Deemoed en devotie
(1997)–W.F. Scheepsma– Auteursrechtelijk beschermdDe koorvrouwen van Windesheim en hun geschriften
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 De bewoners van het kloosterDe dertien vrouwenkloosters die toegang kregen tot het Kapittel van Windesheim waren alleen daarom al uitzonderlijk, maar er is meer grond om deze groep als een elite te beschouwen. De Windesheimse vrouwenkloosters mochten nogal wat dochters uit hoge adellijke kringen tot hun ingezetenen rekenen. Niet voor niets noemt de achttiende-eeuw se kerkhistoricus Van Rijn Onze Lieve Vrouw in Renkum een ‘groot, rijk en aanzienlyk Nonne-klooster’.Ga naar eind3. Het klooster werd in 1405 gesticht door Reinald iv, hertog van Gelre, en daarna regelmatig begunstigd door hem en zijn opvol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ger, Arnold ii. Een nicht van hertog Arnold, Walburg van Gelre (†1509), trad in 1457 in het Onze Lieve Vrouweklooster in. Haar moeder Walburg van Meurs (†1459), gehuwd met Willem van Egmond en Bar, de broer van hertog Arnold, liet zich er begraven.Ga naar eind4. Uit dit voorbeeld, dat met dat van Katharina van Naaldwijk en nog vele andere zou kunnen worden aangevuld, blijkt dat de Windesheimse vrouwenkloosters doorgaans sterke banden hadden met de hoogste kringen. De meeste koorzusters waren afkomstig uit de maatschappelijke bovenlaag van adel en stedelijk patriciaat. De zusters van het gemene leven en de tertiarissen kwamen doorgaans uit de lagere standen.Ga naar eind5. In de regularissenkloosters van Windesheim vormde het koorofficie, het dagelijks bidden van de kerkelijke getijden, de spil waar het bestaan om draaide. De monialen (ook aan te duiden als: koorzusters, koorvrouwen, nonnen, augustinessen, reguliere kanunnikessen of regularissen) waren in deze kloostergemeenschappen de belangrijkste figuren, want zij voltrokken dit eeuwigdurende gebed. Voor Katharina van Naaldwijk zou het bidden van de getijden dan ook haar voornaamste levensvervulling worden. En als koorzusters zoals zij niet in het koor stonden, waren zij met andere geestelijke oefeningen bezig. Zij konden zich bijna optimaal wijden aan een biddend leven. De positie van moniale of koorzuster werd daarom beschouwd als de hoogste kloosterlijke staat. Dat de monialen van Windesheim bijna al hun tijd aan het geestelijk leven konden besteden, was onder meer te danken aan de conversinnen of lekenzusters. Deze lekezusters legden kloostergeloften af, droegen een habijt dat slechts in detail afweek van dat van de koorzusters en verbleven samen met hen binnen het kloosterslot. Binnen het geheel van de biddende en werkende gemeenschap die een klooster is, waren zij het die de omvangrijke huishoudelijke werkzaamheden verrichtten. Bij de belangrijke vieringen dienden zij aanwezig te zijn - niet in het nonnenkoor, maar in de kerk - maar hun hoofdtaak was het doen van allerlei soorten van handwerk: bierbrouwen, brood bakken, kleren wassen, schoenen poetsen en dergelijke.Ga naar eind6. In de Windesheimse kloosters leefden meestal ook nog vrouwen die geen professie hadden gedaan maar wel tot de gemeenschap behoorden. Er kunnen zeker drie categorieën worden onderscheiden: donatinnen, familiaren en lekenzusters. De constituties besteden hoegenaamd geen aandacht aan deze kloosterbewoonsters, maar het kon desondanks om aanzienlijke aantallen gaan.Ga naar eind7. Donatinnen waren vrouwen die hun bezit aan het klooster schonken in ruil voor verzorging tot de dood.Ga naar eind8. In de loop van de zestiende eeuw werd de categorie ‘koordonatin’ ingevoerd, om de echte kostgangers (commensalen) te onderscheiden van vrouwen die