| |
| |
| |
Salomé Sticken
Lichtend voorbeeld
Onze eerwaarde mater Salomé Sticken
Onze eerwaarde mater Salomé Sticken was de dochter van een eerzaam en aanzienlijk man, Harmen Sticken genaamd. Hij was een voornaam edelman en woonde te Groenlo. Zijn vrouw was even eerzaam en aanzienlijk. Zij hadden drie dochters, waarvan onze eerwaarde mater de jongste was.
Toen Onze-Lieve-Heer het moment geschikt achtte, richtte Hij Zijn barmhartige ogen op Harmen Sticken met de bedoeling hem naar Zich toe te trekken. Zoals God dat kan beschikken, belandde hij eens op een plaats waar meester Geert Grote een preek hield. Meester Geert was in die tijd gewoon overal te preken. Toen hij bleef staan en aandachtig luisterde, werd Harmen Sticken van binnen geraakt en hij besloot zijn leven te beteren. Het vuur van de goddelijke liefde brandde zo hevig in hem dat hij meester Geert Grote benaderde en met hem over de zaligheid van zijn ziel sprak. Na dit onderhoud verloochende hij voortaan zijn voorname afkomst en zag af van zijn krijgsdiensten. Hij verootmoedigde zich volledig en gaf zich geheel en al over aan Onze-Lieve-Heer. 's Nachts sliep hij niet meer bij zijn vrouw. Hij leefde voortaan in de vrees voor God en deed met grote ijver boete voor zijn zonden.
Minstens zeven jaar lang droeg hij een maliënkolder op zijn blote huid, en daaroverheen een haren kleed. Hij sneed de zolen uit zijn schoenen zodat hij met blote voeten op de grond liep. Maar toen de mensen het eenmaal doorkregen en opmerkingen over hem begonnen te maken, trok hij zijn schoenen uit en ging barrevoets. Ook geselde hij zich regelmatig. In deze tijd was onze eerwaarde mater nog een jong kind. Zij ging met haar vader mee als hij zichzelf pijnigde, want zij was een goed kind.
| |
| |
Omdat hij veel van haar hield en verwachtte dat uit haar nog eens iets goeds zou voortkomen, geselde haar vader Salomé soms ook. Toen Harmen Sticken een tijd zo vroom geleefd had en vorderde in deugdzaamheid, vroeg meester Geert Grote zich op zeker moment af hoe het met hem zou zijn. Daarop ontmoetten zij elkaar in de geest en zo wist meester Geert in welke staat hij leefde. Toen onze eerwaarde mater veertien jaar oud was, begon zij zich net als haar oudere zussen voor de wereld te interesseren. Dit was haar vader bepaald niet naar de zin. Hij voegde haar honend toe dat zij een wuft wicht was, maar het haalde niet veel uit. Hij moest haar wereldse zin verdragen, net zo lang tot Onze-Lieve-Heer het anders beschikte. Hij begon met grote ijver een nieuw leven en voleindigde het in zaligheid. Hij is begraven in de maliënkolder waarin hij penitentie deed. Zijn ziel was een geschikt offer voor God, en daar gaat het uiteindelijk om.
Maar Salomé, die altijd zijn goede dochter was geweest, gehoorzaamde aan haar hang naar de wereld en droeg mooie kleren en sieraden. Zij was hoogmoedig en leefde naar de stijl van de wereld. Salomé was zeer fraai van gestalte, al was zij niet erg lang. Vaak verkeerde zij aan het hof van hoge heren, waar zij hielp met naai- en borduurwerk. Wanneer zij bad, dan vroeg zij Onze-Lieve-Heer om geld en goed en om eer. Dat schonk Hij haar in overvloed, maar op een andere wijze dan zij zich voorstelde. De eer en de rijkdom die Hij haar later gaf, waren hoger en glorieuzer voor Zijn aangezicht en eerbiedwaardiger en lovenswaardiger voor alle mensen, zoals hierna nog zal blijken.
Toen het jubeljaar 1400 aanstaande was werd onze heilige vader paus Urbanus vi door barmhartigheid bewogen vanwege de grote sterfte die er toen heerste. Hij bracht de periode tussen de gulden jaren terug van vijftig naar veertig jaar. In 1390 begonnen de mensen daarom ijverig voorbereidingen te treffen
| |
| |
om in Rome pena culpa te gaan halen: een volle aflaat voor al hun zonden, pijn en schuld. Salomé Sticken voelde zich ook sterk geroepen deze aflaat te verdienen. Zij was toen ongeveer twintig jaar oud. Het idee schrikte haar echter een beetje af, want zij vreesde in Rome de mensen niet te kunnen verstaan. Juist op het moment dat zij zich hier zorgen over maakte, beschikte Onze-Lieve-Heer het dat zij heer Johan de Waal ontmoette. Met heer Johan had Hij ook grote dingen gedaan, want deze had zich volkomen bekeerd en was nu proost en prior van het klooster Bethlehem te Zwolle. Hem vertelde zij van haar verlangen de aflaat te gaan halen. Daarop antwoordde hij: ‘Volg mij, en je zult een reis naar Rome maken!’ Geheel naar de wil van Onze-Lieve-Heer volgde zij hem en hij bracht haar naar Deventer, naar het Meester-Geertshuis. Toen de zusters haar zagen wilden zij haar niet zomaar aannemen, omdat zij er zo werelds uitzag: opgesmukt, pronkerig en met groene schoenen. Men wilde daarom eerst haar geestkracht en haar weerstand eens beproeven.
In het Meester-Geertshuis woonde toen een eerzame weduwe, Lutgard Ominghes genaamd. Ook aan haar had Onze-Lieve-Heer Zijn barmhartigheid bewezen, want zij was bekeerd dank zij de prediking van meester Geert Grote en had zich daarna zoveel mogelijk vernederd. Later is zij met een van haar dochters en vier kleindochters hier in Diepenveen komen wonen. Deze dochter had ook nog een zoon die priester was en in het klooster Mariënborn bij Arnhem verbleef. Bovendien woonde er een vijfde dochter in het Meester-Geertshuis. Deze vrouw, die Harmen Hubers of Ter Brack heette, had dus zes kinderen die in de geestelijke staat leefden. Lutgard Ominghes was een goede boom, waaraan God veel goede vruchten gunde.
Salomé Sticken werd enige tijd onder het toezicht geplaatst van deze zalige Lutgard, een vrome vrouw, zodat zij de oprechtheid van Salomé's bedoelingen kon toetsen. Al na korte
| |
| |
tijd was men van de zuiverheid van haar voornemen overtuigd. Zij was vurig, eerzaam en standvastig.
Toen de duivels zagen dat hun een zo kostelijke buit zou ontsnappen, kwelden zij haar hevig, zichtbaar zowel als onzichtbaar. Maar Salomé bleef met kracht vertrouwen op haar zoete Lieve-Heer, die haar steunde door haar te leren en te leiden. Hij had haar namelijk uitverkoren en geroepen om flink en trouw in Zijn wijngaard te werken ten behoeve van de zaligheid van vele zielen. Daarom was het ook goed en noodzakelijk dat de duivels haar verleidden. Nu leerde zij door eigen ervaring deze bedreigingen kennen, waardoor zij later in staat was haar ‘dochters’ en ‘kinderen’ - van wie God de vader zou worden - met raad en daad bij te staan.
Als de duivel haar zo bang maakte, luisterde zij naar wat de Heilige Geest haar ingaf en naar de raad van haar heilige beschermengel, en vertelde aan heer Florens en de andere paters wat de duivel in haar aanrichtte en vroeg hun wat zij moest doen. De raad van de paters volgde zij altijd op. Uit haar krachtige houding begreep men dat de bekering van Salomé Sticken waar en oprecht was. Zij beschikte over een stevig fundament en er zou nog eens iets goeds en iets groots uit haar voortkomen.
Zonder verdere terughoudendheid werd zij in de gemeenschap van het Meester-Geertshuis opgenomen. Daar vorderde zij op de weg der deugden. Zij was voor iedereen een voorbeeld van deugdzaamheid. Iedereen hield van haar en respecteerde haar van harte vanwege haar vroomheid. Zwijgen, onderdanig zijn, toegeven en heel haar gemoed op de Heer richten was het hoogste wat zij verlangde. Zij verrichtte met graagte handwerken, enerzijds omdat het nederig werk was en anderzijds omdat zij zich hierbij uitstekend kon overgeven aan Onze-Lieve-Heer.
In het Meester-Geertshuis leefde ook de vrome zuster Katharina van Arkel, een uitermate geestdriftige vrouw. Ook zij
| |
| |
was door meester Geert bekeerd en op haar beurt wist zij vele mensen naar Onze-Lieve-Heer over te halen. Zuster Katharina had de taak de contacten met de buitenwereld te onderhouden. Gebeurde het dat zij zaken had af te handelen met hooggeplaatste of andere wereldlijke mensen, dan nam zij uit respect zuster Salomé Sticken mee. Die was hiermee echter weinig gelukkig, want zij was helemaal niet op dergelijke eerbewijzen uit. Toen zij de wereld achter zich liet, deed zij dat zo hartgrondig dat zij van deze eerbied eerder pijn ondervond dan dat zij erdoor vereerd was. Zij zocht en wilde immers niets anders dan alleen met Onze-Lieve-Heer leven. Zij beklaagde zich bij onze eerwaarde vader, heer Johan Brinckerinck, over de pijn die zij ondervond. Daarop verbood hij zuster Katharina haar nog langer mee te nemen, waardoor zuster Salomé werd tevreden gesteld.
