Deemoed en devotie
(1997)–W.F. Scheepsma– Auteursrechtelijk beschermdDe koorvrouwen van Windesheim en hun geschriften
[pagina 75]
| |||||||
4
| |||||||
4.1 Lezen voor een zuiver gemoedEr wordt in de Constitutiones monialium enkele keren verwezen naar de | |||||||
[pagina 76]
| |||||||
lectio divina, de private geestelijke lezing door de zusters, maar deze verwijzingen roepen haast meer vragen op dan ze beantwoorden. Hier speelt de aard van de constituties ons parten, die immers vooral het gemeenschappelijke leven in het klooster willen regelen. Zaken van meer individuele aard, zoals geestelijke lezing of meditatie, komen in de constituties niet systematisch aan de orde. Een hoofdstuk met heldere voorschriften over bij voorbeeld de duur of de inhoud van de leesuren door de individuele zusters ontbreekt dan ook. Wat we daarover te weten komen, is te danken aan terloops en zijdelings verstrekte informatie. Het constitutiehoofdstuk over het ambt van de armaria (of boekenwaarster), bevat minder gegevens dan men zou verwachten.Ga naar eind4. Aangaande de private lezing door de zusters is er één belangrijke aanwijzing: Nae primen, als die susteren [=de monialen] uutghaen, soe biddet men vander armarien boeke ende een yegelic secht, een luttel nyghende mitten hoefde: ‘Codicem!’ [=een boek] (hs. Gaesdonck, f. 59v-60r; vgl. Constitutiones monialium 2.11.13-15).Ga naar eind5. Over de gebruikelijk plaats van de bibliotheek is weinig bekend; vermoedelijk bevond deze zich boven, naast de kerk.Ga naar eind6. Zieke of afwezige zusters kregen bij deze gelegenheid ook een boek, dat namens hen in ontvangst werd genomen door een daartoe aangewezen zuster.Ga naar eind7. Hoewel de procedure van de boekenuitleen niets aan duidelijkheid te wensen overlaat, blijven er wel enkele praktische vragen over. Gingen telkens na de priem alle zusters naar de bibliotheek, zoals het citaat suggereert? Het is zo goed als uitgesloten dat de zusters iedere dag een nieuw boek nodig hadden, want erg veel leestijd hadden zij niet. Misschien was er een vaste dag waarop de bibliotheek geopend was, en ongetwijfeld haalden alleen die zusters een nieuw exemplaar die hun boek uit hadden. Wanneer gelezen boeken werden teruggebracht, wordt in dit hoofdstuk ook niet gezegd; kennelijk viel dat moment niet samen met het uitreiken van nieuwe. In de normale dagorde van de monialen is nauwelijks plaats ingeruimd voor geestelijke lezing. Voorafgaand aan de getijden van terts, sext en vespers was er normaal gesproken een half uur voorbereidingstijd.Ga naar eind8. De Constitutiones monialium schrijven niet voor hoe deze tijd moest worden doorgebracht, maar de constituties voor de kanunniken doen dat wel. De koorheren waren verplicht deze halve uren lezend door te brengen, waarmee zij al op anderhalf uur verplichte leestijd per (werk)dag kwamen.Ga naar eind9. Sommige monialen zullen boeken hebben gelezen als voorbereiding op deze korte getijden, maar bidden of mediteren gold voor deze vrouwen kennelijk als een minstens even geschikte voorbereiding op het officie. Op zon- en feestdagen waren er voor de Windesheimse koorzusters wel min of meer verplichte leesuren. Op zon- en feestdagen was er (na de conventsmis?) tot twaalf uur 's middags en gedurende een half uur na het avondeten tijd om zich - zwijgend - te wijden aan geestelijke lezing, of aan andere geestelijke oefeningen.Ga naar eind10. Wie aan deze verplichte uren niet genoeg had, kon eventueel een deel van de recreatie-uren op zon- en feestdagen (van twaalf uur tot de vespers) aan lectuur besteden; daarvoor was wel toestemming van de priorin nodig.Ga naar eind11. Men kon ook toestemming krijgen om | |||||||
[pagina 77]
| |||||||
werktijd te benutten voor studiedoeleinden (studio doctrine).Ga naar eind12. Eerder al kwamen figuren als Fenne Bickes, Katharina van Naaldwijk, Lubbe Snavels en Beatrix van der Beeck ter sprake, Diepenveense zusters die goed Latijn kenden en die met genoegen de Heilige Schrift bestudeerden (§2.3). Vermoedelijk was het voorrecht om te studeren voorbehouden aan enkele getalenteerde vrouwen. Als we op de constituties mogen afgaan, studeerden deze zusters dus voornamelijk in hun ‘vrije tijd’. Resumerend kunnen we vaststellen dat de monialen van Windesheim in vergelijking met de kanunniken van hetzelfde Kapittel weinig leesuren kregen voorgeschreven. Op werkdagen waren er in het geheel geen verplichtingen op dat gebied, en op zon- en feestdagen bestond de mogelijkheid om de lezing te vervangen door andere geestelijke oefeningen. Het programma voor het individu zoals dat in de Constitutiones monialium - nogal fragmentarisch - wordt opgebouwd, legt beslist geen nadruk op geestelijke lectuur. Ook in vergelijking met de constituties voor de dominicanessen, een belangrijke bron voor de Constitutiones monialium, is er voor de Windesheimse zusters slechts weinig gelegenheid voor geestelijke lezing.Ga naar eind13. Waarom legt de Moderne Devotie, die men als een beweging van het boek zou kunnen kenschetsen, zo weinig nadruk op lezing door de koorzusters, die toch het hoogste vrouwelijke echelon van deze beweging vormden? Naar de mening van Van Dijk breekt in de mindere aandacht voor de geestelijke lezing de spiritualiteit van de Moderne Devotie door de vrouwelijke canoniale traditie heen.Ga naar eind14. Om dat te begrijpen moeten we inzicht in die traditie zien te krijgen. Als godsdienst van het Woord verlangt het christendom van zijn belijders een persoonlijke omgang met de Heilige Schrift. Vanouds maakt daarom de lectio divina, de ‘geestelijke lezing’, deel uit van het monastieke leven. Het lezen van de Schrift gold als het laagste gebedsstadium; daarop volgden meditatie en contemplatief gebed. De moderne devoten hielden de klassieke triade lectio-meditatio-oratio nog steeds in ere, maar brachten wel een belangrijke accentverschuiving aan. Lectio en meditatio raakten veel hechter met elkaar verbonden en werden nauwelijks meer als afzonderlijke stadia beschouwd. De lezing stond bij hen in dienst van de meditatie, doordat zij voortdurend stof ter overdenking leverde. De Moderne Devotie legt (ook) op deze manier meer nadruk op de verinnerlijking van het geloofsleven, dat zich in het hart van de gelovige dient af te spelen. Ook de Constitutiones monialium getuigen van deze veranderende houding.Ga naar eind15. Over de functie van de geestelijke lezing is door de moderne devoten veel nagedacht. Grondleggers als Geert Grote, Florens Radewijns en Gerard Zerbolt van Zutphen wijzen op de grote betekenis van geestelijke lectuur als middel tot hervorming van het innerlijk leven. Hun visie op de lezing kan in zes punten worden samengevat.Ga naar eind16.
