Het dagboek van Schermerhorn
(1970)–W. Schermerhorn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
IV Toenemende verwijderingGistermiddag om vijf uur was de eerste werkvergaderingGa naar voetnoot1. an de beide delegaties ten huize van Sjahrir. Deze bespreking liet bij iedereen een uiterst prettigen indruk achter. Er is beslist, zoowel bij de Indonesische delegatie als bij ons, de goede wil om de zaak in het juiste spoor te krijgen. Wij hebben afgesproken, dat de behandeling van de verschillende onderwerpen schriftelijk zal worden voorbereid en de vergadering van gisteren diende dan ook in hoofdzaak om een aantal agendapunten vast te stellen. Natuurlijk kwam daaronder al direct Modjokerto voor, dat vandaag op een lager niveau eerst aan een voorloopige bespreking wordt onderworpen, onder leiding van Koets en Soerachman. Van Mook plaatste dit op een breeder grondvlak door te verlangen, dat vandaag al een proclamatie zal uitgaan, waarin beide regeeringen verklaren dat geen discriminatie zal plaatsvinden, in welken vorm dan ook, op grond van het feit dat iemand zich onder de bescherming van de eene dan wel van de andere partij heeft geplaatst. Inbreuken hierop zullen als misdrijf dienen te worden gestraft. Het was ook aan de Indonesische delegatie duidelijk, dat alleen op dezen grondslag en met practische toepassing er van onze militaire bezettingen, waar dan ook, kunnen worden teruggetrokken. Ook de gedachte om de demarcatielijnen te demilitariseeren door het terugtrekken van de militairen naar hun ver achter deze lijnen gelegen garnizoenen, vond algemeene instemming. De verzekering van rust en orde in deze gebieden zou dan aan de politie dienen te worden overgedragen. In ons geval zou dit natuurlijk de militaire politie moeten zijn. Ik heb persoonlijk den indruk, dat wij ook straks bij het beveiligen van sommige gebieden in het binnenland niet met gewone militairen, doch met militaire politie op vrij groote schaal zullen moeten gaan werken. Pas daarna kan er van eigenlijke militaire samenwerking sprake zijn. Wij zullen er dan natuurlijk voor moeten zorgen, dat deze militaire | |
[pagina 397]
| |
politie onzerzijds uit blanken bestaat en niet uit Ambonneezen, want dan ontstaat er zeker herrie. Het eenige wolkje van verduistering trad op, toen Van Mook voorstelde om zeer binnenkort ook menschen te benoemen, die in den buitenlandschen dienst kunnen worden opgenomen en opgeleid. Het zal ook in de toekomst wel blijken, dat hier een van de meest teere punten is gelegen. De gedachte van het openen van de spoorlijn Batavia-Bandoeng ondervond absoluut geen weerstand en ik heb den indruk, dat dit vrij snel kan worden geregeld. Daartegenover staat dan, dat het vervoer van Bantam naar de overige deelen van Java via het door ons bezette gebied eveneens kan worden vrij gegeven. Neen, dit eerste begin was inderdaad beter en vlotter dan men een paar weken geleden had mogen verwachten. Lukt het om langs deze lijn naar beide kanten practische resultaten te bereiken, dan zal men eens zien hoe snel de oppositie in elkaar zakt. De beweging van de Amsterdamsche Beurs is in dit opzicht uiterst typeerend. Zouden de lieden, die op het oogenblik hun bezit weer in waarde zien stijgen, nog zoo vlot zijn met het uitschelden van Van Mook en de commissie-generaal voor landverraders?
Spoor heeft een zeer goede legerorder uitgegeven, terwijl die van Pinke maar weer een betrekkelijk zuur verhaal is. Spoor is in dit opzicht de man met aan den eenen kant een zeker politiek inzicht voor het noodzakelijke en aan den anderen kant iemand, die met zijn gevoel deze zaak toch niet kan meemaken. Sanders vertelde mij daar zoojuist een merkwaardig voorbeeld van. In de troonzaal van het paleis Rijswijk had men op 25 maart op de daarvoor aangewezen plaats boven den troon het groote portret van de Koningin opgehangen, dat normaal in het paleis Koningsplein in de groote zaal hangt. Bij de receptie van Dinsdag wilde Van Mook dat groote potret weer in de groote zaal hebben. Een man of zes van het personeel hebben toen wat erg veel haast gemaakt met het terugbrengen van dat portret. Zoo gauw de delegaties verdwenen waren en het publiek nog nauwelijks weg was, haalden zij dat portret van de wand. Spoor stond te praten met Pinke en een paar hooge officieren, terwijl Sanders met een eenigszins verheugd gezicht komt aan-loopen. Spoor maakt tegen Sanders de opmerking: ‘Dit weghalen van het portret van de Koningin is zeker een symbolische daad!’ ‘Ja’, zegt Sanders, ‘maar Zij zal aan den anderen kant des te scho- | |
[pagina 398]
| |
oner herrijzen’. Dit antwoord was zeker ad rem en letterlijk en figuurlijk van toepassing. Spoor hikte een beetje en zei: ‘Ja, ja, wel een goed antwoord’. Trouwens ditzelfde weghalen van dat portret had bijna tot groote misère aanleiding gegeven, ware het niet dat Swinton van Associated Press net nog op het laatste moment door Verboeket bij zijn jasje werd gegrepen, toen hij de zaal uitvloog. Verboeket had het in de gaten en vroeg wat hij ging doen, waarop hij prompt antwoordde, dat hij een telegram wilde versturen met de mededeeling, dat na afloop van de plechtigheid het portret van de Koningin was verwijderd. Stel je voor, dat deze onzin in Holland zou zijn aangekomen! Het had de heele zaak bij tallooze eenvoudige lieden radicaal bedorven en men had den uitleg, dat er helaas in de twee paleizen slechts één portret van de Koningin aanwezig is, waarschijnlijk wel niet geloofd. Het zou te wenschen zijn, indien de regeering in deze gekheid aanleiding zou kunnen vinden een tweede groot portret van de Koningin ter beschikking te stellen. | |
Zaterdag 29 Maart 1947, 7 uurNadat Donderdagmorgen Koets en Maassen eerst een gesprek hadden gehad met Soerachman en een aantal Indonesische autoriteiten over de oplossing van het geval Modjokerto en daarbij geen al te groote verschillen van inzicht aan den dag waren getreden, hebben wij daarover gisterochtend een gesprek gehad met Spoor en Buurman van Vreeden. Dat was weer echt Spoor. In het begin een beetje cynisch geprikkeld, maar dat zakte al heel gauw. Nadat Koets een uiteenzetting had gegeven van zijn ervaringen in dat gebied en ook een verslag van de bespreking met Soerachman, kwam Spoor met de opmerking dat, voor er verder wat kon gebeuren, Soedirman eerst de intrekking van het bevel cease fire voor Oost-Java weer ongedaan moest maken. Natuurlijk had geen mensch daar bezwaar tegen en beschouwde men dat als de gewoonste zaak van de wereld. Wij hebben het probleem zóó gesteld, dat wij wilden trachten van Modjokerto een model geval te maken, aan de hand waarvan ook in het algemeen de wijze van samenwerking tusschen de republiek en Nederland zou kunnen worden opgebouwd. Een van de dingen was daarbij natuurlijk de demilitarisatie van het heele gebied. Ik heb vrij uitvoerig uiteengezet, dat het leger zoo snel mogelijk zijn eigenlijke taak, nl. de landsverdediging, voor zijn rekening zal moeten nemen, terwijl rust en orde een kwestie zou dienen te zijn voor een | |
[pagina 399]
| |
politiecorps, b.v. een gendarmerie. Gelukkig was Spoor het met deze zaak volkomen eens en deed hij zelfs de gedachte aan de hand of het dan niet mogelijk zou zijn, b.v. in Modjokerto, een soort politieschool te openen. Verder achtte iedereen het natuurlijk noodzakelijk om slechts geleidelijk tot deze maatregelen over te gaan. Gistermiddag om vijf uur hadden wij de aansluitende vergaderingGa naar voetnoot1. met Sjahrir en Soerachman over hetzelfde onderwerp. Ook daar werd een gemeenschappelijke regeling gelukkig zeer goed mogelijk geoordeeld en er werd opdracht gegeven aan een kleine commissie om 's avonds deze regeling in punten uit te werken, opdat die Zaterdag zou kunnen worden gepubliceerd. Er zouden dan drie bekendmakingen komen, één over het algemeene beginsel, dat niemand schade zou mogen ondervinden, omdat hij zich onder de bescherming van een der beide partijen had gesteld; de tweede over de regeling van Modjokerto, waarvan de bedoeling is, dat die in de republiek de gemoederen tot kalmte zal brengen; de derde over het in beginsel openstellen van het verkeer Batavia-Bandoeng en de vierde een gezamenlijk beroep op Australië om de boycot op te heffen. Dat lijkt mij voor deze week een heel aardig programma, dat de menschen aan weerskanten het gevoel geeft, dat de onderteekening op korten termijn naar twee kanten practische resultaten zal opleveren. Gelukkig werd de discussie niet verduisterd door de mededeeling, die wij in het legerbericht van gistermiddag aantroffen, nl. dat het leger de bronnen van de waterleiding van Soerabaja, die een enorm stuk verder liggen, eveneens heeft bezet. Koets had hier uitdrukkelijk bezwaren tegen gemaakt, maar de heeren hebben zich daar blijkbaar weer niets van aangetrokken. Het is vervelend, omdat bij de besprekingen ook was gebleken dat men aan republikeinsche zijde volkomen bereid was om de watervoorziening van Soerabaja en Semarang in orde te maken. Het zal toch noodzakelijk zijn, dat Van Mook er wat op vindt om de militaire heeren in de hand te houden. Dat wij wederzijds in een ander stadium zijn gekomen, bleek ook gisteren nog weer uit een paar kleinigheden. Pandit Nehru heeft een bijzondere uitnoodiging gezonden aan Sjahrir om het congres in New DelhiGa naar voetnoot2. althans nog één dag mee te maken. Sjahrir | |
[pagina 400]
| |
had gevraagd of dat voor die laatste paar dagen nog mogelijk was op zoo korten termijn en had nu gisteren bericht gekregen, dat men om hem te halen een vliegtuig uit New Delhi had gestuurd, dat gisteren in Singapore zou aankomen. Het was van plan naar Djocja door te vliegen, maar Sjahrir vertelde dit verhaal nu aan Van Mook en vroeg of er mogelijkheden waren, dat dit vliegtuig in Batavia landde in plaats van in Djocja, hetgeen hem de reis daarheen zou besparen. Op grond van de internationale afspraken had Van Mook hiertegen bezwaar moeten maken, doch hem tegelijkertijd aangeboden er voor te zorgen, dat hij in Singapore kwam en daar kon overstappen. Vanmorgen is er nog overleg over. Waarschijnlijk zal nu ook in de toekomst het luchttransport van de Indonesiërs wel over ons loopen, al was het alleen maar om de besparing aan deviezen. Een tweede kleinigheid was een concert van het Röntgenkwartet, gisteravond in het paleis bij Van Mook, waarvoor ook Sjahrir een uitnoodiging had ekregen en waar hij met zijn secretaresse Poppy Saleh aanwezig was, evenals verschillende andere Indonesische autoriteiten. Sjahrir zat naast den sultan van Pontianak en was daarmee tijdens de pauze kennelijk in een vriendschappelijk gesprek gewikkeld. Ik stelde hem verder Von Balluseck voor, die gisteren hier is aangekomen. Ook de ongedwongen omgang op een dergelijken avond, als normaal verschijnsel, is op zichzelf een verblijdend teeken en kan bijdragen tot de wederzijdsche goede verhouding. Dat zulk een uitnoodiging zoo vlot wordt aangenomen, dat verder de besprekingen na de onderteekening van het accoord in een zoo prettige sfeer verloopen, is het meest afdoende bewijs tegenover al de lieden, die beweren, dat er nu wel geteekend is, maar dat er volstrekt geen wilsovereenstemming bestaat. Zeker, tot op zekere hoogte is dat natuurlijk juist: het hangt er nl. van af van welken wil men uitgaat. Maar in dit opzicht bestaat er ook tusschen Schouten en mij geen wilsovereenstemming, evenmin als tusschen Alimin en Sjahrir, of nog beter gezegd tusschen Soekiman van de Masjoemi en Sjahrir. Tusschen de pemoeda's aan weerskanten is inderdaad geen wilsovereenstemming, maar tusschen hen, die verantwoordelijk zijn voor den opbouw van de samenwerking op dit oogenblik, ligt de zaak volstrekt anders. Overigens hadden wij gisteren een pracht van een avontuur. Vlak voor de vergadering van 5 uur kwam Sanders met een oolijk gezicht mijn kamer binnen, met de opmerking dat hij een mooie | |
[pagina 401]
| |
verrassing had. Hij had nl. Von Balluseck en Weisglas van het vliegveld afgehaald en had daar met Von Balluseck natuurlijk over allerlei dingen gepraat, waarbij deze had opgemerkt dat hij gisteravond in Singapore een gesprek had gehad met Posthuma en Verzijl. Zij waren op weg naar Nederland voor den ministerraad van Maandagmiddag. Tableau! Verder hadden zij tegenover Von Balluseck in ruime mate gif gespoten over de andere drie heeren van de commissie-generaal. Zij waren het wel eens met Linggadjati, maar zij achtten de drie thans aanwezige heeren ongeschikt voor de uitvoering, omdat deze geen ‘neen’ konden zeggen. Ook was een groote grief, dat zij overal buiten waren gelaten. Dit is een mooi slot van een tragedie, die in Nederland deining heeft veroorzaakt en nu nog wel verder zal veroorzaken, buiten alle verhouding tot de beteekenis er van. De beide heeren zijn Vrijdagmiddag vertrokken, gelijk een dief in den nacht, zonder aan de Nederlandsch-Indische regeering of aan de commissie-generaal ook maar iets mee te deelen. Hoe zij dit gearrangeerd hebben, is ons niet duidelijk. Hoe zij aan prioriteit op het vliegtuig zijn gekomen buiten de Indische regeering om, is evenmin duidelijk. Het zou wel eens kunnen zijn dat de heer Van Os van Delden zich als een leerling van den aarts-reactionair Hans Martin heeft ontpopt en hier de behulpzame hand heeft geboden. Ik acht dat echter alles bijzaak. De hoofdzaak is de wijze, waarop zij gemeend hebben te moeten verdwijnen. De dames zijn voorloopig nog hier, naar het schijnt omdat zij niet in hetzelfde vliegtuig een plaats konden krijgen. Ook de secretaresse van Posthuma, juffrouw Koestal, beweerde gistermiddag niet te weten dat haar baas weg is. Of het waar is, durf ik niet te zeggen, maar deze juffrouw vliegt er bij ons ook wel uit. Natuurlijk zijn de heeren vertrokken met medeneming van allerlei documenten. Fraai is, dat b.v. Verzijl mij het exemplaar van de nota ‘Analyse en perspectieven van het Indonesische vraagstuk, medio Februari 1947’Ga naar voetnoot1. nooit heeft teruggegeven.Ga naar voetnoota. Wat de grieven betreft, die zij tegen Von Balluseck hebben geuit, wel dat zal wel losloopen. Posthuma heeft eenige ervaring met mij opgedaan in de richting van het neen zeggen. Juist tegen dat neen van mij had hij nogal groote bezwaren. Natuurlijk omdat het gold het bijwonen van de vergaderingen met de Indonesische delegatie | |
[pagina 402]
| |
door Verzijl en hem na hun terugtrekking. Het is een mooie grap: hij bedoelt natuurlijk, dat ik niet bereid ben om neen te zeggen op het oogenblik, dat hij dat wil, en geen ja wil zeggen, eveneens als het den heer Posthuma aangenaam is. Ik zou er verder de conclusie aan willen vastknoopen, dat hij mij van slapte in dezen tijd bepaald geen verwijt kan maken. Dat vind ik nogal een troost. Want ook zijn tweede grief, nl. dat zij overal buiten zijn gehouden, is volstrekte waanzin. Trouwens dat zal de minister ook direct wel vaststellen, wanneer hij ziet dat de heeren tot hun terugtrekking op iedere vergadering elke gelegenheid hebben gehad om te zeggen wat zij wilden. Hij bedoelt natuurlijk het officieuze contact tusschen 12 en 15 Maart van Sanders eenerzijds en Boediardjo en Sjahrir anderzijdsGa naar voetnoot1.. Stel je echter voor, dat ik de heeren, terwijl zij zich te voren tegen een andere dan de militaire oplossing of de onbereikbare op de basis van de motie-Romme hadden uitgesproken, om vergunning had gevraagd middelen te beramen om een uitweg te vinden, die afweek van de hunne. Neen, ik was niet bereid in dit geval de hoogste belangen van Nederland en van Indonesië, zooals die naar mijn heiligste overtuiging liggen - en niet alleen die van mij, maar ook die van Van Mook en Van Poll - afhankelijk te stellen van het inzicht van dit stel politieke dilettanten. Inderdaad, op dat oogenblik, maar dan ook op geen ander, heb ik de heeren er buiten gehouden. Ik heb ook op de vergadering van de commissie-generaal, waarop zij mij daarover aanvielen, gezegd dat ik dit volledig voor mijn verantwoordelijkheid namGa naar voetnoot2.. 's Avonds om 8 uur kwam het gesprek door met Jonkman, dat ik 's morgens al had aangevraagd. Ik had de bedoeling om hem te telefoneeren, ten einde hem te vragen De Boer te antwoorden en ook aan de situatie met de twee andere heeren een einde te maken. Ik kon hem toen echter vertellen, dat zij al op weg waren naar Nederland. Jonkman vertelde, dat hij inmiddels aan De Boer een telegram had gestuurd met de mededeeling, dat er geen bezwaar tegen was, dat hij a.s. Dinsdag naar Nederland zou reizen en verder dat er vandaag, dus Zaterdag, een bijzondere ministerraad zou zijn om over de positie van deze heeren te spreken. Ik vroeg hem toen daarbij, als pikante bijzonderheid mede te deelen, dat ik via Sanders-Von Balluseck had vernomen, dat de heeren in Singapore | |
[pagina 403]
| |
waren gesignaleerd op weg naar Nederland en dat zij als een dief in den nacht waren verdwenen. (Ik ben intusschen ook benieuwd, hoe de verrekening van de passagekosten heeft plaats gevonden, want noch de Ned.-Indische regeering, noch de commissie-generaal heeft deze betaald). In ieder geval is het prettig, dat zij voor den ministerraad van Maandag zeer bepaald te laat komen en dat de affaire vandaag zal worden beslist. Het is echter wel beroerd, dat deze twee gasten in Nederland de kans krijgen om allerlei eenzijdige verhalen te vertellen, zonder dat er ook maar de minste gelegenheid bestaat om deze van de zijde van de commissie-generaal of van Van Mook te doen tegenspreken. Ik ben echter wel van plan om vandaag nog een telegram op te stellen en officieel o.a. te vragen de heeren een verklaring te laten teekenen, dat zij geen documenten, die be-hooren tot het archief van de commissie-generaal in afschrift onder hun berusting hebbenGa naar voetnoot1.. Na de vergadering met Sjahrir hadden Van Poll, Van Mook en ik even een kort onderhoud met Weisglas, die ons zijn indrukken uit Nederland in vogelvlucht vertelde. De stemming tegenover ons drieën schijnt belangrijk beter te zijn dan zulks in December het geval was. Jammer is, dat mijn vriend Van Heuven Goedhart mij weer een loer heeft gedraaid door den inhoud van een telefoongesprek als interview in Het ParoolGa naar voetnoot2. onder grooten opmaak af te drukken. Ik vind dit bepaald onfatsoenlijk. In de eerste plaats, omdat hij mij met geen woord heeft gezegd, dat de bedoeling van dit gesprek bestond uit het afnemen van een interview, en in de tweede plaats, omdat ik argeloos moest zijn ten gevolge van het feit, dat ik hem wel vaker telefonisch een zekeren background heb gegeven. Dat hij dan verder mijn angst dat de zaak naar de ver-floddering zou gaan, ten gevolge van het lang uitblijven van een beslissing, zóó uitdrukt, dat ik zou hebben gezegd dat de zaak afglijdt, omdat de Nederlandsche regeering niet kon beslissen, is wel buitengewoon akelig, omdat dit op dat moment bepaald in strijd was met mijn opvatting, waar ik wist dat Jonkman absoluut den goeden kant uitgingGa naar voetnoot3.. Ik heb dit door de telefoon ook tegen Jonkman gezegd en getracht dit zoo goed mogelijk recht te zetten. Ik had van een door Aneta doorgegeven opmerking van Schouten in het debat in de | |