Op een keer was zij 's nachts opgestaan omdat zij een sterke aandrang voelde om te bidden. Terwijl zij lag te bidden zag een zuster dat zij door een licht werd omschenen. Zij hoorde ook een stem die zei: ‘Dit is degene over wie het hele hemelse leger zich verheugt.’ O, zo een groot, waarachtig en zuiver streven tot God had zij, dat Hij Zich verwaardigde dit aan de mensen te tonen.
Zuster Salomé had nog maar enige jaren in het Meester-Geertshuis gewoond toen zij tot rectrix werd gekozen. Weliswaar was zij aan de jonge kant, maar haar vurigheid en haar deugdzame en voorbeeldige levenswijze lieten geen andere keuze toe. Toen zij hoorde dat zij gekozen was, ging zuster Salomé uit pure wanhoop heimelijk naar de zolder van de kerk en bleef daar een hele tijd zonder eten of drinken zitten. De zusters zochten haar overal met grote ijver. Ten langen leste moest zuster Berte ter Clocken voor een bepaalde boodschap naar de zolder. Nog vol van de vruchteloze zoektocht sprak zij in zichzelf: ‘Zeker Salomé, het is uw schuld dat u ons zoveel
| |
| |
overlast bezorgt.’ Salomé dacht toen dat zuster Berte haar zag, maar dat was niet zo. Zij kwam te voorschijn, sprak in dieptreurige stemming met zuster Berte en ging ten slotte met haar mee. Zij bleef zeventien jaar rectrix, hetgeen haar veel innerlijk lijden heeft gekost. Haar ambt viel haar vreselijk zwaar. Zij had zich er zo graag mee tevreden gesteld een gewone zuster te zijn, die zich met een onbekommerd hart aan Onze-Lieve-Heer kon overgeven en Hem voortdurend met haar hele hart kon genieten. Zij probeerde door middel van vele listen aan haar ambt te ontkomen maar die genade was haar niet vergund. De zusters hielden zeer veel van haar en achtten haar zeer hoog; daarom wilden zij hun rectrix niet kwijt. Zuster Salomé klaagde haar nood eens bij zuster Eefse Hodden. Deze gaf toe dat zij bij haar zoveel verdriet waarnam dat zij haar er graag van had willen verlossen.
Ook al was het de taak van de rectrix om niet alleen zorg te dragen voor het zieleheil maar ook voor de wereldse dingen, toch ging zij niet geheel en al op in materiële zaken. Zij leende zich er wel voor wanneer het nuttig of noodzakelijk was. Had zij evenwel een beetje tijd waarin zij zich aan Onze-Lieve-Heer kon overgeven, dan deed zij dat met een zo volkomen hart dat het leek alsof dergelijke aardse zaken haar geheel niet raakten. Zo volledig was zij op zulke momenten ingekeerd in Onze-Lieve-Heer - en Onze-Lieve-Heer in haar - dat zij nauwelijks wist wat er om haar heen gebeurde.
Op een keer zou een van de broeders van het gemene leven zijn eerste mis celebreren in de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk te Deventer. Uit goddelijke toewijding gaf onze eerwaarde vader, heer Johan Brinckerinck, vier of vijf van de oudste zusters toestemming om die mis bij te wonen; zuster Salomé was een van hen. In de kerk zocht zij haastig een rustige plek waar zij vrij en onbekommerd met Onze-Lieve-Heer samen kon zijn zoals zij dat gewend was. Zij wist echter niet dat de plek waar
| |
| |
zij ging staan er een was waar geen vrouwen hoorden te komen. Het was niet ver van het altaar waar de priester zijn eerste mis opdroeg. Daar lag zuster Salomé dan, alleen als vrouw te midden van mannen. In een staat van diepe toewijding en verrukking verkeerde zij met Onze-Lieve-Heer terwijl zij meende alleen te zijn. Haar tranen liet zij daarom de vrije loop. Zij werd zo overstelpt door goddelijke genade dat zij wat onbeheerste geluiden maakte. Verstoord keken de mannen om en vroegen wat er aan de hand was. Een man zei: ‘Ach, het is zo'n dwaze begijn. Laat haar maar.’ Zij was zo innig met Onze-Lieve-Heer verenigd dat zij niet wist wat haar overkwam. Pas later vertelde men haar dat zij tussen de mannen geknield gelegen had en voor gekke begijn was uitgemaakt.
Zij kwam vaak naar Diepenveen in de tijd dat zij nog in het Meester-Geertshuis woonde. Eens bleef zij wat langer, op een dag dat men 's ochtends vroeg de Getijden van de Eeuwige Wijsheid las. Zuster Elsebe Hasenbroecks had toen weekdienst in de keuken. Daar wees men de eerzaamste en vroomste zusters voor aan, opdat die het werkvolk - en vooral de lekebroeders - wat goeds bij zouden brengen. Dit lukte maar al te vaak, hetgeen grote zielevrucht opleverde; dat is door deze en gene nu wel erkend. Zuster Elsebe moest om een of andere reden in het bedehuis zijn. Daar zag zij de zusters vol oprechte geestdrift de getijden lezen. Vooral zuster Salomé las zo aandachtig en vroom dat zuster Elsebe op de drempel bleef staan om naar haar te kijken. Toen zag zij vurige stralen van zuster Salomés mond naar haar spinrokken schieten, veelkleurig als de zon, telkens als een woord haar lippen verliet. Hiermee bewees Onze-Lieve-Heer hoe aandachtig haar hart op Hem gericht was.
In het jaar des Heren 1408 deed zuster Salomé een allerlaatste poging om van haar ambt verlost te worden. Zij bedacht een
| |
| |
uitvlucht en vroeg verlof om naar Kampen te gaan. Daar bleef zij zo lang als haar was toegestaan en daarna werd zij tot tweemaal toe gemaand weer thuis te komen. Zij kwam echter niet. Volgens de regels van het Meester-Geertshuis had zij daarmee haar plaats verbeurd. Dat was ook de bedoeling, want zij wilde verlost worden van de last van haar ambt. Zij hoopte in Diepenveen te kunnen komen en dacht hier van dergelijke zware plichten te zijn gevrijwaard. Onze eerwaarde vader, heer Johan Brinckerinck, gebood haar toen naar Diepenveen te komen.
Zij arriveerde een dag of acht voor Sint-Agnes [dus circa 14 januari] en op de vooravond van deze feestdag werd zij ingekleed. Dit wilde zij zo omdat zij het geroddel van de mensen voor wilde zijn. De twaalf zusters die het jaar tevoren op Sint-Agnes waren ingekleed deden op dezelfde dag in het jaar des Heren 1408 professie. Toen men zuster Salomé het novicengewaad gaf waarmee zij zou worden ingekleed, werd zij boos en weigerde. Zij wilde liever lekezuster worden. Zij stribbelde hevig tegen, maar de zusters maakten haar wijs dat het kleed geen echt novicenhabijt was omdat er geen mouwen in zaten. Dat stelde haar gerust en zij geloofde dat de lekezusters inderdaad zo gekleed gingen - er waren hier toen nog geen echte conversinnen. Op deze manier werd zuster Salomé dus toch novice. Zij vervulde eerzaam en vroom haar plichten in het koor en elders. Toen zij jong was had zij haar psalter leren lezen en zingen, wat nu goed van pas kwam.
In het jaar des Heren 1408, op Sint-Remigiusdag [1 oktober], werden er zeven jonge zusters ingekleed. Zij werden aan de zorg van zuster Salomé toevertrouwd, die hun novicenmeesteres werd. De jonge zusters hielden erg veel van haar en beschouwden haar als een heilige. Dat was zij inderdaad, want haar hele manier van leven was heilig en voorbeeldig. In het jaar des Heren 1409, niet lang na haar professie, werd zij subpriorin.
Drie jaar later, rond Sint-Jan [24 juni] van het jaar des
| |
| |
Heren 1412, werd zij tot priorin gekozen. Met deze uitverkiezing had zij de grootste moeite. Daarom maakte zij het de paters ook uitermate lastig voordat zij toestemde. Uiteindelijk moest zij wel toegeven, hoezeer het haar ook tegenstond. Zij was naar hier gevlucht om een soortgelijke taak te ontlopen, maar God kan men niet ontvluchten, hoe ver men ook reist.
Mater Salomé regeerde de kinderen die God haar toevertrouwde zeer eerzaam en vroom en met een ootmoedig en innig hart. Dank zij de goddelijke genade stichtte zij de zusters door haar volkomen levenswijze. Zij beoogde en begeerde niets anders dan Onze-Lieve-Heer naar waarheid in alle dingen te zoeken. De zusters hielden van haar, respecteerden haar en behandelden haar met eerbied.
Haar lessen waren uitermate inspirerend, als een brandende vlam. De zusters ervoeren het als een groot gemis als zij vanwege andere verplichtingen niet in staat waren het schuldkapittel of andere gezamenlijke vergaderingen bij te wonen.