tot op zekere hoogte een geestelijk leven leidden.Ga naar eind9. Verder waren er soms familiares aanwezig, een categorie die voor de vrouwen moeilijk te duiden is. In mannenkloosters waren familiaren doorgaans ambachtslieden die in het klooster een werkkring vonden.Ga naar eind10. Wij kennen enkele familiarissen uit Bethanië in Mechelen bij naam, maar het is ondenkbaar dat zij als ‘werkvrouw’ hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gediend. Jacoba van Loon-van Heinsberg was abdis geweest van het adellijke nonnenstift in Thorn en ook haar metgezel Christine van Rijswijk kwam daar vandaan (zie over hen § 6.5). Tenslotte waren er werkvrouwen in de Windesheimse kloosters aanwezig, die wel als lekenzusters worden aangeduid. Dat is enigszins verwarrend, aangezien ook de conversinnen, die wél professie deden, zo betiteld worden.Ga naar eind11. De ‘buitenzusters’ uit Diepenveen, die buiten het slot onder andere het vee verzorgden, vallen ongetwijfeld onder deze categorie van lekenzusters.Ga naar eind12. Het is opmerkelijk dat er uit de Diepenveense bibliotheek twee incunabelen uit 1480 en 1489 zijn overgeleverd die blijkens het ex libris toebehoorden aan deze susteren buten dat besloot.Ga naar eind13. Ook de werkzusters beschikten dus wel over bepaalde geestelijke literatuur. De levensstaat die aan een zuster werd toegekend - ‘moniale’, ‘conversin’ of ‘donatin’ - was onlosmakelijk verbonden met het middeleeuwse standsbewustzijn. Katharina van Naaldwijk werd bijna vanzelfsprekend ingekleed als koorzuster, want die positie hoorde bij haar stand. Toen haar moeder Katharina in 1413 Johannes Brinckerinck een plaats in Diepenveen kwam vragen voor haar tweede dochter Griete, kreeg zij een forse teleurstelling te verwerken. Griete van Naaldwijk werd vanwege haar zwakke gezondheid ongeschikt bevonden voor het zware monialenleven; zij kon alleen een plaats als conversin krijgen. Dat de vrouwe van Naaldwijk in deze beslissing berustte, werd in Diepenveen gezien als een teken van haar grote godsvrucht.Ga naar eind14. De bevlogen Johannes Brinckerinck, leerling van Geert Grote die hij was, wilde uitsluitend op grond van persoonlijke kwaliteiten selecteren.Ga naar eind15. Dat neemt niet weg dat in de praktijk de maatschappelijke status van de zusters toch vaak doorwerkte op de verhoudingen binnen de kloostergemeenschap.Ga naar eind16. Er waren vaak ook enkele mannen in de monialenkloosters aanwezig, donaten of lekenbroeders, die allerlei ambachtelijke werkzaamheden voor hun rekening namen.Ga naar eind17. Zij woonden in bijgebouwen op het kloosterterrein. Dat deze mannen tot de kloostergemeenschap in brede zin behoorden, mag worden afgeleid uit Johannes Brinckerincks devies dat hij Diepenveen niet alleen voor jonkvrouwen en weduwen, maar ook voor manspersone had gesticht (dv, f. 101). Brinckerinck voelde zich ook verantwoordelijk voor het zieleheil van deze ongeprofeste broeders. Toen hij hoorde dat de lekenbroeder Gert Velthuus in geestelijke nood verkeerde, snelde hij naar de oliemolen waar broeder Gert werkte, om hem een hart onder de riem te steken.Ga naar eind18. Tenslotte treffen we in de Windesheimse vrouwenkloosters soms mannen aan die in of bij het klooster verkeerden om redenen van spirituele aard, zonder echter tot de geestelijke stand over te gaan.Ga naar eind19. Dat geldt bij voorbeeld voor Gerd Nyehof, die samen met zijn vrouw naar Diepenveen kwam. Het echtpaar leefde om religieuze redenen al gescheiden van tafel en bed, maar besloot de kloosterlijke leefwijze nog dichter te benaderen.Ga naar eind20. