag te doen nemen, tenzij de in CG 173Ga naar voetnoot2. genoemde termijn zulks beslist onmogelijk maakt. Nu is het, wat dit laatste betreft, niet zo rauw als de vorige keer, toen op het ogenblik, dat in Holland geseind werd, de heren bepaald konden weten, dat er geen tijd meer zou zijn. Op het ogenblik is het wat ruimer, hoewel zij er geen kennis van dragen dat de beslissing niet slechts vandaag, maar ook morgen kan worden genomen. Eigenlijk moeten zij dus weten dat er vrijwel geen tijd is om nog overleg te plegen. Nu is het met het antwoord van Setyadjit vrij eenvoudig, maar anders hadden wij weer in de nesten gezeten en had de regering moeten weten dat zij in feite de beslissing opnieuw in handen van de landvoogd had gelegd, terwijl zij in schijn zelf de beslissing had genomen. Is dat nu een gevolg van het feit, dat zij voor de tweede maal de data niet behoorlijk hebben bekeken, of moet ik er erger van denken?
Ten aanzien van de stemming in het eigen land ben ik inderdaad niet erg vrolijk vandaag. In de eerste plaats een brief van Weisglas, die daarin aan Piet rapporteert, al is het dan ook strikt onder ons, dat in een gesprek met Beel, waarin hij verslag deed over zijn Amerikaanse reis, deze de opmerking heeft gemaakt ‘dat Van Mook zich goed houdt’. Jonkman was daar eveneens zeer over te spreken. Nu vind ik het in de eerste plaats een schandaal, dat deze heren zich over de landvoogd in deze termen uitlaten tegenover een jongeman van 26 jaar, hoeveel waardering ik overigens voor hem ook mag hebben. Maar in de tweede plaats begrijp ik niet dat zij niet inzien, dat zij zich door deze uitspraak zelf een brevet van onvermogen geven en reeds zijn vergeten, dat zij zich van Februari tot hun reis hier in allerlei bochten hebben gewrongen om Van Mook kwijt te raken en, | ||||
[pagina 747]
| ||||
als ik de rapporten van De Niet, die ik nu heb gelezen en die ik als volstrekt betrouwbaar beschouw, naga, een stukje regeren hebben weggegeven, dat eenvoudig elke beschrijving tart. Ik heb al eens eerder gezegd in deze bladen, dat het geven van een machtiging over de vraag van oorlog of vrede aan een man, waarvan men op 18 Maart nog met de gedachte rondliep, dat hij na de ondertekening van Linggadjati telegrafisch zou worden vervangenGa naar voetnoot1., toch eenvoudig ongehoord isGa naar voetnoot2.. Dan de mededeling over de vrij systematische campagne, die op het ogenblik in Nederland wordt gevoerd, om het zo voor te stellen, dat het bezoek van de ministers aan Batavia eindelijk klaarheid heeft gebracht; dat in de tevoren bestaande verwarrende onsamenhangende loop der besprekingen door het ingrijpen van Beel en Jonkman samenhang en stelselmatigheid is gebracht; kortom, dat de commissie-generaal door de ministers in het goede spoor is gezet. Als ik dit lees en dan nog eens denk aan de werkelijkheid, dan kan ik deze voorstelling van zaken niet anders dan als een politiek schandaal beschouwen. Deze mensen, die hier kwamen met het plan in hun zak voor een bezetting van de topplaatsen en die dit compleet hebben moeten inslikken, die tot de nota van de commissie-generaal van 27 MeiGa naar voetnoot3. eigenlijk geen enkele nieuwe gedachte hebben bijgedragen, moesten zich voor een dergelijke voorstelling, indien die in de pers wordt gegeven, eigenlijk diep schamen. Als ik nu denk dat Jonkman indertijd ten aanzien van het enige idee, dat hij meebracht, nl. de landvoogd in Rade, de term interimregering afkeurde en dat deze nu vlot is geaccepteerd, dan vraag ik mij werkelijk af hoe deze heren zich voelen wanneer zij in De ieuwe Eeuw de artikelenreeks lezen, die over dit onderwerp handeltGa naar voetnoot4.. Zouden zij zich dan niet een beetje voelen als een auteur, die weet dat hij plagiaat heeft gepleegd?
Nog beroerder voel ik mij eigenlijk ten aanzien van de situatie in mijn eigen partij. Daar heerst zo'n beetje de voorstelling, dat na het republikeinse antwoord wij het advies hebben gegeven om te slaan en de regering daar een stokje voor heeft gestoken door te komen met het idee van het stellen van vragen. Dat heeft betrekking op | ||||
[pagina 748]
| ||||
CG 184Ga naar voetnoot1., waarin duidelijk staat dat, tenzij de Nederlandse regering meent dat alsnog verdere verduidelijking moet worden nagestreefd in het belang der Nederlandse en buitenlandse publieke opinie, de landvoogd thans tot bepaalde maatregelen zou willen overgaan. Dan wordt er aan het slot nog eens de nadruk op gelegd, dat het telegram van de regering aanleiding geeft haar de beslissing over te laten, ofschoon wij over de beoordeling van het onbevredigend karakter geen meningsverschil hebben. Indien men mijn dagboek nog eens naleest, zal men begrijpen welke bij mij de opzet is geweest voor deze laatste poging om de regering te laten beslissen. Indien men verder de vergadering van die Vrijdagavond had medegemaakt, dan zou er geen mens aan hebben getwijfeld aan welke kant ik precies stond. De algemene aanval van alle heren op mij was duidelijk genoegGa naar voetnoot2.. Ik was echter tevreden met het openhouden van de deur in de onderstelling, dat de Nederlandse regering zich nog wel eens zou bedenken. Dat kwam uit. Men stelde inderdaad vragen, maar kaatste de beslissing toch terug naar de landvoogd, omdat de termijn voor deze vragen ontbrak. De vraag waar alles om draait is, òf de ministerraad dit die nacht geweten heeft, of niet. Is het laatste het geval, dan is het een onvergeeflijke fout in deze situatie; is het eerste het geval, dan is het ergerGa naar voetnoot3..
Nu begrijp ik voor een deel hoe dat misverstand is ontstaan. Piet seinde nl. op 28 Juni, dat SchiedamGa naar voetnoot4. ons in de steek liet. Dat heeft men in den Haag verkeerd begrepen bij de vrienden, omdat men uit CG 184 blijkbaar afleidde dat wij innerlijk voorstanders waren van slaan. Het was natuurlijk precies andersom bedoeld, nl. dat wij tegen slaan waren en Schiedam de gelegenheid gaven om, zoals wij verwacht hadden, dienovereenkomstig te beslissen, maar dat zij ons door die stommiteit met het tijdschemaGa naar voetnoot5. volstrekt in de steek lieten. Zij dachten dus dat zij de oorlog verhinderden, in feite was het alleen de Amerikaanse stap en er zou per se een enorme ruzie tussen Van Mook en mij zijn ontbrand, wanneer die stap niet was gekomen. | ||||
[pagina 749]
| ||||
Nu behoefde het gelukkig niet. Wanneer Van Randwijk, die er met Samkalden blijkbaar over heeft gesproken, alle feiten kende, dan zou hij uitstekend begrijpen hoe het gespeeld is en zijn oordeel over het onvast beleid wel voor zich houden. Laat hij dat te gelegener tijd nog maar eens aan Setyadjit vragen en misschien is Sjahrir ook nog wel bereid om het een en ander te zeggen. Ik verkeer nu in deze prettige situatie, dat iedereen hier mij met de nek aankijkt, omdat ik niet vechten wil, hetgeen ik in CG 190Ga naar voetnoot1., nu het moest, ronduit heb uitgesproken, terwijl men in de partij blijkbaar denkt dat ik wèl vechten wil en mij deswege veroordeelt. Het is een schone zaak. Ik ben langzamerhand in het stadium van Van MookGa naar voetnoot2., nl. dat wanneer ik eenmaal, en naar ik hoop binnen niet te lange tijd, zal zijn afgetreden, er aardigheid aan zou hebben om een boekje te schrijven onder de titel: ‘Hoe het wèl was’. Ik ben benieuwd of nu weer het verhaal in de partij zal gaan, dat Batavia vechten wilde, inclusief ondergetekende, en dat het Kabinet dat heeft verhinderd. Laat men dan nu weten, dat indien Setyadjit, voor zover dat nodig was door mij gestimuleerd, de situatie niet had gered, het Nederlandse Kabinet vandaag aan Van Mook de machtiging had gegeven tot militair optreden en mijn advies compleet heeft genegeerd. Ik vind het niet erg of eigenlijk misschien ook wel, maar ik zou het in elk geval toch wel prettig vinden, indien dit fabeltje ten minste niet zou ontstaan.