[pagina 404]
| |
Tweede KamerGa naar voetnoot1. over een interview van mij in Het Parool ook al niets begrepen. Helaas werd het mij nu uit de opmerking van Weisglas duidelijk. Van je vrienden moet je liet toch maar hebben! Ik ben mij bewust dat ik in deze periode, wat dit betreft, mij de grootste beperking heb opgelegd en nu, waarachtig, wordt je er bij gelapt, zonder dat je het zelf in de gaten hebt. Ik zal Van Heuven Goedhart in ieder geval een telegram sturen, dat ik mij door dit geval gegrepen voel. Verder vertelde Weisglas, dat hij met zes verschillende ministers in totaal 14 uur had gesproken, dat zijn indruk was dat er een groote honger bestond naar juiste kennis van de situatie en dat het daarom raadzaam was, dat Van Poll en ik, of een van beiden, zoo spoedig mogelijk naar Nederland zouden gaan. Verder heerschte er in het algemeen groote verontwaardiging over het gedrag van de heeren, die het schip hebben verlaten, in het bijzonder Posthuma. De eenige, die in dit geval een meer gereserveerde houding aannam, was Lieftinck. Ik begrijp dat best: Posthuma is ten slotte zijn man geweest en het is altijd beroerd, als je keuze aanleiding geeft tot zulk een débacle. Lieftinck kan het ook niet aardig hebben gevonden, nadat hij in dat telefoongesprek op Maandag 17 Maart, aan Posthuma had gevraagd om zijn beslissing nog veertien dagen aan te houdenGa naar voetnoot2., dat prompt daarop de mededeeling van zijn terugtrekking door Aneta werd doorgeseind. Vooral deze aan het geval gegeven publiciteit vergeven verschillende heeren niet gemakkelijk. Nu is ook nog wel een aardige bijzonderheid, dat zij het blijkbaar op het oogenblik bestaan om een gezicht te trekken alsof zij hieraan geen bekendheid hebben gegeven, maar dat dit door de tegenpartij zou zijn gebeurd. Dit is wat je noemt: een kras bakje. De motiveering is mij door Wansink gevraagd, maar ik heb hem prompt naar de heeren zelf verwezen. Wij hadden trouwens ook in de vergadering gezegd, dat zij deze zaak zelf voor hun eigen verantwoordelijkheid zouden publiceeren. Het spel van de heeren lijkt mij intusschen volkomen duidelijk! Terwijl zij in de telegrammen hun terugtrekking hebben gemotiveerd, op grond van de beslissing van de regeering om Linggadjati op basis van den brief van 15 Maart te laten onderteekenenGa naar voetnoot3., gaan zij nu een gezicht trekken alsof zij heelemaal niet tegen Linggadjati | |
[pagina 405]
| |
zijn, maar gaan zij het spelen over den volstrekt persoonlijken band. Dit was uit het gesprek, dat zij met Von Balluseck gevoerd hebben, volkomen duidelijk. Ik kan dat niet anders dan onoprecht vinden. | |
Zaterdagmiddag, 4 uurGisteravond las ik in een brief van BarendGa naar voetnoot1., die Weisglas had meegebracht, dat men in Nederland toch blijkbaar nog geregeld aan het tooveren is over de opvolging van Van Mook. Nu begrijp ik dat wel. Ik zou de keuze van De NietGa naar voetnoot2. heelemaal zoo gek niet vinden, maar laat men er toch in vredesnaam geen haast mee maken! Alles is op het oogenblik nog uiterst labiel. De smeerlapperij, die het leger heeft uitgehaald door een half uur vóór de onderteekening van Linggadjati, op denzelfden dag dus, de op een 15 K.M. buiten hun uiterste posten bij Modjokerto gelegen plaatsen Patjet en Trawas te bezetten, met als gevolg een ontzettende opschudding aan republi-keinschen kant, omdat dit eenvoudig een schending van onze belofte was om niet verder te gaan, toont hoe moeilijk alles nog ligt. Van Mook is een man, die bij de Indonesiërs een onbeperkt vertrou-wen heeft en laat men hem toch even lang laten zitten als de werkzaamheden van de commissie-generaal zullen duren. Ik begrijp uit verschillende berichten, dat men toch de bedoeling heeft die na de ronde-tafelconferentie te beëindigenGa naar voetnoot3.. Of dat verstandig is, weet ik niet. Ik geloof het niet, maar ik vind het moeilijk om er voor in de bres te springen, omdat ik het een vrij vervelende aangelegenheid vind om te pleiten voor een college, waarin ik zelf de hoofdrol vervul. Toch zou, geloof ik, ook hier een coïncidentie uiterst ongunstig werken. In het gesprek, dat Van Poll en ik over deze Patjet-affaire vanmorgen om 12 uur met Sjahrir hadden, bleek overduidelijk hoe smal de vertrouwensbasis eigenlijk is en het kwam er min of meer zonder omwegen uit, dat het er om gaan zal of wij de kracht | |
[pagina 406]
| |
zullen opbrengen om de anti-elementen, die aan Nederlandsche zijde zeer talrijk zijn, den kop in te drukken. Wij zijn er daarom als commissie-generaal ook uitermate op gesteld, dat de regeering Van Mook zal steunen in de zeer rigoureuze maatregelen, die hij wenscht te nemen tegen den officier, die de verantwoordelijkheid voor dezen stap draagt. Zonder eenigen twijfel zal dit ons prestige in de oogen van de Indonesiërs uitermate versterken. Lukt dat, dan is het mogelijk dat wij samen met Sjahrir een team vormen, dat in het eerste jaar de zaak practisch geleidelijk in gang zet en dat uitstekende resultaten kan behalen. Trouwens, indien in Den Haag de gedachte leeft dat wij actief blijven tot en met de ronde-tafelconferentie, dan zal dat zeker wel herfst worden, want, zooals de zaken nu staan, zie ik er niet de minste mogelijkheid toe om vóór Augustus zooiets tot stand te brengen. Het is vrijwel zeker, dat Sjahrir zulk een uitnoodi-ging binnen korten termijn beslist weigert en ik moet eerh'jk zeggen, dat ik hem gelijk geef. De toestand is veel te labiel dan dat het verantwoord zou zijn, dat de eenige man, die werkelijk gezag in dit land heeft, er tusschen uit zou kunnen gaan. Ook van Nederlandsch gezichtspunt uit is hier de grootst mogelijke voorzichtigheid in de komende maanden absoluut geboden. Ik stel mij daarom voor, dat de werkzaamheid van de commissie-generaal in dit land zelf tot ongeveer Augustus zal duren. Daarna zouden wij in Nederland aan deze conferentie kunnen deelnemen. Een van de zeer belangrijke taken ligt ook in het bij elkander brengen van Oost-Indonesië en de republiek. Ook dat zal nogal eenig overleg en geduld vergen en het wil ons voorkomen, dat ook hierin voor de commissie-generaal een taak is weggelegd. In hoeverre de gedachte hanteerbaar is, dat men een gouverneur-generaal heeft en, in plaats van de commissie-generaal, een soort Raad van Indië, hangt heel erg af van zijn samenstelling en de bevoegdheden, die men aan dezen Raad toekent. Is dit uitsluitend een advies-college van de Indische regeering, dan zit men daarbij met de moeilijkheid, dat zulk een college weinig mogelijkheid heeft om zelfstandig mede op te treden tegenover de regeeringen der afzonderlijke negara's, dus ook van de republiek, op de wijze, zooals de commissie-generaal dit thans kan doen. Ik kan mij niet geheel aan den indruk onttrekken, dat, wanneer De Boer niet zou hebben bedankt en dit conflict niet zou zijn ontstaan, men voorloopig niet over de opheffing van de commissie-generaal zou hebben gepeinsd. Men heeft zich echter in de misère | |
[pagina 407]
| |
gewerkt door de benoeming van een paar menschen, die hier de zaak in de nesten hebben gejaagd en de commissie in twee stukken hebben gebroken en nu ziet men de eenvoudigste oplossing in het opdoeken van de heele zaak. Een moedige oplossing acht ik dit niet. Zonder twijfel zullen Posthuma en Verzijl zich in de handen wrijven, wanneer dit gebeurt en zij zullen er zonder eenigen twijfel hun best wel voor doen om dit te bereiken. Eerlijk gezegd zou ik dat een ergernis wekkende belooning vinden voor de negatieve diensten, die zij het vaderland hebben bewezen. Intusschen zijn wij er vandaag ook achter gekomen, hoe het vertrek van deze heeren in elkaar zit. Vanavond gaat er een telegramGa naar voetnoot1. naar Den Haag, dat zulks meldt. De Ondernemersbond heeft nl. Posthuma naar Den Haag gestuurd om met De Kat en Weyer te overleggen. Deze adspirant-commissaris-generaal gaat dus op het oogenblik terug als mandataris van de ondernemers. Merkwaardig is, dat een van de heeren van de ondernemerswereld zich hier verpraat heeft, waardoor dit is uitgekomen. Wij hadden alleen het vermoeden, omdat het bekend is dat de heer Zeeman, de vertegenwoordiger van de Handelmaatschappij alhier, de plaatsen bij de K.L.M. heeft besproken. Onze partijgenooten weten nu nog eens extra, waar zij met Posthuma aan toe zijn. Een tweede frissigheid, die zooeven is ontdekt, bestaat daarin dat het uitermate waarschijnlijk is, dat men de beide bij Soerabaja gelegen plaatsen Patjet en Trawas niet heeft bezet zonder machtiging van het algemeen hoofdkwartier in Batavia. Thans heeft Van Mook een brief geschreven aan Spoor met de vraag om mededeeling, wie deze machtiging heeft gegeven, Deze man zal dan voor ontslag worden voorgedragen, wie het ook is. Ik ben er niet heelemaal zeker van dat Spoor vanmorgen eerlijk spel speelde, toen hij het voor deed komen van deze zaak niets af te weten. Ik vond hem abnormaal nerveus. Het kan ook zijn, dat hij woest-nijdig op ons was. | |
[pagina 408]
| |
bovenaan blz. 257Ga naar voetnoot1.. In de eerste plaats schijnt het niet de Onder-nemersbond als zoodanig te zijn, die Posthuma naar Den Haag heeft gestuurd. Het is echter wel zeker, dat zoowel Van Nieuwkuyk als Zeverijn weten hoe de vork in de steel zit. Zij vertellen het rechte er echter niet van. Indien ik aanneem, dat het meer speciaal de bankiers zijn, die hier achter zitten, dan is dat ook maar een vermoeden. Het tweede feit is, dat de actie Patjet-Trawas toch wel door generaal De Bruyne is ondernomen, maar als een politioneele actie is bedoeld van tijdelijken aard en niet om te bezetten. Het communiqué van den legervoorlichtingsdienst draagt in dit opzicht een groot deel van de schuld aan de verwarring, welke over deze zaak is ontstaan. Van Mook heeft Jonkman hierover geïnformeerd. Ik ben in ieder geval blij, dat deze affaire met een sisser afloopt.
Van Dinsdag 1 tot Vrijdag 4 April, bezochten wij, d.w.z. mijn vrouw, Roosenburg en ik, Billiton op uitnoodiging van Ir. Biegman, den vertegenwoordiger van de Billiton Maatschappij alhier. Dit verblijf heeft weer nieuwe gezichtspunten geopend. Een eiland, waar de Nederlanders met groote voortvarendheid een volkomen gedesorganiseerd bedrijf, waarvan de Jappen de bedoeling hadden het compleet af te breken, van October 1945 af tot nu toe op bewonderenswaardige wijze weer aan den gang hebben gekregen. Alle machines waren practisch uit elkaar gehaald en de onderdeden lagen op en over elkaar. Ook nu nog komen er stukken uit alle deelen van den archipel naar Billiton en legt men de stukken weer aan elkaar als bij een legpuzzle. Ook politiek is het eigenlijk wel een merkwaardig geval. Had men vroeger, evenals nu nog op Banka, groote moeilijkheden met de Chineezen, dit is op Billiton door de mechanisatie in belangrijke mate verminderd. Het blijkt nl. dat de Indonesiërs in een gemechaniseerd bedrijf uitstekend bruikbaar zijn, omdat het daar in mindere mate op de taaie lichaamskracht en het uithoudingsvermogen van den Chineeschen koelie aankomt. Het handbedrijf is voor den Indonesiër minder geschikt. Op Billiton heeft men echter op het oogenblik spuitbaggers aan het werk, die geheel onder Indonesische leiding staan, met Indonesisch personeel. Daarover was men uitstekend tevreden en ook daar wees men op het feit, dat deze | |
[pagina 409]
| |
menschen er trotsch op zijn nu eens niet bij Chineezen en blanken achter te worden gesteld. Men heeft op Billiton de Chineesche en de Indonesische valsorganisaties gescheiden. De eerste is lastig en dreigt telkens met staking, de Indonesische heeft veel meer het besef dat het bedrijf een nationale zaak is en dat, indien zij door staking en abnormale eischen de zaak in den grond werken, zij achter blijven. Intusschen trachten de Chineezen ergens elders in de wereld eenzelfde politiek voort te zetten. Ten aanzien van de republiek is de situatie echter ook wel typeerend. Er zit op het eiland één Javaansche dokter, die zijn heele familie in de republiek heeft en die ook duidelijk contacten met de republiek onderhoudt. Deze dokter Yoedono is in twijfel over zijn positie. Hem is een baan bij de Billiton Maatschappij aangeboden, maar dan mag hij geen effectieve politiek bedrijven, hoogstens zich laten kiezen in den Billitonraad. Hij ziet echter ook kans om zich tot voorzitter van dezen Billitonraad te laten be-ncemen. Dat schijnt toch vrij eenvoudig te gaan. Hij behoeft slechts een kern van leidende figuren op het eiland met zich mee te krijgen en dan is het practisch zeker, dat hij als intellectueele figuur met de leiding wordt belast. Hij merkte ook op, dat voor hem de mogelijkheid aanwezig is om door de republiek straks tot resident van Billiton, of, zooals hij het noemde, tot radja van het eiland te worden benoemd. Dit is een merkwaardig verschijnsel, dat zich zonder twijfel op verschillende plaatsen in den Archipel zal voordoen. De bevolking is voor een groot deel lijdzaam. De tusschenlaag is op zelfstandigheid gesteld en voelt voor overheersching door Java niet veel. Er zijn er, die zeggen liever een kolonie van Holland dan van Java te willen zijn. Toch zie ik aankomen, dat één Javaansche dokter in staat is om met een gematigde politiek de zaak naar zijn hand te zetten. Of dit op den duur ook lukt, indien hij een invasie van Javaansche leiders het hoofd moet bieden, is zeer de vraag. Ik vermoed echter, dat hij verstandig genoeg is om dat niet te doen. Een gesprek met den resident van BankaGa naar voetnoot1., die ook op het eiland was, waar hij tegelijkertijd een vergadering met den Billitonraad had belegd, bevestigde mij in mijn opvatting dat wij van Nederlandschen kant met de grootste voorzichtigheid te werk moeten gaan. Positieve druk onzerzijds in de richting van afscheiding van de republiek, | |
[pagina 410]
| |
werkt alleen maar verkeerd. Op het oogenblik kunnen wij niet verder gaan dan aandringen op uitstel van iedere beslissing tot het oogenblik, waarop de toestand zich wat beter afteekent en men beoordeelen kan, wat men eigenlijk kiest. Woensdag gingen wij naar Manggar en logeerden bij den administrateur aldaar, Ir. Van den Berg, in een prachtig huis, gelegen op een kaap, zoodanig, dat men 170o zee rondom heeft, een punt nog uitgezocht vroeger door Ir. Van den Broek. Woensdagavond in de sociëteit kennismaking met aanwezige Europeanen en Indonesiërs uit de staf van de maatschappij. Dat draaide uit op gesprekken met verschillende menschen, hetgeen een betrekkelijk matig rendement opleverde. Daarom heb ik het Donderdagavond in Tandjoengpandan in de sociëteit, waar nog meer menschen bij elkaar waren, anders gedaan en geen poging gewaagd om ieder persoonlijk te spreken, doch liet ik schriftelijke vragen stellen en heb daarover een drie kwartier gesproken. Later zei men mij ook nog: ‘Och, men vindt dit toch allemaal wel redelijk en kan er betrekkelijk weinig tegenin brengen, maar boven de redelijkheid uit gaan dan de gevoelens van de menschen, die maken, dat men deze ontwikkeling toch slecht kan meemaken en aanvaarden’. De vragen vielen uiteen in zuiver politieke, economische en die, welke betrekking hadden op de positie van den Nederlander en den Nederlandschen onderdaan in dit land. Over het algemeen kreeg ik den indruk, dat er toch betrekkelijk weinig zuiver inzicht bestaat omtrent de consequenties van de bepalingen van Linggad-jati. B.v. het feit, dat men van verschillende kanten vroeg hoe men straks met de keuze in zake het staatsburgerschap aan moest, bewees duidelijk dat er geen idee van de gelijke rechten van het Nederlanderschap en het Indonesisch burgerschap bij de menschen bestond. Verder heb ik bij dit bezoek nog weer eens duidelijk het verschil gezien tusschen een staatsbedrijf en dat van een bedrijf als de Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij Billiton, waarvan de overheid ⅗ van de aandeelen heeft, doch dat volkomen als een particuliere maatschappij wordt gedreven. Ik kan niet anders zeggen dan dat deze laatste vorm toch vrijwel in ieder opzicht de voorkeur verdient. Ook wat de positie van het personeel aangaat, steekt dit bedrijf, dat gedreven wordt op een gebied, ongeveer twee of drie maal zoo arm als Banka, uiterst gunstig bij bedrijven op dit eiland af. Neen, de klassieke socialisatieleuze heeft voor mij heel weinig | |
[pagina 411]
| |
bekoring meer en wie een les wil hebben, vergelijke Banka en Billiton. Gelukkig vertelde Van Mook, dat juist het besluit is gevallen, dat het beheer van de Bankatinwinning ook aan de G.M.B. zal worden opgedragen. Jammer echter weer, dat dit besluit is gevallen vóór de onderteekening van Linggadjati: het was al anderhalfjaar in de maak. Het geldt echter slechts voor vijfjaar, hetgeen m.i. eenigszins in strijd is met de eischen, die het mijnbouwbedrijf stelt inzake de continuïteit van het beheer: men moet bij de enorme investeeringen, die hiermee gemoeid zijn, ook voor de toekomst weten waar men aan toe is.