| |||||||
[pagina 78]
| |||||||
Het eerste punt verbindt de geestelijke lezing met het kernpunt van de spiritualiteit van de Moderne Devotie, de innerlijke zuiverheid. De devoten lezen niet met het ijdele doel om kennis te verwerven, maar om een les te leren die op de eigen situatie kan worden toegepast. Dat verklaart bij voorbeeld waarom de belezen Alijt Bake stellig kan beweren dat zij in geen ander boek studeerde dan in het minnende hart van Onze Lieve Heer (zie § 8.2).Ga naar eind17. Geestelijke lectuur diende uiteindelijk om de gelovige dichter bij Christus te brengen. De koorzusters van Windesheim waren soms gretige lezeressen, ook al werden meditatieve oefeningen voor hen even geschikt geacht. Het zusterboek van Diepenveen spreekt steeds met respect over zusters die graag en ijverig de heilige geschriften lazen. De geestelijke lezing stond in dit klooster in hoog aanzien, maar niet iedereen kon deze oefening op hetzelfde niveau praktiseren. Katharina van Naaldwijk was een van de meest geletterde zusters in Diepenveen. Zij had zoveel liefde tot de literatuur dat zij altijd twee of drie boeken bij zich droeg. Toen het dragen daarvan haar zwaar begon te vallen, kregen de medezusters van de priorin gedaan dat Katharina een speciaal boekenmandje mocht hebben.Ga naar eind18. We hadden graag geweten welke boeken er doorgaans in dit korfje lagen, maar de vite vertelt dat niet. Katharina zal in ieder geval haar rapiarium, dat in de volgende paragraaf uitvoeriger ter sprake komt, wel altijd bij de hand hebben gehad. Gezien haar boekenliefde is het nauwelijks verwonderlijk dat Katharina van Naaldwijk in Diepenveen ook het ambt van bibliothecaresse uitoefende (zie § 2.1). Zij verdeelde in die hoedanigheid niet alleen de boeken uit de kloosterbibliotheek, maar stelde ook de handschriften van haar en haar zus Griete aan de zusters beschikbaar. Het zusterboek prijst Katharina omdat zij de boeken met aanziens des persoons verdeelde: daer diende sie enen yghelicken van vrentlick ende mynlick na dat sie miende dat enen yghelicken noetdruftich was (dv, f. 243v; vgl. d, f. 56b). Met haar kennis van zaken hielp deze boekenwaarster minder belezen zusters bij de keuze van geschikte literatuur. De bibliotheken van de Windesheimse monialenkloosters moeten een aanzienlijke omvang gehad hebben. Iedere moniale moest immers over een boek kunnen beschikken om op de voorgeschreven tijdstippen te kunnen lezen. Idealiter waren er per klooster minstens evenveel boeken voorradig als er koorzusters waren. Diepenveen telde rond het jaar 1450 meer dan honderd monialen terwijl Bethanië in Mechelen er in dezelfde periode circa zeventig had. In de spaarzame gevallen waarin er van een vijftiende-eeuws vrouwenklooster uit de sfeer van de Moderne Devotie een inventarislijst of een groot handschriftenbestand over is, gaat het al gauw om tientallen, soms om honderden stuks.Ga naar eind19. De ‘catalogus’ van de studierboeken van het | |||||||
[pagina 79]
| |||||||
Delftse tertiarissenklooster Sint-Barbara telt 109 nummers, waarbij er van de populaire titels steeds twee of drie exemplaren voorradig waren.Ga naar eind20. Uit het regularissenklooster Sint-Agnes te Maaseik zijn ongeveer vijftig handschriften bewaard gebleven, van de circa honderd die er volgens een opgave uit 1795 toen nog aanwezig waren.Ga naar eind21. Er is weinig reden om aan te nemen dat het boekenbezit van een gemiddeld Windesheims vrouwenklooster veel kleiner is geweest, in aanmerking genomen dat juist in deze kloosters het niveau van geletterdheid relatief hoog was. We moeten derhalve vaststellen dat er enorme aantallen handschriften, bedoeld voor (onder meer) private lezing, verloren zijn gegaan.Ga naar eind22. Hoe incompleet en gefragmenteerd ook, bij gebrek aan andere gegevens moet de inhoud van het leesprogramma van de monialen van Windesheim vooral worden afgeleid uit de handschriftelijke overlevering. Algemene leesvoorschriften of boekenlijsten zijn niet overgeleverd, en individuele voorkeuren zijn maar tot op geringe hoogte vast te stellen. Zo weten wij dat Augustinus de favoriete auteur was van Katharina van Naaldwijk, maar welke werken zij precies kende, blijft onbekend.Ga naar eind23. Alleen Alijt Bake heeft ons de namen van haar meest geliefde auteurs nagelaten, soms zelfs voorzien van een motivatie (zie § 8.2). Bij het overzicht van de inhoud van de geestelijke lezing door de koorzusters van Windesheim worden de liturgische werken buiten beschouwing gelaten; daartoe reken ik dan ook psalters en getijdenboeken, die immers teksten uit het kerkelijk officie bevatten. Ten behoeve van de overzichtelijkheid worden ook de teksten die vooral in de refter functioneren, zoals preken en heiligenlevens, hier terzijde gelegd, al moet zeker met de mogelijkheid gerekend worden dat deze ook privé gelezen werden (zie ook § 3.6). In het bestand van bewaard gebleven boeken die de monialen van Windesheim voor zichzelf konden lezen, is een globale driedeling van verwante auteurs te onderscheiden.Ga naar eind24. In de eerste plaats is er een klein aantal handschriften met patristische werken, overigens minder dan men misschien van een zich op het vroege christendom baserende beweging zou verwachten. De homilieën van de kerkvaders zullen vooral aan tafel zijn voorgelezen, maar teksten van andere signatuur, zoals brieven of traktaten, werden vermoedelijk ook privé geconsumeerd. In Katharina van Naaldwijk hebben wij een voorbeeld van een zuster die bij voorkeur uit de kerkvaders las.Ga naar eind25. De tweede groep bestaat uit inmiddels klassieke auteurs uit de bloeiperiode van de mystiek in de twaalfde, de dertiende eeuw en de veertiende eeuw. Richard van Sint-Victor en Franciscus van Assisi komen slechts een enkele keer voor. Regelmatiger treedt Bernardus van Clairvaux naar voren, de architect van de middeleeuwse minne-metaforiek.Ga naar eind26. Sterk vertegenwoordigd zijn hier ook de dominicaanse mystieken uit de veertiende eeuw. Vooral Heinrich Seuse en Johannes Tauler komen in het handschriftenbestand van de Windesheimse monialenkloosters veelvuldig voor.Ga naar eind27. Hun omstreden voorganger en ordegenoot Meister Eckhart, die wegens ketterij werd aangeklaagd, komt men in deze kringen maar zelden tegen.Ga naar eind28. In de derde en laatste groep vinden we de auteurs die deel uitmaken van | |||||||
[pagina 80]
| |||||||
de beweging van de Moderne Devotie. Daartoe reken ik dan ook de Groenendaalse auteurs Jan van Ruusbroec en Jan van Leeuwen, die als wegbereiders van de Moderne Devotie beschouwd kunnen worden. Ruusbroec en zijn kok zijn tamelijk sterk vertegenwoordigd in de bibliotheken van de vrouwenkloosters van Windesheim, maar toch niet met hun meest mystieke werken.Ga naar eind29. Van de ‘echte’ moderne devoten komen ook vooral ascetische auteurs naar voren: Gerard Zerbolt van Zutphen, Jan van Schoonhoven en Thomas van Kempen.Ga naar eind30. Misschien steekt hier een welbewuste literatuurpolitiek van het Kapittel van Windesheim achter, die de zusters liever veilige ascetische literatuur voorschotelde dan gevaarlijke mystiek.Ga naar eind31. De grootste afwezige in het overzicht van de literatuur die de monialen van Windesheim ter beschikking stond, is de mystiek van de eerste religieuze vrouwenbeweging. Ruusbroec en Jan van Leeuwen erkenden de grootheid van de grote Brabantse mystica Hadewijch in ieder geval tot op zekere hoogte en ontleenden daarom geregeld aan haar geschriften. In het Rooklooster, net als Groenendaal gelegen in het Zoniënwoud en behorend tot het Kapittel van Windesheim, werden diverse handschriften met haar werken bewaard. Maar in de bibliotheken van de monialenkloosters van het Kapittel treft men het werk van Hadewijch niet aan.Ga naar eind32. Nu is de overlevering van Hadewijch smal, maar andere, ruimer verbreide vrouwelijke mystieke auteurs vinden we evenmin bij de Windesheimse zusters. In het eerder genoemde Sint-Barbara in Delft beschikte men bij voorbeeld over enkele handschriften met revelaties van Mechthild van Hackeborn en het leven van een mystica als Maria van Oignies.Ga naar eind33. Uit dominicaanse kringen komen we bij de zusters van Windesheim geregeld het werk van biechtvaders als Tauler en Seuse tegen, die in hun theologisch verantwoorde werk probeerden recht te doen aan de ervaringsgerichte religiositeit van hun medezusters. Levensbeschrijvingen van dominicanessen als Elsbeth Stagel of Margaretha Ebner, of de Schwesternbücher met hun levensbeschrijvingen van mystieke dominicanessen drongen echter niet tot de Windesheimse monialen door. Zo weerspiegelt de samenstelling van de kloosterbibliotheken een sfeer van een enigszins beknotte vrijheid, met name ten aanzien van de kennisname van mystieke ervaringen van andere vrouwen. We laten hier in het midden of dit een door de monialen van Windesheim zelf gekozen dan wel een van Kapittelwege opgelegde beperking was, maar doen dat niet zonder vast te stellen dat Alijt Bake waarschijnlijk wél vrouwelijke mystieke auteurs kende (zie § 8.2 en 8.3). | |||||||