Toen mijn vrouw mij hoorde dicteren maakte zij de opmerking, dat ik mij niet erg verheugd betoonde over het resultaat van vandaag. Dat is natuurlijk volstrekt onjuist. Niemand meer dan ik, die de worsteling om dit resultaat bijna aan den lijve heeft ondervonden en tot in het onmogelijke in een uiteindelijk succes heeft geloofd, kan zich hierover zo zeer verheugen. Zeker, ik ben mij bewust, dat er nu weer andere moeilijkheden zullen volgen, maar hetgeen mijn vreugde tempert is de rol, die Nederland zelf in dit alles heeft gespeeld. Nog altijd zit ik in de beklemmende angst, dat ons volk dit eigenlijk niet aan kan. De republikeinen vertrouwen ons niet en ik vrees op het ogenblik minder dan ooit. Ik zou er daarom op dit moment meer dan ooit de nadruk op willen leggen, dat, indien wij dit verder rechtuit willen spelen, het nood- | ||||
[pagina 750]
| ||||
zakelijk zal zijn de gehele top rondom Van Mook te vervangen. Deze mensen, in wie ook ik in de afgelopen tijd voor het grootste gedeelte mijn vertrouwen heb verloren, omdat ik ze voor een deel werkelijk heb zien genieten van het mislukken van de vredespogingen, deze mensen moeten allemaal weg. Die kunnen met de herinnering aan deze week thans onmogelijk met een opgewekt gemoed met de Indonesiërs gaan samenwerken. In dit opzicht heeft ook mijn vertrouwen in Van Mook een schok gekregen, hoewel ik graag toegeef dat hij iedere keer, wanneer er weer een lichtpunt kwam, zich verheugd toonde. Ook nu bij de ontvangst van dit antwoord feliciteerde hij Setyadjit met dit resultaat. Maar zijn zwakke kant zal wel zijn, dat hij er onmogelijk kans toe ziet om deze top te vervangen. Toch is dit voor Nederland een gebiedende eis. Kan Van Mook dat niet, dan zal het van Nederland uit moeten gebeuren. Wil hij het niet, dan zal ook hij de consequenties moeten trekken.
Wij staan nu voor een nieuw begin. Ik ben er van overtuigd, dat wij de druk op de republiek voorlopig zullen moeten handhaven. Allerlei plaatselijke goden zullen met hun streken doorgaan en de republikeinse regering zal er op moeten rekenen en ook moeten aanvaarden, dat wij daar op een ogenblik krachtdadigtegen optreden. Vanavond sturen wij ons advies en, hoewel wij niet in elk opzicht voldaan zijn, was het ook voor Van Mook volkomen duidelijk dat men op dit antwoordGa naar voetnoot1. niet kan vechtenGa naar voetnoot2.. | ||||
Donderdag 10 Juli 1947, 19 uurGisteren om twaalf uur ontvingen Van Mook en wij, in gezelschap van Koets, Sanders, Maassen en Idenburg, de Indonesische delegatie onder leiding van Setyadjit, bestaande uit Gani, Leimena, Tanzil en Noegroho. Dat was een merkwaardige bespreking. Aan de ene kant was de stemming aan beide zijden uitermate prettig en open en aan de andere kant hebben wij onze republikeinse vrienden niet in twijfel gelaten over onze mening, dat het nu op daden aankomt. Zij hebben wel begrepen dat dit antwoord het directe oorlogsgevaar heeft afgewend. Wij zijn er echter nog niet. Immers deze republikeinse regering heeft een geweldige tour de force gemaakt. Het is de grote vraag of zij alles waar kan maken en of de spanning, die | ||||
[pagina 751]
| ||||
door deze verklaring wordt gewekt, niet te groot is. Hun goede wil kwam in dit gesprek duidelijk naar voren en het was zichtbaar dat ook hun vreugde eigenlijk zeker niet minder was dan de onze. Deze mensen begrijpen, dat het inderdaad gaat om het bestaan van de republiek en dat het van hun eigen gezichtspunt uit een vorm van zelfmoord was om door te gaan op de ingeslagen weg. Ook Sjahrir heeft dat geweten, maar men heeft van hem niet verdragen, wat ten slotte Setyadjit en Sjarifoedin hebben gesteld. Nu is het natuurlijk wel een voordeel, dat zij hebben kunnen zwaaien met de verklaringen van Engeland en Amerika, die bij uitstek geschikt waren om hun positie te versterken. Trouwens, toen ik het er met Setyadjit over had, dat de houding van Engeland duidelijk een andere was dan een jaar geleden, maakte hij niet ten onrechte de opmerking dat er in de internationale politiek in dat jaar ook zo het een en ander was gebeurd, dat misschien een kleine bijdrage tot de verklaring van de veranderde Britse houding zou kunnen leveren. In het gesprek begon Tanzil op een ogenblik met het betoog, dat wij van onze kant nu ook iets moesten doen door direct de besprekingen over de interimregering te beginnen. Van Mook sprong daar ogenblikkelijk bovenop en timmerde Tanzil vrij onzacht op zijn hoofd. Dat was de rechte man raak, want zijn collega's hebben nogal bezwaren tegen hem vanwege een stom interview, dat hij heeft weggegeven op de morgen voor de aankomst van Setyadjit en Gani. Van Mook begon met het betoog dat het vragen nu maar eens moest ophouden en hij niet bereid was om over iets te spreken, voor en aleer de schieterij en al dat soort wandaden werkelijk gestopt was en de republiek daarover een duidelijke verklaring had gegeven. In dit gesprek kwam ook nog weer het voorbeeld ter sprake van de infiltraties, waarbij documenten van TRI-officieren in beslag zijn genomen, waarop Leimena de ongelukkige opmerking maakte dat Sjarifoedin daar niets van af wist. Later in een particulier gesprek met Setyadjit zei deze dat het maar goed was, dat Leimena deze stomme opmerking had gemaakt in een vriendschappelijke kring als waarin wij verkeerden, want dat dit toch wel een heel erg brevet van onvermogen was. Na deze conferentie, waarbij werd afgesproken dat wij nu niet over de gendarmerie zouden spreken, maar dat Sjarifoedin zelf zo snel mogelijk naar Djakarta zou komen om dat te doen en liefst voor het einde van de week, gingen wij uit elkaar, bracht Setyadjit zijn collega's naar huis en kwam daarna nog even bij mij praten | ||||
[pagina 752]
| ||||
over de stand van zaken. Ook ik heb hem er toen nogmaals op gewezen, dat de gevaren natuurlijk nog niet compleet van de lucht zijn en dat het noodzakelijk is ook tegenover zijn eigen bad boys zo krachtig mogelijk op te treden. De gevraagde verklaring heeft dan het voordeel dat iedereen, die daartegen op republikeins gebied zondigt, ook beslist een klap op zijn hoofd kan krijgen. Dit laatste bij voorkeur van de republiek, en als het daar in het honderd loopt, dan zal hij moeten goedvinden dat wij er aan te pas komen. Setyadjit is het daar volkomen mee eens. Hij hoopte dat een tournee langs de fronten hem de mogelijkheid zou geven, eventueel samen met Sjarifoedin, om de soldaten en strijdgroepen achterwaarts te laten aftrekken. Ik twijfel er aan of hem dat lukt, maar in ieder geval heb ik waardering voor de moed, waarmee hij dit hondewerk aanpakt. Mijn ervaring van de laatste week met het werken met Setyadjit, in vergelijking tot Sjahrir, is, dat eerstgenoemde minder philosofisch en belangrijk zakelijker is ingesteld en voor ons dus eigenlijk veel groter bestuurskracht heeft. Ook over een vraagstuk als de gendarmerie heeft hij uiterst gezonde ideeënGa naar voetnoot1. en ik heb de indruk dat wij het daarover bepaald wel eens zullen kunnen worden, omdat ook hij er van overtuigd is dat veiligheid en orde een primair punt in dit land is. Indien wij nu tegenover hen een enigszins redelijk standpunt innemen en er niet al te zeer een gezagsprobleem van maken en met verantwoordelijkheid gaan schermen, doch langs de practische lijn gaan werken, dan komen wij er zonder twijfel wel uit. Ik had eigenlijk eerst nog melding moeten maken van een bespreking met de militairen, 's morgens om 9 uur. Het begin hiervan was nogal moeilijk. Pinke begon direct met de aanval en op een vrij nerveuze wijze; onder herhaalde aanvoering van de volstrekte onbetrouwbaarheid van de republiek als motief, betoogde hij de noodzakelijkheid om een aantal sleutelposities op Java militair te gaan bezetten. Zijn verhaal kwam er in feite op neer dat de voorgenomen militaire operatie toch zou moeten doorgaan. Het was een nogal simplistisch verhaal en niemand had er behoefte aan om het te bestrijden. Pinke is nu eenmaal een vreemde figuur, die aan de ene kant van een sympathieke eerlijkheid is, maar waarvan ik aan de andere kant moet zeggen dat hij in deze gecompliceerde wereld in Indonesië volstrekt onbruikbaar is. Het contrast met Spoor was zeer opmerkelijk. Deze laatste heeft | ||||
