| |
| |
| |
Liesbeth van Delft
Zelfvernedering als levensopdracht
Zuster Liesbeth van Delft
Zuster Liesbeth van Delft was de vierde van de eerste twaalf koorzusters van Diepenveen. Zij kwam uit Gelderland en was van goede, ridderlijke komaf. Liesbeth was een buitengewoon wereldse juffer en was altijd op wereldse wijze zeer kostbaar gekleed en fraai opgemaakt. Iedereen hield van haar en zij schepte genoegen in alles wat de wereld te bieden had. Niettemin was zij ook deftig, eerzaam, fatsoenlijk en bezadigd.
Toen zij een aantal jaren op deze wijze en in deze staat geleefd had, toonde Onze-Lieve-Heer haar Zijn grote barmhartigheid. Haar hart werd beroerd door de gedachte Hem te gaan dienen en een geestelijke levensstaat aan te nemen. Zij hoorde dat men in Diepenveen een klooster begonnen was. Meteen wist zij diep in haar hart dat zij daar wilde leven en nergens anders. Zij ging naar de priester heer Dirk de Gruter, een pater uit het broederhuis te Doesburg. Zij maakte hem openhartig haar voornemen bekend en smeekte hem met heel haar hart een plaats in Diepenveen voor haar te bemachtigen, hetgeen hij met genoegen deed.
Op Sint-Jan [24 juni] was er een groot feest te Doesburg waarbij het Heilig Sacrament in processie door de stad werd gedragen. Zuster Liesbeth van Delft was die dag bij haar broer, die een huis met hoge trappen bezat. Op deze trappen stond jonkvrouw Liesbeth naar de processie te kijken. Zoals altijd was zij prachtig gekleed en behangen met sieraden. Toen zag zij dat heer Dirk de Gruter in de processie meeliep. Hij trad een beetje buiten de stoet en draaide zich zo dat hij haar aan kon kijken. Liesbeth voelde zich zeer beschaamd en vreesde dat hij zou denken dat de goede geest haar vergaan was. Toen
| |
| |
de processie was afgelopen en zij met anderen aan tafel zat, kon zij haar tranen niet bedwingen en begon te huilen. Zij stond op en verliet de kamer. De vrouw van haar broer kwam haar achterna en vroeg wat haar toch zo aan het schreien maakte. Maar wat zij ook vroeg, zij kreeg niet meer uit haar dan: ‘Ik draag iets in mijn hart dat er nooit uit zal komen.’
Niet lang daarna vertrok zij heimelijk naar Diepenveen. Haar oom Harmen van Mekeren, een eerbaar man, kwam haar haastig achterna. Zij woonde namelijk bij hem in huis. Toen zij hoorde dat hij in Diepenveen was aangekomen, was zij bevreesd hem onder ogen te komen. Zij vroeg de zusters voor haar te bidden, want nu moest zij de strijd met de duivel aangaan. Toen zij samen waren, vroeg haar oom haar waarom zij zijn huis had verlaten. Had iemand haar misschien verdriet aangedaan waardoor zij het leven bij hem niet meer aankon? Dan moest zij dat zeggen, zodat hij alles zo kon schikken dat zij geen verdriet meer zou hebben. Zij antwoordde dat niemand haar iets in de weg had gelegd, maar dat zij omwille van Onze-Lieve-Heer naar Diepenveen was gekomen. Dat stelde haar oom gerust: ‘Dan zal ik u daarbij helpen zoveel ik kan.’ Hij nam in vrede afscheid van haar.
Korte tijd later reisde zuster Liesbeth met zuster Elsebe Hasenbroecks naar Doesburg om zekere zaken af te handelen. Toen nam zij een zak met knopen erin en legde die op haar hoofd. Zo liep zij in alle nederigheid door dezelfde stad waar zij zich zo vaak hoogmoedig en opgetuigd had vertoond. Dit was een sterk staaltje van Gods werkzaamheid, want waar Hij in waarheid aanwezig is brengt Hij grote dingen tot stand. Dat kan aan dit voorval worden afgemeten en wordt ook door zuster Liesbeths latere leven en werken bewezen.