De lessen die mater daar gaf wekten ons op tot deugdzaamheid, versterving, zelfverloochening, onderlinge nederigheid en de bereidheid de minste te willen zijn. Ook spoorde zij ons aan tot het ‘stelen’ van elkaars goede werken en ernaar te streven elkaar in deugdzaamheid te boven te gaan. Wij moesten ook de deugden van anderen leren zien en ons ervoor verontschuldigen dat wij zover nog niet zijn omdat wij zo traag en onachtzaam zijn. Steeds moesten wij proberen ons hart gericht te houden op Onze-Lieve-Heer en met Hem verbonden te zijn. Hem moesten wij onze zwakheden en tekortkomingen belijden en bidden en smeken om Zijn hulp bij het bewandelen van de koninklijke weg. Hem behoorden wij met hart en ziel te beminnen. Wij dienden in dankbaarheid ernaar te verlangen aan Hem te hangen. De dingen die wij behoren te doen en in acht dienen te nemen moesten wij met vurige ijver verrichten, want God heeft de biijmoedige gever lief. Voor alles was zuster Salomé een opwekster tot de liefde voor Onze-Lieve-Heer, want zij
| |
| |
was vol, nee, overvol van Zijn minne. Zij hield bijzonder veel van mensen bij wie zij herkende of aanvoelde dat ook zij Onze-Lieve-Heer liefhadden, koesterden en zochten. Deze personen ried zij aan dat wij ons best moesten doen om toenadering te zoeken tot hen die ons niet zo aangenaam waren; hen juist hoorden wij lief te hebben en hulpvaardig te zijn. Dat namelijk is Onze-Lieve-Heer bijzonder aangenaam. Wij zouden hierdoor grote genade ontvangen en een zalige zielevrede. Niet alleen dit, maar ook alle andere dingen die tegengesteld zijn aan onze zinnelijke gevoelens dienden wij in liefde te omhelzen. Misschien smaakt dit iemand eerst wel zuur, maar het zal niettemin een zoete nasmaak krijgen: zo iemand wordt verlicht met Gods genade en vordert van deugd tot deugd.
Zowel binnen het schuldkapittel als erbuiten begunstigde zij vanuit haar grote liefde de zusters naar gelang de situatie eiste. Viel er geen bijzonder gebrek te vermanen, dan bedacht zij wel wat, want zij kende de hongerige begeerte van de zusters. Zij maakte van een zaak die eigenlijk te prijzen was vaak een tekortkoming, omdat zij niet wist hoe zij hun anders het brood kon geven waar hun geest zozeer naar verlangde. Als zij de zusters zo corrigeerde, waren dezen eerder verslagen omdat zij bang waren dat mater boos op hen was dan om de correctie of de vernedering zelf. Zij gingen dan naar haar toe en vroegen haar ootmoedig om vergiffenis onder de belofte dat zij zich zouden beteren. Zou zij zich dan ten opzichte van hen onbezwaard voelen?
Zij corrigeerde de zusters door hen gescheurde en verstelde habijten, koorhemden of sluiers te laten dragen. Ook gaf zij hun wel schorten als sluier. Bepaalde kieskeurige zusters kregen bij wijze van oefening de knopen die van de oude slaaprokken werden afgesneden om er een rozenkrans van te maken. Ondertussen corrigeerde zij hen door hen nederige werken te laten doen, bij voorbeeld door hen in de eetzaal met een schotel in de hand brood te laten vragen, hen aan tafel de
| |
| |
voeten van de zusters te laten kussen, hen op de knieën om schuldvergiffenis te laten vragen, hen te geselen en meer van dergelijke opdrachten, te veel om op te noemen. Degenen die zo door haar getuchtigd werden, werden door de zusters die niet zo openlijk door haar werden aangepakt beschouwd als haar liefste kinderen.
Onder het prioraat van onze eerwaarde mater Salomé Sticken werd het stilzwijgen streng in ere gehouden. Ook stal men toen voortdurend elkaars nederige werken: de zusters verrichtten dan in het geheim of 's nachts een ootmoedige taak van een andere zuster terwijl die de volgende dag niet wist wie het werk voor haar had gedaan. Was er soms een nederig werk te doen en een zuster kon daarbij niet aanwezig zijn, dan meende zij dat haar groot onrecht was aangedaan. Dergelijke teleurstellingen werden nauwelijks verdragen en het duurde enige tijd voordat zij hun zelfbeheersing terugvonden. De zusters hadden toen voorkeur voor nederig werk, de lelijkste kleren, het slechtste gereedschap en de laagste positie. Dat is: het bewandelen van de koninklijke weg, zonder kieskeurigheid ten aanzien van uitwendige of inwendige zaken.
Niet alleen mensen waren onze eerwaarde mater gehoorzaam, maar ook verstandeloze dieren als katten. Men vertelde haar eens dat de kat gewoon was ratten te eten en daar dan onpasselijk van werd. Daarop verbood zij de kat nog langer ratten te eten; zij moest die maar bij haar brengen. De kat was gehoorzaam en at geen ratten meer maar bracht ze voortaan naar de refter. Zij legde ze dan bij de plaats waar mater altijd zat, niet alleen ratten maar ook mollen.
Bij een andere gelegenheid kwam een kat luidruchtig miauwend de kapittelzaal binnen, net toen daar het schuldkapittel werd gehouden. Toen sprak mater krachtig: ‘Wat gaat die vuile kat toch tekeer. Jaag haar weg!’ De kat kwam naar haar toe en ging languit voor haar op de mat liggen, alsof zij schuld wilde
| |
| |
bekennen. Mater gebood haar weg te gaan. Daarop stond het dier op en ging gehoorzaam weg. Iedereen die dit zag was zeer verwonderd. Mater sprak tot de zusters: ‘Kijk, deze kat leert u iets. Zij geeft u een voorbeeld van ootmoedige gehoorzaamheid’, en meer van dergelijke woorden.
Onze eerwaarde mater had een wonderbaarlijke voorliefde voor het winnen van zielen voor Onze-Lieve-Heer. Onze eerwaarde prior van Windesheim, heer Johan Vos van Heusden, weigerde een tijdlang in Diepenveen meer personen op te nemen. Mater maakte zich sterk voor de toelating van meer zusters toen zij eens samen met zuster Elsebe Hasenbroecks, destijds procuratrix, bij de prior moest zijn. Hij wilde er echter niet aan en wees erop dat Diepenveen niet meer mensen mocht opnemen dan het daadwerkelijk voeden kon. Het klooster was toen nog erg arm. Hierdoor werd zij alleen nog maar geestdriftiger en zij zei: ‘Onze-Lieve-Heer helpt ons wel.’ Zij had nog wat goudstukken in de schatkist liggen en die wilde zij hem wel geven. Vervuld van haar vurig enthousiasme zei mater: ‘Wij hebben het niet nodig’, maar heer Johan wilde het niet aannemen. Korte tijd later berispte hij zichzelf met deze woorden: ‘Wat verbeelden wij ons wel, te denken dat Onze-Lieve-Heer precies zoveel mensen kan voeden en niet meer?’ Zijn hart ontstak in geestdrift en hij stond toe dat wij meer mensen opnamen. Hierna werden er zestien zusters meer toegelaten dan het toegestane maximum van vijftig.
Onze eerwaarde mater gedroeg zich ten opzichte van onze paters en rectoren eerbiedig en onderwierp zich geheel en al aan hen. Zij schikte zich ootmoedig en gelaten naar hun wil. Wel zei zij altijd wat haar mening was, maar daarna liet zij hen begaan en wachtte hun oordeel af. Meestal volgden de paters haar inzicht, want het was haar hoogste wens in alle dingen niets anders te doen dan Gods eer te zoeken en alleen daarnaar te streven. De paters zagen in dat dit haar drijfveer was. Zij
| |
| |
stelde zich tegenover hen klein en nederig op en liet zich niet voorstaan op eigen kennis en wijsheid. Liever liet zij het aan Onze-Lieve-Heer over door middel van de paters de zaken naar Zijn wens te beschikken. Ongaarne deed zij iets zonder de rector erin te kennen. Ook voor kleinere zaken die zij zonder toestemming mocht afhandelen vroeg zij hem om zijn mening of liet het hem vragen. Dit deed zij uit nederigheid.
Onze eerwaarde pater heer Joost, prior van het klooster Rugge bij Brielle, was hier enige tijd rector voordat hij prior van Rugge werd. Hij was een slim, verstandig en wijs man, en ook ingekeerd en devoot. Deze rector zei van mater dat er tussen Rome en hier nergens een zo wijze en verlichte vrouw te vinden was, niemand die zo vervuld was van vlammende goddelijke liefde en van verlangen naar zaligheid voor de ziel. In dergelijke bewoordingen placht hij zich over haar uit te laten. Omdat hij deze kwaliteiten in mater herkende, behandelde hij haar met zeer veel eerbied. Hij ontzag haar zelfs wanneer hij haar eigenlijk had moeten berispen. Het leek of zijn hele wezen voor haar terugschrok uit oprechte eerbied en heilig ontzag voor de overvloedige genade die God in haar uitstortte.
Het gebeurde eens dat zij nogal bekommerd was over bepaalde aardse zaken, wat niet vaak gebeurde. Toen sprak Onze-Lieve-Heer Jezus Christus haar met Zijn zoete stem openlijk en uitermate liefdevol toe. Hij zei haar dat zij gerust kon zijn want Hij zou wel voor haar zorgen. Daarmee stelde zij zich tevreden en zij ging welgemoed verder. Onze-Lieve-Heer sprak wel vaker tegen haar, zowel innerlijk als met daadwerkelijk stemgeluid, maar nog nooit had Hij haar zo zoetgevooisd toegesproken als op dat moment. Zij stelde altijd al groot vertrouwen in Hem, maar nu werd zij nog meer gesterkt, vestigde zich nog meer op Hem en vertrouwde Hem nog overtuigder.