[pagina 753]
| ||||
natuurlijk van deze wending veel meer last dan Pinke. Toch was het hem volkomen duidelijk, dat een betoog â la Pinke geen schijn van kans had. Hij tapte dan ook uit een veel rustiger vaatje, knoopte aan aan de gendarmerie en kwam ook tot bezetting van een aantal punten, doch uitsluitend met gendarmerie, waaruit dan geleidelijk het gemengde apparaat zou kunnen worden opgebouwd. Van daar uit ontspon zich een veel rustiger discussie, waarin wij tot de conclusie kwamen dat wel juist was, dat, nu in de komende tijd onze militaire kracht automatisch zal verminderen, het vraagstuk van de staking van de vijandelijkheden en de binnenlandse veiligheid op zeer korte termijn moet worden opgelost. Uit bepaalde gebieden zouden dan de TRI en de vechtclubs moeten verdwijnen en de verzorging van orde en veiligheid door reppolitie met beperkte detachementen van Nederlandse troepen moeten worden waargenomen, welke Nederlandse troepen dan in een zo snel mogelijk tempo kunnen worden omgezet in onderdelen van de gendarmerie. Dit zou dan het eerst toepassing moeten vinden in die gebieden, die economisch belangrijk zijn en waarvoor ook vooral Engeland en Amerika interesse hebben. Deze vergadering, die in het begin nogal gespannen was, verliep aan het eind uitermate geschikt. Spoor hield beschouwingen over de opbouw van de Indonesische weermacht, die bij mij de gedachte wekten, dat, wanneer de republikeinen nu eens uitermate slim zouden zijn en Spoor tot de grote adviseur van hun federale weermacht zouden maken, zij deze man zonder twijfel aan zich zouden kunnen verbinden. De moeilijkheid is natuurlijk dat de republiek constant de propaganda gemaakt heeft, dat Van Mook eigenlijk wel goed wil, maar Spoor het zwarte beest is. Dat is jammer. Later poogde ik tegenover Setyadjit Spoor te verdedigen. Hij zei mij dat hij wel bereid was om dat aan te nemen, maar dat hun propaganda zijn figuur altijd op bovengenoemde wijze had afgetekend. Vanmorgen heeft Van Mook een bespreking gehad met zijn deskundigen van justitie, politie en Spoor en daaruit een concreet plan voor de gendarmerie opgemaakt, dat hij vandaag in het concepttelegram had neergelegd, dat om vijf uur met ons werd besprokenGa naar voetnoot1.. In dat schema zitten twee zeer belangrijke elementen, die waarschijnlijk de republiek goed zullen doen, nl. ten eerste dat de taak van een federale politie op den duur beperkt blijft tot onderwerpen als | ||||
[pagina 754]
| ||||
immigratie, federale recherche, zeepolitie e.d. en dat de zorg voor de binnenlandse orde en veiligheid inderdaad een taak zal zijn van de negara-politie. In de tweede plaats, dat de gemengde gendarmerie in alle negara's de grondslag zal vormen voor de toekomstige staatspolitie en dat er dus geen eigenlijke federale politie zal ontstaan. Dit is iri overeenstemming met het plan, dat Setyadjit mij al heeft ontvouwdGa naar voetnoot1.. De motivering van het federaal directoraat voor binnenlandse veiligheid is slechts van tijdelijke aard en dit moet ook verdwijnen, zo gauw er geen bijzondere maatregelen meer nodig blijken te zijn. De gehele opzet, die is gemaakt, lijkt mij zeer redelijk en ik zie een grote kans, dat dit bevredigend wordt opgelost. | ||||
Donderdag io Juli 1947, 23.15 uurZojuist de radio dichtgedraaid na het aanhoren van de in Nederland afgelegde regeringsverklaringGa naar voetnoot2. en een aantal verzuchtingen door de telefoon tegen Piet Sanders. Een regeringsverklaring, die blijkbaar voor inwendig gebruik is bestemd. Zij zal het bij de reactie uitstekend doen. Het is precies de toon, die ik een uur van te voren in het persoverzicht door de radio uit het Handelsblad en Trouw vernam. De historische opsomming, die op het critieke moment een leugen wordt, en verder een aantal eisen aan de republiek, waaraan zelfs de toezegging van de vorming van de Federale Raad niets van de onaangenaamheid van de toon kan ontnemen. Ik begrijp in de wereld niet, waarom Jonkman ons seinde dat de brief van 21 Juni misschien wat meer voorkomend had kunnen zijn. (CG 81 quarto)Ga naar voetnoot3.. Die brief was bepaald vriendelijk, vergeleken bij dit zure stuk. Het is weer de oude geschiedenis: elke poging om de reactie in Nederland naar de mond te praten, maakt het de constructieve elementen in de republiek moeilijker. Ik zie Setyadjit en Sjarifoedin al met dit verhaal om de oren slaan. Geschiedvervalsing wordt er in gepleegd, indien men dit hele document legt naast de opmerking in CG 81 quinto, dat de brief van de republikeinse delegatie van 20 Juni kan worden uitgelegd als principiële aanvaarding der voorstellen van 27 Mei als bedoeld | ||||
[pagina 755]
| ||||
in CG 80Ga naar voetnoot1.. Maar veel erger maken zij het door het beruchte telegram CG 84Ga naar voetnoot2. als een waterdichte zaak te stellen en het zo te doen voorkomen, dat de regering aan Van Mook heeft opgedragen, en wel zonder enige reserve, om een antwoord te vragen op de volgende vijf punten. Het is dus blijkbaar nog niet tot hen doorgedrongen, dat, indien Foote Zaterdagmorgen, 28 Juni, zijn stap niet zou hebben gedaan, Van Mook van zijn machtiging gebruik zou hebben gemaakt om 30 Juni tot de algemene aanval te laten overgaanGa naar voetnoot3.. Hij heeft dit tegenover ons ronduit verklaard en was daarbij voluit in zijn recht. Nu zegt de regeringsverklaring laconiek, dat zij vragen heeft laten stellen en dus voor een ieder duidelijk laat uitkomen dat zij op dat moment geen oorlog wilde, en dat inmiddels de Amerikaanse stap was gedaan. Het zou toch wel uitermate wenselijk zijn, indien de heren eens uit de droom werden geholpen. Zij behoeven dan de waarheid niet publiek te maken, maar kunnen zich er in ieder geval voor hoeden om fabeltjes ingang te doen vinden. Verder vind ik het gecoquetteer in deze regeringsverklaring met Oost-Indonesië en West-Borneo bepaald walglijk. Dat zij het voorstellen alsof het oordeel van deze beide staten zulk een groot gewicht in de schaal heeft gelegd, is eigenlijk misselijk. Zij kunnen uitstekend weten, dat zowel Soekawati als Max eenvoudig het lied van Van Mook zingen en verder niets. Dat is niet erg, maar laat de Nederlandse regering daar niet een gezicht bij trekken alsof het anders is. Verder heb ik ook de indruk dat deze regeringsverklaring het in Engeland en Amerika niet al te best zal doen. Het stuk maakt bij het aanhoren een pietepeuterige indruk. Elke brede geste, elk groot gebaar, ontbreekt er volkomen in. | ||||
Maandag 14 Juli 1947, 10 uurOnze. activiteit is langzamerhand geheel in overeenstemming met de positie van de commissie-generaal, nl. uiterst minimaal. Voor het eerst, zo lang ik in Indië ben, heb ik de Zondag besteed aan het lezen van een boek: Het mysterie van Spanje van Dr. J. Brouwer. Toch komt men ook in zulk een boek telkens opmerkingen tegen, die van betekenis zijn voor de huidige situatie. Ergens zegt hij dat | ||||