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een middeleeuws klooster vormde een maatschappij in het klein, waarin tal van taken en ambten van bestuurlijke en huishoudelijke aard moesten worden vervuld door de leden van de gemeenschap. Wij bespreken hier alleen de bestuurlijke functies.Ga naar eind21. Aan het hoofd van een Windesheims vrouwenklooster stond een priorin, die werd gekozen uit de kring van de monialen van dertig jaar en ouder.Ga naar eind22. Eventueel kon een geschikte zuster uit een ander klooster worden gehaald: Katharina van Naaldwijk werd maar liefst drie maal benaderd om priorin te worden in een andere klooster, maar haar oversten weigerden haar te laten gaan.Ga naar eind23. De priorin bood ieder jaar haar ontslag aan het generaal kapittel aan. Was zij oud of ziek of functioneerde zij om andere redenen niet goed - Daya Dierkens (†1491), priorin van Diepenveen van 1472-1478, was bij voorbeeld te streng - dan kon men de priorin zonder al te veel gezichtsverlies vervangen.Ga naar eind24. Wanneer zaken uit de hand dreigden te lopen, bestond er tenslotte de mogelijkheid om de priorin bij de jaarlijkse visitatie op non-actief te stellen. Dat gebeurde in 1455 met Alijt Bake. Het was van groot belang een priorin te hebben die het vertrouwen van de gemeenschap genoot. De priorin was degene die leiding gaf aan het leven binnen de muren van het slot.Ga naar eind25. De zusters dienden haar eerbied te bewijzen en gehoorzaam te zijn; zij spraken haar doorgaans aan met mater [=moeder]. De leidende rol van de priorin kwam tot uitdrukking in verschillende taken. In het koorofficie had de priorin een belangrijke ceremoniële rol; zij sprak onder meer de zegen uit. De korte vermaning die zij ieder dag tijdens de viering van de priemgetijde uitsprak, bood haar de gelegenheid om de zusters in spirituele zin te inspireren. Het vrijdagse schuldkapittel ten slotte was de plaats waar de priorin overtredingen tegen de kloosterwetten aan de kaak stelde en bestrafte. Was de priorin bij voorbeeld vanwege ziekte afwezig, dan werden haar taken overgenomen door haar rechterhand, de subpriorin.Ga naar eind26. De subpriorin werd niet gekozen, maar aangewezen door de priorin. In Diepenveen koos Salome Sticken in 1420 de zesentwintigjarige Katharina van Naaldwijk naast zich.Ga naar eind27. Tussen deze twee ontspon zich volgens het zusterboek een merkwaardig steekspel, dat illustratief is voor de manier waarop in deze bron tegen de leidende ambten wordt aangekeken. Salome Sticken liet zich op hoogtijdagen in het koor vervangen door haar subpriorin, ook als zij niet ziek was. Katharina van Naaldwijk had weliswaar een mooie zangstem, maar dat is vermoedelijk niet de reden voor Stickens gedrag. Gedurende haar lange prioraat (1412-1447) probeerde zij steeds weer ontheven te worden van haar ambt, omdat zij veel liever in nederigheid en gehoorzaamheid wilde leven dan gezag te moeten uitoefenen.Ga naar eind28. Het lijkt erop dat zij zich in het koor in zichzelf terug wilde trekken. Katharina van Naaldwijk was verplicht haar priorin te gehoorzamen en voor te zingen, al speelde ook zij veel liever geen vooraanstaande rol. Deze voorname zuster sloeg soms met haar sluier naar denkbeeldige vlinders of vliegen om haar medezuster in de waan te brengen dat zij niet goed wijs was, en dus ongeschikt voor een leidend ambt. Als zij vooraf had geweten dat zij in Diepenveen zoveel ‘bewind zou moeten voeren’, was zij daar nooit ingetreden, zei Katharina vaak.Ga naar eind29. Het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘niet willen besturen’ is welhaast een topos in de viten van Diepenveense zusters die een leidende positie hadden, wat niet wil zeggen dat dit niet op waarheid zou berusten.Ga