4.2 Lezen met de pen?De beroemde franciscaan Johannes Brugman opent in zijn Speculum imperfectionis [= Spiegel der onvolkomenheid], dat vóór 1451 is ontstaan, het vuur op enkele wijd verbreide kwalijke praktijken van zijn ordegenoten. Smalend veroordeelt de welbespraakte prediker bij voorbeeld de overdreven manier waarop zijn pas geprofeste medebroeders hun rapiariola en li- | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
belluli, hun ‘rapiariumpjes’ en ‘kleine boekjes’ koesteren.Ga naar eind34. Een rapiarium is een verzameling van excerpten, citaten of uitspraken die iemand in het bijzonder aanspreken. Florens Radewijns werd door de moderne devoten beschouwd als de grondlegger van dit bijzondere tekstgenre.Ga naar eind35. Of dit nu waar is of niet, het rapiarium is karakteristiek voor de lees- en schrijfpraktijk bij de Moderne Devotie. Door belangrijke passages uit de geestelijke literatuur in hun persoonlijke rapiarium over te schrijven, waren de devoten beter in staat om ze in hun geheugen te prenten en zich de inhoud eigen te maken. Het lezen van de genoteerde passages op zijn beurt riep de volledige tekst weer in herinnering. Zo leefden de devoten als het ware in een tekstueel universum, dat voortdurend werd aangevuld en uitgebreid. Zij gebruikten tekst en schrift om hun geheugen te vullen met goede punten en zo hun innerlijk te zuiveren. Mertens heeft deze intensieve manier van omgaan met religieuze teksten treffend aangeduid als ‘lezen met de pen’.Ga naar eind36. Het sterk utilitaire en persoonlijke karakter van het rapiarium weerspiegelt zich in een nogal onvaste fysieke vorm. Rapiaria bestonden doorgaans uit individuele verzamelingen van losse teksten en fragmenten, neergeschreven op stukken en stukjes schrijfmateriaal van allerlei aard: snippers papier of perkament, leien, wastafeltjes. Deze weinig consistente verzamelingen hadden uiteraard maar een geringe kans om de tand des tijds te doorstaan. Er zijn er dan ook maar zeer weinig overgeleverd. De individuele rapiaria die wij nu nog kennen, zijn meestal overgeschreven en bewerkt, waardoor ze voor een groter publiek toegankelijk werden. Bij het overschrijven gingen veel van de specifieke materiële kenmerken van het rapiarium verloren. Op grond van zowel de tekstuele als de materiële overlevering kunnen er globaal twee typen van het rapiarium worden onderscheiden, het chronologische en het systematische. Bij het eerste type volgen de teksten, citaten of excerpten in de volgorde waarin de verzamelaar ze tijdens zijn lectuur tegenkwam. Het tweede type ordent het verzamelde materiaal door het in te delen, bij voorbeeld per auteur, per thema of per deugd.Ga naar eind37. De opgewonden reactie van pater Brugman bewijst dat in het midden van de vijftiende eeuw het rapiarium ook buiten de kringen van de Moderne Devotie ingang had gevonden. Interessant is de principiële kritiek die hij heeft op deze lees- en schrijfmethode. Brugman had veel moeite met de grote vrijheid die het individu hier genoot, vanwege het bepaald niet denkbeeldige gevaar dat teksten of passages uit hun verband konden worden gelicht.Ga naar eind38. Maar bovenal maakte Brugman zich kwaad omdat de waarde van het gemeenschappelijke werd ondergraven ten gunste van het individuele.Ga naar eind39. De kritiek van Johannes Brugman richtte zich op net geprofeste franciscanen, die de gave des onderscheids aangaande theologische zaken nog niet bezaten. Hoe lag deze toen zo gevoelige kwestie bij de monialen van Windesheim en hun geestelijke verzorgers? Het rapiarium en de bijbehorende lees- en schrijftechniek drongen ook door in de gelederen van het Kapittel van Windesheim. Johannes Busch schrijft in zijn kroniek van Windesheim dat alle broeders van dat klooster | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
een eigen rapiarium bijhielden.Ga naar eind40. Het bekendste voorbeeld uit Windesheim is het exemplaar van Gerlach Peters, dat uit een verzameling van snippers papier en andere fragmenten bestond. Zijn medebroeder Jan Scutken bewerkte dit losse materiaal na Gerlachs dood tot een samenhangend mystiek traktaat, het Soliloquium [= Alleenspraak]. In deze vorm kreeg Gerlach Peters' rapiarium een wijde verbreiding.Ga naar eind41. Ook in andere Windesheimse mannenkloosters was de rapiariumtechniek bekend. Het bekendste werk dat de Moderne Devotie heeft voorgebracht, De imitatione Christi [=Over de navolging van Christus] van Thomas van Kempen (†1471) uit het klooster Sint-Agnietenberg, vertoont trekken van een rapiarium.Ga naar eind42. Later in de vijftiende eeuw verzamelde Jan Mombaer (†1501), kanunnik van het klooster in Windesheim, volgens de inmiddels beproefde rapiarium-methode een grote hoeveelheid meditatiemateriaal, die hij systematisch ordende in het Rosetum exercitiorum spiritualium [=Rozengaard van geestelijke oefeningen] (zie daarover § 4.3). Ondanks de talrijke voorbeelden ontbreekt in de Constitutiones Capituli Windeshemensis echter ieder voorschrift omtrent het bijhouden van een rapiarium.Ga naar eind43. De invulling van het individuele gebedsleven wordt door de Windesheimse constituties immers maar zeer ten dele geregeld. Ook in de Constitutiones monialium komt de term ‘rapiarium’ niet voor, en evenmin wordt er op welke wijze dan ook op het excerperen van geestelijke teksten gezinspeeld. Toch laat met name het zusterboek van Diepenveen er geen misverstand over bestaan dat ‘lezen met de pen’ ook onder de monialen een bekend verschijnsel was. Een passage uit de vite van Jutte van Ahaus, die nog betrekking heeft op de periode vóór de insluiting van Diepenveen, geeft pregnant weer hoe het rapiarium in deze kringen functioneerde - overigens zonder die term nog te noemen. Als die susteren des hillighen daghes een goet punte screven, soe plach dese oetmodighe vrouwe achter hem toe sitten ende bat hem scemelick ende alte oetmodelick of sie wal mede int yncket moste stippen [=of zij (haar pen) ook in de inkt mocht dopen]. Soe hadde sie wat lepperkens [=snippers, stukjes] van pappier vergadert lichte dat een ander verworpen hadde. Dat bescref sie dan soe vol van goden punten die droghen tot [=betrekking hadden op] ghehoersamheit, toe starven ende uutghaen hoers selves ende al dat tot oetmodicheiden draghet ende tot cleinen ghevolen [=tot het zich klein voelen], ende niet toe betrouwen in hoer selven [=geen vertrouwen in zichzelf te stellen] ende niet gheacht toe wesen, ende wat hoer tot oetmodige nederheit helpen mochte onder al die susteren, van bijnnen inder harten ende van buten inden warcken. Desen ende deser ghelicken ende wat sie hoerde inder clacien [=collatie] of wat sie las inden boeken of wat sie hoerde segghen dat hoer dienen mochte tot aldusdanighen dogheden om toe starven al darter nathuren ghenocklick was, dat pynde sie hoer toe vergaderen op sulke lepkens; die bescref sie soe vol darmen sie nauwe anen conde tasten, men en moste op die scrift tasten, (dv, f. 143v-144r; vgl. d, f. 41b-c) | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
Jutte van Ahaus verzamelde ‘goede punten’ uit verschillende soorten bronnen: geestelijke geschriften, de collaties van de rector (zie § 3.8) en uitspraken van medezusters. De aldus verworven punten worden ingezet om haar natuurlijke aanvechtingen te bestrijden en zodoende tot grotere deugdzaamheid te geraken, het hoge doel dat de devoten zich stelden. Het spreekt bijna vanzelf dat Juttes rapiarium van losse velletjes papier ons niet is nagelaten. Ook Zweder van Rechteren beschikte over een rapiarium in de vorm van briefjes met goede punten: Soe grote mynne ende vuoerricheit had sie totter hilligher s‹c›rift dat sie hadde cleine rullekens, som soe lanck als een vingher, sommich corter ende langher; die plach sie in hoer budel toe draghen, die hiete sie horen scilde te wesen. (dv, f. 123v; vgl. d, f. 28c) De tekst van twee van deze schilden tegen de boze zijn in Zweders vite overgeleverd: Armode sonder gebreck weer recht als een onbeseghelden bref diemen enen groten heren sende (dv, f. 122r; vgl. d, f. 27c) en Soe wat dat ons oversten seggen dat is al goet ende waerachtich, ende wie daer teghen secht dat is quaet ende vals (dv, f. 124r; vgl. d, f. 28c). Uit deze beide teksten mag misschien worden afgeleid dat goede punten de neiging hebben om de vorm van geestelijke spreekwoorden aan te nemen. Maar het kan ook zijn dat deze punten vanwege hun kernachtige inhoud door de andere zusters onthouden werden, waardoor ze uiteindelijk in het zusterboek nogmaals, maar nu definitiever, gefixeerd konden worden (zie § 6.1). Zweder van Rechteren leende haar tekstrolletjes met liefde aan haar medezusters uit, waardoor ze binnen de kloostergemeenschap verder verbreid raakten.Ga naar eind44. ‘Goede punten’ vormden in het algemeen een belangrijk element in de communicatie tussen de zusters in Diepenveen.Ga naar eind45. Tot dusver passeerden twee Diepenveense zusters de revue die, volgens de moderne definitie, een vrij primitief rapiarium bijhielden. Het zusterboek zelf hanteert het begrip ‘rapiarium’ slechts een keer, en wel in verband met Katharina van Naaldwijk. Katharina bezat een blanco handschriftje dat in haar vite als rapiarius wordt aangeduid en waarin zij geregeld teksten en excerpten overnam.Ga naar eind46. Nadat zij professie had gedaan, kopieerde Katharina de regel van Augustinus: Sie scref goettijt sijne reghele naden dat sie professie had ghedaen in hoer rapiarius, op dat sie sie te beet solde westen [=zich inprenten] ende navolghen. (dv, f. 250r-v)Ga naar eind47. Over het uiterlijk van Katharina's rapiarium zegt het zusterboek nog dit: Ende hoe vol godes [=van het goede] hoer dat harte was mochmen sien an horen rapiarius ende hoer vrouwen-tijdeboeck [=boek met de getijden van Onze Lieve Vrouw], daermen nauwe soe volle spacien an winden en | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