Toen zij te Diepenveen voor de eerste keer biechtte, deed zij dat met groot berouw, openhartig, met een ootmoedig hart en vol van oprecht leedwezen. De zusters biechtten in die tijd vlak voor het feest van Maria Magdalena [22 juli], om vervolgens ter
| |
| |
communie te gaan. Toen ook zuster Liesbeth had gebiecht, vroeg zij heer Johan Brinckerinck of zij samen met de zusters Onze-Lieve-Heer mocht ontvangen. Hij zei tegen haar: ‘Kunt u met Maria Magdalena meehuilen aan de voeten van Onze-Lieve-Heer, dan geef ik u mijn toestemming.’ Zij antwoordde: ‘Heer, zou ik daartoe niet in staat zijn, dan is dat het ergste wat ik mij voor kan stellen.’ Daarop ging zij met de andere zusters tot het Heilig Sacrament en toen zij de hostie ontving zag onze pater haar betraande gelaat. Toen kon ook hij zijn tranen niet meer bedwingen en huilde met haar mee. Op dat moment herkende hij, mede doordat zij het Heilig Sacrament op zo innige wijze in ontvangst nam, in haar zoveel genade dat hij voorspelde dat zij nooit van God zou scheiden. Meteen daarna begon zij met grote vlijt en vurigheid de nederige werken en de zware arbeid aan te vatten gelijk ieder ander. De zusters verwonderden zich hierover ten zeerste, omdat zij het werken bepaald niet gewend was.
Toen de eerste twaalf zusters hier werden ingekleed, was zuster Liesbeth de vierde in rang. Men benoemde haar tot kosteres, een ambt dat zij in vroomheid vervulde. Zij bekleedde dit officie nog maar kort toen zuster Dymme van Rijsen overleed, die na zuster Griete Degens subpriorin was geworden. Daarop werd zuster Liesbeth van Delft subpriorin. Maar hoewel zij naast mater en boven ons allen werd geplaatst, behield zij een grondhouding alsof zij nog onder ons verkeerde. Samen met de zusters verrichtte zij alle werkzaamheden: schotels, potten en kleren wassen, bakken, brouwen, hout sjouwen en dergelijke dingen. Moest er worden gegraven of mest geschept, dan stond zij altijd vooraan. De zusters namen haar vaak uit eerbied voor haar stand, maar ook uit barmhartigheid, de spade uit handen. Maar zij pakte de mest dan met haar handen op en bracht die ter bestemder plaatse. Met de hulp van God deed zij zichzelf erg veel geweld aan, zodat ieder die het zag zich erover verwonderde. Zuster Liesbeth was namelijk van nature nogal
| |
| |
zwak en bovendien nogal klein van stuk. Zij had eens zoveel bloed opgegeven dat het haar bijna noodlottig was geworden.
Mater had haar de opdracht gegeven het werk onder de zusters te verdelen wanneer er hier of daar hulp nodig was. Als de zusters met bepaalde ambten haar om helpsters vroegen, stuurde zij vriendelijk de nodige zusters. Zij ging echter ook altijd zelf mee naar de werken en was bovendien in alles haantje de voorste. Omdat zij zelf altijd meeging, vroeg men haar uiteindelijk slechts met tegenzin om hulp. Als zij meewerkte was zij doorgaans ook van top tot teen kletsnat en vuil, zo vurig en vol inzet arbeidde zij, hoewel haar lichamelijke vermogens maar gering waren. Zij voelde echter een grote liefde voor de handenarbeid uit verlangen naar het Kruis.
Zij ging nederig en sjofel gekleed in haar habijt. Wie haar niet kende, zou gemeend hebben dat zij niet goed wijs was. Immers, zij was zo heel werelds en hoogmoedig en meer dan ieder ander op het uiterlijk gericht geweest. Op deze wijze gaf zij zich steeds weer over aan boetedoening, zoals men ook leest over Maria Magdalena. Zij was zeer kalm en ingetogen; bevond zij zich ergens en zag men haar niet meteen, dan zou niemand gemerkt hebben dat er iemand aanwezig was. Zij was stil en iemand van weinig woorden; zij sprak niet meer dan nuttig of nodig was. De zusters kunnen zich niet herinneren haar ooit lichtzinnig te hebben zien lachen. Altijd liep zij met gebogen hoofd en met een bewogen en vroom gezicht, net of zij met deze wereld niets van doen had. Het leek of zij samen met Onze-Lieve-Heer wilde zeggen: ‘Mijn rijk is niet van deze wereld.’
Zuster Liesbeth was weinig kieskeurig wat het eten betrof. Zij nam altijd het minste, grofste en slechtst uitziende voedsel uit de schotels, voordat iemand anders de kans kreeg dat te doen. De zusters konden hierover behoorlijk ontstemd zijn, omdat zij niet de kans kregen om zich hierin ook nederig te betonen. Zuster Liesbeth deed dit om haar natuurlijke neigin- | |
| |
gen geweld aan te doen, want zij haatte haar begeerten. Dat gold niet alleen het eten, maar alle dingen waarin zij haar natuurlijke verlangens geweld kon aandoen. Maar voor de andere zusters was zij goedgunstig, barmhartig en goedertieren. Hun bezorgde zij het beste wat zij kon krijgen, zowel de hogeren als de lageren.