Onze eerwaarde mater betoonde zich altijd al enthousiast in het toelaten van veel mensen omdat zij hun zielen wilde win- | |
| |
nen, maar vanaf dat moment werd zij nog vuriger. Iedereen die God haar toezond en in wie zij Onze-Lieve-Heer geheel en al aanwezig vond nam zij aan, of zij nu arm was of rijk. Wel probeerde zij het de postulantes moeilijk te maken door hun zeer zware taken in het vooruitzicht te stellen, die het uiterste van hun natuurlijke vermogens zouden vergen. Degenen die hiertoe toch bereid waren, steeds weer opnieuw aanklopten en smeekten om opgenomen te worden, kregen ten slotte wat zij wensten. Op deze manier beproefde mater hen eerst om te kijken of het hun ernst was. Waren de zusters eenmaal binnen, dan leerde men hun naar alle vormen van ootmoed en kleinheid te streven en te zoeken naar de verwerpelijkste en nederigste dingen en karweitjes en bovenal om te zwijgen. Verder onderrichtte men hen in alle andere vaardigheden die nodig zijn voor het leggen van een goed fundament voor een heilig en geestelijk bouwwerk.
Terwijl de mensen hier zozeer vorderden, namen ook de tijdelijke en geestelijke goederen toe. Het koren stapelde zich op de graanzolder op, het brood rees in de oven, de voorraad voedsel in de potten en in de kelder groeide aldoor en de zusters namen toe in innigheid. Onze eerwaarde mater zei altijd dat zolang wij hier goede kinderen waren en ons overgaven aan nederige gehoorzaamheid en liefde tot elkaar, zij erop vertrouwde dat Onze-Lieve-Heer ons niet zou verlaten. Onder haar leiding groeide het klooster uiteindelijk tot een bevolking van honderdtien geprofeste nonnen, veertig lekezusters en acht ongeklede zusters. Bovendien liet zij andere, armere kloosters ruimhartig meedelen in de rijkdom die God ons verleende. Dergelijke kloosters ried zij altijd aan ervoor te blijven ijveren veel zielen voor Onze-Lieve-Heer te veroveren; zij zou wel borg voor hen staan. Zij vertrouwde erop dat Onze-Lieve-Heer zou zorgen dat dat ook zou lukken, zo groot was haar liefde voor de zaligheid der zielen. Het ging ook deze kloosters
| |
| |
zo goed dat zij onze eerwaarde mater lieten weten dat Onze-Lieve-Heer haar belofte had ingelost. Daarvoor was zij Hem dan heel dankbaar.
Er was eens een tijd van bijzonder grote schaarste. Wij hadden op dat moment ons koren verkocht en niet meer achtergehouden dan de twee of drie mud die in het huis van de rentmeester lagen opgeslagen. Dat was zeker niet, te veel, maar onze eerwaarde mater gaf al dit graan heimelijk weg aan arme kloosters en andere armen zonder dat de rector ervan wist. Op het moment dat het hem goed leek wilde hij graan laten halen, maar het was allemaal verdwenen. Toen de heilige vrome vader Hendrik van Harderwijk, een geprofeste broeder uit Windesheim, dit hoorde, werd hij zeer boos op mater. Hij verweethaar dat zij niet zoveeI op eigen initiatiefweg had mogen geven; hij kon dat werkelijk niet toestaan. Zij zei: ‘Onze-Lieve-Heer zal ervoor zorgen dat wij geen gebrek lijden,’ en dat deed Hij ook. Onze-Lieve-Heer vermeerderde zowel de tarwe als de rogge die wij nog over hadden, zodat wij geen gebrek leden totdat de nieuwe oogst binnen was. Bovendien vermenigvuldigde Hij het koren op het veld in dat jaar zozeer dat wij zevenhonderd mud graan meer hadden dan in het voorgaande jaar. Daarop zei onze eerwaarde pater dat God haar met overvloed had terugbetaald en liet haar voortaan begaan.
Ook in een ander jaar van grote krapte liet zij arme kloosters en de armen delen in wat wij bezaten. Daarop zorgde Onze-Lieve-Heer ervoor dat het jaar daarop een stuk land zoveel oogst opleverde dat men met de opbrengst het hele perceel kon kopen. Zij had een wonderlijk vertrouwen in Onze-Lieve-Heer en een mild hart en een open hand voor de armen en behoeftigen. Van de oogst die God ons jaarlijks schonk gaf zij de armen jaarlijks een schepel van iedere vruchtsoort. Verder liet zij ieder jaar ten behoeve van de armen een zogenaamd Antonius-varken vetmesten, dat aan de arme klerken in Deventer geschonken werd.
| |
| |
Wanneer God haar met een of andere moeilijkheid belastte, hetzij inwendig of uitwendig, dan loste onze eerwaarde mater dat zo op. Zij droeg haar zorgen haastig en vol vertrouwen naar Onze-Lieve-Heer en vroeg Hem om huip. Haar hart en haar gemoed mochten namelijk niet aan dergelijke dingen onderworpen zijn. Zij kon niet verdragen dat er ook maar iets tussen haar en God in stond. Onze-Lieve-Heer schoot haar in deze gevallen altijd snel te hulp.
Uitzonderlijk vlijtig en vroom was zij in het verrichten van handenarbeid. Evenmin liet zij na te spreken met de zusters als dat vanwege zaligheid van hun zielen nodig was. Zij wekte hen op tot vurige voortgang en troostte en leerde de zusters die verdriet hadden of bekoord werden.
Zij ging niet graag naar het spreekvenster om er met mensen uit de wereld te spreken. Zij ging slechts dan als het fatsoen het haar gebood en als zij begreep dat het voor het zieleheil van iemand noodzakelijk was. Ook wanneer iemand wanhopig was of door de duivel werd verzocht of anderszins in grote twijfel verkeerde, ging zij. In dergelijke gevallen overwon de liefde en ging zij naar het venster. Zij troostte en stichtte hen dan en was zeer spraakzaam, waardoor deze mensen, mannen zowel als vrouwen, er weer een hele tijd tegen konden. Zij verlieten haar daarna gesterkt en getroost in de Heilige Geest, dankten Onze-Lieve-Heer en waren blij dat mater zich had verwaardigd met hen te komen praten. Het werd als een groot goed beschouwd haar te spreken te krijgen, dat de reis die men ervoor moest maken ruimschoots vergoedde.
Haar diensten in het koor vervulde onze eerwaarde mater met grote ijver, dag en nacht. Zij deed daar eerzaam en vroom haar taken zolang zij ertoe in staat was. Ja, zij ging hierin haar lichamelijke krachten zeer te boven, zodat de zusters zich erover verbaasden. Maar het waren de aandrift van de Heilige Geest en de liefde van God, waarvan zij overvloedig vervuld was, die dit in haar bewerkstelligden. Want hij die door de
| |
| |
minne Gods geregeerd wordt ontvangt bovennatuurlijke wijsheid en kracht, zoals men uit haar werken kan aflezen. Tijdens de diensten in het koor leek zij wel een serafijn: bij alles wat zij daar te doen had ontvlamde zij in een zodanige brand van goddelijke liefde dat zij eruitzag als een vurige vlam. Vaak kon zij deze vervuldheid van haar hart niet verbergen, zodat wij het opmerkten. Zij was naar waarheid een vurige vlam. Waar zij ook was, altijd was haar geliefde Bruidegom in haar hart, boven alles wat is en ooit zal wezen.
Dit toonde Onze-Lieve-Heer eens aan een zuster, die een beetje boos op mater was. Deze zuster zag voor haar geestesoog een buitengewoon aangename en fraaie groene weide, die wondermooi versierd was met alle bloemen die men maar bedenken kan. Midden op die weide lag een groot, in- en ingloeiend vuur, waaruit een hoge vlam omhoogschoot tot aan de hemel toe. Boven in die vlam vertoonde zich een zeer fraai gezicht. Daarop werd de zuster gevraagd of zij dat gezicht misschien herkende. Zij zei van niet. Haar werd gezegd dan nog maar eens beter te kijken. Zij keek nogmaals en toen werd haar gevraagd of zij het gezicht nu nog niet herkende. Zij antwoordde toen: ‘Als het onze mater niet is, dan weet ik het niet.’ Toen zei de stem: ‘Die is het. En zo staat zij zevenmaal per dag in lichterlaaie voor het aangezicht Gods omwille van de zaligheid van haar ziel.’ De stem zei verder: ‘Hoed u ervoor boos te zijn op zo iemand!’ Vanaf dat moment was de zuster verlost van haar ergernis over mater.
Hoe zwak of ziek zij ook was, altijd las mater 's nachts de metten, zolang zij in staat was haar getijden te bidden. Zij bad daarnaast dagelijks alle andere getijden.
Tijdens de mis gebeurde het zelden dat zij niet werd overstort met de overvloeiende genadegave van innige en vrome tranen.
| |
| |
Zij was wonderbaarlijk nederig en deemoedig, niet omdat dat haar aard was maar juist door de genade. De kleine kwade invallen die zij wel eens had deden haar pijn alsof het zware zonden waren. Deze beleed zij altijd op klaaglijke wijze in het schuldkapittel en zij vernederde zich ervoor tegenover de zusters. Tijdens de biecht bekende zij deze kleine zonden altijd onder zoveel tranen aan onze paters dat het leek of het biechtvenster met water was overgoten; zo zwaar viel het haar wanneer er iets tussen haar en haar Bruidegom in stond. Haar diepe inzicht en het overvloedige licht van de genade Gods dat in haar was veroorzaakten dat zij niets kon verdragen dat niet puur God was of omwille van God werd gedaan.