Bij mijn terugkeer was er niet veel bijzonders. Een discussie via de kranten met de republiek over de buitenlandsche vertegenwoordiging, waarbij de republiek wat hard van stapel loopt. Gelukkig heeft Sjahrir in New Delhi een interview weggegeven, dat vanmorgen in Aneta stond en dat heel wat verstandiger taal te zien gaf dan de gemiddelde republikeinsche uitlating. Ik vermoed, dat wij deze week ook dit punt wel op de agenda zullen stellen. De agenda vergt een vrij nauwgezette voorbereiding. Een punt van overweging ligt ook in het contact tusschen de lagere organen van de Nederlandsch-Indische en republikeinsche regeeringen. Het blijkt, dat men op Economische Zaken bepaalde gedachten heeft geformuleerd en aan de Indonesiërs voorgelegd, zonder dat over de beginselen daarvan van te voren tusschen de Nederlandsch-Indische regeering en de commissie-generaal overeenstemming is bereikt. Ik heb daar met Van Mook over gesproken en wij zullen er dezer dagen met een aantal departementshoofden een bespreking over hebben om te trachten deze zaak in goede banen te leiden. Aan-vankelijk klaagden de departementshoofden, dat de commissie-generaal onderhandelde buiten hen om, maar wij zullen er nu voor moeten zorgen dat niet het omgekeerde plaats vindt, want dan worden wij voor voldongen feiten geplaatst bij de onderhandelingen, althans voor een complex van gedachten, die wij moeilijk weer terug kunnen draaien. Eén van de eerste punten zal wel zijn de regeling van het deviezenregiem, waarbij hét groote strijdpunt ligt in de vraag of de afzonderlijke staten, dus ook de republiek, de beschikking krijgen over eigen deviezeninkomsten, of dat het deviezenregiem in dit land als één geheel zal moeten worden bestuurd. Het lijkt mij van zelfsprekend, dat wij van Nederlandsche zijde moeten trachten dit laatste te bereiken, ook al ben ik mij er | |
[pagina 412]
| |
van bewust dat een bepaald gedeelte van den deviezenvoorraad zal moeten worden afgestaan, ten einde de Indonesiërs er zelf mee te leeren omgaan. Het belangrijkste zou ik nog bijna vergeten, nl. dat er Dinsdag een telegram naar Den Haag is geseindGa naar voetnoot1., inhoudende het verzoek aan Beel en Jonkman om 10 April naar hier te komen en om op 20 April Lieftinck en Huysmans naar hier te laten vertrekken. Wij meenen dat er op zeer korten termijn een aantal fundamenteele beslissingen moet worden genomen, welke niet kunnen worden uitgesteld en die het beste kunnen worden verkregen, indien de ministers dit land bezoeken en hier met ons en met de Indische regeering tegelijk overleg kunnen plegen. Ik geloof, dat dit laatste juist is: de taak voor Van Poll en mij om dit geheele complex in Nederland te behandelen en tot een oplossing te brengen, wordt anders wel wat erg zwaar en reikt waarschijnlijk ook belangrijk hooger dan met onze kennis van de feiten, zooals ze hier liggen, in overeenstemming is. Deze laatste overwegingen gelden niet voor een probleem, dat ook aan de orde moet komen, nl. de positie en de taak van de commissie-generaal in de naaste toekomst. Doch ook dit gesprek kan met de genoemde ministers uitstekend hier plaats vinden. Intusschen hebben wij tot op vandaag geen antwoord op deze uitnoodiging gekregen. Mocht het er morgen nog niet zijn, dan zal ik Jonkman maar eens telefoneeren. Verder vanmorgen met Van Poll een lang gesprek gehad met Mgr. Visser, geëvacueerd apostolisch vicaris te Poerwokerto. Hij beschikte over talrijke informaties uit het binnenland, via de daar nog aanwezige Nederlandsche en vooral Javaansche geestelijkheid. De totale indruk wijkt toch niet zoo ver af van hetgeen de grondslag is voor onze drijfveren, nl. dat men op ons zit te wachten, dat wij bij den gemiddelden man in geenen deele gehaat zijn en dat de toestanden er op allerlei gebieden zeer veel te wenschen overlaten. Merkwaardig was ook dat de indruk bestond, dat b.v. in het bijzonder de politie-autoriteiten onze terugkomst met smart afwachten. Zij geven soms het gevoel uit te gaan van de veronderstelling, dat zij daarmee van allerlei onaangename soesah af zijn, die zij op het oogenblik hebben. De gezeten bevolking zal ons niet de minste moeilijkheid opleveren, maar het probleem, waarvoor ook Monseigneur geen oplossing wist, ligt in de ongeregelde troepen, die nog | |
[pagina 413]
| |
altijd, ook in een plaats als Poerwokerto, in dezelfde legerings-plaatsen zitten als een driekwart jaar geleden. Zij zijn, zoolang er niets gebeurt, ook ongevaarlijk, maar het gevaar zou voor Europeanen kunnen ontstaan, indien er een gemengd Nederlandsch-Indonesische politioneele actie in grootere gebieden wordt ontketend. Hij meende, dat zulk een actie eigenlijk het beste over heel Java tegelijk zou kunnen plaats vinden. Dat leidde bij mij even tot het misverstand, dat hij tóch een soort oorlog bedoelde, maar dat was al gauw van de baan, want ook hij bedoelde dit uitsluitend politioneel, niet tegen het volk, maar mét het volk, in het bijzonder met het Indonesisch binnenlandsch bestuur tezamen. Ook Monseigneur meende dat het schema, zooals wij dat voor Modjokerto hebben ontwikkeld, aan redelijke eischen, ook van ons gezichtspunt uit, voldoet en dat de verbindingsambtenaren, die wij in het land willen plaatsen, wel degelijk ook in de toekomst mede een element van bescherming der bevolking moeten vormen, zoowel voor Westerlingen als Oosterlingen. | |
Woensdag 9 April 1947, 12 uurDe laatste paar dagen is er in hoofdzaak aandacht gewijd aan den internen gang van zaken tusschen commissie-generaal en Indische regeering, met het doel om er zeker van te zijn dat een zoo goed mogelijk beleid tegenover de republiek kan worden gevoerd. Ik vond het noodig om hiermee te beginnen, aangezien ik den indruk had dat allerlei instanties van het algemeen bestuur bezig waren op lager vlak contact op te nemen met de Indonesische autoriteiten, zonder dat er van tevoren een goede afspraak was gemaakt omtrent de in een bepaalde materie te volgen politiekGa naar voetnoot1.. Wij hebben daar gisteren eerst een informeele bespreking over gevoerd. Van Poll was helaas niet aanwezig, omdat hij de commissie-generaal een paar dagen in Soerabaja vertegenwoordigt. Mijn uitgangspunt in dit betoog was: het vereenigd secretariaat van de beide delegaties, dat binnenkort in het volksraadgebouw zal worden gevestigd, het centrale punt te doen zijn, waar alle zaken van overleg tusschen ons en de republiek bij elkaar behooren te worden gebracht. Dit behoort de plaats te zijn, waar ook iedere Nederlander, | |
[pagina 414]
| |
die ten aanzien van de republiek wat wil, weet aan het juiste adres te zijn. Niet, dat de bedoeling is daar alle zaken ook inderdaad af te handelen, zonder inmenging van het algemeen bestuur, maar wel, dat van daar uit, door bemiddeling van de Algemeene Secretarie, zooals later in het gesprek bleek nuttig te zijn, zal worden gedistribueerd over de in aanmerking komende departementen. Met Iden-burg, Verboeket en Sanders hebben Van Mook en ik over deze materie uitvoerig gesproken en over het beginsel zijn wij het geheel eens geworden. Wij zullen ook probeeren over allerlei onderwerpen te voren tot een standpunt te komen, alvorens getracht zal worden met de Indonesiërs tot bepaalde afspraken te geraken. In het ver-eenigd secretariaat zal van onzen kant een man worden geplaatst, die de Indische administratie door en door kent en die dagelijks rapportjes maakt over alle zaken, die er loopen of niet loopen, deze distribueert over de verschillende departementen, waarbij op ieder departement een bepaalde contactman zal worden aangewezen, die hij aan zijn jas kan trekken, indien bepaalde zaken daar blijven hangen. Een dergelijke, betrekkelijk strakke, organisatie zal hier noodzakelijk zijn, willen wij de groote moeilijkheden, waarvoor wij worden geplaatst, eenigermate de baas blijven, Deze moeilijkheden worden in de komende periode zonder twijfel nog vergroot door het feit, dat op het zakelijke vlak, vooral van het financieel-economische, het overleg met Nederland zonder twijfel te langzaam zal gaan. Over het deviezenregiem zal met spoed een beslissing moeten worden genomen, omdat daar eenvoudig alles aan vast zit. De republikeinen hebben bovendien de natuurlijke neiging om de meest vreemde zaken aan elkaar te koppelen en hebben een vrij scherp gevoel er voor, waar onze moeilijkheden schuilen. Wij kwamen gistermiddag nog eens tot de conclusie, dat het absoluut noodzakelijk zal zijn dat een paar ministers hier komen, die dan ook inderdaad bereid moeten zijn om de beperkte hoeveelheid beslissingen te nemen, welke inzake enkele fundamenteele vragen worden vereischt. Ik maakte gisteren al de opmerking dat de animo bij de ministers waarschijnlijk zal worden verminderd door het bewustzijn van de zeer groote verantwoordelijkheid, die zij daarbij onontkoombaar op zich zullen moeten laden. Merkwaardig was, dat dit gisteravond in een telefoongesprek van Van Hoogstraten met Bannier door dezen ook werd bevestigd. Van Mook had een ontwerp gemaakt voor een telegram, waarin in zeer dringende | |
[pagina 415]
| |
termen gevraagd werd om een antwoord op ons telegram CG 121Ga naar voetnoot1., waarbij de ministers waren uitgenoodigd om hier te komen. Hij wees daarin op de kosten van het leger à raison van 1 milliard per jaar, waarvan 600 millioen deviezen, welke dit land onvermijdelijk financieel ten gronde zullen richten, tenzij door spoedige hervatting van het internationaal verkeer en productieven arbeid en gelijktijdige sterke vermindering van de oorlogslasten, een vermindering van het tekort en een herstel van ons crediet kan worden bereikt. Hij wees er ook op dat het buitenland politiek zijn geduld zal verliezen, tenzij op de onderteekening van de overeenkomst spoedig practische maatregelen volgen. Dat ook de samenleving hier om resultaten vraagt en men al in deze paar weken zijn geduld dreigt te verliezen, is eveneens een omstandigheid, die tot spoed maant. Wanneer hij dan verder zegt, dat wij onder deze omstandigheden onmogelijk den weg kunnen blijven volgen van geleidelijke voorbereiding en uitvoerig schriftelijk of telegrafisch contact met Den Haag en dat in dit land zelf een goed uitgerust en van voldoende bevoegdheden voorzien centrum noodzakelijk is, waar beslissingen kunnen worden genomen, dan heeft hij ook daarin naar mijn overtuiging gelijk. Wanneer hij echter verder gaat met zinnetjes als: ‘Ieder uitstel en iedere aarzeling beteekent op dit oogenblik, dat de geheele zaak in gevaar wordt gebracht en het op 25 Maart eindelijk bereikte resultaat door gebrek aan besluitvaardigheid wederom zal worden gefrustreerd’, dan begrijp ik dat na afloop van de vergadering Sanders en Samkalden beiden ernstige bezwaren maakten tegen dezen stijl, die in Den Haag weer tot wanbegrip en misverstand aanleiding zou geven. Het is inderdaad juist, dat men bij het verkondigen van de waarheid ook met de psychologie van de andere partij rekening moet houden en, hoewel ik tijdens de bespreking zelf ook in een stemming verkeerde, die mij slechts tot ondergeschikte wijzigingen bracht in den tekst van dit telegram, was ik achteraf Samkalden wel dankbaar, die suggereerde om Jonkman te telefoneeren en mondeling nog eens de zaak van het bezoek op te warmen. Aldus geschiedde. In dit gesprek met Jonkman heb ik er nog eens den nadruk op gelegd, dat de moeilijkheden vooral op het terrein van het financieel-economische liggen en dat daar op zeer korten termijn beslissingen zullen moeten worden genomen. Hij liet toen los, dat die zaak inderdaad in de war is geloopen door den | |
[pagina 416]
| |
gang van zaken met Posthuma en door het feit, dat De Kat en Weyer minder opschoten dan hij had gehoopt. Dat laatste vond ik een nogal aardige uitlating, die volkomen in strijd is met het telegram CG 47Ga naar voetnoot1., waarin de ambassadeur uit Washington bericht dat de voorloopige indruk van de besprekingen van De Kat en Weyer in Amerika niet onbevredigend is. Ik heb toen aan Jonkman gezegd, dat wij geen enkel profijt van beteekenis konden verwachten van het zenden van een deskundig lid van de commissie-generaal in de plaats van Posthuma of van nog zulk een knappen adviseur. Het gaat om de verantwoordelijkheid voor zeer snel te nemen beslissingen en die kan alleen worden gedragen door de ministers en door niemand anders. Daarom zijn wij alleen gediend met hún komst. Aan-vankelijk had Jonkman een betoog, dat hij het niet erg goed begreep, omdat wij toch vooruit zouden kunnen. Hij begon toen over het reglement voor de arbitrage en al dergelijke dingen. Dat gaf mij toch weer een kijk op het feit, dat men het nijpende van de situatie hier in Nederland niet juist aanvoelt. Ik heb hem getracht duidelijk te maken, dat dat soort van problemen vanzelf wel tot een oplossing komt, wanneer wij kans zien het normale leven op gang te krijgen. Hij beloofde mij deze zaak in den ministerraad van gistermiddag nog eens te zullen voorbrengen. Het was mij wel duidelijk, dat op een komst van Beel en hem betrekkelijk weinig kans bestaat en ik heb het daarom maar gehouden op Lieftinck en Huysmans. Gisteravond hoorde ik door de radio, dat Huysmans vandaag naar Genève vertrekt en ik hoop dat dit geen slecht voorteeken is in zake de reisplannen naar hier. Laat men goed begrijpen, dat het in Genève om verhaaltjes gaat en hier om beslissingen, die voor het lot van Nederland en voor zijn economische positie voor de naaste toekomst bindende kracht hebben. Laat men beseffen, dat dat niet overdreven is! Laat men ook begrijpen, dat men door weg te blijven ons in een positie manoeuvreert, waarbij wij eenvoudig tot handelen worden gedwongen. Zooals ik het op 12 Maart niet kon aanzien met open oogen het land naar de pomp te zien gaan en door de formeele stelregels ben heen gebroken, zoo kunnen wij ook in de toekomst in een soortgelijke situatie komen te verkeeren. Het groote verschil is echter, dat ik op 13 Maart wist te handelen in de richting, die ook in overeenstemming was met het beleid van het Kabinet. Ten aanzien van de thans hangende problemen is dit veel bedenkelijker, omdat | |
[pagina 417]
| |
het gewenschte beleid ons op het oogenblik onbekend is. De documenten, die wij daaromtrent op financieel-economisch gebied ontvingen, geven slechts vage aanduidingen en de totaal-indruk is, dat zij eigenlijk niet veel meer bedoelen dan er voor Nederland een maximum uit te sleepen. Vanmorgen een bespreking met Korthals, Van Hoogstraten, Van Mook en Sanders, waarin ik in het bijzonder met Van Hoogstraten een discussie heb gevoerd over de techniek van de onderhandelingen, zulks naar aanleiding van het feit dat hij vanmorgen om elf uur een bespreking zou voeren met Gani. Mijn critiek daarbij was, dat van zijn kant aan de Indonesiërs reeds zekere schriftelijk geformuleerde gedachten waren verstrekt. Weliswaar waren dat persoonlijke ideeën over de organisatie van den deviezenraad, met de mededeeling er bij dat het de vraag was of de commissie-generaal dit zou accepteeren, maar toch kan men aan zulke gedachten een zekere bindende werking, althans in den geest, niet ontzeggen. Aan den anderen kant had Van Hoogstraten gelijk, toen hij zei dat, indien wij in de practijk niet beginnen met aan de heeren het een en ander informeel voor te houden, het uiterst onwaarschijnlijk is dat zij van hun kant met concrete voorstellen komen. Ik heb hem de gang van zaken, zooals wij die gisteren hebben afgesproken, uiteengezet en daarover is overeenstemming verkregen. Van Hoogstraten deed nog het verstandige idee aan de hand om één keer in de week telkens bepaalde groepen uit de departementsdirecteuren of wel het geheele college met de commissie-generaal te doen samenkomen, ten einde een overzicht te krijgen over hetgeen er eigenlijk gaande is. Men kan dan ook van gedachten wisselen over de punten, die men uit de dagrapporten ter kennis heeft gekregen. Dat er nog talrijke moeilijkheden liggen, behoeft geen betoog. In dit gesprek van vanmorgen kwam weer een klein detail naar voren inzake de besprekingen over de heropening van de spoorlijn Batavia-Bandoeng. Soerachman had daar aan een door Warners aangewezen tegenspeler, kolonel Droog, voorgesteld om aan de republikeinsche spoorwegen op te dragen voor het loopen van dezen trein te zorgen. Kolonel Droog was het daarmee niet eens en meende dat in Nederlandsch gebied de Nederlandsche S.S. daarvoor zou moeten zorgen. Ook uit een oogpunt van onderhandelingstechniek ziet men hoe verkeerd het is, wanneer op het oogenblik niet van bovenaf bepaalde richtlijnen in het algemeen worden verstrekt. Kolonel Droog schijnt niet in de gaten te hebben dat het Neder- | |