conde daermen enen duem of vingher op legghen en mochte, als ic selven [de kopiiste van handschrift dv] mit verwonderen vake ghesien hebben, (dv, f. 251v; vgl. d, f. 61c-d)Ga naar eind48. Hoe Katharina van Naaldwijk precies te werk ging, wordt hier niet duidelijk. Vermoedelijk begon zij, toen het als rapiarium bedoelde handschrift vol was, de open ruimtes en marges in haar getijdenboek op te vullen met citaten en excerpten. Maar het is evengoed mogelijk dat er tegelijkertijd in beide handschriften werd gewerkt. Het rapiarium van Katharina van Naaldwijk bestond hoe dan ook zeker uit twee banden, en wellicht hoorde er ook nog allerlei los materiaal bij. Na haar dood werden de beide handschriftjes bewaard, vermoedelijk in de bibliotheek van het klooster. Hoewel het rapiarium van Katharina van Naaldwijk een veel bestendiger materiële staat bezat dan de rolletjes en velletjes van Jutte van Ahaus en Zweder van Rechteren, kreeg het als zodanig evenmin een definitieve vorm. Het werken aan een rapiarium ging bij de moderne devoten een leven lang door. Net als de andere zusters moest ook Katharina voortdurend zorgen voor nieuw schrijfmateriaal om haar tekstverzameling te kunnen blijven aanvullen. Opmerkelijk is dat het zusterboek zowel bij Jutte van Ahaus als bij Katharina van Naaldwijk een onmiddellijk verband legt tussen rapiarium en innerlijk leven. De volheid des harten van deze zusters is af te lezen aan de volgeschreven bladen in hun rapiaria. Het was van essentieel belang om veel goede punten in het hart te bewaren, opdat de duivel geen kans kreeg zich daar te verschansen.Ga naar eind49. Een vol rapiarium betekende dat de eigenares zich had ingespannen om haar geheugen zo veel mogelijk te vullen met waardevolle en stichtelijke woorden. Ook uit dit voorbeeld komen de functie van het rapiarium en het lezen met de pen overduidelijk naar voren: ze dienen om het geestelijk leven van het individu te verbeteren. Jammer genoeg zijn de rapiaria van Jutte en Katharina niet bewaard gebleven. Ze hadden ons inzicht kunnen bieden in wat de monialen in Diepenveen lazen, wat ze in de collaties hoorden en wat ze in geestelijke gesprekken met elkaar bespraken.Ga naar eind50. Afgaande op de situatie in Diepenveen werd het noteren van belangrijke uitspraken en teksten als middel om zich geestelijke waarden eigen te maken vrij algemeen toegepast. Van de zusters Liesbeth van Delft, Alijt Bruuns en Cecilia van Marick weten wij dat zij tijdens collaties op wastafeltjes aantekeningen maakten, die later op papier werden uitgewerkt. Deze uittreksels werden gebruikt als ondersteuning bij de persoonlijke overweging (zie § 3.8). We mogen wel aannemen dat de meeste zusters in Diepenveen op vergelijkbare wijze teksten en fragmenten hebben overgeschreven om ze beter in hun geheugen te kunnen prenten en/of ze te benutten als vertrekpunt voor de meditatie. Naar het niveau waarop en de frequentie waarmee dat gedaan werd, kunnen we slechts gissen. Misschien zijn Zweder van Rechteren, Jutte van Ahaus en Katharina van Naaldwijk, van wie als enigen met enige nadruk wordt gezegd dat zij verzamelingen van geestelijke spreuken, excerpten of teksten aanlegden, toch uitzonderin- | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
gen geweest en hebben de meeste anderen zich moeten behelpen met bij voorbeeld een wastafeltje waarop de teksten steeds weer konden worden uitgewist. Voor hen lag de aanleg van een selectie uit de literatuur in de vorm van een eigen rapiarium misschien buiten bereik. We dienen namelijk in aanmerking te nemen dat de drie genoemde zusters allen voornaam en rijk waren en in Diepenveen een geprivilegieerde status genoten. Over de situatie in de andere Windesheimse vrouwenkloosters zijn maar weinig gegevens beschikbaar, maar ze zijn wel weer zo divers en verspreid dat veilig kan worden aangenomen dat het ‘lezen met de pen’ als methode om geestelijke teksten in het geheugen te planten in dit milieu algemeen bekend was. In Bethanië te Mechelen las én kopieerde Jacoba van Loon met grote ijver heilige geschriften, onder meer die van Ruusbroec (zie § 4.3).Ga naar eind51. En Alijt Bake uit Gent hanteerde ook een schrijftechniek die zeer verwant is met het ‘lezen met de pen’, waarbij zij ernaar neigde eerder haar eigen gedachten en invallen te formuleren, waar haar medezusters zich tot een receptieve houding beperkten (zie § 8.2). Ook in met Windesheim verwante vrouwenkloosters schreven de zusters belangrijke teksten over om zich die eigen te maken. De regularis Katherine Cauwericx uit Sint-Agnes te Gent bij voorbeeld mediteerde bij voorkeur aan de hand van de brieven van Paulus: Ende haer meeste consolacie was in Paulus epistelen gheleghen, daer sij haer stedelic in oufende met groeter vliet ende plach daer vele oec uut te scrivene. (Kroniek Sint-Agnes, f. 60)Ga naar eind52. Dat er door de monialen van Windesheim maar zo weinig ‘echte’ rapiaria zijn aangelegd, waarbij dat van Katharina van Naaldwijk als het hoogtepunt mag gelden, ligt zowel aan de levensomstandigheden als aan de individuele mogelijkheden. De kanunniken van Windesheim, die allemaal een rapiarium aanlegden, waren daartoe veel beter toegerust. Allereerst beschikten zij over veel meer leestijd dan de monialen, zoals in de vorige paragraaf al bleek. De opbouw van een rapiarium is bij de moderne devoten organisch verbonden met de individuele geestelijke lezing: de gemaakte excerpten functioneren altijd tegen de achtergrond van de volledige tekst waaraan ze ontleend zijn.Ga naar eind53. Aangezien de monialen van Windesheim veel minder teksten lazen, was de basis voor hun rapiaria veel kleiner (en beperkte die zich veelal tot spreuken en korte citaten). Bovendien beschikten de koorheren van Windesheim over een eigen cel waarin zij zich konden terugtrekken om kopieerwerk te doen, maar ook om te lezen en aantekeningen te maken. De koorzusters hadden geen privé-ruimtes, waardoor het ook om praktische redenen veel moeilijker was om eens iets voor zichzelf op te schrijven. Dat Katharina van Naaldwijk toch een rapiarium wist aan te leggen, is vooral te danken aan haar grote intellectuele vermogens, die haar in staat stelden ondanks deze beperkingen toch veel te lezen en te excerperen. Bovendien zal haar uitzonderingspositie van hoogadellijke zuster haar wel enig voordeel hebben gebracht. | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
Er is tenslotte nog een bijzonderheid aangaande de datering van de getuigenissen over het rapiarium en het ‘lezen met de pen’: ze stammen voornamelijk uit de eerste helft van de vijftiende eeuw. Dit kan toeval zijn, maar het is ook goed mogelijk dat de speelruimte van devote vrouwen in de loop van de eeuw ook op dit punt werd beperkt. Typerend voor de wijzigingen in het spirituele klimaat is een passage uit de statuten van het klooster Jeruzalem te Venray, die werden opgesteld toen men er in 1467 de regel van Augustinus aannam.Ga naar eind54. Het werd de kersverse regularissen verboden rabelarien of excerpten, dat syn hier en daer vergaderde punten uut boecken sonder ordinancie aan te leggen, want in desen is duckwile heelheit des sins ghebraken [=want deze zijn vaak uit hun verband gerukt].Ga naar eind55. Tegen de achtergrond van het schrijfverbod in 1455 is het allerminst uitgesloten dat ook aan de monialen van Windesheim beperkingen werden opgelegd aangaande het vrijelijk excerperen van geestelijke literatuur. Hier kan worden terugverwezen naar de kritiek die Jan Brugman uitoefende op de rapiariola van de franciscanen. Als hij zijn jonge medebroeders al geen vrije omgang met de geestelijke literaire traditie toe wilde staan, hoeven we van de strenge Windesheimers nauwelijks te verwachten dat zij ‘hun’ monialen op dit gebied enige ruimte gaven. | |||||||