Op een keer wilde een zuster mater in het koor aanspreken terwijl die helemaal in haar Geminde opging. Zij zei toen: ‘Ik moet eerst zelf iets ontvangen voordat ik het u geven kan.’
Bij een andere gelegenheid beklaagde diezelfde zuster zich bij haar. Als zij 's avonds met Onze-Lieve-Heer was verenigd, sloeg de klok altijd. Deze verstoring vond zij erg vervelend. Mater antwoordde haar: ‘Lieve kind, dat overkomt mij zo vaak.’
Op het Pinksterfeest in het jaar des Heren 1416 gingen de zusters ter communie. Aan een novice toonde Onze-Lieve-Heer bij die gelegenheid de grote liefde en de brandende begeerte die mater tot het Heilige Sacrament had. Een aantal novicen had tot op dat moment nog nooit binnen het slot gecommuniceerd. Daarom vroegen zij de subpriorin, zuster Liesbeth van Delft, hoe zij zich moesten gedragen. Die antwoordde dat zij goed moesten letten op wat de andere zusters deden en dat zelf ook doen. Een van deze novicen, zuster Anna Scholten, keek nauwkeurig toe. Toen de bel klonk ten teken dat de zusters ter communie moesten gaan, zag zij met haar lichamelijke ogen dat onze eerwaarde mater Salomé uit haar koorstoel oprees met een waskaars in haar hand die brandde als een fakkel. Hieruit blijkt hoe hevig en vurig de vlam was van de
| |
| |
liefde die zij voelde tot Onze-Lieve-Heer bij het ontvangen van het kostbare Heilige Sacrament. Toen men bij een volgende gelegenheid weer zou communiceren, lette zuster Anna goed op, want zij dacht dat het gebruikelijk was dat de priorin een kaars meedroeg. Nu zag zij echter niets. Daaruit concludeerde zij dat de priorin dit alleen bij hoogfeesten deed.
Kort daarna was zij eens bij de kosteres, Zwene ter Poorten, en haar zus. Zuster Anna vroeg hun of onze eerwaarde mater soms alleen op hoogtijdagen met een kaars naar het Heilig Sacrament ging. De twee zusters antwoordden dat zij van geen kaarsen wisten. Toen zuster Anna dat hoorde, raakte zij erg van streek. Zij deed er het zwijgen verder toe, want zij realiseerde zich dat zij een visioen van God had gekregen waaruit maters heiligheid en haar vurige liefde tot Onze-Lieve-Heer bleek.
Ook vertelde onze eerwaarde pater Joost over mater dat, wanneer zij communiceerde, het Heilig Sacrament uit zijn hand verdween zonder dat hij wist waar het gebleven was. Hij vroeg zich dan bezorgd af of hij de hostie misschien had laten vallen. Had onze eerwaarde mater eenmaal gekregen wat zij begeerde, dan stond zij op en ging in vrede heen met haar beminde Heer en Bruidegom. Hieruit blijkt hoeveel genoegen Onze-Lieve-Heer erin schepte te rusten in haar ziel.
Zij had een bijzonder grote liefde en begeerte tot het ontvangen van het Heilig Sacrament. Wanneer zij de Heilige Hostie zou ontvangen, kon zij in de nacht eraan voorafgaand na de metten niet meer slapen. Zij verlangde met een zo grote, hongerige begeerte dat zij nauwelijks kon wachten tot de tijd was aangebroken.
Op een keer greep zij zuster Zwene ter Poorten, toen kosteres, bij haar arm. Haar vroeg zij onder een stortvloed van tranen en nauwelijks in staat een woord uit te brengen haar te ondersteunen bij het ontvangen van Onze-Lieve-Heer. Zij smachtte naar de hostie en kon bijna niet wachten, zozeer was
| |
| |
zij ontbrand in liefde tot Hem. Het zou te ver voeren om heel haar gedrag bij gelegenheden waarbij zij door haar geestdrift bijna buiten zinnen raakte te beschrijven. Als zij het kostelijke Heilig Sacrament ontving, nam zij het aan met vurige liefde en begeerte, onder een stortvloed van tranen. Zij vroeg Hem altijd of Hij haar laatste voedsel mocht zijn in dit gebed: ‘O mijn allerliefste Lief, ik bid U of Uw Heilig Vlees en Uw Heilig Bloed mijn laatste spijze mogen zijn.’ Op haar sterfbed kreeg zij inderdaad waarom zij gebeden had. Met dit gebedje boog zij voor Onze-Lieve-Heer: ‘O innig Geliefde, voor U buig ik. Met heel mijn hart begeer ik U. Moge de Heilige Drievuldigheid mij bewaren. Moge de Heilige Geest mij ontsteken, vurig maken en verlichten, en mij verenigen met U. O innig Geliefde, dat bid ik U.’
Zeven of acht jaar voordat zij haar ambt neerlegde, was zij voortdurend ziek. Daarom wilde zij graag van haar taak worden verlost. Onder tranen smeekte zij hierom bij de patersvisitatoren. Hoewel zij uiteraard voortdurend vrijgesteld wilde worden, vroeg zij het nu echt met heel haar hart. Tijdens de visitatie van dat jaar smeekte zij om te mogen worden verlost van haar ambt. Als gevolg van haar ziekte zou het klooster afglijden en achteruitgaan, zo pleitte zij.
Jaar op jaar ijverde zij voor haar zaak, maar de zusters wilden haar niet kwijt als priorin en herkozen haar steeds. Toen zij haar zin niet kreeg, schikte zij zich vroom en nederig, hoe zwaar het haar ook viel. Zozeer was zij met Gods wil verenigd dat zij niets anders wilde dan wat God behaagde. Het was haar hoogste wens en streven in alles te doen wat Zijn allerliefste wil en welbehagen was.
Zij had een speciaal talent voor het geduldig verdragen van de zwakheid van minder standvastige zustertjes, of het nu in het geestelijke of in het lichamelijke vlak lag. Voor degenen die
| |
| |
reserves tegenover haar hadden was zij vriendelijker dan voor de anderen. Zij was vooral barmhartig jegens zusters van wie zij wist dat zij een bepaalde verborgen zwakheid hadden. Hen verontschuldigde zij geregeld bij de zusters die van dat gebrek of die zwakte niet zoveel begrepen. Zij hielp deze zwakke zusters liefdevol door met gevoel voor tact ter verdediging niet veel meer te zeggen dan: ‘Zij zal zich beteren’, of iets dergelijks. Zo nu en dan stonden bepaalde zusters tegen haar op omdat zij zo voortdurend de zwakkeren te hulp kwam. Mater deed dit om de opstandige zusters niet aan te moedigen. Op andere momenten vermaande zij de zwakke zusters echter zonder terughoudendheid, zowel onder vier ogen als in het openbaar. Onze eerwaarde mater was vooral zorgzaam en goedgunstig voor zusters die van hun familie en vrienden weinig steun konden verwachten. Zij hielp hen trouw en gaf hun wat zij nodig hadden in moeilijke momenten, soms openlijk en soms heimelijk. Wat moeten wij hier nog meer over zeggen? De genade die God over haar uitstortte is onuitsprekelijk groot. Zij was ons een vrome en trouwe moeder; iedere zuster kreeg van haar wat zij goed en noodzakelijk achtte, zowel overdag als 's nachts en voor de ziel zowel als voor het lichaam.
Over deze genadegave beschikte zij al toen zij nog mater was van het Meester-Geertshuis. Daar woonde toentertijd een goede, vrome en devote zuster die aan een verborgen ziekte leed waardoor zij uitermate angstig kon zijn. Deze ziekte was haar niet aan te zien, maar veroorzaakte bij haar wel een hevige aandrang om veel te eten. Niettemin was zij niet bij machte veel arbeid te verrichten, waardoor er nauwelijks een zuster te vinden was die haar houding begreep of wilde billijken, behalve dan onze eerwaarde mater. Men bracht haar urine naar een dokter, maar die kon er niets uit aflezen. Zo doet Onze-Lieve-Heer wel vaker met Zijn uitverkorenen die Hij binnenkort thuis wil halen. Eerst moeten zij wat worden versierd met lijden, vernederingen en dergelijke, zodat zij enigszins aan
| |
| |
Hem gelijk zijn als zij bij Hem komen. Toen de dokter uit haar water niets kon afleiden kon de zuster nog veel minder begrip verwachten. De zuster verdroeg dit echter ootmoedig en lijdzaam. Heel haar hoop stelde zij op Onze-Lieve-Heer en op onze eerwaarde mater, die vol was van liefde en barmhartigheid. Onze eerwaarde mater voelde een diep medelijden met deze zuster en kon nauwelijks geloven dat de dokter niets had kunnen vinden. Daarom nam zij het water heimelijk weg om zelf van de dokter te horen wat hij ervan vond. Hij onderzocht de urine nogmaals, maar wat hij ook keek, een ziekte ontdekte hij niet. Mater zei hem dat de zuster heel erg angstig was. De dokter antwoordde dat hij dat best wilde geloven maar dat hij haar verder niet kon helpen. Daarop legde mater zich er verder bij neer en troostte de zuster zo goed zij kon. Mater deed haar uiterste best om haar te geven wat zij kon. Zij haalde stiekem voedsel uit de keuken of waar zij het maar krijgen kon en bracht het de zuster. Ook in andere zaken was zij haar goedgunstig zoveel zij kon of durfde.