[pagina 418]
| |
landsche aandeel in de samenwerking zich niet kan beperken tot de eigen sector. Soerachman zal moeten bedenken dat de republiek niet in staat is om de organisatie van de staatsspoorwegen met het handjevol menschen, dat zij hebben, volledig weer in bedrijf te stellen. Van Mook maakte terecht de opmerking, dat wij op de eerstvolgende vergadering nu eens principieel aan de orde zullen moeten stellen wat de Indonesiërs in dit opzicht eigenlijk onder samenwerking verstaan. Terecht hebben wij gesteld, dat dat een van de fundamenteele beginselen van de overeenkomst van Linggadjati is. Het gaat nu in de toekomst om de practische toepassing van dat beginsel. Er zijn allerlei verschijnselen aan republikeinschen kant, die wijzen op een vreemde interpretatie van dat begrip. Aan onzen kant ziet men soortgelijke dingen. Wij zullen van boven af moeten probeeren deze zaak principieel en scherp te stellen en aan weerskanten door te drukken, anders komen wij nergens. Van onzen kant zullen wij, zoowel tegen de lagere organen als naar de zijde van de Indonesiërs, volkomen hard en onverzettelijk moeten zijn. Hun natuurlijke neiging, ten gevolge van de revolutionaire afkomst van de republiek, gaat nu eenmaal een andere richting uit. Zij zijn trotsch op het eigen leven en willen zooveel mogelijk zelf doen, ook daar, waar het tot schade van het land is. Daar zal de strijd in belangrijke mate om gaan. Vanmorgen een paar brieven aan Sanders gelezen, afkomstig van MansholtGa naar voetnoot1. en van Max KohnstammGa naar voetnoot2.. Beide gaven een teekening van de situatie in Nederland. Beide hadden de strekking om ons aan te sporen tot die onverzettelijkheid, waar ik het zooeven over had. In den brief van Max Kohnstamm kwam weer het oude probleem naar voren hoe lang ik hier moet blijven. Door hem, en ik weet ook door een vrij grooten kring van jongeren uit diezelfde omgeving, wordt op mij geregeld druk uitgeoefend om spoedig terug te komen en mij aan den strijd in Nederland te wijden. Zooals iemand het uitdrukte: ‘Wat geeft het of je op het oogenblik hier in Indonesië de progressieve krachten mee aanvoert en in Nederland de gematigde reactie al sterker naar voren treedt?’. Ik zie dat gevaar inderdaad wel dreigen. Romme probeert tot bijna eiken prijs zijn K.V.P. bij elkaar te houden. Al is het mogelijke royement van Welter op den rechtervleugel ook nog zoo interessant: in wezen heeft dat weinig be- | |
[pagina 419]
| |
teekenis. Had het dit wel, dan zou de K.V.P. zich nog wel twee maal bedenken. Ik kan mij bepaald niet aan den indruk onttrekken, dat Romme uit besef van politieke noodzakelijkheid al hetgeen in vooruitstrevende richting gaat aanvaardt, maar pas con amore meedoet aan al hetgeen die vooruitstrevendheid een beetje afbreekt. Ik ben ook wel het meest onder den indruk gekomen van één simpele mededeeling uit dezen brief van Max Kohnstamm, nl. dat Steen-berghe er de dollars van C. & A.Ga naar voetnoot1. toch blijkbaar aan heeft gegeven en terugkeert naar Den Haag. Wat beteekent dat alles? Deze man is in het huidige bestel volstrekt conservatief. Laten wij toch niet voor een tweeden keer, zooals is geschied, op basis van technische bekwaamheid en deskundigheid, ons iemand in de schoenen laten schuiven, die beslist tegen de politiek van de Partij van de Arbeid is. Zijn bekwaamheid is voor ons hoogstens een gevaar, maar nooit een kracht ten goede. Mijn politieke vrienden vragen van mij met nadruk om hard te zijn. Laten zij het nu eindelijk ook eens worden. Ik denk in dit verband nog altijd aan het zijige briefje van Van der Goes van Naters, dat hij mij over Verzijl stuurdeGa naar voetnoot2.. Dat is niet de politieke mentaliteit, die op het oogenblik in de Partij van de Arbeid leiding moet geven. Het is dezer dagen uit een brief van Romme aan Van PollGa naar voetnoot3. duidelijk geworden, dat Jonkman, d.w.z. het Kabinet, Romme niet heeft gekend in de machtiging van 17 MaartGa naar voetnoot4.. Ik had het tegendeel afgeleid uit een antwoord van Jonkman in een telefoongesprek, toen ik hem vroeg of hij vooraanstaande parlementariërs over deze zaak had geraadpleegd, waarop hij bevestigend antwoordde. Romme zegt nu, dat hij er niet in is gekend. Desondanks heeft hij nu toch weer een betoog gevonden om dit besluit van het Kabinet, dat vierkant tegen zijn motie ingaat en waaraan hij tijdens zijn verblijf alhier vasthieldGa naar voetnoot5., toch te rechtvaardigen. Dit bewijst voor mij maar één ding: in de allereerste plaats dat Romme om Katholiek-politieke reden bijna tot iederen prijs aan deze coalitie wil vasthouden. Het is, geloof ik, een uitspraak van de oude Mevrouw Wibaut, dat de Roomschen in de negentiende eeuw eerst de liberalen en daarna de protestantsch-christelijken hebben gebruikt om vooruit te komen | |
[pagina 420]
| |
en dat nu de socialisten aan de beurt zijn om zich voor dit doel te laten gebruiken. Van Roomschen kant gezien zit daar een groote waarheid in, die wij ons telkens scherp voor oogen moeten stellen. In de algemeene cultureele en politieke situatie van West-Europa zijn wij op deze samenwerking aangewezen, zooals ik in Mei 1946 in mijn te Leuven gehouden redeGa naar voetnoot1. heb aangetoond, maar in den strijd van het dagelijksche politieke leven moeten wij ons van de uitspraak van Mevrouw Wibaut bewust blijven en er het gebruik van maken, dat de socialistische beweging op het oogenblik vergt. Wij trekken, indien wij den moed hebben dat te doen, beslist aan het langste eind, vooral wanneer wij er voor zorgen, dat de breuk op een oogenblik komt op het scheidingspunt conservatief-vooruit-strevend. Romme zal al zijn best doen om dat te voorkomen. Zij zullen telkens voor den draad komen met menschen, die zoo wat aanvaardbaar zijn voor ons en ik vrees, dat een deel van onze ministers uit loyaliteit en uit waardeering voor de behoorlijke samenwerking, die schijnt te zijn ontstaan, daar in zal trappen. Doen zij dat, dan zal de Partij van de Arbeid bij al te veelvuldige herhaling van dit verschijnsel voor de keuze staan óf de ministers te bestrijden en te desavoueeren of het pleit in de groote lijn te verliezen. Tot deze overpeinzingen kwam ik naar aanleiding van het bericht, dat Steenberghe weer boven de horizon van Nederland verschijnt. Voor de Partij van de Arbeid staat daarmee ergens het sein op onveilig. | |
Donderdag 10 April, 18 uurGisteren is Van Poll uit Soerabaja teruggekomen en heeft vanmorgen verslag uitgebracht. Slechts een paar punten wil ik vermelden, nl. dat hij Dinsdagavond een discussie heeft gehad met een 25-tal vooraanstaande lieden uit Soerabaja, waarvan hij zeide dat hij het er ongeveer even warm had gehad als in de K.V.P.-fractie op den dag na zijn aankomstGa naar voetnoot2.. Hij vond de stemming zeer bepaald slecht met uitermate weinig begrip voor den toestand. De meest hopelooze van het gezelschap was een marine-officier Van Waning, bij wien alle logica volkomen zoek was. Toch was er aan het eind een enkele, die toegaf, dat de uiteenzetting toch wel verhelderend | |
[pagina 421]
| |
had gewerkt. Ik neem aan, dat dat een vriendelijk mensch is geweest. De ergste tegenwerping was eigenlijk die, waarin gezegd werd, dat, indien wij thans geen financieele draagkracht hebben om langs den militairen weg de zaak tot oplossing te brengen, zulks over vijf à zes maanden nog evenzeer het geval zal zijn, zoodat wij dan op genade of ongenade aan de republiek zijn overgeleverd. Dat lijkt heel logisch, maar heelemaal logisch is het toch weer niet, omdat wij tot dien weg slechts dan moeten besluiten, indien de republiek sabotage pleegt op Linggadjati en wij dan in het uiterste geval de arbitrage nog te onzen gunste kunnen inroepen. Een tweede opvallend verschijnsel was, dat de militaire intelligence uitermate ongunstige rapporten gaf over den republikeinschen resident Dr. Soekandar, terwijl onze civiele autoriteiten, de heer Hunger en de assistent-resident Schols, dezen zelfden man uitermate prezen en dan ook ronduit zeiden, dat zij het met de militaire opvattingen volstrekt niet eens waren. Natuurlijk kan ook hier een rol spelen, dat men tot een oordeel komt, dat in overeenstemming is met iemands wenschen. Ik vrees dat het humeur van het leger er niet beter op zal worden. Ik ontdek dat persoonlijk ook uit de in vinnigheid toenemende correspondentie met Spoor. Vandaag heb ik den mooien brief beantwoord, waarin hij om informatie vraagt over de verspreiding van ‘De Waarheid’ door mijn vrouw. N.B. een vraag van den legercommandant aan mij, ten einde den luitenant-gouverneur-generaal te kunnen inlichten. Ik heb hem alleen teruggeschreven, dat ik den luitenant-gouverneur-generaal regelrecht heb ingelicht. Van Poll had van de bespreking met den heer Indra, den plaatsvervanger van den Indonesischen resident, die naar Djocja was, vergezeld van een groot aantal van zijn bestuursambtenaren, een uiterst prettigen en gunstigen indruk. Hij twijfelde er niet aan of deze zaak zou daar wel in orde komen, in het bijzonder nu er nog weer eens de nadruk op werd gelegd dat dit eigenlijk een soort proef was, waar aller oogen op waren gevestigd. Grappig was, dat ook de plaatselijk militaire commandant, een overste Aberson, over de samenwerking met de republikeinsche autoriteiten beter te spreken was dan met de begrippen en verwachtingen van de Neus in overeenstemming is. Vanmorgen nog even een korte bespreking met Van Hoogstraten, Korthals, Warners en Van Mook over het resultaat van de besprekingen met Gani en zijn trawanten, gedurende zes uren op 9 April. Ook daarbij had men de ervaring opgedaan, dat Van Mook gelijk | |
[pagina 422]
| |
heeft in zijn beschouwing, dat wij niet zullen moeten probeeren óf een Nederlandsen, óf een republikeinsch apparaat op te tuigen, maar dat men door samenwerking zal moeten komen tot nieuwe instrumenten en organen, die gedeeltelijk in de plaats komen van de bestaande en gedeeltelijk de bestaande overkappen. Het punt, waar het echter om draaide, was waar ten slotte de beslissingsbevoegdheid huist. In den centralen deviezenraad zouden wij tegen een verhouding 4-4, waarbij vier van de republiek, 2 van ons en 2 van Oost-Indonesië en Borneo, geen bezwaar hebben, echter op voorwaarde dat tijdens deze overgangsperiode volkomen vast staat, dat het oppergezag berust bij den landvoogd en hij dus de souvereine rechten uitoefent, voor zoover deze niet bij bijzonder besluit aan speciale organen van de afzonderlijke negara's zijn overgedragen. Hoewel het naar mijn overtuiging een verdraaide pijn zal kosten om dat beginsel toegepast te krijgen, geloof ik toch dat wij moeten probeeren het daar op aan te sturen. Verder is besloten, dat de gedachten van Gani en van Van Hoogstraten afzonderlijk zullen worden geformuleerd en aan de delegaties ter beslissing zullen worden voorgelegd. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat daarbij tevens van te voren overleg zal moeten worden gepleegd met de regeering in Den Haag. | |
Zaterdag 12 April 1947, 14 uurDe besprekingen tusschen Gani en Van Hoogstraten over de de-viezenregeling en aanverwante onderwerpen toonen duidelijk, dat het uitgangspunt van beide partijen volstrekt verschillend is en dat men daarom, ondanks het feit, dat men oogenschijnlijk organisatorisch wel tot overeenstemming kan komen, in den grond zulke groote verschillen overhoudt, dat er van overeenstemming toch in wezen geen sprake is. Het verschil is gelegen in het feit, dat Gani uitgaat van Nederland en de republiek als reeds op het oogenblik gelijkwaardige partners en de Nederlandsch-Indische regeering eigenlijk alleen ziet als vertegenwoordigster van Oost-Indonesië en misschien van Borneo. Van erkenning van de werkelijkheid van artikel 15Ga naar voetnoot1. is bij deze heeren geen sprake en zij aanvaarden dus niet het beslissingsrecht van de luitenant-gouverneur-generaal bij staking van de stemmen. Dit beteekent dus, dat zij ondanks Linggadjati | |
[pagina 423]
| |
bezwaren maken tegen de erkenning van de souvereiniteit van Nederland, ook over het gebied van de republiek. Hieruit ziet men weer eens, dat de commissie-generaal de republikeinsche regeering in Linggadjati eigenlijk verder over de streep heeft getrokken dan deze meent psychologisch tegenover haar volk te kunnen verantwoorden. Hier ligt hetzelfde conflict als op het gebied van de buitenlandsche betrekkingen. Nu heeft Sjahrir de laatste dagen bij zijn terugkeer uit India, zoowel in Singapore als hier in Batavia, in dat opzicht vrij geruststellende en goede verklaringen afgelegd. Ik zie aankomen, dat wij daarover ten slotte nog minder spektakel krijgen dan bij den opbouw van de interim-regeering en de organen daarvan. Misschien dat deze moeilijkheden bezworen kunnen worden, indien het blijkt dat zij zelf in deze interimregeering een uiterst belangrijke plaats zullen innemen. Al deze moeilijkheden, waarmee wij den strijd met graagte aanbinden, worden echter vandaag overschaduwd door de inwendige politieke moeilijkheden, zooals die uit Nederland boven den horizon komen. Vanmorgen stond in Aneta het bericht, dat de Maasbode onder den titel ‘Prof. Romme gouverneur-generaal’ o.m. schreef: ‘Naar wij uit politieke kringen vernemen, moet thans wel als vaststaand worden aangenomen dat prof. Romme zeer binnenkort tot gouverneur-generaal benoemd zal worden, ter vervanging van Dr. Van Mook’Ga naar voetnoot1.. Dat kwam, nadat ik gisteravond een telefoongesprek met mijn schuiladres in Nederland had gehad, waarin mij in zeer verontruste bewoordingen te kennen werd gegeven, dat het volstrekt noodzakelijk was binnen den kortst mogelijken termijn naar Nederland te komen, omdat er hier beslissingen dreigden te worden genomen, die aan de heele zaak een andere wending zouden geven en dat men daarmee druk bezig was zonder ons er verder in te kennen. In de eerste plaats kreeg ik uit dit gesprek den indruk, dat de benoeming van Romme inderdaad wel een feit zou worden. In de krant kwam de bevestiging, zij het dan nog niet officieel. Verder zou men het in den ministerraad vrijwel unaniem eens zijn over de wenschelijkheid om de commissie-generaal op te heffen. Ik begreep uit dit gesprek, dat de mededeelingen van Posthuma en misschien ook van Verzijl op deze stemming wel invloed hebben gehad. Indien dat waar zou zijn, zou mij dat wel buitengemeen | |
[pagina 424]
| |