[pagina 756]
| ||||
de republiek van 1931 is mislukt, omdat men het reactionnaire ambtenarenapparaat ongemoeid had gelaten. Zal Nederland daar een les uit trekken of er ook door mislukken in Indonesië? Zaterdag hebben wij, d.w.z. Van Poll en ik en later met Sanders, een lang gesprek gehad over de houding, die wij zullen aannemen nu de regering ons geen antwoord stuurt op CG 188Ga naar voetnoot1.. Wij zijn het er wel over eens, dat wij bepaald niet van hier uit zullen bedanken. Aanvankelijk waren wij van plan om rustig te blijven wachten. Ik ben echter tot de conclusie gekomen, dat zulks ongewenst is. Gisteren hoorde ik, dat men in het paleis in de inner circle bezig is met de voorbereiding van de interimregering, zoals men ook al een plan voor de gendarmerie heeft opgesteld, volkomen buiten ons om. Dat kan ik op zichzelf best aanvaarden, maar volgens mij betekent dit een zodanige devaluatie van de commissie-generaal, dat dit instrument als zodanig tegenover de omgeving van Van Mook onbruikbaar wordt. Wil de regering dus de commissie-generaal, overeenkomstig de plannen van Van Mook, in een of andere vorm handhaven, dan zal men ons hier niet op deze manier voor spek en bonen mogen laten zitten. Wij kwamen daarom gisteren tot de conclusie, dat het verstandig zou zijn vandaag Jonkman op te bellen en ik zou bijna geneigd zijn hem te zeggen, dat ik het heel aardig van hem vind, dat hij ons nog een tijdje vacantie gunt voor ons afscheid, maar dat ik het dan liever in Nederland heb. Het beste is hem voor te stellen, dat de commissie-generaal naar Nederland komt om overleg te plegen over taak en bezetting van de commissie-generaal. Over ditzelfde onderwerp hadden Sanders en ik gisteravond nog een gesprek met Setyadjit, die om zes uur bij Van Mook was geweest en ons daarna verslag kwam uitbrengen over dat gesprek. Het is natuurlijk wel typerend voor de gekke situatie dat wij van een Indonesisch minister, in plaats van de landvoogd, horen, wat zij samen bespreken. Het is natuurlijk nog gekker, indien men ook weet dat de houding, die Setyadjit op het ogenblik tegenover Van Mook aanneemt, in sterke mate door ons is ingegeven. Ik heb hem nl. gezegd dat Van Mook straks de man is, die het doen moet en dat er maar één methode is om in goede harmonie met hem te werken, nl. indien zij hem voor 100 procent hun vertrouwen geven. Ik geloof, dat dit juist is en dat het onze plicht is om de positie van Van Mook bij de Indonesiërs zoveel mogelijk op te bouwen. | ||||
[pagina 757]
| ||||
Dinsdag 15 Juli 1947, 10 uurGistermorgen om een uur of kwart over tien belde Van Mook op - blijkbaar om het bovenstaande te logenstraffen - en vroeg of Van Poll en ik even bij hem kwamen. Hij heeft ons toen verslag uitgebracht van zijn gesprek met Setyadjit. Dat duurde betrekkelijk kort en leverde ook niet veel bijzonders op dan alleen de sterke twijfel over de goede gang van zaken aan de fronten. Er werd op dat ogenblik geen verdere afspraak gemaakt, maar op het eind van de morgen kwam de mededeling dat om vier uur 's middags de bespreking met de republikeinse delegatie zou plaats vinden. Deze bespreking duurde een volle twee uren. Van republikeinse zijde waren er Sjarifoedin, Setyadjit en Leimena; van onze zijde Van Mook, Van Poll, ondergetekende, Koets en Idenburg. De bespreking begon eigenlijk vrij moeilijk, omdat er een stroom van berichten binnenkwam over vernielingen en militaire operaties van de republiek binnen de demarcatielijnen. In Bandoeng weer vier doden ten gevolge van de ontploffing van een verse landmijn ver op ons eigen gebied. Ook de propaganda van republikeinse zijde vertoont nog weinig ontspanning, afgezien van enkele zeer officiële uitlatingen. De rest van de republikeinen schijnt zich nog altijd op een oorlog voor te bereiden. In plaats van een gesprek over de gendarmerie, zoals de heren blijkbaar hadden verwacht, kregen zij dus een aanval over al deze activiteiten te verduren. Het was duidelijk, dat zij hiertegenover niet veel in het veld hadden te brengen. Sjarifoedin merkte alleen op dat hun militairen over de demarcatielijn de tanks zien staan en dus het gevoel hebben, dat er elk ogenblik een aanval kan losbranden en dat zij als verdediging daartegen voortgaan de wegen te vernielen. Hij meende daarom dat een bevel om hiermede te stoppen door zijn mensen niet zou worden begrepen en de kans op het gehoorzamen daaraan achtte hij, zonder dat hij het zei, blijkbaar vrij gering. Hij wenste van zijn kant eerst een politieke daad, die aan de republiek duidelijk zou kunnen maken dat er inderdaad een ontspanning was ingetreden. Deze gedachtengang leek mij volkomen juist, maar ook die van Van Mook was niet onjuist. Ik heb gepoogd deze beide te verenigen door op te merken, dat ontspanning alleen zou kunnen worden bereikt, indien wij het over het veiligheidsorgaan op korte termijn eens zouden kunnen worden. Dan zou er een verklaring kunnen worden afgegeven dat over alle vijf punten wezenlijke overeenstem- | ||||
[pagina 758]
| ||||
ming was bereikt en dat op grond daarvan kon worden vastgesteld, dat de weg naar de vrede was ingeslagen. Van Mook merkte terecht op, dat hieraan dan de voorwaarde zou moeten worden verbonden, dat alle vijandige actie van republikeinse zijde inderdaad zou worden stopgezet. Langs deze lijn kwamen wij toen over de gendarmerie te spreken. Twee punten vielen mij daarbij op, nl. dat zij Nederlandse bijstand in kader en opleiding van hun politie-corps niet alleen aanvaardden, maar van harte toejuichten. Het tweede was echter, dat zij met dezelfde stelligheid een gemengd corps, dus met Nederlandse soldaten, afwezen op republikeins gebied, uitgezonderd in de bezette gebieden en rondom de demarcatielijnen der perimeters. Het verste, waartoe wij hen, zij het nog niet al te duidelijk, konden bewegen, was de mogelijkheid om in gevallen van nood Nederlandse eenheden, een soort mobiele brigades, te laten gebruiken op aanwijzing van het directoraat voor de veiligheid. Zij stelden daar echter direct tegenover, dat zij ook prijs stelden op de uitrusting van dergelijke brigades in het republikeinse verband. In de loop van de discussie ging alles een klein beetje vlotter en ik had daarbij het gevoel hiertoe een wezenlijke bijdrage te hebben geleverd. Toch was het wel duidelijk, dat Van Mook ten aanzien van die gendarmerie wel enige soepelheid zou betrachten, maar dat de moeilijkheid schuilt in de chaotische toestanden aan republikeinse kant, die hij terecht niet verdraagt. Na afloop hadden wij nog een korte bespreking met Spoor en Pinke over dezelfde materie. Pinke vertoonde het gewone beeld, dat wij langzamerhand wel kennen, in de vorm van een zekere kwaadaardigheid, die niet veel hout snijdt. Gezamenlijk zijn wij tot de conclusie gekomen, waarover wij na het vertrek van de republikeinen onderling al hadden gesproken, dat nl. een soort ultimatum aan de republikeinse regering moet worden gesteld inzake het geven van een order tot staking der vijandelijkheden, tot het zichtbaar maken van een begin van uitvoering en voor de voltooiing van een en ander, gepaard aan een opdracht tot wijziging van hun propaganda. Wordt dit door de republiek aanvaard, dan zal er dus hoogstens een locale actie plaatsvinden op punten, waar republikeinse eenheden hun eigen regering niet gehoorzamen. Zou de republikeinse regering kortweg weigeren, dan zou de gehele zaak opnieuw naar Den Haag worden verwezen. | ||||
[pagina 759]
| ||||