4.3 Devote oefeningenDe Constitutiones monialium schrijven in een apart kapittel voor hoe de zusters zich op de dormter of slaapzaal behoorden te gedragen.Ga naar eind56. De dormter was een van de ruimtes in het klooster waar een absoluut stilzwijgen afgekondigd was (zie § 3.3). Zusters die om welke reden dan ook wakker waren, wordt aangeraden zich met ‘devote oefeningen’ bezig te houden. Van completen hent tot primen en sal nyement sonder oerlof uutten dormter gaen dan van noet der naturen ende totter kerken den dienst Gads toe doen off om hem te warmen, want dan sullen si roestelike bliven bi hoeren bedden ende kieren hem tot Gade off totter heiligher lexen ende tot ghebede ende tot hem selven, op dat sie myt alsulker oefeninghen moeghen versamenen [=ten strijde trekken tegen] die verstroyheit der daghelixscher onleden [=drukte]. (hs. Gaesdonck, f. 108r; vgl. Constitutiones monialium 3.17.10-15) Hier worden allerlei activiteiten aanbevolen die ieder voor zich een plaats vonden in het innerlijk omvormingsproces waaraan de devoten zoveel betekenis toekenden en waarvan de trits lectio-meditatio-contemplatio de basis vormt. Het zich keren tot heiligher lexen moet slaan op het innerlijk reciteren van teksten, want daadwerkelijk lezen was op de duistere slaapzaal natuurlijk onmogelijk. De constituties bevelen de zusters diverse methoden aan om afstand te nemen van de dagelijkse beslommeringen, waardoor zij nader tot God kun- | |||||||
[pagina 87]
| |||||||
nen komen.Ga naar eind57. Meditatieve activiteiten, die meestal gezamenlijk worden aangeduid als ‘geestelijke oefeningen’, vormden een zeer belangrijk deel van het geestelijk leven van de Windesheimse zusters. Deze paragraaf probeert enig licht te werpen op de vraag hóe deze kloosterzusters hun innerlijk leven inrichtten. Voor een goed begrip is het zinvol eerst te bekijken wat de moderne devoten onder ‘meditatie’ verstaan. In het moderne spraakgebruik doelt men met het begrip ‘meditatie’ doorgaans op een in de tijd af te bakenen periode van innerlijke reflectie op een spiritueel onderwerp. Voor de moderne devoten daarentegen was ieder moment van geestelijke overpeinzing in feite meditatio, waar en wanneer dit ook plaats vond. Zij konden altijd en overal mediteren, ook tijdens het werk bij voorbeeld, of liggend in bed, op een donkere dormter. Zoals de Constitutiones monialium vrij onverschillig staan tegenover de wijze waarop men de ledigheid verjoeg, maakten ook de zusters zelf maar weinig onderscheid tussen de diverse geestelijke oefeningen. Dat blijkt bij voorbeeld uit een passage uit het Diepenveense zusterboek over Katharina en Griete van Naaldwijk: Sie gheven hem soe voerrichlick tot onsen lieven heren dat sie selden ledich weren sie en weren becummert mit goeder offeninghe of sie lesen of sie bededen of deden hantwarck. (dv, f. 242r; vgl. d, f. 55b) Handwerk verrichten, lezen, bidden of het doen van oefeningen, het zijn allemaal manieren om zich over te geven aan Christus. De ‘goede oefeningen’ staan dus op hetzelfde niveau als bij voorbeeld de geestelijke lezing, maar in de praktijk was er voor de laatste bezigheid veel minder tijd. Het doel van alle inspanningen is de strijd tegen de ledigheid.Ga naar eind58. De angst om tegenover God te kort te schieten schijnt ook het individuele geestesleven van de monialen van Windesheim volkomen te hebben beheerst. In een van de collaties van Johannes Brinckerinck wordt in de titel een verband gelegd tussen handenarbeid en het doen van inwendige oefeningen: Van den arbeide van buten ende van binnen, ende hoe wi ons oefenen sullen in den ghebeden des daghes ende des nachts.Ga naar eind59. Met de uitwendige arbeid is het verplichte handwerk op werkdagen bedoeld (zie § 3.4), met inwendige arbeid het voortdurend vervuld zijn van gebed en meditatie. De lange uren van eentonige handenarbeid in de spinzalen en de andere werkruimten bleken bij uitstek geschikt voor het doen van allerlei individuele inwendige oefeningen, zoals het voorbeeld van Alijt Bake laat zien, die al spinnend het Boek van de negen velden van Rulman Merswin overwoog (§ 8.2). De genoemde collatie van Brinckerinck is voor een belangrijk deel gewijd aan de meditatie. Het betoog volgt in grote lijnen het verloop van de dag in een religieuze gemeenschap. De strekking is dat men altijd en overal moet bidden en mediteren, van opstaan tot slapen gaan.Ga naar eind60. Bij bepaalde momenten en activiteiten van de dag horen speciale devoties. Brinckerinck spande zich in om de zusters te leren hoe zij hun innerlijk leven vorm moesten geven. Om meteen bij het opstaan al volkomen op het geestelijke | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
gericht te raken, raadt hij de volgende methode aan: Des morghens, als gi opstaet, so suldi segghen: ‘God, wil denken in mijn hulpe. Lieve heer, cornet my te hulpe, want ic van mi selven niet en vermach. Sinte Maria, biddet voer mi. Mijn heilighe enghel, biddet voer mi. Mijn heilighe apostel, biddet voer mi.’ Ende leest deze collecte: ‘Lieve heer, clede mi mit dynen clede der minnen, der oetmoedicheit ende des vredes, ende bescermt mi voer den viant, die my laghen leit, opdat ic mit enen kuuschen hert ende mit enen reynen lichaem mach loven dinen gloriosen name ewelike, die lefste ende reghierste, God, ewelike sonder eynde. Amen. (Collatie vii, 159)Ga naar eind61. In de Vivendi formula van Salome Sticken, haar leefregel voor devote zusters (zie § 5.1), vinden we vergelijkbare lessen met betrekking tot het opstaan.Ga naar eind62. Zij adviseert de zusters om, zodra de klok voor de metten luidt, zich nederig aan Christus’ voeten te vlijen. De priorin van Diepenveen beveelt iets andere meditatiestof aan dan Brinckerinck, namelijk een artikel uit de passie.Ga naar eind63. Maar in essentie betogen Brinckerinck en Sticken natuurlijk hetzelfde: de geest van iedere devote zuster moet vanaf het ontwaken bij het heilige verkeren. Ook in de Windesheimse constituties staan dergelijke voorschriften voor de toebereiding op de nieuwe dag. Zowel de koorheren als de koorvrouwen bereidden zich door inkeer in zichzelf voor op het bidden van het eerste, middernachtelijke koorofficie.Ga naar eind64. Een markant punt in het inwendige leven van de zusters was de viering van de mis, die dagelijks plaatsvond.Ga naar eind65. De eucharistie herdenkt het offer van Christus aan de mensheid, en daarom was de mis een uitgelezen moment voor de zusters om zich innerlijk geheel aan hem over te geven.Ga naar eind66. De vijfde collatie van Brinckerinck is geheel aan dit sacrament gewijd, terwijl er ook in de zevende nog aandacht is voor de overdenking van de heilige mis.Ga naar eind67. Ook Salome Sticken geeft uitgebreide aanwijzingen over de wijze waarop devote zusters de mis moeten meebeleven. De Vivendi formula schrijft voor om voorafgaand aan de mis inwendig alle niet-geabsolveerde zonden aan Jezus op te biechten. Tijdens de celebratie nemen de zusters zich dan het lijden van Christus voor de geest en proberen zich ten volle voor hem open te stellen. Ja zelfs, geliefde zusters, kunnen wij, indien wij vurig en nauwgezet zijn, door de genade van onze heer de zoete passie van de heer Jezus op dusdanige wijze opnieuw overdenken en in onze geesten inprenten en ons met hem in liefde verenigen, opdat we bereid gemaakt worden alles te doen en te dulden dat hij ons laat overkomen: de gevangenneming, de vernedering, de beproeving en de verachting en de verwerping door alle mensen. (Vivendi formula, f. 169v-170r)Ga naar eind68. Vervolgens beveelt Sticken weer het oproepen van frasen en beelden uit de passie aan als de beste meditatiemethode. | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
Afb. 1. De houtsnede Ecce panis angelorum, waarin in woord en beeld de heilige betekenis van het getranssubstantieerde lichaam van Christus wordt uitgedrukt. In 1467 gedrukt in het klooster Bethanië te Mechelen (Mechelen, Stadsarchief, Houten lade B, nr. 46).
| |||||||
[pagina 90]
| |||||||
Haar jarenlange ervaring had Salome Sticken geleerd dat het niet meeviel om de geest voortdurend op het goddelijke gericht te houden, vooral niet buiten de gemeenschappelijke godsdienstoefeningen. De dagelijkse bezigheden en verplichtingen leidden voortdurend af. Om innerlijk bij de les te kunnen blijven, zond zij daarom regelmatig schietgebeden op.Ga naar eind69. Bovendien moet u ernaar streven op iedere plaats en op ieder tijdstip uw harten geregeld te richten op onze lieve heer Jezus Christus door middel van korte gebeden, vergezeld van zuchten of verzuchtingen, bij voorbeeld ‘God, herschep mijn hart, maak het zuiver’ [Ps. 51,12] of ‘Kom, Heilige Geest’ of iets soortgelijks. (Vivendi formula, f. 171r)Ga naar eind70. Het zal geen toeval zijn dat in de vite van Salome Sticken, deze pleitbezorgster van het schietgebed, twee voorbeelden uit haar eigen repertoire zijn opgenomen.Ga naar eind71. De eerste bede sprak zij inwendig uit voordat zij ter communie ging om de heilige hostie te ontvangen. O myn alre lieveste lief,
Ic bidde di dat dijn hillighe vleis
Ende dijn hillighe bloet,
Myn leste spise wesen moet. (dv, f. 209v)
Het tweede gebed fungeerde als geestelijke buiging voor Christus. O hartelicke lief, ic nighe diGa naar margenoot+
Van al mynen harten begher ic di.