grieven. Ik geloof, dat het eer toe te schrijven is aan gebrek aan inzicht in de huidige situatie in dit land en een toegeven weer voor den tweeden keerGa naar voetnoot1. aan den druk van rechts, die het Kabinet tot dezen stap voert. Nu het is gebleken, dat men door toevoeging van recht-sche elementen een onwerkbare commissie-generaal schept en dus herhaling van dit experiment onmogelijk is, ziet men liever van het heele college af, dat nu eenmaal in de huidige omstandigheden een zekere politieke signatuur heeft. Met de benoeming van Romme en vervanging van een deel van het hier aanwezige personeel, dat daar onherroepelijk uit voortvloeit, zwaait men dan vanzelf naar rechts, waar het Kabinet blijkbaar wezen wil, ondanks het feit dat men den oorlog heeft afgewezen. Dat het Nederlandsche Kabinet blijkbaar toch nog wel zoo iets in het hoofd heeft, werd mij verder bevestigd door een telefoongesprek van Weisglas met den secretaris-generaal van economische zaken in Den Haag, Dr. Kuin. Weisglas drong aan op de uitzending van den heer Van der Beugel, omdat het economisch apparaat beslist versterking noodig heeft en hij het niet bij kan sloffen. Er werd hem toen medegedeeld, dat dat heel moeilijk zou gaan, dat er bovendien zeer groote veranderingen op til waren, waarover Kuin echter niet kon spreken, omdat die nog informeel waren. Verder kreeg Weisglas te hooren, dat men toch al overwogen had om hem nog eerder terug te laten komen dan in Mei, hetgeen ook al niet wijst op een versterking van de positie van de commissie-generaal. Dat men in Nederland op dit oogenblik tot dergelijke beslissingen wil overgaan, zonder dat er ooit in deze twintig maanden van conflict één van de ministers in dit land heeft rondgekeken, hoewel er na het verdwijnen van de Engelschen op 30 November in dezen winter geen enkel beletsel meer voor aanwezig was, stemt mij buitengewoon droevig. Droevig, omdat ik geloof dat men zich een oordeel aanmatigt over toestanden, die men óf in het geheel niet, óf slechts ten deele kent. Waarom heeft de regeering dan op 17 MaartGa naar voetnoot2. het advies gevolgd van hen, die zij thans blijkbaar overboord wil zetten? Toen was hun inzicht blijkbaar beter dan dat van anderen, ook al zijn die anderen misschien in de leidende laag numeriek, zeker in dit land, in de meerderheid. Is het toch weer dezelfde vervloekte politiek, waaraan wij in December en de daaropvolgende maanden | |
[pagina 425]
| |
hebben geleden? De politiek, waarbij men na een radicale beslissing zelf schrikt van zijn radicalisme en dan probeert toch de zaken weer wat bij te staren? Toen heeft men ons menschen op het dak gestuurd en een positie ingenomen, die ons tot de noodzakelijkheid van kunst en vliegwerkGa naar voetnoot1. heeft gevoerd om nog een oplossing in den geest van het Kabinet te produceeren. Dat is toen gebeurd en, verdraaid, nu schijnt zich dezelfde zaak te herhalen. Leert men het dan nooit in Nederland? Gelooven de heeren nu werkelijk, dat zij de mogelijkheid krijgen om zonder oorlog toch ergens anders terecht te komen dan daar, waar de commissie-generaal in haar huidige samenstelling meent op af te kunnen koersen? Het is weer dezelfde vervloekte zigzaglijn, waarover Het Parool vroeger al eens heeft geschrevenGa naar voetnoot2.. Dat schijnt de vloek te zijn, die op de Indische politiek rust. Nederland durft blijkbaar op een gegeven oogenblik de consequenties van een bepaalde daad niet aan. Men maakt zich daarbij wijs dat het een kwestie van personen is, dat de verantwoordelijke menschen eigenlijk voor hun functie niet geschikt zijn. Dat is natuurlijk waanzin. Die redeneering ligt volkomen in de lijn van Posthuma, die in Singapore tegen Von Balluseck zei, dat hij tegen Linggadjati geen bezwaren had, maar alleen tegen het drietal, dat achterbleef als uitvoerders er van, omdat die geen ‘neen’ tegen de republiek konden zeggenGa naar voetnoot3.. Ik zou het echter afschuwelijk vinden, indien het Kabinet denzelfden minderwaardigen gedachtengang zou volgen. In ieder geval ben ik maar blij, dat ik geen enthousiaste bedankjes heb gestuurd op de gelukwenschtelegrammen, die ik van de partij heb gekregen. Het zou een wat mal figuur zijn geweest tegenover een partij, welker vertegenwoordigers in het Kabinet diezelfde commissie-generaal een paar weken later, ondanks het feit, dat zij deze als winning team meenden te mogen begroeten, rustig mee den nek om draaiden. Mijn eerste reactie op dit Anetabericht van vanmorgen was om zoo snel mogelijk op het vliegtuig te stappen en naar Nederland te gaan. Ook Sanders en Samkalden, zeer verontrust bij mij komend, waren eigenlijk van dezelfde meening. Later besprak ik het met Van Mook en toen kende ik den inhoud van het telefoongesprek van Weisglas en Kuin nog niet, zoodat ik nog niet de sterke indicatie had in de richting van opheffing van de commissie-generaal. Bij Van | |
[pagina 426]
| |
Mook ging het in hoofdzaak om het probleem van zijn eigen positie. Hij zei toen, dat het er in hoofdzaak van af zou hangen op welk tijdstip men hem zou vervangen. Tegen vervanging te eeniger tijd had hij geen bezwaar, hoewel hij de benoeming van Romme eenvoudig een calamiteit achtte. Deze heeft tegenover de Indonesiërs alleen maar slechte beurten gemaaktGa naar voetnoot1. en getoond, dat hij van het land niet al te veel begrijpt, zich verder hier behoorlijk vast gepraat en later toch zijn draai genomen. Indien er echter nog eenigen tijd overheen zou gaan, waar volgens hem het bezoek van Lieftinck en het gaan naar Amerika wel op zouden wijzen, dan zou het nog best mogelijk zijn, dat, indien wij in dezen tijd goede resultaten zouden weten te behalen en wij uit de practijk zouden kunnen aantoonen, dat deze samenwerking toch zoo gek niet is, ook dit wel weer over zou waaien, zooals in Nederland al zoo vaak is gebeurd. Wij zouden eerst nog wat nadere informatie moeten hebben over den huidigen stand van zaken, alvorens hier de boel in den steek te laten en naar Nederland te gaan. Hij raadde aan om aan Jonkman eens een brief te schrijven met de mededeeling er in, dat, indien wij hierop geen antwoord zouden krijgen, wij ons genoodzaakt zouden zien naar Nederland te gaan voor overleg. Hij achtte het toch eigenlijk ook vernederend - dat woord gebruikte hij - dat de minister niet de moeite neemt, hetzij den landvoogd, hetzij den voorzitter van de commissie-generaal, door een brief in te lichten over hetgeen men eigenlijk in het hoofd heeft. Wij zitten hier nu al maanden, zonder dat wij behoorlijk op de hoogte worden gehouden welke koers men eigenlijk wenscht te zeilen. Bij nader beraad voel ik voor dezen brief toch eigenlijk niet veel. Ik ben van plan vanavond Lieftinck te telefoneeren en te vragen of hij vroeger kan komen dan 10 Mei en, zoo neen, waarom niet. Sanders is nl. bang, dat men dien datum heeft gekozen, omdat dan de verandering van het decor zich al zou kunnen hebben voltrokken en dat Van Mook dus niet meer als luitenant-gouverneur-generaal naar Amerika zou gaan. Ik kan mij dat niet best voorstellen, want ze zullen wel niet zoo naif zijn om te gelooven dat Van Mook daartoe bereid is. Misschien dat verder Lieftinck dan in dit gesprek nog wat laat vallen. Verder wil ik een gesprek met Vorrink hebben, waarin ik hem niet anders vraag dan hoe de partij mijn positie in deze commissie- | |
[pagina 427]
| |
generaal ziet na het bericht over Romme. Zij zullen moeten begrijpen - en als hij dat niet doet, zal ik hem dat vanavond duidelijk maken - dat dit tusschen Romme en mij beslist tot beleidsconflicten moet voeren. Het feit, dat hij tijdens zijn verblijf alhier de ten slotte toch gekozen oplossing, tegen Van Poll, Van Mook en mij in, absoluut heeft verworpenGa naar voetnoot1., is daar al een vruchtbaar voorbeeld van. Trouwens ook Posthuma heeft zich in het gesprek tegenover ons in dit opzicht op Romme beroepen, hetgeen een uitstekend getuigenis voor Romme oplevert. Indien dat conflict hier zou uitbreken, zou dat terugslaan op het Kabinet, tenzij men mij persoonlijk a priori zou laten vallen. Staat de partij op dat standpunt, dan is het duidelijk dat ik liever direct buiten boord ga staan. Staat de partij niet op dat standpunt, dan schept men door het naast elkaar plaatsen van Romme en mij op deze beide posten een uiterst gevaarlijke politieke situatie, die waarschijnlijk eerder dan welk ander onderwerp ook aan dit Kabinet het leven kan kosten. Laat de partij goed begrijpen, dat wij bij de uitwerking van Linggadjati tegenover de republiek nog in menige uiterst gevaarlijke situatie zullen komen te verkeeren, waarbij de mogelijkheid van een oorlog niet moet worden onderschat. Het huidige college is op het oogenblik bezig een algemeen plan voor de onderhandelingen uit te werken, waarbij ook het militaire en de verzekering van orde en veiligheid een belangrijke rol speelt. Veegt men ons weg, dan duurt het nog tijden, eer men zoo ver is, glijdt de geheele toestand al verder af en komt de partij ook in dat geval opnieuw voor moeilijkheden. Hoofdzaak voor mij is echter de vraag aan den partijvoorzitter hoe hij zich de toestand denkt van Romme en mij naast elkaar. In dat gesprek komen wij waarschijnlijk vanzelf tot de conclusie, dat de consequentie hiervan de opheffing van de commissie-generaal is, die dan weer de nadeelen heeft, waar ik het zoo even over had. Bij deze twee gesprekken wil ik het voorloopig maar laten. Denkt men zich even in, dat met het verdwijnen van de commissie-generaal het voornaamste aanrakingspunt tusschen Nederlanders en Indonesiërs wordt weggevaagd, dan slaat mij werkelijk de schrik om het hart. Dat gaat niet alleen om de leden van de commissie-generaal, maar eigenlijk om het geheele team. Het is immers wel duidelijk, dat met de commissie-generaal ook deze menschen verdwijnen. Dat men zich in Nederland volstrekt niet realiseert, wat | |
[pagina 428]
| |
dat eigenlijk inhoudt, is op zich zelf geen wonder. Maar nogmaals, waarom oordeelen de heeren over verhoudingen zonder de moeite te nemen om deze door persoonlijke aanschouwing te leeren kennen? Ziehier mijn allergrootste ergernis en grief. | |
Zondag 13 April 1947, 16.30 uurGisteravond tijdens een uiteenzetting van den toestand op internationaal gebied, zooals die geschapen is door Linggadjati, aan de consulaire vertegenwoordigers alhier, werd ik weggeroepen voor de aangevraagde telefoongesprekken met Lieftinck en daarna met Vorrink. Beide heeren zaten blijkbaar in een vergadering in Utrecht. Dat trof prachtig en ik hoop, dat de partijkopstukken daar gelegenheid hebben gehad om met elkaar te overleggen over hetgeen ik heb gezegd. Laat ik beginnen met op te merken, dat ik mij na die telefoongesprekken weer wat minder opgelaten voelde dan daarvóór. Het schijnt, dat er nog geen definitief besluit is genomen. Aan Lieftinck vroeg ik in de eerste plaats om eerder te komen. Hij legde mij uit dat dit wegens de wet op de vermogensheffing, die, willen er geen groote moeilijkheden ontstaan, vóór 1 Juni door de Tweede Kamer moet zijn behandeld, onmogelijk is en dat reeds de keuze van den datum van 10 Mei uitgaat van een maximale medewerking van de Tweede Kamer. Een paar opmerkingen waren verder van belang. In de eerste plaats, dat ook hij tot het inzicht was gekomen, dat er in allerlei zaken hier ter plaatse moet worden beslist. Daarom was de regeering ook ingegaan op de mededeeling van Bannier, namens ons, dat wij de overkomst van Hirschfeld en Albarda zouden toejuichen. De komst van eerstgenoemde stond al vast en het was de bedoeling, dat beide heeren a.s. Donderdag al zouden vertrekken. Zij zouden dan met behoorlijke volmachten komen. Ik wees op het lange telegramGa naar voetnoot1., dat den inhoud van de discussie tusschen Gani en Van Hoogstraten weergeeft en dat het Kabinet eenigszins kon informeeren omtrent den gang van zaken, waarbij het duidelijk was dat het hoofdconflict hierbij niet lag op iinancieel-economisch, maar zuiver op politiek terrein. Ik wees er op, dat wij dit laatste probleem in de delegatiebesprekingen tot een oplossing zouden moeten brengen en dat dit geenszins een vraagstuk was van economische deskundigheid. | |
[pagina 429]
| |
Hij stond ook op het standpunt dat het bepaald nuttig was dat, indien wij niet naar Nederland zouden gaan, de ministers hier zouden komen. Ik heb er toen nadrukkelijk op aangedrongen geen beslissingen van personeelen aard te nemen vóór deze ministers hier waren geweest. Geleidelijk-aan in het gesprek kwam toen ook het Aneta-bericht uit De Maasbode over Romme ter sprakeGa naar voetnoot1. en ik heb ook Lieftinck gezegd, dat deze man bij de Indonesiërs geen vertrouwen geniet en dat alleen dit bericht al de grootste schrik had teweeg gebracht. Ik heb in overweging gegeven geen haast te maken en te wachten tot de ministersconferentie alhier. Natuurlijk antwoordde hij, dat dit zeer speciaal een aangelegenheid was, die Jonkman raakte. Ik ben daar niet op in gegaan, maar meen toch dat dit onjuist is, want, wanneer er brokken komen, zijn deze voor de verantwoordelijkheid van het geheele Kabinet. Het was een heel pleizierig gesprek, dat op mij in het algemeen heelemaal niet den indruk maakte dat er serieuze plannen bestaan om ons als commissie-generaal te laten verdwijnen. Hij merkte nog op, dat bij uit de G.V. 'sGa naar voetnoot2. een enkele maal den indruk had gehad dat er toch nog een misverstand tusschen hem en mij bestond en dat hij van plan was daarover een brief te schrijven. Ik heb hem gezegd, dat ik niet best begreep waar dat misverstand zou moeten zitten, omdat in de laatste maanden de politiek van ons en het Kabinet uitstekend met elkaar in overeenstemming is. Ik moet ook eerlijk zeggen, dat ik niet best begrijp, waarop hij zinspeelde, als het niet is op de narigheid met Posthuma. Stijf daarop kwam het gesprek met Vorrink, die aan het eind zei, dat Joekes naast hem zat. Ik hoop, dat ook hij heeft geluisterd. Dat ging regelrecht op het politieke doel af, zooals dat besloten ligt in de gevaren van de benoeming van Romme. Ik heb hem ronduit gezegd, dat wij beiden naast elkaar een politiek gevaar voor Nederland vormen, omdat daar vroeg of laat absoluut een conflict uit voortvloeit. Ik heb hem gevraagd welke consequenties de partij zou trekken uit deze benoeming ten aanzien van mijn positie. Natuurlijk kreeg ik daar geen antwoord op. Hij vroeg toen, wat ik dan vond van Van Mook. Ik heb daarop geantwoord, dat men op het oogenblik niet moest gaan zitten knoeien en in de komende maanden, die uitermate belangrijk zijn, de menschen, die hier zitten en het ver- | |
[pagina 430]
| |
trouwen hebben van de Indonesiërs, niet moest weghalen, doch ons integendeel zooveel mogelijk moest versterken door bezoeken van ministers als noodzakelijk wordt geacht. Wel liet hij los, dat men juist aan de discussie over de personeelsbezetting bezig was. Dat bevestigde dus den indruk, die ik via mijn schuiladresGa naar voetnoot1. had gekregen, dat men in het critieke stadium verkeert. Ik heb hem ook nog eens duidelijk gemaakt, dat ik het toch een uitermate vreemde zaak vind, dat men hier een vertegenwoordiger van de Kroon heeft zitten en twee menschen met den rang van minister, die men eenvoudig buiten alles houdt en de zaak rustig bekokstoofd zonder zelfs hun advies daarover maar te vragen. Ik heb tegen Koos gezegd dat wij op het oogenblik vrij behoorlijke plannen van actie hebben om de zaak op pooten te zetten en dat wij er behoorlijk gat in zien om tot resultaten te komen. Laat men dit team dan ten minste een kans geven. Elke verandering beteekent stagnatie, die wij niet kunnen verdragen. Ik heb hem in dit gesprek ook nog eens gewezen op de wenschelijkheid, dat hij zelf overkomt na het congres in de eerste helft van Mei. Ik hoop, dat er een aantal menschen bij elkaar was, die nog eens gezamenlijk dit zaakje onder oogen hebben gezien.