3 uurGisteravond laat heeft Van Mook een telegram naar Den Haag gestuurd, waarin hij van een en ander mededeling doet aan de regeringGa naar voetnoot1.. Van Poll en ik hadden nog een telefoongesprek met Jonkman over de situatie van de commissie-generaal, waarin ik hem gevraagd heb om antwoord op CG 188Ga naar voetnoot2. en hem mededeling heb gedaan van ons voornemen om a.s. Woensdag met de Constellation naar Nederland te komen. Ik heb hem er op gewezen, dat, door hier inactief te blijven zitten, de commissie-generaal als instituut devalueert en vanzelf onbruikbaar wordt voor de toekomst. Ik had de indruk uit het gesprek, dat hij het wel begreep, nog niet had geantwoord, omdat hij de toekomstige ontwikkeling na ons telegram had willen afwachten, maar het is hem duidelijk dat hij nu dezer dagen tot een beslissing moet komenGa naar voetnoot3.. Ik heb hem aan het eind nog nadrukkelijk gevraagd om, indien zij de commissie-generaal een zodanige functie willen toekennen, dat zij kunnen vermoeden, dat de huidige leden daarvoor zullen bedanken, wij het op prijs zullen stellen dat dit gebeurt in die vorm, dat zij ons voor nader overleg naar Nederland uitnodigen en dat deze beslissing in Den Haag in gemeenschappelijk overleg zal worden genomen. Vanmorgen was er een bespreking bij Van Mook over zijn ontwerpen voor een definitief voorstel inzake het vijfde punt, de gendarmerie en het ultimatum inzake de vijandelijkhedenGa naar voetnoot4.. Ik moet zeggen, dat ik dat eerste document werkelijk uitstekend vond. Van Mook heeft daarin een poging gedaan om aan de republikeinse gevoeligheden zover mogelijk tegemoet te komen, zonder op den duur de werking van de apparaten in gevaar te brengen. Hij heeft de gedachtengang, zoals die gisteren in de bespreking naar voren is gekomen, uitstekend geformuleerd. Zowel Sanders als ondergetekende vertrouwen dat het mogelijk zal zijn Sjarifoedin en Setyadjit tot aanvaarding hiervan te brengen. Het concept staat wel vrij ver af van hetgeen Spoor daarvoor enkele dagen geleden heeft ingediend en | ||||
[pagina 760]
| ||||
dat in menig opzicht voor de republiek beslist onaanvaardbaar moest zijn. Koets begon vanmorgen de vergadering met de mededeling van een vrij fel gesprek, dat hij met de Britse consul Lambert had gehad, die de Nederlanders verweet dat zij nu de sympathie dreigden te verliezen, doordat zij ‘the underdog after he has been pinned down’ nog een trap achterna gaven. Dat is natuurlijk een voorstelling van zaken, die niet helemaal juist is, maar het was voor het gezelschap toch wel een indicatie om enige voorzichtigheid te betrachten bij het formuleren van onze eisen. Met betrekking tot de ultimatieve eisen tot het stoppen van vijandelijkheden, hadden wij in de discussie betrekkelijk weinig moeite. Dat is een vrij eenvoudige en logische zaak, waarbij het alleen op de interpretatie van de feiten aankomt. Wij kregen nog even een discussie over de vraag of men de beoordeling van het ontoereikend zijn der republikeinse maatregelen a priori aan de plaatselijke commandanten moet overlaten. Ik heb dit bestreden en opgemerkt, dat er met enkele uitzonderingen, nl. van directe aanvallen, altijd wel tijd is om het centrale commando, en dus ook Van Mook, te raadplegen. Van Poll sputterde daar op een voor mij onbegrijpelijke wijze een beetje tegen, maar ik heb de indruk dat Van Mook zijn beproefde tactiek zal toepassen, die duidelijk af te lezen is uit zijn zwijgen tijdens zulk een gesprek, nl. dat hij mijn suggestie wel degelijk zal volgen. Ook in de beide stukken van vanmorgen zaten weer allerlei bewijzen voor deze tactiek. Na afloop van de vergadering van hedenmorgen hebben Piet Sanders en ondergetekende samen een telegram geredigeerd aan Den Haag, in de veronderstelling dat deze beide documenten door de republiek in de loop van deze dag zullen worden aanvaard. Wij hebben daarin nog eens uitdrukkelijk gemotiveerd, dat onze aanwezigheid hier, nu eigenlijk de wezenlijke inhoud van onze nota van 27 Mei is aanvaard, in de huidige phase van een beperkte hoeveelheid uitvoeringsmaatregelen niet noodzakelijk is en dat er in Den Haag over de taak van een commissie-generaal wel het een en ander valt te bespreken, zodat wij mededelen zonder tegenbericht a.s. Woensdag naar Den Haag te gaan. | ||||
[pagina 761]
| ||||
sische delegatie en wel van 5 tot bij half zes. Daarin werd aan de heren eerst voorgelegd het ontwerp over de gendarmerie, of, zoals het nu heet, de bijzondere politie. Nadat de heren het aandachtig hadden gelezen, maakte Sjarifoedin de opmerking dat hij oprecht verheugd was over het feit, dat de standpunten elkaar zo dicht waren genaderd. De discussie was dan ook meer een vragen om inlichtingen en een citeren van onze bedoelingen dan echt een soort taai debat, zoals wij dat met figuren als Roem zo vaak aan de hand hebben gehad. Een paar van de punten betroffen de vraag, of wij ook voor hun bestaande politie bijstand wilden verlenen, hetgeen natuurlijk bevestigend werd beantwoord en wat de functie zou zijn van de bijzondere Nederlandse corpsen. Er werd vastgesteld, dat zij in de 30000 man politie op Java zelf beschikken over drie bijzondere mobiele brigades, waarvan een in Poerwokerto, een in Solo en een in Malang. De eerstgenoemde was actief bij de gevechten in Krawang en de tweede in Kediri. Ook deze corpsen zouden dus in geval van nood het eerst moeten worden ingezet, zulks onder de bevelen van het directoraat voor de binnenlandse veiligheid en, indien die ontoereikend waren, zouden Nederlandse corpsen kunnen invallen. Het punt, waarom het eigenlijk ging, betrof de legeringsplaats van deze Nederlandse corpsen. Van Mook heeft daarvan geen punt gemaakt in de erkenning, dat er enige waarheid schuilt in de republikeinse gedachtengang, dat het op dit ogenblik direct naar het binnenland sturen van deze corpsen de veiligheid even sterk in gevaar brengt als deze er door wordt gediend. Sjarifoedin meende dat met een paar maanden, wanneer de toestand ontspannen was en men ook op andere gebieden aan Nederlanders gewend is, dit geen belangrijke moeilijkheden meer zal opleveren. Nadat de heren dit stuk aldus hadden aanvaard, kwam Van Mook met een ontwerp voor een politieke verklaring, waarin gezegd werd dat de beide regeringen het thans met betrekking tot de wezenlijke inhoud van de nota van 27 MeiGa naar voetnoot1. eens zijn geworden en dat de weg naar de vrede kan worden ingeslagen, mits aan alle vijandelijkheden op de fronten een einde komt. Daarover was men het ook heel snel eens. Daarna kwam dan het stuk, dat van onze kant eigenlijk ultimatief is, nl. waarin het staken van alle vijandelijkheden, vernielingen, wegnemen van de voorbereiding van vernielingen enz., wordt geëist - | ||||
[pagina 762]
| ||||