Die hillighe drivoldicheit beware mi.
Die hillighe geest ontsteke mi
Ende make mi vuoerrich ende verlichte mi
Ende verenighe mi mit di.
O hartelicke lief, des bidde ic dy. (dv, f. 209v; vgl. d, f. 12b)
Het rijm vervult in deze tekstjes vooral een mnemotechnische, en nauwelijks een formeel-esthetische functie. Door de rijmvorm bleven de gebeden beter in het geheugen hangen, zodat ze gemakkelijk konden worden opgeroepen. Vermoedelijk had iedere zuster een eigen repertoire van dit soort korte gebeden en verzuchtingen.Ga naar eind72. Hetzelfde geldt voor de individuele geestelijke oefeningen, die voornamelijk door de zusters voor zichzelf werden ontwikkeld. Er heeft vermoedelijk geen universele meditatie-methode voor Windesheimse monialen bestaan, al zullen er soms grote lokale overeenkomsten zijn geweest. Johannes Busch beschrijft wel hoe er in het klooster te Windesheim door iedereen, koorheren zowel als lekenbroeders, werd gemediteerd aan de hand van dezelfde tekst, namelijk de Epistola de vita et passione domini nostri Christi et aliis devotis exercitiis [=Brief over het leven en het lijden van Christus onze heer en andere devote oefeningen].Ga naar eind73. De Epistola biedt | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
per dag van de week drie punten ter overweging aan: een over het begin van Jezus' leven, een tweede over zijn lijden en sterven en een derde over de heiligen die hem zijn nagevolgd.Ga naar eind74. Er zijn verscheidene handschriften met de Middelnederlandse of de Middelnederduitse tekst overgeleverd, maar geen daarvan komt uit een Windesheims vrouwenklooster.Ga naar eind75. Het is daarom uitermate onwaarschijnlijk dat deze typisch Windesheimse meditatietekst in vrouwenkringen algemeen ingang gevonden heeft. Busch geeft de Epistola uit in het Latijn, maar het is niet uitgesloten dat hij de tekst eerst moest vertalen, want van deze meditatie-oefening is wel aangenomen dat zij oorspronkelijk in het Middelnederlands was gesteld.Ga naar eind76. Dat brengt ons bij de vraag welke taal de Windesheimers voor hun persoonlijk gebed gebruikten. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de geleerde kanunniken uit Windesheim hiervoor overwegend de volkstaal benutten, omdat de teksten die zij ter inspiratie lazen in het Latijn waren. Ook voor de Windesheimse koorzusters was het zeker niet ongebruikelijk om geestelijke oefeningen in het Latijn te verrichten. In een bul van paus Alexander vi uit 1499 wordt er zelfs vanuit gegaan dat dat de normale praktijk is, ook al is de mogelijkheid dat de zusters geen Latijn kennen wel geïmpliceerd.Ga naar eind77. Vermoedelijk hebben sommige monialen van Windesheim ook geregeld Latijnse teksten gebruikt als inspiratiebron voor hun privé-meditatie.Ga naar eind78. Vaste gebeden als het paternoster en het avemaria, en wellicht ook de bekendere passages uit de Bijbel of de liturgie, werden door de zusters ongetwijfeld in hun oorspronkelijke taal inwendig gezegd. De enige inwendige oefening van een Windesheimse moniale waarvan de concrete inhoud kennen, is die van Katharina van Rijssen uit Diepenveen. Het zusterboek geeft de tekst daarvan zonder enige toelichting in het Latijn weer - zo bijzonder was dat blijkbaar niet. Als ik het goed begrijp, was dit een oefening die Katharina voortdurend opnieuw overwoog. Dat maakt het uiteraard wel gemakkelijker om aan de hand van het Latijn te mediteren; Katharina hoefde maar een beperkt aantal regels uit haar hoofd te leren. Hier volgt de gehele oefening: Fuge, tace et quiesce soli domino propter quem omnia fiant, ut placeas satage refocillacio tua ac solamen in ipsum tantum sit. Ipse enim spes anime suspirantis. Ipsum pie querunt lacrime clamor quoque cordis supplicis. Silencium ame. Solitudinem inquire. Ostentacionem devita. Simplicitatem et unitatem elige. Ia‹c›titacionem humilem optinente te iocundare. Nemo secure apparet nisi qui libenter latet. Nemo secure loquitur nisi qui libenter tacet. (dv, f. 189r-v) Veelbetekenend genoeg geeft handschrift d, bestemd voor de minder hoog opgeleide zusters van het Meester-Geertshuis, een Middelnederlandse lezing. Deze wijkt overigens op een aantal punten af van het Latijn, een aspect waarop hier niet nader wordt ingegaan. Vlie, swijch ende ruste, ende pijne allene den heren te behagen, omme | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
welken alle dinge geschien moeten. Dine ruste ende dinen troest sij allene in hem, want hij is die hape der suchtender zielen. Hem sueken die goddienstige tranen ende dat roepen des ynnigen herten. Mynne dat swijgen, sueke enycheit, vlie toenberheit, verkiese sympelheit ende waerheit. Wanneer du oetmodich ende verborgen biste, soe verblijde dy. Ende zalich salstu wesen, ist dat gy dat nuttelike gebruket. Niemant en is sekerlic apenbaer dan die gene die gerne verborgen is. O myn alre lievest here, myn herte en can niet rusten henttu my al in al wardeste. (d, f. 125c-d) Van allerlei andere geestelijke oefeningen van de Windesheimse zusters kennen we alleen uiterlijke beschrijvingen. Om een indruk te geven van de grote rijkdom aan vormen en de vele persoonlijke varianten wordt hier een aantal oefeningen uitvoeriger voorgesteld. Daarbij valt de nadruk meer op de letterlijke inhoud van de oefeningen dan op technische en methodische aspecten van de meditatie. Zoals gebruikelijk levert het zusterboek uit Diepenveen de meeste gegevens. Trude van Beveren (†1428) haalde, zoals de meeste Windesheimse zusters, haar inspiratie volledig uit het lijden van Christus. Mogelijk duivelse influisteringen bande zij uit door haar dag compleet te vullen met oefeningen. Sie hadde horen tijt alden dach doer alsoe gheordeniert mit offeninghen vanden leven ende lieden ons lieven heren, dat die duvel ghien tijt en conde crighen hoer toe becaren. Meer des nachtes plach hie sie wal wat toe ververen inden slaep. Het was om niet! Hie en conde niet an hoer wynnen, want sy was vol godes, daer en conde ghien q‹u›aet in. Het was een hillich tempel hoers brudegoms; daer en conde niet anders in dan dat hem toehoerde. (dv, f. 17 lv; vgl. d, f. 100b) Deze Diepenveense zuster had een vast dagprogramma dat zo precies en regelmatig werd uitgevoerd dat men er de klok op gelijk kon zetten. Wanner die susteren niet en wosten wat tijde dattet was vanden daghe, soe vraghedent siet suster Truden. Die wostet soe puntelicke bij hore offeninghen of sie die clocke ghehoert hadde. Ende onder tijden plach hoer suster Griete Deghens toe vraghen, die dat werchuus doe verwaerde, wat sie dachte. Soe plach siet hoer oetmodelick toe segghen na dat hoer tijt was dat sie offende. Ondertijden wast vanden aventmael ende in anderen tijden wat anders vander passien ende dierghelicken. (dv, f. 171v-172r; vgl. d, f. 100b-c) Trude van Beveren was misschien uitzonderlijk nauwgezet in de uitvoering van haar oefeningen, maar we kunnen er rustig van uitgaan dat de meeste Diepenveense monialen een meditatieprogramma onderhielden dat in omvang en intensiteit vergelijkbaar was.Ga naar eind79. Over de manier waarop de zusters deze oefeningen onthielden of struc- | |||||||
[pagina 93]
| |||||||
tureerden, is het zusterboek doorgaans weinig expliciet. Alijt Bruuns (†1457), Griete ten Kolke (†1453) en Griete Tasten (†1452) gebruikten de negen engelenkoren - in opgaande reeks: engelen, aartsengelen, vorstendommen, machten, krachten, heerschappijen, tronen, cherubijnen en serafijnen - om hun inwendige oefeningen te ordenen.Ga naar eind80. Met elk van deze koren werden bepaalde overwegingen verbonden, in beginsel handelend over een motief uit de passie. Of de meditatie van deze drie zusters ook inhoudelijk aanknoopte bij de theologisch-kosmologische betekenis van de hiërarchie der engelen vermeldt het zusterboek niet.Ga naar eind81. Alijt Bruuns gebruikte verder nog een apart schema voor haar nachtelijke oefeningen: Sie plach alle nachte inden wonden ons lieven heren toe rosten (dv, f 82r). In de geest stond zij bij ieder van de kruiswonden even stil om de betekenis ervan te overwegen en de pijn na te voelen. Tegelijkertijd wist Alijt Bruuns zich geborgen in Christus' wonden. In de late middeleeuwen werden dergelijke plastische voorstellingen van de passie steeds vaker toegepast als middel om de meditatie te intensiveren.Ga naar eind82. Het lijden van Christus was weliswaar het allesoverheersende, maar niet het enige thema in de devote oefeningen