naar eind30. Op deze manier werd juist benadrukt dat zij goede leiders waren, aangezien zij begrepen welke grote verantwoordelijkheid het leiderschap met zich meebrengt. Het beheer over de materiële affaires van het klooster berustte bij de procuratrix.Ga naar eind31. Ook zij werd gekozen door de priorin, aan wie zij verantwoording diende af te leggen. Het zusterboek van Diepenveen prijst Elsebe Hasenbroecks, omdat zij als procuratrix Salome Sticken vrijwaarde van bekommernis over materiële kwesties, waardoor haar priorin al haar aandacht aan haar geestelijk leiderschap kon wijden.Ga naar eind32. In het zusterboek wordt de samenwerking tussen het ‘drievrouwschap’ Salome Sticken-Katharina van Naaldwijk-Elsebe Hasenbroecks gepresenteerd als model voor de samenwerking tussen ambtsdragers.Ga naar eind33. Van de overige ambtenaressen - kosteres, voorzangeres, kelderwaarster, kledingwaarster enzovoort - noemen we hier nog de armaria of boekenwaarster.Ga naar eind34. Zij droeg de zorg voor de kloosterbibliotheek en beheerde ook het schrijfmateriaal, zoals papier, perkament en pennen. Het ligt voor de hand dat men voor dit ambt zusters aanwees die een speciale voorliefde voor boeken en geschriften hadden. Uit Diepenveen kennen wij nog twee zusters die bibliothecaresse waren, Zweder van Rechteren en Katharina van Naaldwijk.Ga naar eind35. In ieder convent was verder een rector aanwezig, die verantwoordelijk was voor de pastorale zorg voor de zusters.Ga naar eind36. De verhouding tussen de priorin en rector was als volgt: Die priorinnen en sin niet sculdich ghehoersamheit te laven den rectoer, mer sie moeghen malcanderen laven trouheit ende bistandicheit (hs. Gaesdonck, f. 138r; vgl. Constitutiones monialium 5.1.94-95). Hoewel de priorin de enige kloosteroverste was en derhalve een zelfstandige positie innam, mocht zij in een heel aantal zaken niet handelen zonder toestemming van de rector. In de praktijk trad de rector daardoor ‘eerder naar voren als een adviserend, controlerend en sanctionerend instrument van het generaal kapittel dan als de pastor van de monialen’.Ga naar eind37. De rector werd niet door de zusters gekozen, maar werd aangesteld door het generaal kapittel of door de commissarius van het betreffende klooster. Aan een selecte groep prioren uit het Windesheimse Kapittelverband, de zogeheten commissarissen, was de zielzorg voor de monialen (cura monialium) opgedragen. In 1433 werd de prior van Windesheim met de zielzorg van Diepenveen belast, die van Groenendaal met Barberendaal en die van Rooklooster met Bethanië in Mechelen. Het commissariaat was gebonden aan de persoon, en dus niet aan de functie van prior; het kon daarom niet automatisch aan de opvolger van een bepaalde prior worden overgedragen. In de praktijk gebeurde dit meestal toch wel. Voor bepaalde gebeurtenissen als professieplechtigheden en de jaarlijkse visitatie kwam de commissaris zelf naar ‘zijn’ monialenklooster. De dagelijkse zaken in de vrouwenkloosters werden echter afgehandeld door de rector, die vaak uit het klooster van de commissarius afkomstig was.Ga naar eind38. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een rector moest priester gewijd zijn, want zijn belangrijkste taak was gelegen in het vervullen van sacramentele functies. Hij droeg de dagelijks conventsmis op en trad op als biechtvader van de zusters.Ga naar eind39. In de grotere vrouwenkloosters was er zoveel te doen dat de rector assistenten - socii of gezellen - kon krijgen, als het klooster dat tenminste kon betalen.Ga naar eind40. Doorgaans was er vooral behoefte aan een of meer extra priesters, die de rector assisteerden bij het mislezen en het biechthoren.Ga naar eind41. Vaak werd er ook een niet-gewijde broeder in de monialenkloosters gestationeerd, een convers bij voorbeeld, die zich nuttig maakte door taken op zich te nemen die de nonnen zelf niet konden doen.Ga naar eind42. Rector en socii vormden een kleine religieuze gemeenschap binnen het klooster, die meestal in een apart gebouw op het kloosterterrein gehuisvest was. De geestelijken probeerden dagelijks de grote getijden te bidden, en samen met de lekenbroeders hielden ze eens in de veertien dagen schuldkapittel onder leiding van de rector.Ga naar eind43. Volgens Johannes Busch, die ongeveer van 1431 tot 1434 als rector in Brunnepe heeft gewerkt, was dit leven van mislezen, biechthoren en brevier bidden overigens uiterst saai - maar hij had daarvoor dan ook een hoge functie in het bisdom Maagdenburg bekleed.Ga naar eind44. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Postulaat, inkleding, professieDe eerste stap op weg naar een kloosterintrede was het postulaat: men gaf te kennen in een zeker klooster te willen intreden. De Constitutiones monialium van Windesheim geven strenge regels voor de toelating van nieuwe zusters. Meisjes jonger dan twaalf jaar werden niet in het slot toegelaten, en zij moesten minstens veertien zijn om het habijt te mogen aannemen.Ga naar eind45. De postulanten moesten ook grondig worden beoordeeld voor ze werden toegelaten. Inden ghenen die men ontfaen sal, soe vermanen wij dat men daer ierst an merken sal guede zeden ende sunderlinghe dat sie sin sachtmoedich, segghelic ende zedich, lijdsam in berespinghen. (hs. Gaesdonck, f. 63r) Vrouwen die men niet persoonlijk kende of die geen getuigschrift konden overleggen, kregen een proefperiode van minstens een half jaar, binnen welker tijt datmen sie sal proeven of sie stantachtich sin in haren opsat ende of sie volcomelic versmaden die ydelhet der werlt in snoetheit der clederen, in oeffeninghe des arbeids ende vernedertheit, in bereider ghehoersamheit tot swaren dinghen ende scarpen, in uutgaen hoers eygens sins ende willes, in hodinghe der silencien ende der rusten, in stadicheit der hilgher lexen ende des gebedes, in walnemen der berespinghen ende der correctien, in wackerheit des wakens ende der abstinencien, in bereitheit haer eyghen sunden toe belien ende apenbaringhen der becoringhen. (hs. Gaesdonck, f. 63r-v) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de toelating van nieuwe zusters ging men duidelijk niet over een nacht ijs: een voor het kloosterleven ongeschikte zuster kon op den duur natuurlijk voor grote onrust zorgen.Ga naar eind46. Krachtige leiders zoals Johannes Brinckerinck handhaafden deze selectiecriteria onverkort.Ga naar eind47. In het voorjaar van 1412 meldde Joost Claesz zich in het klooster Windesheim met de boodschap dat Katharina van Naaldwijk zich had bekeerd en dat zij nu een geschikt klooster zocht.Ga naar eind48. De prior superior, Johan Vos van Heusden, beval hem het pas gestichte Diepenveen aan. Samen met Joost Claesz en een aantal andere Windesheimse prioren reisde hij naar Diepenveen om een plaats voor Katharina te verkrijgen - overigens een teken van het belang dat de prior superior van Windesheim hechtte aan de intrede van deze dame van stand. Johannes Brinckerinck weigerde de rijke jonkvrouw uit Holland echter, omdat hij vreesde dat zij niet tegen de armoede en de harde arbeid bestand zou zijn, die volgens hem het fundament van Diepenveen vormden. Noch de prior van Windesheim noch de andere prioren konden hem overreden. Het was tenslotte het machtswoord van de prior superior dat Brinckerinck ertoe dwong Katharina toe te