openlijk en uitdrukkelijk te bevelen uiterlijk 16 Juli middernacht - en waarbij het terugtrekken van de troepen tot 10 KM. achter de bestaande lijnen wordt gevergd, het laatste te voltooien vóór 21 JuliGa naar voetnoot1.. Ook dit leverde bij de heren geen grote bezwaren op. Sjarifoedin maakte de verstandige opmerking, dat het beter was om deze laatste eis te vervangen door het terugtrekken van de troepen op hun te voren reeds aangewezen garnizoenen. Immers, zoals wij het hadden geformuleerd, zou er opnieuw een soort lijn ontstaan en deze zou juist moeten verdwijnen. Gaarne namen wij deze verstandige suggestie over. Zo bleek het dus ten slotte, dat op het ogenblik volledige overeenstemming is bereikt. Afgesproken werd dat de republikeinse delegatie vanmorgen vroeg per Nederlands vliegtuig naar Djocja gaat, dat Setyadjit vanmiddag terugkomt met hetzelfde vliegtuig om het besluit van het Kabinet mee te delen en dat Sjarifoedin vanavond in Djocja de militairen van Oost- en Midden-Java bij elkaar haalt en toespreekt om althans voor deze lieden het bevel, dat vanavond over de radio zal moeten gaan, aanvaardbaar te maken. Vandaag zal dus de beslissing vallen en is deze gunstig, dan heb ik de indruk dat wij principieel op de goede weg zijn. In de stad liepen anders gisteren weer de wildste geruchten. Piet Honig kwam hier gisteravond bij mijn vrouw met de mededeling, dat er een ultimatum was gesteld, waarop de heren om vier uur moesten antwoorden en dat, wanneer dat niet gebeurde, de zaak verloren was en er zou worden gevochten. Dus weer het gewone geval: de klok horen luiden, maar niet weten waar de klepel hangt. Nu ben ik toch nieuwsgierig of, indien de zaak nu definitief beklonken is, de mensen in dit opzicht ook kalmeren. | ||||
19.20 uurHelaas is de zaak nog niet voor elkaar. Om half zeven kwam Setyadjit alleen bij ons en had de andere heren nog in Djocja achtergelaten. Er was, toen hij om drie uur Djocja verliet, nog geen beslissing gevallen. Hij vertelde de gang van zaken, die aldus geweest is: Amir is begonnen met het werkcomité van het KNIP en het Kabinet tegelijk in te lichten, bij welke gelegenheid zij informatieve | ||||
[pagina 763]
| ||||
vragen konden stellen, doch voorlopig geen eigen mening mochten geven. Daarna is er een bespreking geweest in het Kabinet zelf, waarvan de indruk van Setyadjit was dat de heren toch wel steigeren tegen die Nederlandse eenheden, die eventueel zouden worden gebruikt. De ministers wilden ook met hun groepering ruggespraak houden, maar Setyadjit en Sjarifoedin hebben er op aangedrongen er voor te zorgen, dat er geen partijbesluit zou komen in de een of andere richting, omdat men dit als een nationale zaak moet oplossen. Toen hij Djocja verliet, kwamen de heren juist van deze ruggespraak terug. Het kon dus mogelijk zijn, dat er inmiddels een beslissing was gevallen. Er liep hier het gerucht, dat er om zeven uur door Djocja voor de radio een belangrijke verklaring zou worden afgegeven, maar het was Setyadjit niet duidelijk, waar dit verhaal vandaan moest komen. Intussen hebben wij er nogmaals op aangedrongen, dat hij zich radiotelefonisch met Amir in verbinding stelt en wel zo spoedig mogelijk, ten einde gedaan te krijgen dat voldaan wordt aan de eerste voorwaarde, nl. dat vanavond de verklaring door de radio gaat, dat er een einde komt aan vijandelijkheden en vernietigingen. Wij merkten daarbij op, dat het jammer was dat hij gisteren tegen deze korte termijn zelf geen bezwaar had gemaakt. Ware dat wel het geval geweest, dan had Van Mook ook kunnen overwegen om de termijn voor deze verklaring op de avond van de 17e te stellen, maar nu hadden zij dit zelf aanvaard en is dit hier en daar bekend geworden, gelijk ook wij dit aan de regering in Den Haag hebben doorgegeven. De R.V.D. heeft dus opdracht om vanavond aan de radio te luisteren en ons nog een mededeling te doen. | ||||
Donderdag ij Juli 1947, 12.30 uurGisteravond laat, tussen tien en half elf, kwam Setyadjit nog weer bij mij en zat ongelooflijk in de nesten. Hij had geen radiotelefonische verbinding meer kunnen krijgen, doch alleen over de gewone telefoon, die slecht was. Het was hem duidelijk geworden, dat Amir Sjarifoedin nog niet klaar was en dat een verklaring als werd verlangd alleen zou kunnen worden gegeven, indien deze wederzijds was, d.w.z. indien ook wij een verklaring van gelijke strekking aflegden. Het was mij duidelijk dat daarvan geen sprake kon zijn, omdat dan, onafhankelijk van hun antwoord over de bijzondere politie, wij onze handen zouden hebben gebonden. Het lijkt natuur- | ||||
[pagina 764]
| ||||
lijk, dat gezien onze eis de wederpartij eenzelfde eis stelt, maar dat is maar schijn, omdat onzerzijds niet anders wordt verlangd dan ophouden met schieten en met de vernielingen, of eigenlijk nog niet eens dat, maar alleen een korte publieke verklaring, waarin dat wordt bevolen. Of het dan gebeurt is nog een tweede kwestie. Setyadjit zat er zeer duidelijk enorm mee omhoog en vreesde terecht, dat de zaak zou stranden. Ik raadde hem aan de zaak rondweg aan Van Mook voor te leggen, maar daar had hij niet veel lust in, omdat hij bang was dat Van Mook dan boos zou worden. Ook ten aanzien van Idenburg sprak hij dezelfde verwachting uit. Ik heb toen Van Mook opgebeld, die bezoek had, maar bereid was om even bij mij te komen. Setyadjit zette de zaak uiteen, maar Van Mook hield vast aan de eis dat er vanavond een korte verklaring, desnoods van maar vijf woorden, door de radio zou gaan. Dit zou volkomen mogelijk zijn binnen het kader van het bestand en van de poging om tot een oplossing te komen. Setyadjit aanvaardde dit en zou nogmaals proberen telefonisch contact te krijgen. Om twaalf uur 's nachts deelde de R.V.D. mij mede dat radio-Djocja geen positieve verklaring had gegeven, maar wel had aangekondigd tot 6 uur 's morgens in de lucht te zullen blijven. Men kon dus verwachten, dat er iets zou komen. Vanmorgen om half acht gaf de radio de ontstellende mededeling dat Sjarifoedin om half twee 's nachts een redevoering had gehouden, waarin aan ons verlangen niet alleen geen uitvoering was gegeven, maar waarin rondweg werd medegedeeld, dat aan onze eis niet kon worden voldaan. De toon van de hele toespraak was volkomen in strijd met de inhoud van ons gesprek op 15 Juli. Er klonk in door, dat de toestand ernstig was en alom werd waakzaamheid geboden. Eigenlijk zou men dus kunnen zeggen, dat het omgekeerde werd betoogd van hetgeen wij hadden verlangd. In de vertaling van Aneta werd gezegd, dat de Nederlandse eisen waren afgewezen. Vanmorgen heeft Setyadjit er opmerkzaam op gemaakt, dat dat fout is en dat er in het enkelvoud werd gesproken over deze Nederlandse eis. Dat was blijkbaar in overeenstemming met hetgeen vanmorgen om half acht in de Engelse vertaling door Djocja werd gegeven. Hoe het ook zij, dit nieuws kwam voor ons als een donderslag uit een opgeklaarde hemel. Is het voor de tweede maal, dat Sjarifoedin in Djocja anders spreekt dan in Batavia, althans daar niet de kracht weet op te brengen, die hij hier schijnt te bezitten? Gisteravond maakte Setyadjit bij de bespreking met Van Mook om half zeven al | ||||
[pagina 765]
| ||||