Als zij in opdracht van mater het schuldkapittel moest leiden, deed zij dat zo ootmoedig en ingetogen dat de zusters zeer werden gesticht. Stelde zij gebreken aan de kaak of corrigeerde zij die, dan gebeurde dat met zoveel medelijden en zachtaardigheid dat niemand er werkelijk door gekwetst werd. Ontving iemand op haar bevel een lijfstraf, dan hielp zuster Liesbeth haar eigenhandig zich weer aan te kleden. Wanneer mater zelf met het convent kapittel hield, bracht zuster Liesbeth altijd haar eigen gebreken naar voren, zodat zij zich kon vernederen en smaad over zich kon afroepen.
Zuster Liesbeth en zuster Elsebe Hasenbroecks hadden afgesproken elkaar op elkaars gebreken te wijzen. Zo konden zij elkaar geestelijk stenigen, zoals eens Sint-Stefanus werkelijk werd gestenigd. In deze opzet waren beiden zeer vasthoudend en trouw, zolang zij samen in Diepenveen verkeerden.
Op een keer vroeg men zuster Liesbeth naar haar speciale devotieoefeningen. Toen antwoordde zij: ‘Op een dag besefte ik dat ik mij geheel en al aan de gehoorzaamheid over moest geven. Dat punt raakte mij nogal.’ Met dit punt betaalde zij blijkbaar alles wat zij Hem schuldig was. Toch verliet Onze-Lieve-Heer haar hart nimmer, want zuster Liesbeth bezat de genadegave tranen te kunnen storten uit een overvloed van vurige liefde. Dit had nooit kunnen gebeuren zonder dat zij devotie bezat, tenzij zij in het geheim toch devote oefeningen aan andere punten wijdde. Het is niet voorstelbaar dat zij zo'n volmaakt leven heeft kunnen leiden zonder speciale devoties.
Zij was vooral goedertieren en barmhartig voor de zusters die men niet zo hoog achtte. Soms leverde dit haar wel verma- | |
| |
ningen op, maar die verdroeg zij graag uit liefde voor God. Zij was innerlijk zo nederig en ootmoedig dat zij alle dingen, hetzij inwendig hetzij uitwendig, nauwgezet overpeinsde. Vooral aan haar oversten en aan zuster Elsebe Hasenbroecks vroeg zij van alles, en wat zij antwoordden aanvaardde zij alsof het uit Gods eigen mond kwam.
Wanneer onze eerwaarde pater heer Johan Brinckerinck een toespraak hield tijdens de collatie, noteerde zuster Liesbeth zijn woorden op haar wastafeltje. Van alles wat wij nog in geschrifte van deze toespraken over hebben, heeft zij het meeste verzameld.
Zij was een zeer liefdevolle vredestichtster tussen oversten en zusters. Altijd en overal deed zij een goed woordje voor iemand. Zij was een trouwe moeder voor ons en was vervuld van deugden. Onze oversten hadden daarom ontzag voor haar en hielden haar in ere. Vooral de jongere zusters en de novicen die haar waren toegewezen, stond zij trouw bij in zowel hun lichamelijke als hun geestelijke behoeften. Zij had een uitzonderlijk scherp oog voor hun gebreken en vermaande hen in het openbaar of onder vier ogen. Zuster Liesbeth deed haar uiterste best om hun voor te houden het leven en het lijden van Onze-Lieve-Heer in hun hart te prenten door middel van gesproken dan wel geschreven woorden. Toch vond zij niet dat men veel gebeden uit boeken van buiten moest leren; men diende inwendig, dat wil zeggen met het hart, voor Onze-Lieve-Heer te treden. Daartoe moesten de jonge zusters vooral veel meditatieoefeningen doen over de kruiswonden en het lijden van Onze-Lieve-Heer.
In het koor zag zij eens dat een jonge zuster om zich heen zat te kijken. Daarop boog zij zich een beetje buiten haar koorstoel en zei tegen deze zuster dat zij haar ogen in haar hoofd moest houden. Na de dienst nam zij haar apart en leerde haar hoe zij haar ogen in haar hoofd kon leren houden: door haar hart en gemoed te richten op Jezus Christus, op Zijn leven en Zijn
| |
| |
lijden, want Hij is ons aller hoofd.
De jongere zusters hield zij vooral deugden als ootmoed en gehoorzaamheid voor, en verder alle mogelijke vormen van discipline. Voor de oudere zusters behoorden zij eerbied te tonen. Verkeerde een jongere bij een oudere in de buurt, dan diende zij zich nederig en ingetogen te gedragen. Zij moesten beseffen dat de ouderen tempels van God waren en behoorden veel respect voor hen te hebben. Zij behoorden de oudere zusters zoveel mogelijk van dienst te zijn. Zuster Liesbeth wees de jongeren met kracht op de deugden, maar daarbij toonde zij veel begrip en goedertierenheid. Als zij het gedaan kon krijgen, verschafte zij de jongere zusters alles wat zij nodig hadden.