laten. De goede naam van de familie van Naaldwijk gaf voor Johan Vos van Heusden de doorslag.Ga naar eind49. Werd een postulante geschikt bevonden, dan kon zij worden ingekleed. De postulaatsperiode werd beëindigd door een bijeenkomst in de kapittelzaal, waarbij het hele convent aanwezig was. Daar vroeg de postulante om opname in de gemeenschap. Om de sfeer van dit ritueel te schetsen, volgen hier enkele frasen - geciteerd in het Middelnederlands, maar in werkelijkheid was Latijn de voertaal. De nieuwe zuster knielde neer voor de priorin, die haar vroeg: ‘Wat biddestu?’ Zij antwoordde: ‘Ick bidde die ontfermicheit Gads ende u susterscap.’ Beantwoordde de postulante een aantal vragen naar tevredenheid, dan sprak de priorin: ‘Die here gheve u alle dese dinghe te vervullen, op dat gij ten ewighen leven moecht comen.’ Het convent stemde in met ‘Amen’. De aanstaande novice legde haar handen tussen die van de priorin, die haar uit naam van de gemeenschap zei: ‘Soe ontfaen wij di ende verlenen di onse gheselscap’ (hs. Gaesdonck, f. 65v-66r). De inkleding van de nieuwe zuster was een aparte ceremonie, die plaats vond in de kloosterkapel, op de trappen van het altaar. Daar werd de zuster ingekleed door de commissaris of een andere Windesheimse prior (die eventueel door de rector kon worden vervangen). Uit handen van deze geestelijke ontving de novice het habijt.Ga naar eind50. Een witte sluier en een mouwloze subtile, het lange koorhemd, onderscheidden haar van de geprofeste monialen en de conversinnen.Ga naar eind51. Het zusterboek van Diepenveen geeft een indrukwekkende beschrijving van de inkleding van Katharina van Naaldwijk door Johannes Brinckerinck (6 september 1412). Vele aanwezigen waren tot tranen toe geroerd, ook enkele clerici, waardoor de koorzang nogal onordelijk verliep. Om Katharina goed van haar nieuwe staat te doordringen, liet de rector haar over haar prachtige, met bont afgezette mantel lopen, die over de altaartrappen lag uitgespreid.Ga naar eind52. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als de noviciaatsperiode na minimaal een jaar voorbij was, was er weer een plenaire bijeenkomst in de kapittelzaal. Men gaf de novice de gelegenheid de gemeenschap te verlaten. Verkoos zij te blijven en professie te doen, dan kreeg zij de opdracht haar professiebrief te gaan schrijven. Kon zij dat niet zelf, dan moest zij een brief laten schrijven en die met een kruisje ondertekenen. Door eigenhandig de kloostergelofte over te schrijven, werd men zich de betekenis ervan beter bewust.Ga naar eind53. De volijverige Katharina van Naaldwijk ging verder dan de constituties verlangden. Zij schreef niet alleen een professiebrief, maar kopieerde ook de regel van Augustinus om zich die beter in te kunnen prenten.Ga naar eind54. De eigenlijke professie vond plaats in de kloosterkapel. Deze plechtigheid was ingebed in de liturgie van een feestelijke viering van de conventsmis. De mis werd in principe opgedragen door de commissarius, en anders door een andere Windesheimse prior. De novice lag geknield voor het altaar, met het monialenhabijt naast zich. Dit gewaad werd door de celebrant met wijwater gezegend, waarop de novice haar oude habijt aflegde en het nieuwe aantrok. Vervolgens legde de prior haar de zwarte sluier op, het distinctief van geprofeste zusters.Ga naar eind55. De kersverse moniale las daarna, rechts van het altaar staande, haar professiebrief luidop voor, kuste die en strekte zich vervolgens uit op de altaartrappen. De prior bevestigde haar professie, waarna de mis vervolgd werd en de nieuwe moniale ter communie kon gaan.Ga naar eind56. De koorzusters of monialen van Windesheim