een enigszins eigenaardige opmerking. Amir had zijn best gedaan om de mensen zoveel mogelijk te overtuigen en er ook allerlei lieden bijgehaald. Zijn argument zou zijn, dat deze mensen straks toch moesten uitvoeren, maar, zo zei Setyadjit, waarschijnlijk zou ik dat anders hebben gedaan. Hij heeft daar natuurlijk mee bedoeld, dat hij in dit geval wat minder democratisch zou zijn opgetreden en eenvoudig een besluit zou hebben genomen en revolutionnaire reacties zou hebben geriskeerd. Ik geloof dat dit laatste punt, de angst voor hun eigen gezagscrisis, er in diepste wezen achter zit. Amir wil een maximale kans om deze zo gering mogelijk te doen zijn, maar hij vergeet dat hij daarmede na ons gesprek van Dinsdagmiddag eenvoudig alle gezicht naar buiten verliest, omdat hij zich tot een speelbal maakt van krachten in Djocja, die hij zelf niet meer als redelijk beschouwt. Vanmorgen hebben Van Poll en ik een gesprek gehad met Van Mook. Na de wijze, waarop Van Mook in zijn formulering aan de gevoeligheden van de republiek is tegemoetgekomen, was het geen wonder dat hij er nu verder geen gat meer in ziet. In een lang telegramGa naar voetnoot1. eindigt de ministerraad zijn beschouwingen met de opmerking, dat hij, indien enigszins mogelijk, de beoordeling van de toestand aan zichzelf wenst te houden. Het is dus duidelijk, dat er vanavond een telegramGa naar voetnoot2. naar Den Haag moet, nadat vanmiddag een bespreking met de militairen zal hebben plaats gevonden over de mogelijkheden en de data voor een actie. Zo zien wij dus nu hoe de tactiek van de republiek, zonder dat wij enorm ver van elkaar af staan, althans in woorden en formuleringen, vanzelf naar de oorlog drijft. Zij geven met het besluit van vanavond blijk dat er een enorm groot gevaar bestaat, dat straks ook besluiten van een interimregering eenvoudig genegeerd zullen worden. Aan het eind van dit gesprek deed Ozinga de deur dicht met een verhaal over een persconferentie, die Sjarifoedin 's nachts om half drie na afloop van de ministerraad zou hebben gehouden en waarop hij zou hebben verklaard, dat de Nederlandse eisen werden afgewezen. Het spreekt vanzelf, dat dit bericht vrij onrustbarend klonk. Na afloop liet ik in de eerste plaats nog even informeren bij Aneta, hoe het eigenlijk met dit laatste bericht zat; het bleek dat het geen persconferentie in optima forma was geweest, maar dat na het | ||||
[pagina 766]
| ||||
aflopen van de ministerraad Sjarifoedin tegen Martinot van Aneta en nog een paar correspondenten enkele opmerkingen had gemaakt, waaronder deze dat het standpunt van de republiek in zake de gemeenschappelijke gendarmerie ongewijzigd was. Dit klinkt op zichzelf natuurlijk wel anders, omdat er met deze uitspraak nog bitter weinig is gezegd. Hun standpunt kan ongewijzigd zijn, maar het kan best zijn dat zij de formuleringen, waarin Van Mook deze zaak thans gegoten heeft, wel aanvaarden. Toch klonk natuurlijk ook dit alles niet erg tegemoetkomend. In ditzelfde gesprek met Van Mook memoreerde hij ook nog de grote moeilijkheden, die hij gisteren met Spoor en Pinke heeft gehad. Spoor was aanvankelijk razend, omdat hij de definitieve tekst van het document inzake de bijzondere politie niet tevoren had gezien. Van Poll en ik hadden het daar al even over gehad, omdat wij vermoedden, dat dit enige moeilijkheden zou opleveren. Van Mook heeft echter aan Spoor gevraagd of hij wezenlijke verschillen tussen deze redactie en zijn eigen denkbeelden kon aantonen en daarbij bleef Spoor in gebreke. Het enige verschil is, dat er geen gemengde corpsen worden voorgesteld. Daarin staat Van Mook vrij sterk, omdat Spoor enige tijd geleden tegenover de republiek deze gedachte voor de bezette gebieden zelf heeft verworpen. | ||||
Zaterdag 19 Juli 1947, 10 uurGisteren ben ik eigenlijk te gedeprimeerd geweest om mijn gedachten aan het papier toe te vertrouwen. Het afschuwelijke is gebeurd: voor de derde maal heeft de regering de machtiging tot militaire actie gegevenGa naar voetnoot1.. Twee maal is het voorkomen, maar ik vrees met grote vreze, dat thans het godswonder, dat dit nog kan verhoeden, zal uitblijven. Donderdagavond kwamen Tanzil, Leimena en Gani onder leiding van Soesanto het republikeinse antwoord overhandigen. Wij hadden er ons al geen gunstige voorstelling van gemaakt aan de hand van hetgeen er al over was gezegd. De min of meer stuntelige inleiding van Soesanto bewees duidelijk dat ook zij wel door hadden, dat dit alles weinig bevredigend wasGa naar voetnoot2.. Met het stuk over de binnenland- | ||||
[pagina 767]
| ||||
se veiligheid schijnt dat bij eerste lezing het minst op te vallen, maar het ergste is het bij het stuk over het staken van de vijandelijkheden. Djocja heeft hierbij de hele geest van de besprekingen van Dinsdagavond verloochend. Men is weer op het oude paard van de volstrekte tweezijdigheid gaan zitten en, ondanks alles wat er gebeurd is, vraagt men maar weer rustig aan ons om de algemene staking van alle vijandelijkheden openlijk en uitdrukkelijk te bevelen. Het toppunt is echter, dat men weer aankomt met de eis dat de troepen 2 KM. van de demarcatielijn moeten worden teruggetrokken. Dit is de oude bestandsbepaling, waaraan nooit behoorlijk de hand is gehouden en waar in het bijzonder de republiek systematisch tegen zondigt. De tijd zal wel leren hoeveel versterkingen en ondermijningen de republiek in deze 2 KM.-zone heeft aangebracht. Nu kan de oppervlakkige lezer van deze stukken zeggen, dat het eigenlijk nog zo gek niet is. Maar alleen zij, die de hele lijdensgeschiedenis van dichtbij hebben meegemaakt, kunnen begrijpen dat er tussen het gesprek van Dinsdagavond en de geest van dit stuk een wijziging in opvatting tot uitdrukking komt, waarin de hele mentaliteit van Djocja en de leidingvan de republiek ligt verborgen. Ik moet eerlijk toegeven, dat ik mij die avond uitermate bitter en scherp heb uitgelaten en dat ik op een ogenblik tegen Gani en Leimena heb gezegd dat men goed moest begrijpen, dat al deze bittere verwijten kwamen uit het gemoed van een diep teleurgesteld mens, die er alles op gezet had te slagen. Ik heb gezegd, dat, indien er werkelijk een draaglijke verhouding bestond, dit tegenvoorstel over de politie nog wel voor discussie vatbaar zou zijn geweest. Maar de mentaliteit, die spreekt uit het stuk over de staking van de vijandelijkheden, werpt een zeer bepaald licht op dat over de bijzondere politie. Immers, waar wij zeggen dat de zorg voor binnenlandse orde en veiligheid in eerste instantie de taak is van de politie der verschillende staten, wordt hier gezegd dat dit de uitsluitende taak van de politie der verschillende staten zou zijn. Hier wordt dus iedere inmenging van de federale organen en dus eigenlijk ook van het gemeenschappelijke directoraat voor de binnenlandse veiligheid principieel buiten boord gehouden. Wanneer er later discussies zouden ontstaan op de manier als we nu van Soesanto en dat soort lieden kennen, dan zou men zich weer vastklampen aan dat zinnetje | ||||
[pagina 768]
| ||||
over de uitsluitende taak. Verder beschikt het directoraat voor de binnenlandse veiligheid wel over de bijzondere politiecorpsen van de republiek, maar de mogelijkheid van de beschikking over Nederlandse corpsen in de republiek wordt volmaakt afgewezen. Wij hadden het verder Dinsdag gehad over een bijzondere politie, die dan was bedoeld als algemene staatspolitie naast de gemeentelijke. In de leiding en ten behoeve van de opleiding van dit corps zou, evenals ten aanzien van de gewone politie, door de staten bijstand van Nederlanders worden aanvaard. De republiek aanvaardt de bijstand alleen ten behoeve van leiding en opleiding van haar drie mobiele brigades en dan is de formulering bovendien weer zodanig, dat die alleen op verzoek van de betrokken deelstaten zal worden gebruikt. Zou men nu met een werkelijk goedwillende partner te maken hebben, dan is dat wel een aanvaardbare formulering, maar gezien het feit, dat men de bijstand alleen beperkt tot de drie mobiele brigades, gezien ook de misselijke redactie van het stuk over de staking der vijandelijkheden, kan men niet anders verwachten dan dat men bij het vragen van deze bijstand uiterst spaarzaam te werk zal gaan, indien deze al verwachtbaar is. Indien men dan verder bedenkt dat de Nederlandse corpsen, ook in tijd van nood, zijn afgewezen, dan kan men niet anders dan vaststellen dat het republikeinse antwoord in het probleem van de binnenlandse veiligheid geen enkel nieuw gezichtspunt opent en dat het directoraat, dat men aanvaardt en dus ook de interimregering, slechts kunnen handelen naar goedvinden van de republikeinse regering en zelf over geen enkele macht beschikken. Daarom is dit antwoord in wezen veel ellendiger dan het bij eerste lezing lijkt te zijn. Dit laatste blijkt ook wel uit de mededelingen in het Indonesische nieuws van P.C.J. van gisteravond. De omroeper begon met te vertellen dat de vier documenten over de telex waren binnen gekomen. De belangstelling was aanvankelijk maar vrij gering, omdat men nog onder de indruk was van het bericht, dat de Nederlandse eisen waren afgewezen. Hij ging toen echter deze stukken toch maar eens voorlezen en zei zoiets, dat hij daarbij knipperde. Hij begon met telkens te stellen, wat Nederland had verlangd, het antwoord van de republiek er met nadruk bijzeggend, wanneer een eis was ingewilligd. De luisteraar kon niet anders dan de indruk krijgen dat deze man vond, dat practisch alles was ingewilligd. Hij zei, dat het Kabinet had vergaderd, doch dat geen besluit was bekend gemaakt en hij zich daarom van elk commentaar wilde onthouden, maar zijn betoog was intussen één stuk commentaar. Het was ér een | ||||