Onze-Lieve-Heer laat Zijn uitverkorenen, die met heel hun hart hun toevlucht bij Hem gezocht hebben, niet in de verdrukking achter. Onze eerwaarde mater zag Onze-Lieve-Heer vaak in haar nabijheid, bebloed en geslagen alsof Hij pas gegeseld was. Dit verlichtte op prettige wijze haar eigen lijden. Onze eerwaarde vader, heer Johan Brinckerinck, had haar geboden Onze-Lieve-Heer, wanneer zij Hem bij zich zag, opdracht te geven heen te gaan want zij mocht Hem niet zien. Zij gehoorzaamde en deed wat haar was opgedragen, maar de Heer ging niet eerder weg dan Hij zelf wilde.
Het gebeurde tijdens het schuldkapittel eens dat de zusters haar zo hevig beschuldigden dat zij daardoor in haar lijden zo glorieerde dat zij alle zusters daarin te boven ging. Zij voelde zich toen van binnen zo overweldigend tot Onze-Lieve-Heer aangetrokken dat zij de macht over haar ledematen verloor
| |
| |
waardoor men haar weg moest dragen. Dit alles onderging zij zo vroom en vredig dat het met woorden niet is uit te drukken.
Toen de hoge, glorieuze Bruidegom Zijn bruid op deze manier had laten verfraaien en zij kostelijk gesierd was, haalde hij haar met veel vertoon van waardigheid naar huis. Zij zou voortaan Zijn genoeglijke aanwezigheid met grote eer en in overvloedige vreugde voor altijd en eeuwig mogen genieten als beloning voor het korte lijden dat zij hier op aarde vroom om Zijnentwil had geleden. Zij stierf aan de ziekte van het rode water oftewel waterzucht. Toen de Bruidegom met haar ziel was heengegaan en haar ootmoedige en vrome lijdzaamheid bij wijze van testament naliet, werd zij hevig beklaagd. De deugden waarmee God haar had overstort werden toen rondom bekend gemaakt.
De grote deugdzaamheid en het verstand van onze eerwaarde mater blijken bij voorbeeld uit hetgeen onze eerwaarde vader, heer Johan Brinckerinck, over haar zei. Het was nog in de tijd dat zij subpriorin was. Er zou toen een zeer wereldse jonkvrouw naar Diepenveen komen die bij haar ouders was weggelopen. Zij werd naar het priesterkoor gebracht en ontmoette onze eerwaarde vader, heer Johan Brinckerinck, voor het hoogaltaar. Daar sprak zij met hem en deelde hem haar intentie en verlangen mee. Hij vroeg haar hoe zij heette en zij zei het hem. Heer Johan ontstak meteen in enthousiasme, want hij was de zaak van de zaligheid der zielen zeer toegedaan. Hij bood haar hier vriendelijk een plaats als koorzuster aan. Op hetzelfde moment sprak hij uit de volheid van zijn gemoed: ‘Zuster Salomé zal uw moeder zijn. Spreek met haar en wees openhartig tegen haar. Ik ken niemand die zo innerlijk gericht en verlicht is als zij en zo vurig vordert in deugdzaamheid. Geef u aan haar over en doe wat zij u aanraadt, dan zal het u goed gaan. Zij is een verlicht iemand die Onze-Lieve-Heer innerlijk schouwt.’ Dergelijke woorden sprak hij tot haar. Zij deed wat hij haar
| |
| |
aanried en werd maters allerliefste vriendin, iemand die tegen haar even openhartig was als tegen zichzelf.
Onze eerwaarde mater wist zich buitengewoon gemakkelijk afzijdig te houden van de omgang met de tijdelijke, uitwendige zaken, omdat zij wist dat die in goede handen waren. Zuster Elsebe Hasenbroecks beheerde deze materiële zaken namelijk in haar functie van procratrix, een taak die zij al vervulde sinds de tijd dat het klooster besloten was. Samen waren zij eendrachtig in de dienst van Onze-Lieve-Heer en uiterst ootmoedig tegenover elkaar. Zuster Elsebe deed niets zonder dat mater ervan wist of haar raad had gegeven. Waren er zaken waarbij zij bepaalde hulp of raad nodig had, dan bàd zij Onze-Lieve-Heer of Hij die aan mater wilde ingeven, als Hij het tenminste goed vond. Wat mater haar vervolgens aanried of zei, nam zij aan alsof Onze-Lieve-Heer het zelf gezegd had. Kwam zuster Elsebe soms uit gehoorzaamheid en pure nederigheid met kleinere zaken bij haar, dan droeg mater haar op te doen wat zij zelf het beste achtte. Dan ging zij meteen heen, was haar gehoorzaam en deed aldus. Ten opzichte van elkaar waren zij uitermate ootmoedig; zij waren één in een allesomvattende liefde, want beiden werden geregeerd door de geest Gods, zoals hun beider levens uitwijzen.
Op een keer vroeg een zuster onze eerwaarde mater om iets dat zij nodig had, wat haar werd toegestaan. Daarop ging deze zuster naar zuster Elsebe om het te vragen, zonder te zeggen dat zij toestemming van mater had. Zuster Elsebe zei dat zij het haar liever niet wilde geven. Gaf zij het haar, dan zouden ook de andere zusters het willen hebben. Pas toen zij dit hoorde, vertelde zij zuster Elsebe dat mater haar toestemming had gegeven. Zuster Elsebe werd buitengewoon boos, gaf de zuster een standje en voegde haar toe dat zij zich haar hele leven nog nooit zo boos had gemaakt. Het kwelde haar ernstig dat zij zoveel bezwaren had ingebracht tegen een zaak waarvoor mater
| |
| |
al toestemming had verleend. Zonder dralen gaf zij de zuster wat zij verlangde.
Tien of elf jaar voor zij van haar ambt werd ontheven, beschikte Onze-Lieve-Heer het dat zij getroffen werd door een beroerte, al was het niet ernstig. Kort daarna kwam zij bij onze eerwaarde pater van Windesheim, heer Willem Vornken. Zoals altijd vernederde zij zich voor hem, maar deze keer nog veel heviger omdat zij er nu enige reden toe had. Onder andere legde zij hem voor dat nu haar geestelijke vermogens wat af waren genomen zij haar ambt niet meer goed kon uitvoeren. Maar hoe zij ook smeekte, zij kreeg van hem weinig bijval. Wel kwam heer Willem haar in zoverre tegemoet dat zij voortaan samen met de subpriorin en de procratrix de beslissingen mocht nemen. Zuster Griete van Ahuis was toen subpriorin en zuster Trude van Compostel procratrix. Sinds dit gebod deed de vrome, heilige en ootmoedige mater helemaal niets meer zonder de mening te vragen van deze twee zusters, hoe onbelangrijk een zaak ook mocht zijn. Omdat zij dit zo letterlijk opvatte, ondervonden de zusters hier nogal wat last van, waardoor het ook de prior van Windesheim ter ore kwam. Daarop liet de prior weten dat hij niet had bedoeld dat zij zich zo zou gedragen.
Ongeveer een jaar voordat zij van haar taak werd ontslagen wendde zij zich helemaal af van uitwendige zaken. Vroeg men haar daar toch naar, dan kreeg men geen antwoord. Uit zuivere deemoed deed zij dan of zij het niet verstond. Sprak men daarentegen met haar over de zwakheid van de ziel, over een goed woord uit de Heilige Schrift of over iemands vorderingen, dan leek het of zij jaren jonger werd. Daardoor raakte zij zo verrukt dat het voor niemand verborgen bleef die met haar sprak. Wie bij haar raad en hulp zocht, probeerde zij tegemoet te komen zoveel zij kon.
| |
| |
In het jaar 1446 kreeg onze eerwaarde mater eindelijk waarvoor zij uit buitengewoon vrome nederigheid zo vaak en zo lang had geijverd. Zij werd van haar prioraat verlost, al kostte het onze eerwaarde pater van Windesheim de grootste moeite. Hij zei: ‘Ik zal doen wat ik liever niet deed. Ik wilde dat zij twintig jaar jonger was, dan zou zij haar gelijke niet gekend hebben. Als ik honderd mijl verderop iemand kende die gelijkwaardig was aan haar, dan zou ik die maar al te graag halen.’ Zo verloste hij haar van het prioraat omdat haar gezondheid en haar leeftijd het eisten. Niettemin viel het hem zwaar en leden wij als convent hierdoor nog zwaarder. Op de dag van de Verheffing van het Heilige Kruis [14 september] werden wij beroofd van een zodanig edele, getrouwe, barmhartige en vrome lieve moeder dat wij niet zonder tranen en innerlijke verzuchtingen afstand van haar konden doen. Wat ons nog enigszins staande hield was dat wij wel merkten en zagen dat zij haar taak niet langer meer aankon; anders was het voor ons onverdraaglijk geweest een mater van haar formaat te moeten missen. Onze eerwaarde mater had zich in alle opzichten vroom, godvruchtig en uitermate vurig betoond in de uitoefening van haar ambt, maar toen zij priorin af was begon zij zich pas echt in de deugden te oefenen. Het leek wel of zij een jonge novice was die het met inzet van al haar krachten en met een hartelijke en begerige liefde Onze-Lieve-Heer in alles naar de zin probeerde te maken. Zij was ons allemaal een voorbeeld en zij ging ons vurig en in alle eenvoud voor, zonder de minste tegenwerping te maken. Want waar haar hart vol van was, daarvan getuigden haar, lippen vaak in de geestdriftige verzuchting: ‘Och, och, kon ik alles maar weer overdoen!’ Dit grote verlangen en de grote liefde voor dit nieuwe begin behield zij bijna tot aan haar dood, omdat zij vond dat haar leven nog niet zo was als het hoorde te zijn en zoals zij graag gewenst had dat het was. Had
zij ons altijd geleerd ons over te geven aan simpele gehoorzaamheid en aan nederigheid zonder tegenwerpingen - kortom, streven naar
| |
| |
alle deugden, in het bijzonder naar de liefde tot God en de onderlinge liefde, nu bracht zij haar leer veel vuriger in praktijk dan zij ons ooit had kunnen onderwijzen toen zij nog boven ons stond.