In aansluiting aan deze problematiek werd ik vanmorgen weer opgevroolijkt door Aneta. Onder het hoofd ‘Wijzigingen in overweging zoowel voor Nederland als voor Indië’ worden twee dagbladartikelen aangehaald, een uit De Nationale RotterdammerGa naar voetnoot2. en een uit Het BinnenhofGa naar voetnoot3.. Dat uit de Rotterdammer komt met de gedachte van de benoeming van een gouverneur-generaal als vertegenwoordiger van de Kroon en toekomstig Hooge Commissaris, naast een luitenant-gouverneur-generaal als hoofd van het algemeen bestuur. De commissie-generaal blijft dan uit drie leden bestaan en is uitsluitend onderhandelingsdelegatie. Omtrent de keuze van de personen, zoowel van gouverneur-generaal, luitenant-gouverneur-generaal, als derde commissaris-generaal zou nog niets vast staan. Wel wordt opgemerkt, dat het niet waar is, dat de huidige luitenant-gouverneur-generaal het voornemen heeft geuit binnenkort te willen | |
[pagina 431]
| |
aftreden, doch dat het onwaarschijnlijk is te achten dat hij gouverneur-generaal zal worden. Uit een heel ander vaatje tapt het Katholieke Binnenhof, waar de heer Kortenhorst zijn wenschen kenbaar maakt. Daar wordt gesteld, dat Romme gouverneur-generaal wordt, dat Van Mook dan eindelijk de gelegenheid krijgt zijn zware taak neer te leggen en dat de commissie-generaal verdwijnt en de onderhandelingen aan deskundigen worden overgelaten. Uit deze publicaties, vooral van Het Binnenhof, blijkt dat er van Roomsch-conservatieven kant een bepaalde politiek wordt gevoerd, die ten doel heeft de huidige bezetting in Indië weg te vegen. Zoowel Van Mook als de commissie-generaal moeten verdwijnen en vervangen worden door Romme en door hem te benoemen deskundigen, die de onderhandelingen voeren. Verder was het De MaasbodeGa naar voetnoot1., die gisteren met hetzelfde verhaal kwam. Zou dit onze menschen van de Partij van de Arbeid niet een klein beetje te denken geven? Het is volkomen duidelijk dat men de bedoeling heeft de politiek, zooals die tot heden toe is gevolgd, om te buigen. Ook indien de heeren zeggen, dat het niet zoo is, is men eenvoudig een kind in de boosheid, indien men het gelooft. Ik vind het niet onaardig in den laatsten tijd van een paar kanten uit onze partij den goeden raad te hebben gekregen om toch vooral hard te zijnGa naar voetnoot2.. Hebben onze partijgenooten in Nederland niet in de gaten, dat het op het oogenblik vooral aan hen is om hard te zijn? Ik ben zoo vrij om te gelooven, dat onze positie in Indonesië nu primair door politieke intriges in Nederland kan worden verknoeid; in Indonesië zullen wij het wel klaren, al is het ook moeilijk. Laten onze partijgenooten goed weten, dat Romme niet voor niets vrijwel uitsluitend gecoached is door den legervoorlichtingsdienst, dat de afgezanten van Spoor hem van het vliegveld hebben gehaald en dat hij op den laatsten avond in Des Indes niet heeft gedineerd met civiele personen, om over de republikeinen maar te zwijgen, doch met de heeren van het leger. Laat men bedenken, dat hij hier fel gekant was tegen de oplossing, zooals die op 17 MaartGa naar voetnoot3. is gekozen en dat hij zich meer dan één keer heeft uitgelaten over het punt om eens een harden klap toe te brengen. Wanneer ik daar dan mee vergelijk de groote bezorgdheid, die er bij het Kabinet bestond ten | |
[pagina 432]
| |
gevolge van de actie-Modjokerto, dan is het voor mij de groote vraag of ik zoo ver van de waarheid af ben, wanneer ik voorspel dat Romme als gouverneur-generaal naast iederen functionaris, die overtuigd lid is van de Partij van de Arbeid en de politiek daarvan tracht in practijk te brengen, in conflict verwikkeld móet raken. Laten onze partijgenooten goed bedenken, dat deze strijd voor Nederland alleen maar te voeren is langs twee principieel volstrekt verschillende wegen, nl. die van het militaire geweld en die, welke wij thans in toepassing brengen. Van deze laatste staat het voor mij vast, dat het helaas in hoofdzaak en in de eerste plaats de leden van de Partij van de Arbeid zijn, die hier in volle overtuiging achter staan, daarnaast versterkt door Katholieken, die uit eigen ervaring tot dit inzicht zijn gekomen, zooals met Van Poll het geval is. Daarom is de toestand denkbaar, waarbij Romme een plaats in het Kabinet krijgt, maar laat men hem in vredesnaam uit Indonesië weglaten. Laat men beseffen, dat hierin, zoowel voor Indonesië als voor de Nederlandsche politiek, een enorm gevaar schuilt, dat men niet meer bezweren kan, indien men hem eenmaal op deze post heeft geplaatst. De gedachte, dat Van Mook onder hem hoofd van het algemeen bestuur zou blijven, is natuurlijk te belachelijk om los te loopen. Indien dit van Nederlandsche zijde zou worden geprobeerd, dan zal de heele wereld dit zien als een onfatsoenlijke methode om Van Mook tot een ontslagaanvrage te dwingen, ook al bedoelt het Kabinet het niet zoo. In dit verband was ook het staartje van een lang gesprek, dat ik vanmorgen met Sjahrir had, uiterst leerzaam. Over dat gesprek zelf hieronder meer, maar, nadat ik hem een gewoon gezelligheidsbezoek had gebracht met mijn vrouw en wij drie uur naar zijn allerinteressantste verhalen hadden zitten luisteren over zijn reis naar New Delhi en zijn avonturen in Birma, Siam en Singapore, bracht hij ons weg naar de auto en, terwijl mijn vrouw met Soedarsono stond te praten en ik met hem nog even een paar zakelijke dingen besprak, viel hij mij plotseling in de rede en vroeg mij wat al deze berichten over Romme eigenlijk hadden te beteekenen. Ik heb hem toen eerlijk gezegd, dat wij hiervan niet op de hoogte zijn en dat men ons hierover uit Nederland geen enkel bericht, noch officieel, noch officieus, heeft doen toekomen. Wel heb ik hem te verstaan gegeven, dat er natuurlijk nooit rook is zonder vuur, maar dat de wijze, waarop Romme zou worden ingeschakeld, naar mijn gevoel nog niet vaststond. Daarop zei Sjahrir letterlijk: ‘Bij ons wordt | |
[pagina 433]
| |
deze man algemeen beschouwd als een wolf in schaapskleeren. Hij is een conservatieve figuur, die van ouds in de Katholieke staatspartij rechts van menschen als Nolens stond en die nu, door de politieke noodzakelijkheid in Nederland gedwongen, progressieve geluiden laat hooren. Laat men dan nog liever naar hier een liberaal sturen, waarvan men weet dat hij eenigszins conservatief is’. Ook het artikel ‘De week der schande’Ga naar voetnoot1., dat nog geen jaar oud is, kwam in dit gesprek natuurlijk naar voren. Ik heb aan Sjahrir alleen gevraagd om mij te besparen, dat ik mijn oordeel over Romme tegenover het zijne plaats, en heb aan dit gesprek betrekkelijk snel een einde kunnen maken, omdat ik het nogal moeilijk vond en deze man van de Nederlandsche politiek niet al te slecht op de hoogte bleek te zijn. Ik heb hem wel gezegd, dat ik gisteren al telefonisch aan een paar van mijn politieke vrienden had medegedeeld, dat zelfs de kans op een benoeming van Romme hier te lande in Indonesische kringen ontsteltenis had teweeg gebracht. Ik ben nu van plan om morgenavond vóór den ministerraad van Maandagmiddag, waarin, zooals de N.R.C. zegt, over deze zaken zal worden beslist, telefonisch aan Jonkman letterlijk dit voor te lezen voor zijn persoonlijke informatie, met beslist verzoek dit niet tegenover den ministerraad te hanteeren, omdat er dan zeker achterdocht ontstaat, dat dit een intrige van mij zou zijn. Ik heb natuurlijk niet aan Van Poll verzwegen, dat Sjahrir deze uitspraak heeft gedaan. Van Poll was van plan om er met Sjahrir nog eens over te praten. Hij zal dan natuurlijk ook de opmerking te hooren krijgen, die Sjahrir in het gesprek verder nog plaatste, nl. dat Romme's houding tegenover de republiek tijdens zijn verblijf het grootste wantrouwen had gewektGa naar voetnoot2.. Van Poll was namelijk indertijd begonnen met aan Sjahrir te vragen om Romme te ontmoeten. Sjahrir had dat goed gevonden en er later nooit meer een spat over gehoord dan alleen dat verzoek om de bestuursleden van de Indonesiche Katholieke partij naar Batavia te laten komen. Sjahrir trok hieruit natuurlijk de conclusie, dat Van Poll met zijn plan om Romme bij Sjahrir te brengen bot had gevangen. Nu ik een afschrift van dit gedeelte van mijn dagboek aan Vorrink stuur, wil ik er nog eens de geschiedenis van het contact van Romme met de | |
[pagina 434]
| |
republiek in herhalen, zooals ik het, naar ik meen, ook al aan Drees heb geschrevenGa naar voetnoot1.. Een van de Katholieke ambtenaren van den R.V.D., Mr. Bongaerts, die uitstekend met de republikeinen kan opschieten, vond dezen gang van zaken met Romme al te gek. Hij heeft toen een bijeenkomst willen arrangeeren en heeft dat gedaan door bemiddeling van den secretaris van Romme. Bij de wederpartij was het de bedoeling dat Hadji Agoes Salim zou optreden. Die was echter ziek. In zijn plaats kwamen Tanzil en een paar ondergeschikte heeren, naar ik meen. Zoowel Tanzil als Romme meenden, dat de wederpartij de uitnoodiger was. Dat was de eerste verrassing. Het gesprek leverde niets op dan alleen dat op een gegeven oogenblik Romme met de vuist op de tafel sloeg en zei, dat dat gezanik van de republiek nu maar eens afgeloopen moest zijn en dat zij Linggadjati hadden te onderteekenen met aanvaarding van zijn motie. Tanzil heeft over dit gesprek niet veel anders gezegd dan dat het hem had verwonderd, dat iemand van die standing zich zoo eigenaardig kon aanstellen en dat hij er alleen in kon apprecieeren, dat hij bepaald geen koloniale figuur was, maar de republikeinen had uitgescholden op een zekeren voet van gelijkheid. Dat dit onderhoud de stemming tegen Romme niet beter heeft gemaakt dan die al was, spreekt natuurlijk wel van zelf. Vanmorgen, uit het gesprek met Sjahrir, bleek mij uit de wijze, waarop hij het stelde, uitermate duidelijk dat dit alles de republikeinen zeer hoog zit en dat het vertrouwen in Romme practisch nihil is. Dat nu achteraf Romme het zoo stelt, alsof zijn niet-bezoeken van de republiek in overleg en zelfs op suggestie van de commissie-generaal is gebeurd, is mij te kras. Inderdaad, toen hij er pas was, aan het eind van Januari en wij, d.w.z. vooral Van Poll, met het voorstel kwamen om hem Sjahrir te laten ontmoeten, antwoordde hij dat hij dit pas wilde doen na de onderteekening van Linggadjati. Wij waren toen nog zoo optimistisch om te gelooven, dat dat niet lang zou duren, zulks in aansluiting aan een toen ook aan Indonesischen kant bestaand optimisme. Wij hebben er ons uit dien hoofde toen bij neergelegd en toegegeven, dat, hangende de discussie over de onderteekening, zijn gesprek, juist omdat hij de motie op zijn naam had, al te gemakkelijk politieke beteekenis zou krijgen. Later, vóór zijn vertrek, zijn wij er op teruggekomen en hebben gezegd, | |
[pagina 435]
| |
dat hij toch niet kon verdwijnen zonder de republiek te hebben gezien. Daar is hij eenvoudig niet op ingegaan. Zoo is de situatie. Ik heb dit laatste in een brief aan Logemann, die mij ronduit vroeg wie er nu eigenlijk fabeltjes vertelde, Romme of ik, duidelijk geschrevenGa naar voetnoot1.. Uit het eerste gedeelte van het verhaal kan Romme het recht putten om zoo iets te beweren, doch toen ging het niet verder dan overleg en mag hij dus zeker niet zeggen dat het een suggestie was van ons, terwijl bovendien de rest van de geschiedenis pleit tegen de stelling van Romme. Zoowel Van Poll als ik beschouwden dit als een onhandigheid, voortkomend uit een zekere starre, formeele houding. Ik neem aan, dat deze man bij een eventueele benoeming in dit land diverse van dit soort onhandigheden zal begaan. Ik heb de beschrijving van de verhouding van Romme tot de republiek, zooals ik die aan Logemann gaf, ook laten lezen aan Van Poll en die bevestigde dit volkomen. Ziehier mijn reacties op de berichten inzake de kans, dat Romme de leiding van de Indonesische politiek krijgt, door hem als gouverneur-generaal te benoemen. Dit zijn de reacties, die in hoofdzaak betrekking hebben op den persoon. Daarnaast staat voor mij, dat ik het buitengewoon ongelukkig vind om in dezen overgangstijd de functie van gouverneur-generaal, die bestemd is om te verdwijnen, nog even opnieuw te herstellen. Straks zal er met eenige moeite misschien invloed van de Kroon in de Vereenigde Staten van Indonesië zijn te verkrijgen. Laat Nederland echter goed bedenken, dat wij daarmee de beste kansen hebben, wanneer wij de vertegenwoordiging van de Kroon maken tot een volstrekt nieuw instituut en dat elke herinnering aan de functie van gouverneur-generaal aan onze poging om de positie van de Kroon te versterken alleen maar afbreuk zal doen. Het blijkt nu al overduidelijk, dat de Indonesiërs er niets voor voelen om de oude bestaande instellingen op te lappen door er zelf in te gaan zitten. Zij willen wat nieuws en naar mijn overtuiging hebben zij gelijk. Daarom vind ik de benoeming van een gouverneur-generaal politiek een onhandigheid en een bewijs er van, dat men in Nederland de mentaliteit en de psyche van het Indonesische volk niet zoodanig verstaat, dat men den vorm weet te vinden, die een maximum aan Nederlandschen invloed ook in de toekomst garandeert. | |
[pagina 436]
| |
Nu enkele indrukken over de lange vertellingen van Sjahrir over zijn reis. Het was duidelijk, dat hij er buitengewoon van heeft genoten. De indruk, dien men al uit de pers had, werd ook door dit gesprek bevestigd, nl. dat Sjahrir in dezen hoek van de wereld een buitengewoon populaire figuur is. Hij schijnt door menigeen als een soort verpersoonlijking van den vrijheidsstrijd van Azië te worden beschouwd en de resultaten, die hier zijn geboekt zonder oorlog, hebben kennelijk indruk gemaakt. Hij vertelde bij wijze van grap, dat in Britsch-Indië talrijke kinderen naar hem zijn genoemd, hetgeen mij de opmerking ontlokte, dat hij op moest passen, dat het hem niet naar het hoofd steeg. Ondanks alles is mijn indruk uit dit gesprek, dat dit laatste met hem bepaald niet het geval is. Zijn indrukken van Britsch-Indië waren alles behalve gunstig. Behalve de tegenstelling tusschen Hindoes en Mohammedanen is er een enorme sociale tegenstelling. In India ontwikkelt zich met groote kracht het daar reeds langer bestaande inheemsche kapitalisme. Dit gaat zeer onscrupuleus te werk, zoodat de klassetegenstellingen er enorm door worden verscherpt. Alle elementaire verschijnselen van den klassestrijd vertoonen zich in onverhulde vormen en Sjahrir meende, dat dit in de toekomst tot groote moeilijkheden aanleiding zou geven. Alle leiders hebben een groot gedeelte van het pompeuze van de Britsch-Indische vorsten nagevolgd en wonen in paleizen. Nehru zelf moge dan al eenvoudig zijn, zijn omgeving is het allesbehalve. Sjahrir logeerde bij hem, maar zoo gauw hij zijn kamer binnenkwam, snelden drie bedienden achter hem aan: een om zijn schoenveters los te maken, een om zijn jas aan te pakken en een derde bij wijze van spreken om zijn stoel recht te zetten. Hij heeft betrekkelijk weinig gelegenheid gehad voor gesprekken van dieper gaanden aard met Nehru. Alleen op den laatsten dag een uur. Zijn programma was overvol en hij is bestormd door Britsch-Indische Moslims van allerlei soort. Sjahrir had den stelligen indruk dat, hoewel de Moslim-League het Congres min of meer heeft geboycot, er talrijke Moslims uit andere deelen van India naar New Delhi waren gekomen om met hem overleg te plegen. Ook Jinnah was voor dit doel in New Delhi verschenen. Dezen man kenschetste hij als een machiavellistisch politicus, die al zijn handelingen te voren op hun effect berekent. Hij wordt door zijn volgelingen vereerd, doch er bestaat tot hen een enorme afstand. De man spreekt zelf uitsluitend Engelsch en alleen op de allergrootste vergaderingen en ook dan in het Engelsch. Hij | |
[pagina 437]
| |
verklaarde aan Sjahrir ronduit, dat er oorlog was met de Hindoes. De moeilijkheid van de Moslim-League is dezelfde als van de Masjoemi, nl. dat de Islam eigenlijk geen vrijzinnige uitgave kent, zoodat een groot gedeelte van de intellectueelen van de Islamitische beweging als zoodanig vervreemdt en zich in een vroeger stadium, toen de tegenstelling nog niet zoo sterk was, vaak bij de Congrespartij aansloot, hetgeen ook zelfs nu nog het geval is. Deze laatste is nl. wel in groote meerderheid, maar niet in beginsel een Hindoepartij. Het gevolg hiervan is, dat de Moslim-League niet over een groot aantal bekwame leiders beschikt. Ook Jinnah zelf is lid van de Congres-partij geweest, woonde 17 jaar aan een stuk door in Engeland en was eigenlijk niet meer van plan om terug te keeren. Ziedaar het beeld van den fantieken aanvoerder van de Moslim-League. Sjahrir zelf schatte Nehru eigenlijk het hoogste. Gandhi neemt een geheel eigen plaats in; hij is door den gang van het gebeuren enorm versterkt in zijn geloof aan de kracht der weerloosheid. Gandhi drukte verder met groote overtuiging zijn meening uit, dat zoowel Europa als Amerika bestemd zijn om te vervallen en dat het heil van de wereld uit Britsch-Indië moet komen. Sjahrir haalt daar natuurlijk zijn schouders bij op, maar toch zit er in dit nationale Messiaansche geloof een enorme kracht. Persoonlijke moed kan men hem niet ontzeggen. Toen in Behar een 20.000 menschen werden afgeslacht, heeft Gandhi zich er tusschen gewaagd in een zeker geloof aan zijn onschendbaarheid, ten einde aan het spektakel een einde te maken. Later is Jinnah er ook geweest, maar toen was het al tot rust gekomen. Dat typeert misschien het verschil tusschen deze twee leiders. De toespraak, die Sjahrir zelf gehouden heeft op het Congres, was, vanwege het feit, dat hij zoowel het nationalisme alsook de pan-aziatische gevoelens relativeerde, niet bij iedereen zoo in den smaak gevallen. Zijn stelling, dat de wereld in haar onderdeden samenhangt en dat het daarom gaat, contrasteerde natuurlijk met het pan-aziatisme, hetgeen vooral van Chineesche zijde ondubbelzinnig te kennen is gegeven. Het was hem duidelijk geworden op deze reis, dat vooral de Chineezen streven naar het Azië voor de Aziaten en dat zij er bij denken: waarin China de baas is. Via Gandhi leven in India vergelijkbare ideeën. In beide landen, die misschien in de eerste halve of heele eeuw nog geen kans zien om orde op eigen zaken te stellen, steunt deze gedachte vooral op het getal, misschien ook op den geest van enkelingen, zooals in het geval van Gandhi. | |