[pagina 769]
| ||||
aanduiding van hoe moeilijk deze zaak naar buiten ligt. Het antwoord op de militaire voorstellen vind ik eigenlijk nog erger. De hoofdzaak ligt voor mij in de eis van wederkerigheid. De republiek kan het blijkbaar niet verdragen de schijn op zich te laden, dat de bestandsschendingen voor het overgrote gedeelte van haar kant komen. Op die avond van ons gesprek heb ik ook tegen Soesanto gezegd, dat ik het toch eigenlijk een belediging vond, dat zij, nadat er van Februari af een regeling voor de 2 KM-zone bestaat, waaraan zij zich heel slecht hebben gehouden, thans de treurige moed hebben om weer met dezelfde formule voor den dag te komen. Verder merkte Idenburg op, dat zij nu over duizend bestandsschendingen een rapport hebben gekregen, maar dat wij nog voor de eerste keer een verklarend antwoord op al deze meldingen moeten ontvangen, terwijl wij op hun klachten, ook al klonken die nog zo onwaarschijnlijk, steeds hebben geantwoord. Terecht merkte Tanzil de volgende dag tegen Sanders op, dat ik mij buitengewoon teleurgesteld had betoond. Ik geloof achteraf, dat inderdaad de teleurstelling na het gesprek van Dinsdagmiddag een zekere kleur heeft gegeven aan de gedachtenwisseling over het antwoord. Waren onze verwachtingen minder hoog gespannen geweest, dan hadden wij misschien wat rustiger kunnen reageren en dan was de daad van Djocja ook minder grof geweest dan nu het geval was. Van Mook had vóór de bespreking van Woensdagavond al een telegram ZG 312Ga naar voetnoot1. gemaakt en weggestuurd, zonder dat ik het gezien had, met de opmerking, dat, wanneer wij bezwaren hadden of aanvullingen wensten, dit alsnog kon gebeuren. Toen ik terugkwam van de bespreking met de republikeinse delegatie, zat Piet in mijn kamer met de ZG 312. De teneur van dit telegram was volkomen duidelijk: oorlog en geen andere mogelijkheid meer. In dat telegram stond één uitspraak, waarover nog wel wat nader te zeggen was: ‘Aangezien echter wel vaststaat, dat dit antwoord onbevredigend is, staan wij nu voor beslissing om de vroeger omschreven actie te beginnen. C.G., militaire bevelhebbers en adviseurs eenstemmig van oordeel, dat geen andere weg meer mogelijk. Daarbij verschil van inzicht nopens effect, waaromtrent enerzijds verwachtingen vrij optimistisch door toenemende scheuring in republikeins kamp en in steeds meerdere mate tot ons gerichte verzoeken om actie en bescherming, terwijl anderzijds vrees voor vergaande vernielingen en | ||||
[pagina 770]
| ||||
min of meer chaotische situatie uiteraard eveneens bestaat. Echter is geen alternatief denkbaar, dat niet tot ten minste even schadelijke resultaten leidt.’ Ik had in de bespreking met adviseurs en militaire bevelhebbers nog éénmaal getuigenis afgelegd van mijn grote twijfel inzake het nuttig effect van een militaire actie en er aan toegevoegd, dat ik er nog altijd in blijf zien het begin van het einde der Nederlandse activiteit in Zuid-Oost-Azië. Op deze vrij krasse bewering slaat natuurlijk het vrij zwakke zinnetje van Van Mook over het verschil in waardering. Terecht vond Sanders dat ik dit, zoals het nu gesteld was, onmogelijk kon laten passeren, eenvoudig omdat het in strijd was met hetgeen ik in de vergadering had gezegd. Aan de andere kant, nadat de ministerraad mijn overwegingen in CG 190Ga naar voetnoot1. zelfs geen enkele reactie waardig had gekeurd, was voor mij het zenden van een afzonderlijk telegram niet veel anders dan een poging tot rechtvaardiging van mijn persoonlijke houding, een daad, die onder andere omstandigheden misschien van betekenis was, maar die in het aangezicht van de ernst der beslissingen, waarom het ging, mij enigszins tegen de borst stuitte. Toch heeft ook mij de hoop, dat het nog enige invloed zou kunnen hebben, er ten slotte toe gebracht om, nadat Piet was vertrokken, toch een telegram te redigeren en als CG 192Ga naar voetnoot2. uit te zenden in onderstaande redactie: 'Van Schermerhorn persoonlijk aan Jonkman persoonlijk. Ter aanvulling van ZG 312 en met aanleiding als door mij gesteld in eerste alinea CG 190 wil ik opmerken
| ||||
[pagina 771]
| ||||
Ik acht daarom de consequentie van begin van iedere beperkte militaire actie voortzetting tot repvernietiging en dientengevolge begrip quote politionele unquote actie te minimaliserend. Hiermee eindigde de activiteit op Donderdag. Bij nalezing van dit telegram kwam ik tot de conclusie, dat er slechts één positieve klank in staat, nl. dat ik, indien de mogendheden hulp aanbieden, deze verkies boven oorlog. Toch vind ik het achteraf niet zo gek, dat ik opnieuw van mijn ongeloof in militaire actie heb getuigd. Ook al moet ik er dan aan toevoegen de treurige bekentenis, dat Nederland en Indonesië samen blijkbaar niet in staat zijn dit vraagstuk langs vredelievende weg op te lossen. Vrijdagmorgen had ik een gesprek met Frans Goedhart over de hele situatie. Vanmorgen opnieuw. Ook hij moest toegeven, dat de voorstellen, die Van Mook heeft gedaan en vooral hetgeen hij er bij heeft gezegd, nl. dat hij de bedoeling had de Nederlandse bijzondere politiecorpsen in de eerste tijd niet naar republikeins gebied te sturen, wanneer het niet nodig zou blijken te zijnGa naar voetnoot1., wel heel sterk aan de gevoeligheden en aan de feitelijke toestanden in de republiek tegemoetkwamen. Hij kon dan ook niet anders dan toegeven dat de republiek het wel buitengewoon stom speelt. Toch blijft deze man op het standpunt staan, dat vechten in ieder geval heilloos is en dus beslist niet mag. Hij kwam met de gedachte om een delegatie onder mijn leiding naar Djocja te sturen. Hij vertrouwde, dat het ons gelukken zou om daar de zaak plat te krijgen. Ik heb hem vanmorgen gezegd, dat ik in de ministerraad bij mijn laatste bezoek heb voorgesteld om, alvorens er tot vijandelijkheden wordt overgegaan, zulk een delegatie te zenden en niet op prestige-vragen te lettenGa naar voetnoot2.. Ik heb daar toen direct een afwijzend gebaar van Drees op in ontvangst | ||||
[pagina 772]
| ||||
moeten nemen en later heeft Jonkman mij medegedeeld, dat de ministerraad hiertegen bezwaren had. Toch heb ik de overtuiging, ook vandaag nog, dat, indien Nederland dit gebaar had willen maken, er nog een kans zou bestaan. Ik vind het eigenlijk jammer, dat ik dit in het telegram CG 192 toch nog maar niet eens, ondanks de herhaling, heb opgenomen. Ik weet echter zeker, dat er buiten Piet Sanders en mij vrijwel niemand bereid zou zijn geweest te gaan. |
|