Toen het klooster Jeruzalem bij Utrecht pas was gesticht, wilde men graag dat zuster Liesbeth daar een stevig fundament van geestelijk leven en waarachtige deugden kwam leggen. Hierin slaagde zij volledig, met de hulp van God. Zij werd naar Jeruzalem gezonden in opdracht van onze eerwaarde pater van Windesheim, heer Johan van Heusden. In die tijd verbleven hier voor korte tijd twee zusters uit Jeruzalem. De een heette Clemens van Schonauwen, de ander Griete van Groeneveld; beiden waren dochters van ridders. Met hen trok zuster Liesbeth naar Jeruzalem, doch met zoveel verdriet in haar hart dat zij opnieuw bloed begon op te geven. Zij liet de zusters hier in grote verwarring achter.
Toen zij in Jeruzalem een tijdje rectrix was geweest en men zover was dat er een priorin gekozen kon worden, werd zij uitverkoren. Zij bleef echter voortgaan in ootmoed, hard voor zichzelf en zachtmoedig voor anderen. Zij leefde er in alle deugdzaamheid, net als zij te Diepenveen had gedaan, tot aan het einde van haar leven.
Dat dit waar is, blijkt wel uit het volgende. Het gebeurde eens dat men in Jeruzalem een beerput schoonmaakte. Zij wilde meehelpen, maar toen zij ter plekke aankwam nam men haar de schop en het overige gereedschap uit handen want zij mocht
| |
| |
niets doen. Zuster Liesbeth wilde bij deze ridderlijke strijd echter niet ontbreken en greep met beide handen wat zij grijpen kon. Zij meende grote kansen te laten liggen als zij dit naliet, want zij wist overal haar voordeel mee te doen.
Samen met haar was een devote en heilige zuster, Belie van Dusseldorp genaamd, naar Jeruzalem getrokken. Toen deze na zuster Liesbeths dood weer naar Diepenveen terugkeerde, vertelde zij ons het volgende over haar. Kort voor haar dood, maar nog voor zij heel erg ziek werd, zat zij eens in de cel waar zij wel vaker verbleef om er bepaalde dingen te doen. Een zuster wilde daar voorbij gaan toen zij uit de cel een helder licht zag schijnen. Zij vroeg zich af wat er aan de hand kon zijn en vreesde dat er brand was uitgebroken. Daarom keek zij door een gat in de deur om te kijken wat het was. Toen zag zij dat zuster Liesbeth in dat grote licht van de aarde was opgeheven. Uit pure verwondering bleef de zuster staan kijken tot alles voorbij was. Toen zij merkte dat zuster Liesbeth weer tot zichzelf gekomen was en weer gerucht maakte, ging zij naar binnen om te vragen hoe het met haar ging. Zuster Liesbeth onderging deze vraag gelaten en zei: ‘Ik voel me heel erg zwak’ - meer kon de zuster niet uit haar krijgen. Vermoedelijk wilde Onze-Lieve-Heer haar iets bijzonders laten weten over haar naderende einde, want hierna begaven haar krachten het en werd zij niet meer beter.
Toen deze heilige ziel haar levensloop volbracht had en een overvloed aan deugden had verzameld, werd haar leven door de tering beëindigd. Zij was tot op het bot uitgeteerd. Naar wij gehoord hebben heeft zij drie dagen voor haar dood nog een bijzondere genadegave mogen ontvangen. Onze-Lieve-Heer openbaarde Zich aan haar in een zo grote helderheid dat woorden te kort schieten om het te beschrijven. Het licht was zo sterk dat haar ogen het niet konden verdragen en zij die met een doek bedekken moest.
Men zegt zelfs dat zij na haar dood te Jeruzalem op de
| |
| |
slaapzaal rondging en de zusters bezocht in een groot, helder licht. Dit lijkt zeker geloofwaardig, gezien het leven dat zij hier op aarde geleid heeft.
In het jaar des Heren 1423 voer zij op naar haar Bruidegom om Hem tot in de eeuwigheid van aangezicht tot aangezicht te genieten. Toen wij hier in Diepenveen vernamen dat zij naar haar Bruidegom was gegaan, begon zuster Elsebe Hasenbroecks hartverscheurend te huilen. Zuster Anna Schulten vroeg haar waarom zij zo schreide; of zij zuster Liesbeth misschien haar rust niet gunde? Omdat zuster Liesbeth in Utrecht verbleef kon zij haar aanwezigheid in het aardse leven immers toch al niet meer genieten. Zuster Elsebe zei: ‘Het eeuwige leven gun ik haar maar al te zeer, maar het bedroeft mij dat de wereld is beroofd van zo'n grote hoeveelheid deugden.’
|
|