[pagina 438]
| |
In Birma is men overeenkomstig het daar heerschende Boeddhisme veel eenvoudiger in de uiterlijke dingen van het leven. Hier proefde hij echter, dat deze eenvoud samenhangt met hun godsdienstige overtuiging en dat men daar niet vrij is van een soort geestelijken hoogmoed. Hoewel de omstandigheden in dit land door de verhouding van de hoeveelheid hulpbronnen tot de dunne bevolking materieel zeer gunstig is, is de sociale toestand er toch miserabel. Groote onrust aan alle kanten. Volgens Sjahrir theoretiseeren de Birmeezen te veel op het gebied van de politiek en laten zij de practische vraagstukken onopgelost. Zij hebben een pracht van een Engelschen gouverneurGa naar voetnoot1., die echter in de moeilijkheid zit, dat het grootste deel van zijn Engelsche staf hem in den steek heeft gelaten met het oog op de onzekerheden in het land. Van 200 is die teruggezakt tot 40 en, indien daarvoor geen regeling wordt getroffen, is hij bang,dat hij ook deze kwijt raakt en dan loopt de zaak in Birma volkomen in het honderd. Dit is een situatie, die zonder twijfel aan Sjahrir iets gezegd zal hebben voor de toestanden in dit land. Ik durfde echter op dat moment, met het oog op de geruchten over Romme, de parallel niet best te trekken, want dan had ik op dat moment reeds Romme over mijn hoofd gekregen als tegenstelling tot dezen Engelschen gouverneur. Hij achtte verder zijn bezoek in Siam in het bijzonder leerzaam voor een groot deel van zijn medewerkers. Een vervallen en door en door corrupt land. Zijn menschen konden daar zien, tot welk peil een land betrekkelijk snel vervallen kan. Deze laatste beschouwing vond ik wel hoopvol. Trouwens, hij is in het algemeen teruggekeerd met de meening dat de omstandigheden, zooals zij bezig zijn zich hier te ontwikkelen, Indonesië veel betere kansen bieden dan eenige van de landen, die hij nu heeft bezocht. In wezen is de gang van zaken in dit land veel democratischer dan in de andere Aziatische landen en men legt in veel sterker mate Westersche maatstaven aan dan b.v. in India. Bij deze betoogen kon ik mij niet onttrekken aan de gedachte, dat Sjahrir in wezen bedoelt dat de humanistische ideeënwereld van Nederland hier veel grooter invloed heeft gehad dan West-Europa in andere Aziatische landen ooit heeft uitgeoefend. Indien dit waar is, dan ligt in deze omstandigheid toch misschien een van de grond- | |
[pagina 439]
| |
beginselen voor de mogelijkheid van samenwerking tusschen Indonesiërs en Nederlanders. Met de Nederlandsche diplomatieke ambtenaren had Sjahrir een zeer aangenaam contact gehad. Hij was bijzonder te spreken over den heer Piets, bij wien hij in Bangkok had gelogeerd, evenals over den heer Vigeveno in Singapore. Hij meende voorts dat ook De Roos in Rangoon er bij de Birmeezen best op stond en uitstekend den stijl te pakken had om met deze menschen om te gaan. Winkelman had zich in New Delhi erover beklaagd dat hij daar niet op zijn plaats was, omdat hij volkomen ingesteld is op Zuid-Afrika, terwijl in New Delhi in hoofdzaak de problemen van Indonesië aan de orde komen, in welk land hij nooit is geweest. Typisch vond Sjahrir het verder dat alle Nederlandsche vertegenwoordigers, die hij had ontmoet, getrouwd waren met niet-Nederlandsche vrouwen. Het was anders wel prettig om te ontdekken, dat de wijze, waarop de Nederlandsche vertegenwoordigers hem hadden ontvangen, blijkbaar een aangenamen indruk op hem had gemaakt. | |
Dinsdag 15 April 1947, 7 uurGisteren een uiterst belangrijke dag: twee werkvergaderingen met de Indonesische delegatie, een telefoongesprek met den minister en daarna nog een conferentie met den heer Hamelink, den minister van financiën van Oost-Indonesië. Het waren de eerste werkvergaderingenGa naar voetnoot1. na het bezoek van Sjahrir aan het buitenland. Wij hadden 's morgens een agenda opgemaakt en die eerst, wat de volgorde van behandeling en de hoofdpunten zelf betreft, tusschen 9 en 10 met elkaar doorgenomen. Wij waren tot de conclusie gekomen, dat het beslist noodzakelijk was eerst de centrale punten aan te pakken, d.w.z. de buitenlandsche betrekkingen en de grondslagen voor de regeling van het economisch beheer van dit land. In beide school de fundamenteele vraag naar de souvereiniteit in de overgangsperiode en zouden wij tegenover de claim van de republiek komen te staan, dat zij reeds nu als volledige en volwaardige partner haar souvereine rechten naast Nederland zal laten gelden. Aldus werd gehandeld. Wij begonnen met een viertal administratieve agendapunten, notulen, aanwijzing | |
[pagina 440]
| |
der delegaties ex artikel 17 lid 1Ga naar voetnoot1., mededeelingen omtrent het gemeenschappelijk secretariaat en in de vierde plaats het reisprogramma. Het laatste ging over de uitwisseling van bezoeken van Idenburg, Soekarno en de commissie-generaal. Het bleek helaas, dat daarover in Djocja nog geen beslissing was gevallen. Wij hebben er den nadruk op gelegd, dat daar wel haast bij is en dat het een vervelenden indruk maakt, dat deze zaak, die al vroeger betrekkelijk officieus is besproken, nog altijd in Djocja niet is beslist. Het is óf een bewijs van slechte efficiency van het republikeinsch apparaat, óf van een zekeren onwil tegenover ons, hetgeen beide vrij beroerd is. Men zal in ieder geval probeeren zoo snel mogelijk een beslissing uit te lokken. Een belemmering is echter weer, dat Soekarno voor vijf dagen op reis is. Daarna begonnen wij aan de buitenlandsche betrekkingen. Daarover is zeker een paar uur gepraat, maar de geheele stijl van het gesprek was niet onaangenaam en onwelwillend. Het was in hoofdzaak Sjahrir, die van hun kant aan het woord was, in tegenstelling tot talrijke andere gelegenheden, waarbij hij systematisch zwijgt. Dit ging kennelijk om zijn winkel. Ik maakte een paar preliminaire opmerkingen en vroeg toen aan Sjahrir om zijn kijk op dit probleem te geven. Hij toonde zich daarin weer opnieuw de realistische politicus, die ik al vaker in hem heb bewonderd. Hij begreep wel dat langs den weg van theoretische discussie over het effect van de de-factoerkenning der gezagsuitoefening voor hem geen bevredigende oplossing viel te verkrijgen. In den overgangstoestand vertegenwoordigt Nederland volledig het geheel, maar zijn vraag kwam er ten slotte op neer of de Nederlandsche diplomatieke dienst dan geen kans zag om bepaalde menschen, die dan ook in onderling overleg zouden worden aangewezen, een zoodanigen status te geven dat het ook naar buiten duidelijk is, dat zij iets met de republiek te maken hebben. In den loop van deze discussie kwam toen de figuur van den ‘special commissioner’ van Nederlandsch-Indië naar voren, zooals die in Londen en in Washington aanwezig is. Deze staat regelrecht onder de Nederlandsch-Indische regeering en geeft afschriften van zijn correspondentie alleen aan zijn chef de poste. Het scheen, dat deze basis het gezelschap bevredigde. Ook de hier in te stellen commissie voor buitenlands che zaken, te vormen met de Directie van het Bureau Verre Oosten van buitenlandsche | |
[pagina 441]
| |
zakenGa naar voetnoot1., lokte de heeren blijkbaar wel aan. Het slot was dat Boon en Oetojo onder de auspiciën van het secretariaat een gemeenschappelijk epistel zullen produceeren. Na de vergadering liet Boon duidelijk zijn pijn tegenover Sanders merken ten aanzien van deze taak. Buitenlandsche zaken was nl. tegenover hem, vergeleken met de aanvankelijke principieele goedkeuring van zijn voorstellen over de organisatie van den buitenlandschen dienst, belangrijk terugge-krabbeld door later te zeggen, dat deze alleen de grondslag waren voor informeele besprekingen. Hij achtte dit veel zwakker dan hetgeen nu aan den gang was en Sanders begreep, dat hij daarom wel door de commissie-generaal gedekt wenschte te worden. Door hem te laten werken onder de auspiciën van het secretariaat werd dit effect voldoende bereikt. Na deze vergadering, die tot één uur duurde, en het eten, rust van twee tot drie, maar ik kon den slaap niet vatten: de Romme-affaire spookte mij te zeer door mijn hoofd. Daarover dus eerst nog maar een brief aan Koos gedicteerdGa naar voetnoot2.. Van Samkalden hoorde ik, dat Ritman den vorigen avond met stelligheid had verzekerd, dat er een telegram in Batavia was aangekomen, waarin werd medegedeeld dat de ministerraad had besloten Romme aan de Koningin ter benoeming tot gouverneur-generaal voor te dragen. Aangezien Ritman beslist geen fantast is, intrigeerde mij dit buitengemeen, ook al omdat de geadresseerde niet binnen dit paleis huisde. Daarna van vijf tot half acht de vierde werkvergadering ten huize van SjahrirGa naar voetnoot3.. Daarbij ging het regelrecht om het hoofdprobleem: het financieel-economisch beheer van dit land. Ik vroeg eerst aan Gani een mondelinge toelichting op zijn voorstellen en een uiteenzetting van de fundamenteele verschillen met Mr. Van Hoogstraten. Hij exposeerde toen de gedachte van de twee gelijkwaardige partijen, nl. Nederland en de republiek en het opkomen van de Nederlandsch-Indische regeering uitsluitend voor de belangen van de Malino-gebieden. Van Hoogstraten gaf daarna een zeer knappe uiteenzetting. Trouwens deze man maakte in de heele vergadering als onderhandelaar een voortreffelijken indruk. Hij wees op de noodzakelijkheid, vooral tegenover het buitenland, om Indonesië als economische eenheid te handhaven en op het feit dat | |
[pagina 442]
| |
de constructie van Gani, waarbij de delegaties beroepsinstantie zouden zijn, nooit tot snelle beslissingen kan leiden. Immers ook in dit college kunnen de stemmen weer staken. Bovendien is Oost-Indonesië in deze delegatie niet aanwezig en is het zeer waarschijnlijk dat dit gebiedsdeel zich niet gebonden zal achten aan beslissingen, die buiten haar regeering om zijn genomen. Wij hebben er verder den nadruk op gelegd, dat men aan republikeinschen kant geregeld een fout maakt door te vergeten, dat er over twee jaar een Indonesische centrale regeering over dit land zal bestaan, die dan volledig souverein is, voor zoover geen souvereine rechten aan de Nederlandsch-Indonesische Unie zijn overgedragen of aan de afzonderlijke negara's zijn gelaten. Ten slotte zijn wij wel uit de beroepsinstantie gekomen. Merkwaardigerwijze hebben de berichten over Romme mij daarbij den weg gewezen. Ik begreep, dat zij de grootste bezwaren er tegen zouden hebben om het beslissingsrecht te laten aan de figuur van den landvoogd. Ik heb daarom voorgesteld daarvoor een vertrouwensman aan te wijzen, welk voorstel door Van Mook werd geamendeerd door er drie van te maken. Dit kleine college zou dan deze functie moeten vervullen, niet alleen voor de economische problemen, maar eigenlijk voor alle gevallen, waarbij in gemeenschappelijke organen geen beslissing kan worden verkregen. Van Mook bedacht later, dat dit kleine college dan het karakter van een tusschenregeering zou kunnen aannemen. De bevoegdheid, die aldus zou worden vastgelegd, is daarmede in ieder geval volkomen in overeenstemming. Ook het probleem Oost-Indonesië hebben wij gisteren wel recht gekregen. De republikeinsche delegatie durfde zelf nog niet te beslissen, op de vraag van Van Mook namens Soekawati, of men in Djocja bereid zou zijn een eventueele uitnoodiging van Oost-Indonesië tot bijwoning van de opening van het parlement aan te nemen. Ik had echter sterk den indruk, dat de heeren daar wel voor voelen. Gebeurt dat, dan hebben wij het plan volgende week in Makassar een regulier contact tusschen de republiek en het bestuur van Oost-Indonesië in te leiden. Komen zij daarmee in aanraking, dan zullen zij vanzelf wel ontdekken, dat deze heeren zeer sterk op hun eigen rechten zijn gesteld. Aan het slot van deze vergadering ontspon zich echter nog een uiterst pijnlijke discussie over de opheffing van de boycot in Australië. In het bijzonder Van Mook is daarover ontploft en hij heeft de republikeinen zeer duidelijk gemaakt, dat wij bij deze boycot niet | |
[pagina 443]
| |
het minste belang hebben, nog altijd over de mogelijkheid beschikken de betreffende goederen in Australië te verkoopen en dat wij deze heele boycot-actie, die door de communisten is opgezet, niet door de Australische regeering en nog veel minder door de republikeinsche regeering in onze onderhandelingen als chantage-middel laten gebruiken. Indien de heeren dat willen, hebben zij het slechts te zeggen en wij zullen er onze consequenties uit trekken. Het is duidelijk, dat de Indonesische delegatie deze reactie niet had verwacht. Wij hebben er toen met ons allen een schepje bovenop gedaan en gezegd, dat wij het vanzelfsprekend vinden dat deze goederen voor een belangrijk gedeelte voor Java en Sumatra beschikbaar komen, maar dat wij dit nooit als een soort voorwaarde voor de opheffing van de boycot zullen aanvaarden. Ook de gedachte, dat dit communistisch gestook op één lijn zou staan met de blokkade, die een gevolg is van onze in- en uitvoerregelingGa naar voetnoot1., hebben wij met kracht teruggewezen. Het slot hiervan was, dat de heeren Van Hoogstraten en Gani de opdracht kregen om, op den grondslag van het resultaat der bespreking, te trachten een voorstel voor de organisatie te formuleeren. Wij hebben er verder op gewezen dat zij ook nog maar eens moeten denken over de boycot in Australië, er daarbij den nadruk op leggend, dat het initiatief niet aan ons, maar aan hen is. Vrij snel na terugkeer om 8 uur had ik het telefoongesprek met Jonkman. Ik deelde hem daarbij in de eerste plaats mee, dat de komst van de heeren Hirschfeld en Albarda op de basis als aangegeven in zijn telegramGa naar voetnoot2. - nl. om zaken, welke geen uitstel gedogen, in onderlinge overeenstemming af te doen - ons zeer welkom was, hetgeen Jonkman zeer verheugde. Daarna stak ik mijn verhaal af over de uitlating van Sjahrir inzake een eventueele benoeming van RommeGa naar voetnoot3.. Ik legde er den nadruk op, dat dit voor hem persoonlijk was bedoeld. Toen ik het verhaal bijna uit had, zei hij: ‘Ik begrijp dit’ en, toen ik heelemaal klaar was, antwoordde Jonkman: ‘Deze mededeeling is van academische waarde, want het bericht is onjuist’. Ik heb hem toen een vrij opgewekt verhaal gedaan over den gang van de besprekingen en deze gaf hem aanleiding tot de opmerking, dat het misschien goed was om te zeggen namens hem, dat hij niet alleen voornemens was Linggadjati loyaal uit te voeren, | |
[pagina 444]
| |
maar dat hij ook meende dat het royaal moest gebeuren, omdat alleen dat in het belang kon zijn van de beide landen. Ik was na dit telefoongesprek kennelijk opgelucht en had den indruk, dat wij dit van dezen kant uit niet slecht hebben gespeeld. Toch vond ik het na afloop niet verkeerd om de dagboekbladen, waarin mijn reactie op dit bericht is neergelegd, zonder eenige wijziging door te laten gaan. Alleen den brief aan Koos heb ik een nieuw slot gegeven, omdat ik nu wist dat de partij in dit geval blijkbaar geen blaam trof. Ik moet eerlijk zeggen, dat, indien men Romme als G.G. zou hebben geslikt, mij de lust zou zijn vergaan om een opgewekten groet aan het partij-congres te sturen.
's Avonds laat had ik nog een gesprek met den heer Hamelink, minister van financiën van Oost-Indonesië. Een paar dingen kwamen daar duidelijk in naar voren. In de eerste plaats, dat het Kabinet van Oost-Indonesië een vrij scherpe positie tegenover de republiek inneemt. Men staat op gelijke rechten in de economische organen, hetgeen bij de loopende onderhandelingen per se tot moeilijkheden leidt. Van ons gezichtspunt uit is dat echter heele-. maal niet zoo kwaad, omdat het de republiek misschien eenigszins matigt. Het zal echter alleen dan gunstig werken, indien de republiek langzamerhand tot de overtuiging komt, dat deze staat toch zelfstandig is en geen instrument tegen de republiek in onze handen. Het Kabinet schijnt in de komende verklaring bij de opening van het parlement zijn positie tegenover de republiek te willen aangeven. Ik heb echter aan den heer Hamelink gevraagd daar een zekere matigheid bij te betrachten, omdat, indien er een republikeinsche deputatie komt, ieder schelden op de republiek onjuist is. Men kan beter bij de komende onderhandelingen een zoo sterk mogelijke, zakelijke positie innemen. Merkwaardig was ook de stem van dezen minister van financiën, dat het voor Nederland misschien maar het verstandigste zou zijn om door de heele oude schuld van Indonesië aan Nederland van drie milliard een streep te halen. Ik heb getracht hem duidelijk te maken, dat dit waarschijnlijk wel zeer sterk tegen onze instructies zal ingaan, zoodat wij ons daar zeker niet over kunnen uitlaten. Hij meende echter het standpunt te moeten verdedigen, dat men een insolvabelen klant beter kan probeeren van den grond te krijgen dan hem regelmatig zooveel bloed af te tappen, dat de dood op een oogenblik toch intreedt en de schuld niet meer invorderbaar blijkt | |
[pagina 445]
| |
te zijn. De gedachte van een claim op de tin-eilandenGa naar voetnoot1. lokte hem ook niet aan, omdat hij meende dat dit een blijvende zweer, zooals hij het letterlijk uitdrukte, in de verhoudingen zou zijn. Daarmee kan ik het echter niet eens zijn. Een volgend markant punt was, dat volgens den heer Hamelink de kosten van de huidige regeering slechts 10% bedragen van het bedrag, dat er in 1941 op de Nederlandsch-Indische begrooting voor werd uitgetrokken, indien men rekening houdt met de waardevermindering van het geld. Het algemeene gevoelen, dat dit bestuur veel duurder zou worden, bestreed hij. Ik heb hem er echter opmerkzaam op gemaakt, dat hij het nog onbekende aandeel in de kosten van de centrale regeering heeft vergeten. Overigens was hij over den financieelen toestand van Oost-Indonesië allesbehalve pessimistisch. Het was merkwaardig om te hooren, hoe deze Nederlander op en top opkwam voor de belangen van Oost-Indonesië, een prettige, enthousiaste man.