Onze eerwaarde mater Liesbeth Tayen van Tiel, haar opvolgster, gaf haar uit oprechte eerbied de taak toezicht te houden op de zusters in het spinhuis wanneer zij zelf niet aanwezig kon zijn. Onze eerwaarde mater Salomé gehoorzaamde nederig, al kostte het haar moeite. Merkte zij dat de zusters langer praatten dan noodzakelijk was - uit vergeetachtigheid gebeurde dat nog wel eens - dan vermaande zij hen zeer bescheiden, nederig en minzaam. In het algemeen accepteerden de zusters deze vermaningen in alle eer en deugd, maar zoals altijd zijn er onder de goede mensen ook zwakkeren. Zo waren er een of twee zusters die haar berispingen niet wilden accepteren. Had mater Salomé hen nog niet lang genoeg achtervolgd en moest zij hen nu weer controleren, zo vroegen zij. Daarop ging deze ootmoedige ziel naar de priorin en vroeg haar uit de grond van haar hart en in alle rechtschapenheid of zij haar weer van deze taak wilde ontheffen en of zij voortaan te midden van de jongste zusters plaats mocht nemen. Toen de priorin begreep dat zij geen vrede met haar situatie had, vervulde zij haar wensen. Onze eerwaarde mater was erg blij met haar voorrecht voortaan bij de jongeren te mogen zitten. Daarmee gaf zij iedereen een goed voorbeeld. Zij werd door alle zusters hooglijk geprezen en degenen die kritiek op haar hadden gehad werden door haar houding zeer gesticht. Zuster Salomé was vlijtig bij de handenarbeid en onderhield daarbij zeer trouw het stilzwijgen. Zij sprak geen zuster toe zonder eerst gevraagd te hebben of die toestemming had om te praten. Mocht zij praten, dan zei zuster Salomé zacht en vroom tegen hen wat zij dacht dat goed voor hen was. Verder streefde zij enthousiast naar de vereniging met haar beminde Bruidegom.
| |
| |
Ongeveer een jaar na haar aftreden werd zij steeds vaker ziek waardoor haar conditie aanmerkelijk achteruitging. Haar leeftijd en haar gezondheid dwongen haar ertoe voortdurend het bed te houden. Zij was lijdzaam, zachtmoedig, tevreden en minzaam in de omgang. Ieder die haar verzorgde hield daarom erg veel van haar, en zij gaf zich aan hen over als aan de oversten. Voordat zij priorin werd, verzorgde en bediende onze eerwaarde mater Armgert van Stralen van Vollenhove haar. Zij hielden veel van elkaar en behandelden elkaar met wederzijds respect.
Als zij naar de Mis ging om het Heilig Sacrament te ontvangen, veroorzaakte onze eerwaarde oude mater vaak overlast door kuchende geluiden en een overvloedige tranenvloed die voortkwamen uit haar hevige verlangen naar Onze-Lieve-Heer. Daarom vroeg onze eerwaarde mater Armgert haar op zeker moment of zij niet naar Onze-Lieve-Heer kon smachten en Hem dankbaar zijn zonder dergelijke toestanden. Zuster Salomé schaamde zich diep en nam zich voor zich te beteren. Zie, deze nederige ziel aanvaardde de kritiek zo kalm en vroom alsof het een door haar oversten opgelegd gebod was. Zij bad Onze-Lieve-Heer of Hij haar wilde helpen zich in deze zaak te beteren. En Onze-Lieve-Heer hielp haar inderdaad, zodat geen mens haar voortaan meer hoorde. Ach, waar men deze vrome ziel ook beroerde, aan alle kanten verspreidde zij de welriekende geur van volkomen deugdzaamheid. Dat was ook geen wonder, want door haar voortdurend offeren was haar ziel gevestigd op God en de deugden. Als men haar aanraakte kon derhalve dat niet verborgen blijven waarvan haar innerlijk zo overladen vol was, als een apotheek die gevuld is met kostbare en welriekende kruiden. Raakt men deze kruiden aan, dan verspreidt de reuk zich ook wijd en zijd in alle richtingen.
Vijftien weken voor haar dood, op de Translatie van Sint-Martinus [4 juli], ontving zij het Laatste Sacrament, vol van devotie en verlangen. Zij hoopte nu eindelijk van haar lichaam
| |
| |
te worden ontbonden en naar haar zeerbeminde lieve Bruidegom te gaan. Met Hem hoopte zij te worden verenigd en Hem wilde zij van aangezicht tot aangezicht aanschouwen in een onbelemmerde, eeuwigdurende omhelzing van hartelijke liefde. Dit was haar hoop, haar liefde en haar verlangen en zij ijverde er dag en nacht voor tot een zalig einde te geraken. Niet lang daarna knapte zij een beetje op, zodat haar zalige einde nog even werd uitgesteld. Dit stelde haar nogal teleur en zij verlangde dat mater en de zusters voor haar einde zouden bidden. Zij vreesde dat zij honderd jaar oud zou moeten worden; op dat moment ontbraken daaraan nog vijftien jaar. Niettemin wilde zij alleen sterven als Onze-Lieve-Heer het ook wilde, zozeer was zij één met de wil van haar Bruidegom. Het was haar innigste verlangen en streven om bij Hem te zijn.
Hoe zwak en ziekelijk zij ook was, als men haar vroeg hoe het met haar ging dan antwoordde zij timide: ‘Uitstekend. Alles wat Onze-Lieve-Heer doet is goed.’
Zij hunkerde er tijdens haar ziekte zo naar zich met haar geliefde Bruidegom te verenigen dat men haar vaak met gevouwen handen en gesloten ogen bij haar bed aantrof. Haar hevige verlangen gaf haar het uiterlijk van een rode, vurige vlam waardoor zij wel een serafijn leek. Van de aanwezigheid van anderen merkte zij niets. Zij scheen op zulke momenten niet te zijn waar zij zat maar bij haar beminde Bruidegom, naar Wie zij met hart en ziel verlangde. Ongeveer acht dagen voor haar overlijden trof een zuster haar nog aan met een vlammendrood gezicht. Zich aldus met Hem te verenigen was het grootste genoegen dat zij zich kon voorstellen. Het is inderdaad ook een waar genoegen voor hen die net als zij de gave hebben zich altijd te kunnen verenigen met de hoge en geliefde Bruidegom Jezus Christus.
Dertien weken voor haar dood, op Sint-Alexius [17 juli] van het jaar des Heren 1449, werd de zuster die haar verzorgde en
| |
| |
die zij zozeer liefhad tot priorin verkozen. Zij heette zuster Armgert van Stralen en zij had zuster Salomé lange tijd in vriendschap terzijde gestaan toen zij zwak en ziek was. Kort daarna kwamen onzeeerwaarde pater van Windesheim en onze eerwaarde rector Ludolfus, eveneens een broeder uit Windesheim, naar de ziekenzaal om onze eerwaarde oude mater te bezoeken. Pater Ludolfus zei tegen haar: ‘Mater, hoe bevalt het u dat wij uw discipel priorin hebben gemaakt?’ Zij antwoordde vroom: ‘Dat bevalt mij uitstekend.’ Al had zij haar graag voor zichzelf behouden, toch liet zij niets anders blijken dan dat zij zuster Armgert graag wilde afstaan, want zij was een zuster naar haar hart. Bovendien beviel de verkiezing haar zeer vanwege de liefde voor haar kinderen die zuster Armgert zo graag als moeder wilden.
Vlak daarop droeg zij haar kruis vroom en ootmoedig naar de kerk, zoals zij altijd had gedaan. Voortaan ging zij weer dagelijks naar de Heilige Mis en beklom de zevenentwintig treden van het koor om de mis te horen. Dit was buitengewoon verwonderlijk, maar haar vurige ijver verschafte haar de kracht waarover haar lichaam niet meer beschikte. Dit was een grootse prestatie voor iemand die zo ziek en zo oud was. Zij hield dit vol tot Sint-Gereon en Sint-Victor [10 oktober], de dag waarop zij voor het laatst ter kerke ging. Op die dag was zij zo kwiek als maar mogelijk leek, maar daarna verzwakte zij ernstig en was niet meer in staat om te lopen. Daarna bleef zij op een stoel bij haar bed zitten. Soms ook lag zij in bed, maar dat kon zij slecht verdragen: zij stierf dan ook zittend. Lange tijd kwam zij niet uit de kleren, behalve wanneer zij een schoon nachthemd aantrok; dat hield zij dag en nacht aan.