van de zusters van Diepenveen. Velen van hen kozen zich ‘vrienden in de hemel’: heiligen aan wie zij speciale eer bewezen.Ga naar eind83. Katharina van Naaldwijk bij voorbeeld bouwde een jaarlijkse terugkerende meditatiecyclus op rondom Sint-Augustinus (28 augustus) en Sint-Egidius (1 september). Het was haar opgevallen dat data uit de periode waarin zij zich bekeerde, samenvielen met data uit de levens van beide heiligen. Bovendien bezat Katharina als kind een beeld van Sint-Egidius, dat zij aanvankelijk voor een voorstelling van Augustinus had gehouden en als zodanig had vereerd. Omwille van deze veelbetekenende coïncidenties vierde Katharina de heiligedagen van Egidius en Augustinus met uitvoerige devote oefeningen; ook de translatie van Augustinus' gebeente (11 oktober) en het octaaf van zijn feest (4 september) werden uitbundig gevierd. Katharina van Naaldwijk meende ook aan een groot aantal andere heiligen bijzondere toewijding verschuldigd te zijn. Na afloop van de getijden bleef zij vaak nog lang in het koor om hen met gebeden te vereren.Ga naar eind84. Hoewel de zusters hun oefeningen in principe individueel verrichtten, werd er ook wel eens samengewerkt. De eerder genoemde Griete ten Kolke en Griete Tasten bij voorbeeld doorliepen volgens het zusterboek dagelijks samen de negen engelenkoren.Ga naar eind85. Het zusterboek beschrijft een intrigerende gezamenlijke oefening wat uitvoeriger, kennelijk omdat die ook voor Diepenveense begrippen bijzonder was. Sint-Agnes was patrones van Diepenveen en Trude Schutten had haar in het bijzonder lief. Trude vroeg Gertrud Huginghes daarom met haar mee te gaan op een denkbeeldige pelgrimstocht naar de Sint-Agneskerk in Rome. Bij deze oefening vraagt men zich af of de zusters misschien gebruik hebben gemaakt van een geschreven pelgrimshandleiding, zoals bij voorbeeld Vanden gestant des heiligen landes. Daarin wordt de bedevaart naar Rome en het Heilige Land van hertog Arnold van Gelre in 1450-1452 beschreven, maar niet in de vorm van een | |||||||
[pagina 94]
| |||||||
reisverslag. De tekst beschrijft de heilige plaatsen zo, dat men er in gedachten bij kan verwijlen en zo de grote momenten uit Jezus' leven kan overwegen.Ga naar eind86. Concreet bestond de oefening van de zusters Trude en Griete uit een inspannende gebedencyclus. De bedevaart zou gestalte krijgen door speciale oefeningen en door het bidden van vijftig avemaria's per dag. Zuster Trude wilde vertrekken op de dag na Driekoningen (7 januari) en op Sint-Agnes (21 januari) in Rome arriveren. Bij een eerdere bedevaart in mente was zij drie dagen te Rome gebleven, maar hoe lang zij daar nu wilde vertoeven, wist zij nog niet. Gertrud Huginghes zag echter van deelname af, omdat zij vreesde haar medezuster onderweg maar op te houden. Maar ook van Trudes geestelijke pelgrimage kwam weinig terecht. Zij werd plotseling ziek en overleed snel daarna, uitgerekend op 7 januari 1417. Zo ondernam zij, aldus haar vite, dan toch een bedevaart naar de heilige Agnes.Ga naar eind87. De geestelijke pelgrimage naar Rome van Trude Schutten is een bijzondere uiting van een gebedspraktijk die wel als ‘optelvroomheid’ wordt aangeduid.Ga naar eind88. Het zusterboek geeft daarvan meer voorbeelden. Beatrix van der Beeck (†1500) las dertig jaar lang dagelijks honderd onzevaders en drie vrouwekrenskens (dv, f. 339v). Met dat laatste is vermoedelijk het bidden van een rozenkrans bedoeld: drie rozenhoedjes is een rozenkrans.Ga naar eind89. Met deze gebedenreeksen herdacht zij inwendig de passie, het laatste avondmaal en de opstanding.Ga naar eind90. Veel ingewikkelder en omvangrijker was de oefening tot Sint-Ursula en de Elfduizend Maagden (21 oktober) die Griete van Naaldwijk had uitgedacht en waaraan het hele convent deelnam. Op haar voorstel baden de zusters van Diepenveen, wanneer er een kloosterbewoner op sterven lag, ieder honderd paternosters ter ere van de Elfduizend Maagden, om hemelse voorspraak voor de stervende te krijgen. Er werden in totaal elfduizend paternosters gebeden, zo meldt het zusterboek: er zouden dus 110 zusters aan deze collectieve oefening hebben meegedaan (maar het is niet onwaarschijnlijk dat er met de cijfers is gesmokkeld om een passend aantal te bereiken).Ga naar eind91. Voor de nonnen van Diepenveen was het geen toeval dat zuster Griete uitgerekend op 21 oktober 1424 overleed. Nadat het convent ook voor haar elfduizend onzevaders had gebeden, zag de stervende overal om zich heen witte gezichten. Het was gebruikelijk dat het hele convent zich verzamelde rond het sterfbed van een medezuster om haar heengaan met gebeden te begeleiden. Daarom vroeg Griete of de gezichten die zij waarnam die van haar medezusters waren. Haar verzorgster Elsebe Hasenbroecks antwoordde ontkennend, want er was maar een enkeling aanwezig. Van Elsebe komt ook de verklaring van wat Griete van Naaldwijk moet hebben meegemaakt: staande op de drempel van het eeuwige leven zag zij de hemelse Ursula en haar Elfduizend Maagden al om zich heen staan. Het verhaal van Griete van Naaldwijk is exemplarisch voor het vertrouwen dat de Windesheimse zusters stelden in de voorspraak van heiligen en de kracht van het gebed dat tot hen werd gericht.Ga naar eind92. In de devote oefeningen zoals wij die uit het Diepenveense zusterboek | |||||||
[pagina 95]
| |||||||
leren kennen, is de betekenis van geestelijke literatuur eigenlijk gering. We kunnen gevoeglijk aannemen dat de zusters in hun gebeden tot de heiligen gebruik maakten van stof die zij aan hun legenden ontleenden, en ook de talrijke artikelen uit de passie die zij altijd paraat hadden, moeten zij ooit uit de literatuur geput hebben. Van geestelijke oefeningen waarbij lezing van geestelijke literatuur en innerlijke overweging ineengrijpen (en die zo typerend zijn voor de Moderne Devotie), geeft het zusterboek echter nauwelijks voorbeelden. Misschien ligt dat aan de aard van deze bron, die wellicht meer aandacht heeft voor de ijver waarmee de zusters van Diepenveen baden en mediteerden dan voor de manier waarop zij dat precies deden. Het literaire klimaat in dit klooster kan immers wel als ‘goed’ gekwalificeerd worden. De kroniek van het klooster Bethanië in Mechelen bevat wel een passage over een meditatiepraktijk waarin lezing en overweging direct op elkaar inwerken. Jacoba van Loon-van Heinsberg bracht de laatste jaren van haar leven in Bethanië door, van 1455 tot 1466. De kroniek prijst de vurige zuster Jacoba, haer met groote neersticheyt ghevende totter heyliger schriftueren, die te schryven en te lesen, ende dat aldermeest van den leven ende lyden ons liefs heeren, daer sy groote devotie toe hadde, soo dat sy die eerste was die in onsen godtshuyse yet kennes hadde van den uren der passien ons liefs heeren ghedelt in xxiiii uren, die sy vont in een van heer Jans van Ruysbroecx boeke, welcke uren sy dicke schreef ende dede schryven tot in haerer lester sieckten. (Kroniek Bethanië, 1455; Cordemans de Bruyne 1896, 78) Blijkens de inventarislijst die na haar overlijden werd opgemaakt, bezat deze voorname jonkvrouw, naast zeker vijftien andere religieuze werken, een eigen handschrift met werk van Ruusbroec.Ga naar eind93. Mogelijk was dit ook het handschrift dat Jacoba van Loon de inspiratie voor haar meditatie-oefeningen verschafte. In dat geval zou het Vanden xii beghinen hebben bevat, want het vierde deel van dit laatste werk van Ruusbroec vormt een soort brevier van de passie. De grote gebeurtenissen uit Christus' leven worden daarin beschreven en toegelicht, gerangschikt naar de acht liturgische getijden.Ga naar eind94. Werd de verfijning naar de vierentwintig uren van de dag misschien door Jacoba van Loon zelf aangebracht? Deze passage over de meditatie van Jacoba van Loon is een nadere beschouwing waard, omdat ik denk dat zij exemplarisch is voor de geestelijke oefeningen van de zusters van Windesheim. Het leven en het lijden van Christus vormen ook hier het middelpunt, zoals overigens in bijna alle oefeningen van de moderne devoten.Ga naar eind95. In de oefening is structuur aangebracht door onderdelen van de overweging te verbinden met de uren van de dag. In het meditatieve proces blijken lezen, schrijven en mediteren organisch met elkaar verbonden. Jacoba van Loon schreef haar geliefde passie-overweging volgens Ruusbroec steeds maar weer over, en toen zij | |||||||
[pagina 96]
| |||||||