Vanmorgen werd op het bericht over de tegenspraak inzake de benoeming van Romme weer een beetje een domper gezet. De zender P.C.J. noemde de geruchten, volgens welke zou vaststaan dat prof. Romme binnen zeer korten tijd zou worden benoemd tot gouverneur-generaal, volkomen onjuist. De Nieuwsgier zegt echter, dat de nadruk waarschijnlijk moet vallen op de toevoeging ‘binnen zeer korten tijd’. Overigens schijnt de P.C.J.-commentator gisteravond ook te hebben gezegd, dat men toch rekening moet houden met de mogelijkheid dat Dr. Van Mook, op wiens werk thans de kroon is gezet in de vorm van de onderteekening van Linggadjati, opnieuw den wensch te kennen geeft af te treden. In aansluiting daaraan belde Wansink vanmorgen op, dat het A.N.P. uit Den Haag van bevoegde zijde had vernomen, dat de heer Van Mook zou worden benoemd tot ambassadeur in Washington. Ik vind dit alles toch een meer dan schandalige tactiek. Van Mook weet van dit alles geen spat en Nederland kletst maar raak. Gelukkig kon ik in mijn voornemen om Beel op te bellen geremd worden, omdat in de middageditie van Aneta ten minste stond dat de naam van Van Mook bij diegene genoemd werd, die in aanmerking kwamen voor den ambassadeurspost. Wel, deze formuleering werkte op mij weer kalmeerend. | |
[pagina 446]
| |
Woensdag 16 April 1947, 10 uurDe eerste verrassing gistermiddag was, dat Van Hoogstraten mededeelde uit een telefoongesprek met Bannier te hebben vernomen, dat in den ministerraad van Maandagmiddag is besloten dat Beel en Jonkman toch naar Batavia zullen gaan. Eindelijk is het dan zoo ver en ik ben dankbaar voor dit besluit. Het zal naar mijn stellige overtuiging bij kunnen dragen tot het nemen van verstandige beslissingen, zoowel in principieele zaken als in zake de personeelsbezetting. Er moet in Den Haag toch wel een zekere spanning hebben bestaan, die er toe geleid heeft dat men zoo plotseling tot dit besluit is gekomen. Is dit alles toch mede een gevolg van het rumoer rondom de benoeming van Romme? Vanmorgen zag ik in het Aneta-bericht een publicatie van TrouwGa naar voetnoot1. over de benoeming van Romme, waarin gewezen wordt op het feit, dat er toch wat aan de hand is, want dat er Maandagmorgen een bespreking op binnenlandsche zaken is geweest tusschen Beel, Drees en Jonkman met Romme, Vorrink, Joekes en Logemann. Van dit laatste drietal had ik Zaterdagavond Vorrink en Joekes aan de telefoon en Logemann is door de lectuur van deze G.V.'sGa naar voetnoot2. ook behoorlijk geïnformeerd. Het was na deze bespreking dat ik Jonkman aan de telefoon kreeg voor de mededeeling van het citaat van SjahrirGa naar voetnoot3.. Ik neem aan, dat in die Maandagochtendvergadering blijkbaar toch de beslissing is gevallen, die tot de mededeeling van Jonkman heeft geleid dat de persberichten in Maasbode en BinnenhofGa naar voetnoot4. onjuist waren. Is er dus toch op het laatste nippertje een onheil voorkomen? De verdere perscommentaren van republikeinsche zijde op de benoeming van Romme laten aan duidelijkheid niet te wenschen over. De afwijzing is eenstemmig, al is de toonaard dan ook eenigszins verschillend. Gisteravond een lange discussie over de militaire aangelegenhedenGa naar voetnoot5.. Eigenlijk viel ook deze vergadering mij mee. Ongerustheid over de berichten inzake aanvoer van troepen en daardoor groeiend wantrouwen tegen de Nederlandsche bedoeling. Men | |
[pagina 447]
| |
vroeg gegevens, die hun in staat stellen aan te toonen dat er van groei van het leger geen sprake is, doch dat er evenveel afgaat als er bij komt, terwijl van het verdwijnend gedeelte de militaire kwaliteit beter is dan van het nieuw-aankomend contingent. Verder discussie over de verzekering van de veiligheid en de vorming van een onder republikeinsch bestuur staande politiemacht, waarin Nederland door middel van bijstand zou kunnen helpen. Demilitarisatie van de demarcatielijnen werd in het vooruitzicht gesteld, zoo gauw de verzekering van de veiligheid in die gebieden aan de politie kan worden overgedragen, waarbij de posten zouden moeten worden bezet door gemeenschappelijke politie. Wij hebben er daarbij nog weer eens op gewezen, dat een stuk van de moeilijkheid toch eigenlijk schuilt in het feit, dat hun organisatie te kort schiet, zooals nu in Modjokerto. Wij zitten eenvoudig te wachten op uitvoering van hun kant der overeengekomen maatregelen. Daar hebben ze dan wel allerlei verontschuldigingen voor, maar ze trekken nu telkens een gezicht alsof er niets gebeurt door ónze nalatigheid. Dat hebben wij de heeren gisteravond behoorlijk ingewreven. Verder is het probleem dus eigenlijk in hoofdzaak zoodanig gesteld, dat wij moeten probeeren de top van de beide militaire machten met elkaar in verbinding te brengen, waarbij van Nederlandsche zijde geholpen zal worden aan het optuigen en in orde brengen van het republikeinsche leger en tegelijk plannen voor een definitieve organisatie kunnen worden besproken, terwijl aan den anderen kant de lagere militaire machten uit elkaar worden gehaald. Wij zullen van deze besprekingen een klein notatje maken, dat de heeren mee kunnen nemen naar Djocja. Wij konden gisteravond helaas nog niet al teveel positiefs stellen, omdat de bespreking met onze militaire leiding pas vanmiddag om vier uur kon plaats vinden. Merkwaardig was eigenlijk, dat zelfs deze vergadering over een netelig onderwerp een uitermate pleizierig en gezellig karakter had. | |
Donderdag 17 April 1947, 11 uurIn aansluiting aan het bovenstaande eerst even de vermelding van de vergadering van gistermiddag te 4 uur met de militaire heeren. Zij hadden een memo van Van Mook als grondslag gekregen en naar aanleiding daarvan hun eigen ideeën ontwikkeld. Ik moet zeggen, dat dit een uiterst prettige bespreking was en wij vrijwel eenstem- | |
[pagina 448]
| |
mig tot dezelfde conclusies kwamen. In de eerste plaats de opbouw van een gendarmerie en in de tweede plaats die van een weermacht, uitsluitend voor landsverdediging. De vloot zal voorloopig wel een Nederlandsche vloot blijven, zij het ook, dat misschien kleinere eenheden aan Indonesië kunnen worden overgedragen, om te beginnen bij de inrichting van den douanedienst. Ten aanzien van het opbouwen van een weermacht, legde Spoor er den nadruk op dat dit slechts in etappes zal kunnen gebeuren. Eerst moet men beginnen met territoriale bataljons, opleiding van kaders, vervolgens komt de vorming van tactisch-strategische eenheden aan de orde, daarna het leggen van het verband voor den geheelen archipel. In dien tusschentijd, waarmee zeker 15 jaar verloopt, zal Nederland hier een krijgsmacht ter beschikking houden, waarvan het gebruik door de Unie-organen zal worden bepaald. Deze krijgsmacht zal vooral het gemechaniseerde gedeelte betreffen. Ook Spoor was het er mee eens, dat men zoodanige vormen zal moeten vinden dat men deze Nederlandsche macht niet constant als een soort bedreiging blijft gevoelen, omdat zulks de samenwerking in wezen ongunstig zou beinvloeden. In deze Nederlandsche afdeeling zouden dan ook plaatsen gereserveerd kunnen worden voor Ambonneezen en dergelijke. Generaal Spoor stemde er mee in enkele officieren aan te wijzen, die contact zullen zoeken met menschen van de T.R.I. Wij kwamen tot de conclusie, dat de organisatie van een Indonesische politie en gendarmerie vrij wat gemakkelijker zal zijn dan de opbouw aan den militairen kant. Reeds voor den oorlog waren er uitnemende commissarissen van politie en lager kader, die thans uiterst belangrijk werk kunnen verrichten. Bij het leger heeft dit vrijwel geheel ontbroken en dat wreekt zich op het oogenblik. Verder hadden wij gisteren een vergadering met de Indonesische delegatie van ii tot iGa naar voetnoot1. en 's avonds van 8 tot 12Ga naar voetnoot2.. Op de ochtendvergadering werden een paar kleine punten behandeld van de republikeinsche agenda. Bij het herstel van het republikeinsch gezag, te beginnen met het civiel bestuur, bracht Van Mook het zeer belangrijke probleem naar voren van de rechtspositie van de Indische Nederlanders, | |
[pagina 449]
| |
Indonesiërs en Chineezen, die in overheidsdienst zijn en waarvan wij hebben gevraagd principieel te aanvaarden, dat deze menschen recht hebben op behoud van hun positie. Na eenig heen en weer praten werd dit aanvaard en besloten een gemeenschappelijke commissie in te stellen, waarin ook de werknemers vertegenwoordigd zullen zijn, die eventueele uitzonderingen zullen behandelen. Ik acht het wel gewenscht dit met het I.E.V. dezer dagen op te nemen. Bij de vrijlating van de politieke gevangenen kwam nogmaals aan de orde de eisch tot opheffing van organisaties en functies in de republiek, bestemd voor het voeren van acties buiten Java en Sumatra, maar bovenal een omschrijving van hetgeen wij als politieke gevangenen beschouwen. Ik meende den weg te kunnen wijzen door als politieke gevangenen aan te merken diegenen, die zich hebben aangesloten bij een der partijen, handelingen hebben verricht ten behoeve van zijn partij, welke tot de gangbare vormen van activiteit in een conflictsituatie moeten worden gerekend en die uitsluitend, omdat er een conflict is, door de andere partij als misdrijf worden aangemerkt. Wij zullen deze formuleering aan de subcommissie geven en haar opdragen te probeeren aan de hand hiervan de zaak op te lossen. Bij de behandeling van het herstel van de spoorwegverbinding Batavia - Bandoeng hebben wij de heeren het verwijt gemaakt, dat zij telkens alles aan alles vast maken en voor een dergelijk technisch probleem als het onderhevige van te voren als het ware het heele vraagstuk van de organisatie der spoorwegen willen oplossen. Soerachman voelde dit bezwaar wel en kon daarom instemmen met onze noodoplossing, maar merkwaardig kwam wel even om den hoek kijken dat hij hierover overleg moest plegen met de organisatie van het spoorwegpersoneel. Van Poll stelde toen de vraag of deze lieden hadden te beslissen of de regeering, waarop natuurlijk het antwoord kwam dat de regeering besliste, maar terecht zei Soerachman dat het met onwillige honden slecht hazen vangen is. Betreffende de regeling van de waterleiding Soerabaja en Semarang werd besloten aan weerskanten een deskundige aan te wijzen, die deze zaak zullen regelen. Hetzelfde gold voor de electriciteits-voorziening in de omgeving van Semarang. De avondvergadering ging langs dezelfde lijn verder. Het belangrijkste was de instelling van een commissie ex artikel 14Ga naar voetnoot1. voor | |
[pagina 450]
| |
de teruggave van de eigendommen van niet-Indonesiërs. Het punt, waar het bij mij om draaide, was om in de hoofdcommissie, in strijd met de gedachten van Gani, direct ook belanghebbenden vertegenwoordigd te krijgen. Hij trachtte deze tot een politieke commissie te maken, met het gevolg dat dan op de regeering de taak zal rusten om tegenover de belanghebbenden de door deze hoofdcommissie aan te geven richtlijnen te verdedigen. Gezien het feit, dat er daarbij wel eens belangrijk verschil van meening zou kunnen ontstaan, leek het mij uiterst gewenscht de ondernemersvertegen-woordigers onmiddellijk in de hoofdcommissie op te nemen. Aan den anderen kant zouden ook de werknemers, dus de arbeidersorganisaties, er in moeten zitten; in het bijzonder van republikeinschen kant lijkt mij nuttig, dat de vakvereenigingen, die toch ook met deze zaak zijn gemoeid, hetgeen daar besproken wordt mede voor hun verantwoording nemen. Gelukkig is dit door de heeren aanvaard en afgesproken, dat, wanneer zij eind volgende week uit Djocja terugkomen, zij concrete voorstellen zullen meebrengen, zoodat wij tot instelling van deze commissie kunnen overgaan. Over de evacuatie uit het binnenland, waarbij het op het oogenblik numeriek in hoofdzaak gaat over de gezinshereeniging van Oost-Indonesiërs, werden wij het vrij spoedig eens. Een aardige discussie ontstond over de waarborging van de democratische rechten in de bezette gebieden. Natuurlijk kaatsten wij dezen bal oogenblikkelijk terug door in de eerste plaats te wijzen op de illegale activiteit van de republiek in de door ons bezette gebieden, inclusief de Malino-gebieden, en merkten wij verder op dat het ook met de vrijheid in de republiek naar onze overtuiging maar matig is gesteld. De bedreiging, die van republikeinsche zijde hier in Batavia, b.v. door de politie, werd geuit tegen hen, die de voorkeur gaven aan uitbetaling van hun salaris in Nicageld, is ook eenigszins in strijd met de democratische vrijheden. Van Mook was in deze heele affaire uitermate scherp en heeft de heeren vrij hardhandig de les gelezen. Ik dacht hierbij weer even aan het enorme verschil of zulke dingen worden gezegd door Van Mook of door Romme. Indien Van Mook dat zegt, zullen zij dat innerlijk veel eerder aanvaarden dan wanneer het van een figuur als Romme komt; dan is zulk een donderspeech eigenlijk van te voren al krachteloos. Belangrijk was ook de discussie over de vorming van den staat Borneo. Wij hebben principieel gesteld, dat wij op dit oogenblik | |
[pagina 451]
| |
tegenover de republiek in zake bespreking van dit onderwerp een ander standpunt innemen dan vóór de ondefteekening van Linggadjati ten tijde van de vorming van Oost-Indonesië. De heele discussie over dit onderwerp ademde eigenlijk een geest, welke het federatieve beginsel voor den opbouw van dit land aanvaardt. Ik heb stellig den indruk van Sjahrir, dat hij daar voor de uiteindelijke Indonesische politiek alleen maar een voordeel in ziet. Indien ik het eenigszins onvriendelijk zou willen stellen, geloof ik dat zij op het oogenblik zullen probeeren tegenover Oost-Indonesië en Borneo een uiterst welwillende houding aan te nemen, ten einde te probeeren deze regeeringen langs die lijn met zich mee te krijgen. In deze vergadering deelde Sjahrir mij dan ook ondershands mee, dat Natsir in ieder geval bij de opening van het parlement van Oost-Indonesië aanwezig zou zijn, dat waarschijnlijk ook de sultan van DjocjaGa naar voetnoot1. zal komen en dat hij hem op zijn rondreis door Sumatra daarover een telegram had gestuurd. Bij deze discussie over Borneo stelde Van Poll de noodzakelijkheid om nu het reglement te maken ex artikel 3 en 4 van de overeenkomstGa naar voetnoot2.. Daarin zal moeten worden geformuleerd wat men verstaat onder het ‘langs democratischen weg te kennen geven’. Verder wat men onder een gebiedsdeel moet verstaan. Deze opmerking was bij Van Poll natuurlijk ingegeven door de vraag uit Den Haag of wij onze bijdrage voor deze reglementen nu nog niet klaar hebben. Typisch was de reactie van Sjahrir, dat hij eigenlijk de noodzakelijkheid van zulk een geval nauwelijks inzag. Op West-Borneo toch waren verkiezingen geweest, er is een West-Borneoraad en wanneer die op een of andere wijze een wensch te kennen geeft, dan kan men dezen als zoodanig honoreeren. Wenscht men de bestaande vertegenwoordigende lichamen niet als representatief te beschouwen, dan zou men tot een soort plebisciet moeten overgaan, met alle bezwaren, die daaraan verbonden zijn. Sjahrir zag er niet de minste aanleiding voor om deze materie nu te gaan regelen, omdat in de practijk de behoefte hieraan zich niet heeft voorgedaan. Van Poll stelde hier tegenover, dat, wanneer men dergelijke bepalingen in de overeenkomst opneemt, men ook de plicht heeft die door nadere omschrijving uit te werken. De heeren vonden deze opvatting theoretisch wel juist, maar de zaak volstrekt niet urgent. Toch | |
[pagina 452]
| |
werd er na eenig heen en weer gepraat besloten om tot het maken van deze reglementen over te gaan. De beroerdste discussie van de afgeloopen dagen begon daarna en duurde van 10 tot 12. Deze handelde over het verschil tusschen de beide formuleeringen inzake de buitenlandsche betrekkingen, zooals deze gemaakt waren door Mr. Oetojo en Dr. Boon. Hoezeer de heeren aan Indonesischen kant weer waren uitgegleden, blijkt het beste uit punt i van de Indonesische nota, luidende: ‘Zaken betreffende buitenlandsche aangelegenheden worden door de Nederlandsche en Indonesische delegaties gezamenlijk beslist’. Hoewel Sjahrir in de eerste besprekingGa naar voetnoot1. een practischen weg had aanbevolen, hadden zijn ondergeschikten toch weer een formeel standpunt ingenomen, dat regelrecht in strijd is met Linggadjati en de officieele correspondentie. Bovendien is een dergelijke weg ook formeel onzin, omdat het buitenland natuurlijk met deze delegaties niets te maken heeft en, indien een buitenlandsche mogendheid zich voor een bepaald locaal geval al tot de republiek zou wenden, zij, wanneer zij het hoofd stoot, zich ten slotte toch op ons zou beroepen. Op een gegeven oogenblik zei Sjahrir echter vrij duidelijk waar het om draaide, nl. dat zij hun Kementerian Loear NegeriGa naar voetnoot2. niet zonder meer kunnen liquideeren. Zij hebben nu eenmaal een ministerie van buitenlandsche zaken op pooten gezet, waarin een aantal jongelui zitten, die niet van de kaart geveegd wenschen te worden. Waarschijnlijk is Oetojo de exponent van dit zaakje. Aan het slot van de discussie kwam heel duidelijk uit dat Sjahrir mannetjes wenscht, die hij op een of andere wijze als personeel van de republiek kan beschouwen. Tegen de verbinding met den Nederlandschen diplomatieken dienst had hij als zoodanig geen bezwaren; hij vroeg echter nog nadrukkelijk of zij ook in een eigen huis konden worden gevestigd. Hij voegde er bij, dat dat niet noodzakelijk was, maar het ging om de zaak of het ook kón. Wij hebben dat uit den aard der zaak niet tegengesproken, maar bij het naar huis gaan begrepen wij heel goed, dat het er om begonnen was dan een huis te hebben, waar een rood-witte vlag op gezet werd. Zij begrijpen niet dat dat slechts in enkele plaatsen zal worden getolereerd, nl. daar waar men uit politieke overwegingen voordeden ziet in de verbinding met de republiek. |
|