Met groot verlangen verwachtte zij de komst van haar gloriërende Bruidegom Jezus Christus, waardoor haar ziel van het vlees ontbonden zou worden en zij geheel en al met Hem verenigd zou worden. Zij hoopte dat het moment nabij was en zo was het inderdaad.
| |
| |
Kort daarna, op de vrijdag voor Sint-Lucas [dus 17 oktober], verloor zuster Salomé het bewustzijn. Onze eerwaarde mater en een aantal zusters kwamen bij haar staan en namen haar toestand in ogenschouw. Zij spraken de oude mater toe, maar het scheen nauwelijks tot haar door te dringen. Zuster Salomé van den Wiel Johansdochter vroeg mater Armgert of onze oude mater Onze-Lieve-Heer mocht ontvangen. Mater antwoordde dat zij liever wilde wachten tot morgen, dan zou het misschien beter gaan. Zij durfde haar de Heilige Hostie nu niet te geven omdat zij niet bij kennis leek te zijn. Zuster Salomé van den Wiel hield echter aan - met instemming van Onze-Lieve-Heer - en zei: ‘Als zij het Sacrament nog zal krijgen, dan is het nu de hoogste tijd. Ik zal haar met Gods hulp weer bij kennis brengen. Zorgt u dat Onze-Lieve-Heer er is.’ Mater stemde hierin toe. Zuster Salomé sprak onze oude mater zeer intens toe: ‘Lieve mater, maak uw hart gereed want uw beminde Bruidegom komt naar u toe.’ Toen zij dat hoorde leek het alsof zij uit een diepe slaap werd gewekt. Zij leefde weer op, maakte haar mond schoon en maakte zich vol verlangen klaar om haar lieve Bruidegom in vriendschap te ontvangen. Zij leek nog zo krachtig dat velen niet bevroedden dat het zo snel met haar gedaan zou zijn.
Voor de vesper, zo tussen drie en vier uur, kwam onze eerwaarde pater met het Heilig Sacrament. Zij biechtte hem nederig en vol vertrouwen alles wat zij op haar hart had. Nadat zij gebiecht had liet hij haar de Heilige Hostie zien en vroeg haar of zij geloofde dat Hij de Redder van de wereld was. Zij antwoordde zonder haperen en met luide stem: ‘Ja, met heel mijn hart.’ Het kwam er zo oprecht uit als haar aard eigenlijk was. Toen gaf hij haar Onze-Lieve-Heer en zij ontving Hem zeer begerig en dankbaar; Hij was haar laatste spijs. Zo werd haar innige wens dat Zijn lichaam haar laatste voedsel en Zijn bloed haar laatste drank mochten zijn, vervuld. Zij verkeerde nu in vrede met haar beminde Bruidegom want zij had wat zij be- | |
| |
geerde. Hierna begon zij zich haastig op te maken voor het zalige einde.
Na het avondgebed gingen mater en een aantal zusters naar haar toe. Mater vroeg of zij tevreden was, waarop zij zoals altijd antwoordde: ‘Uitstekend.’ De zusters verzetten haar een beetje op haar stoel, zodat zij wat prettiger zat. Zo bleef zij zitten totdat haar zalige ziel verscheidde. Mater en de zusters gingen slapen. Slechts zuster Salomé van den Wiel en zuster Berte van Holten bleven bij haar waken om het zalige, glorieuze einde af te wachten. Zij moesten de zusters waarschuwen als de dood naderde, opdat iedereen aanwezig kon zijn bij de glorieuze uitvaart van deze liefdevolle ziel, die voor ons zo'n trouwe moeder was geweest. Bovendien moesten beide zusters doen wat de orde ons met betrekking tot de stervenden voorschrijft. Zij bleven bij onze eerwaarde oude mater, vervuld van innig gebed en devote oefeningen. Tweemaal sprak zuster Salomé haar liefdevol toe om haar iets goeds te zeggen. ‘Lieve en beminde mater. Neem en behoud het waardige lijden van Onze-Lieve-Heer in uw hart, waarin u zich gedurende uw hele leven hebt geoefend. Als u mij goed verstaat en tevreden bent, geef mij dan een teken.’ Daarop gaf zij liefdevol een teken door middel van een zacht stemgeluid en een hoofdbeweging, alsof zij wilde zeggen: ‘Waarom vraagt u daarnaar?’ Daarop zei zuster Salomé echter: ‘Lieve, beminde mater, loop nu het beminnelijke en zoete hart van Onze-Lieve-Heer Jezus Christus binnen, dat al zo vaak uw toevlucht is geweest.’ Na deze vriendelijke woorden vroeg zij haar weer om een teken. Daarop gaf onze eerwaarde mater even vriendelijk hetzelfde teken. Op de ziekenzaal lag nog een andere zuster, niet ver van mater. Een kwartier voordat haar zalige ziel ontbonden werd, werd deze zuster gewekt door een groot licht. Snel stond zij op en ging in haar nachthemd naar mater. Zij was bang dat zij zou sterven en vroeg aan de beide zusters hoe het met haar was. Die antwoordden haar dat haar
toestand niet veranderd was en adviseerden
| |
| |
haar maar weer naar bed te gaan. Onderweg naar haar krib hoorde zij echter een stem van binnen die zei: ‘Ga niet, mater sterft’, maar desondanks ging zij naar bed omwille van de twee zusters. Voordat deze zuster weer insliep kwam echter het zalige einde. De zusters werden gewekt en kwamen allemaal naar deze glorieuze bruiloft, waar de schitterende bruid met haar beminde Bruidegom verenigd zou worden, die zo lang had gewerkt om Hem van aangezicht tot aangezicht tot in der eeuwigheid te mogen aanschouwen. Zij uitte haar doodssnikken zo rustig dat de aanwezigen niet konden vaststellen of haar ogen, haar mond of een ander deel van haar lichaam bewogen. Het leek wel of zij in een heel diepe slaap verkeerde. Toen de zusters korte tijd wat gebeden hadden, haalde de Bruidegom Zijn geliefde bruid om twaalf uur 's nachts en leidde haar op de weg naar de hoge stad Jeruzalem. Daar aanschouwt zij Hem nu van aangezicht tot aangezicht - dat lijdt geen twijfel - en geniet in een voortdurende liefdevolle omhelzing van Hem Die zij in haar aardse tijd als een hoge, vurige vlam onophoudelijk had bemind. Er valt nauwelijks aan te twijfelen dat het hele hemelse leger nu geniet van de hoge genade die haar geliefde Bruidegom, Onze-Lieve-Heer Jezus Christus, speciaal voor haar reserveerde.
Onze-Lieve-Heer had haar in haar aardse leven overvloedige genadegaven geschonken en die genoot zij met Zijn hulp tot Zijn lof en eer.
Deze genadegave is groot en wordt aan slechts weinigen gegund. Zij bewees deze na haar dood aan een van onze zusters, die veel pijn en verdriet had omdat zij al jarenlang geregeld door slaap werd overmand. Hierdoor kon zij de metten en soms ook andere getijden niet lezen en evenmin aan haar andere verplichtingen daar voldoen. Niet alleen het feit dat de mensen haar dit kwalijk namen bezorgde haar veel leed, maar vooral zat het haar dwars dat zij niet in staat was om haar leven te beteren.
| |
| |
Had het wel in haar macht gelegen, dan zou zij nooit zoveel te lijden hebben gehad van de mensen en haar zelfverwijt. Zij ging naar mater, die toen al erg ziek was, en klaagde haar haar nood, waarvan zij trouwens ook wel op de hoogte was. De zuster smeekte haar met heel haar hart of zij voor haar tot Onze-Lieve-Heer wilde bidden. Mater antwoordde: ‘Als ik bij Onze-Lieve-Heer enige invloed heb, zult u dat spoedig merken.’ De zuster verliet mater getroost en vol goede hoop. Niet lang na haar dood ontving zij inderdaad dank zij het gebed en de verdiensten van onze eerwaarde mater Salomé Sticken een indrukwekkend bewijs van Gods genade. Zij was voortaan verlost van de slaperigheid tijdens de getijden. Ja, zelfs al had zij tijdens het koorgebed willen slapen, dan kon zij het nu niet meer.
Kort na de dood van onze eerwaarde oude mater was een zuster erg verdrietig omdat zij zo vaak aan haar zwakheden toegaf. Zij ging naar maters graf, beklaagde zich bij haar met ingekeerd hart en vroeg haar om hulp van Onze-Lieve-Heer. En nog voordat zij bij het graf vandaan was, geschiedde haar de barmhartigheid van onze eerwaarde mater en was zij van haar zwakheid verlost.
Iets soortgelijks gebeurde met een andere zuster die ook nogal terneergeslagen was. Net als de andere zuster ging zij naar het graf van mater en ook zij werd begiftigd met de genade en was voortaan vrij van haar moeilijkheden nog voordat zij op kon staan. Dergelijke gebeurtenissen vonden op haar graf plaats. Wij geloven dat deze plaatsvonden dank zij Gods barmhartigheid en de gebeden van onze eerwaarde mater.
Kort na haar dood werd zij tussen waken en slapen door een zuster in grote helderheid waargenomen. Mater liet haar weten dat zij in grote vreugde verkeerde en zeer tevreden was. Ook deelde zij mee dat zij als voormalig priorin had ondervonden dat Onze-Lieve-Heer kloosteroversten uiterst nauwgezet onderzocht en streng beoordeelde.
| |
| |
Zij stierf vervuld van goede werken en heeft ons allemaal een goed voorbeeld nagelaten. Dat hebben wij kunnen horen uit de weinige van haar vele deugden die hier beschreven zijn. Tijdens het schuldkapittel placht zij de zusters altijd uitermate scherp te vermanen maar zij liet ook nooit na hen daarna weer vriendelijk toe te spreken. Dat is mij vaak verzekerd door degenen die nog onder haar leiding hier geleefd hebben.
Zij stierf in het jaar des Heren 1449 op de dag voor Sint-Lucas [dus 17 oktober].
|
|