dat zelf niet meer kon, liet zij het door anderen doen. Blijkens het citaat werd de door Jacoba van Loon geïntroduceerde meditatie naar aanleiding van Ruusbroecs bespreking van het lijden van Christus door andere zusters in Bethanië overgenomen. Dit voorbeeld laat mooi zien hoe, ondanks het individuele karakter van de meditatie, de zusters graag hun ervaringen uitwisselden. De gebeds- of meditatiemethode van een bevlogen of vooraanstaande zuster kon daardoor in een besloten kloostergemeenschap gemakkelijk navolging vinden.Ga naar eind96. Na het midden van de vijftiende eeuw komt er in de Moderne Devotie een ontwikkeling op gang naar een meer systematische en gecontroleerde meditatie. De belangrijkste Windesheimse vertegenwoordiger van deze richting is Jan Mombaer (†1501) of, in het Latijn, Johannes Mauburnus.Ga naar eind97. Mombaer, afkomstig uit Brussel, trad rond 1477 in het Windesheimse Sint-Agnietenberg bij Zwolle in. Vanwege zijn zwakke gezondheid (!) vervulde hij een poosje de functie van socius in Brunnepe bij Kampen.Ga naar eind98. Jan Mombaer was een boekenverslinder in de beste devote tradities en hij verzamelde grote hoeveelheden citaten en fragmenten in zijn collectarium. Zijn ordegenoten zagen de grote waarde die deze tekstverzameling vooral voor de jonge medebroeders kon hebben en brachten kopieën in omloop. Mombaers citatencollectie vond ingang onder de titel Rosetum exercitiorum spiritualium [=Rozengaard van geestelijke oefeningen]. In 1496 verscheen het Rosetum voor het eerst in druk. Omdat deze editie corrupt was, zag de auctor intellectualis - Mombaer bracht alleen maar citaten van anderen bijeen - zich genoodzaakt een verbeterde versie te maken. Deze werd pas in 1510 te Parijs op de drukpers gelegd, jaren na de dood van de samensteller.Ga naar eind99. De manier waarop Mombaer zijn stof ter overweging verzamelde, vindt haar wortels in de lees- en schrijftechniek die de basis vormt van het rapiarium. De neerslag van dit toevallige en ongeordende leesproces werd in het Rosetum op een ordelijke manier en in een logische vorm bijeengebracht. De leesstof is verdeeld via een geleed systeem, dat voor ieder moment van de dag een toepasselijk stuk meditatiestof verschaft. Daarbij is gebruik gemaakt van twee belangrijke structurerende elementen: zogenoemde rosaria en zeventallen. De rosaria - er zijn witte, rode en vurige rozen - bestaan uit tien verzen van elk vijf punten en de zeventallen tellen ieder zeven verzen of disticha, die op hun beurt ieder weer zeven of acht punten omvatten. Het niveau van de verzen wordt verbonden met de zeven dagen van de week, dat van de punten met de acht dagelijkse getijden. Als extra geheugensteun wordt het gebruik van het chiropsalterium, het handpsalter, aangeraden: de menselijke hand fungeert daarbij als een meditatieve ‘andkaart’. Door tijdens het gebed bepaalde onderdelen van de hand aan te wijzen, worden de daaraan verbonden vaste thema's ter overweging als het ware automatisch opgeroepen. Met behulp van vaste structuren en mnemotechnische hulpmiddelen (rijmende verzen, chiropsalterium) bouwt het Rosetum een systeem op waarmee tijdens de persoonlijke overweging alle relevante thema's aan bod komen.Ga naar eind100. | |||||||
[pagina 97]
| |||||||
Afb. 2. Vijf tekeningen van beeldjes die in het midden van de vorige eeuw werden gevonden op het terrein van het voormalige klooster Diepenveen (zie verder Moll 1858d). i Een pelgrim naar het Heilige Land. ii De apostelen Petrus en Paulus. iii Maria met het Christuskind, iv en v Het kind Jezus dat een vogeltje van klei boetseert (dat later weg zal vliegen).
| |||||||
[pagina 98]
| |||||||
Het ontstaan en de verbreiding van het Rosetum exercitiorum spiritualium is een duidelijk bewijs van een zich wijzigende houding ten aanzien van de meditatie binnen het Kapittel van Windesheim. De nieuwe methode van Jan Mombaer is ook in de vrouwenkloosters van het Kapittel verbreid geraakt: zowel Diepenveen als Facons beschikten over een exemplaar van de Parijse druk van het Rosetum uit 1510.Ga naar eind101. Over de mate waarin en de manier waarop de nieuwe meditatie-methode ingang vond, is nauwelijks iets bekend. Het laat zich aanzien dat het Latijn - er bestond geen Middelnederlandse vertaling - voor sommige zusters een aanzienlijke barrière heeft gevormd. Toch mag de aanwezigheid van het Rosetum in twee van de dertien Windesheimse vrouwenkloosters ook gelden als een aanwijzing dat het voor de monialen vrij normaal bleef om te mediteren aan de hand van Latijns materiaal. Wellicht kregen de niet-Latijnkundigen van de rector of een geleerde zuster instructies over het Rosetum, bij voorbeeld over het gebruik van het chiropsalterium. Het lijkt er dus op dat de nieuwe opvattingen over de meditatie hun invloed op het innerlijk leven van de zusters van Windesheim niet hebben gemist. Een bevestiging van deze indruk is te vinden in het werk van Jacomijne Costers (†1503) uit Facons, die zich in het laatste decennium van de vijftiende eeuw sterk maakte voor de hervorming van het geestelijk leven in haar klooster. Het valt op dat zij veel waarde toekent aan geijkte gebeden als het paternoster en het avemaria en nauwelijks rept van vrijere individuele geestelijke oefeningen. Jacomijne Costers liet ons een devotie-oefening tot haar patroonheilige Johannes de Evangelist na, waarin zij, vergeleken met haar ordezusters uit eerder jaren, grote aandacht voor orde en systematiek aan de dag legt. In dit Previlesien van Sint Joannes Evangelist is gebruik gemaakt van een getalsmatige structuur. Nadat eerst de vijf hoofd-privileges die God aan Sint-Jan heeft verleend, zijn uitgewerkt (waarbij het vierde nogmaals in vieren is onderverdeeld), worden nog eens eenentwintig privileges van de evangelist en ziener besproken. Het laatste luidt dat Johannes, net als zijn meester Jezus, ten hemel is gevaren. Voor dit wonder, waaraan de auteur twijfel kennelijk mogelijk acht, worden ten slotte zeven bewijzen genoemd en uitgewerkt. De ver uitgewerkte systematiek en de eruditie van het Rosetum van Jan Mombaer worden in deze oefening niet bereikt, maar het is veelzeggend dat Jacomijne Costers haar meditatie-oefening op vergelijkbare wijze heeft opgebouwd. Zij verzamelde al lezend, studerend en mediterend stof over Johannes, die vooral werd ontleend aan het evangelie, de epistelen en de revelaties (de Apocalyps) van Johannes, en een vita van de bijbelse ziener.Ga naar eind102. Deze materie werd geordend, puntsgewijs ingedeeld en opgeschreven. De tekst die al doende onstond, het Previlesien, diende Costers - en wellicht ook andere zusters uit Facons - vervolgens weer als gids en geheugensteun voor haar altijd maar doorgaande oefeningen tot Johannes de Evangelist. Jacomijne Costers' voorkeur voor de bijbelse ziener Johannes ligt gezien haar bijzondere begaafdheden wel enigszins voor de hand - zij ontving zelf ook visioenen (zie hoofdstuk 7) - maar zij behandelt haar voorbeeld met | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
een terughoudendheid die kenmerkend is voor de Windesheimse monialen. Ook voor de Duitse dominicanessen was Johannes, de discipel die Jezus liefhad, een belangrijke inspiratiebron. Die belangstelling leidde onder meer tot de nieuwe iconografie van de Christus-Johannes-groep. Deze voorstelling is ontleend aan het evangelie over het Laatste Avondmaal: terwijl de discipelen verward discussiëren over de vraag wie van hen hun meester zal verraden, rust Johannes met zijn hoofd op de borst van Jezus. Voor de dominicanessen belichaamde deze houding bij uitstek de liefdevolle overgave aan de Heer, die zij, als bruiden van Christus, als hun ideaal zagen. Zij plaatsten daarom Christus-Johannes-groepen in hun kloosters om voortdurend aan dit contemplatieve ideaal te worden herinnerd.Ga naar eind103. De koorvrouwen van Windesheim kwamen niet of nauwelijks tot dergelijke inhoudelijke en iconografische vernieuwingen, zoals het voorbeeld van Jacomijne Costers laat zien. Haar Previlesien verwerkt reeds bekende thematiek over Johannes de Evangelist; nieuw bij Costers is vooral de systematisering van de stof, die daardoor optimaal kan worden benut.Ga naar eind104. Het oproepen van mentale beelden was onlosmakelijk verbonden met de meditatie-wijze van de moderne devoten, maar ook in het gebruik van beelden en voorstellingen als hulpmiddel verkozen zij de weg van de soberheid.Ga naar eind105. |
|