deden professie in het Latijn, maar de conversinnen mochten ook de landstaal kiezen. De Middelnederlandse versie van de professiebrief voor Diepenveen luidt: Ic, suster N, ghelave stantachticheit ende bekeringhe mijnre seden, ewighe ontholdinghe [=kuisheid], dervinghe eyghens guedes [=armoede] ende ghehoersamheit nae Suncte Augustinus regulen ende insettinghen ons ghemenen capittels, voer Gode ende allen heilighen, der vrowen N, priorynnen deses cloesters, dat ghestichtet is in der eeren der alre salichster joncfrouwen Marien ende Suncte Agneten ende die haer wittelic nae volghen, in teghenwoerdicheit heer N, prioers in N.Ga naar eind57. Van de vele honderden professieformules die er in de middeleeuwen door Windesheimse zusters geschreven zijn, is er voor zover bekend slechts een bewaard gebleven. Deze is te vinden in handschrift Den Haag, Meermanno-Westreenianum, 10 F 41, op een bijgebonden perkamenten blad: Ego soror N, veni Diepenveen mcccclxxv etatis anno 12. Ego soror N, promitto stabilitatem et conuersionem morum, perpetuam continentiam, carentiam proprij et obedientiam secundam regula sancti Augustini et constituc‹i›ones capituli nostri generalis, coram deo et omnibus sanctis dompne Salome, priorisse huius monasterij, quod constructum est in honore Beatissime Virginis Marie et Sancte Agnetis et illi canonice succedentibus. In presentia domini Theoderici, prioris in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Windesem. Anno domini mcccc lxxxiij. (f. 13v)Ga naar eind58. De naam van het klooster wordt niet genoemd, maar het patronaat van Maria en Sint-Agnes wijst onmiskenbaar naar Diepenveen (vergelijk de Middelnederlandse formule hierboven). Op grond van deze kennis zijn de personen die in deze formule optreden, gemakkelijk te identificeren. Dompne Salome is Salome van den Wiel junior, die priorin van Diepenveen was van 1478 tot 1490. Met de Windesheimse prior Theodoricus wordt Dirk van Grave bedoeld, die deze functie bekleedde van 1459 tot 1486.Ga naar eind59. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Onderwijs en vormingDe Windesheimse novicen stond een uitvoerige opleiding en vorming te wachten. De nieuwe zusters kregen een novicenmeesteres die gedurende het noviciaat hun leidsvrouwe en vertrouwenspersoon zou zijn. Griete van Naaldwijk werd onder de hoede van haar zus Katharina geplaatst, samen met drie andere novicen. De lessen die Katharina haar zus gaf, representeren de essentie van het Windesheimse vormingsprogramma. Ze sluiten nauw bij het betreffende hoofdstuk uit de Constitutiones monialium aan:Ga naar eind60. Ende sie [=Katharina] lerde sie [=Griete] vlitelick hoe sie hoer solde veroetmodighen voer die sustern alsmen hoer vermande, ende dat sie swighende ende bughende bij hem hene solde gaen ende hem bedienstachtich solde wesen, ende dat sie hoer harte stedelick solde becummeren mit dechlickscher offeninghe des lidens ons lieven heren ende voert ander punten. Soe als sie selven dede, soe leerde sie hoer, op dat hoer harte niet ledich ghevonden en worde vanden vianden ende hoer dan inbrachte ydele fantesien ende verbeldinghe vander warlt ende voergaender dijnghe die sie namaels quelke [=kwalijk, moeilijk] quit solde conen worden, weert dat sie hoer daer nu niet vlitelick teghen en satte ende hoer tot inwendighen offeninghen gheve. (dv, f. 240r-v; vgl. d, f. 54b-c)Ga naar eind61. De interne opleiding van Windesheimse novicen had dus twee zwaartepunten. Het eerste was het aanleren van vaardigheden en omgangsvormen die bij het dagelijkse kloosterleven hoorden: zo leerden de jonge zusters niet alleen luid en zacht zingen - noodzakelijk voor het koorgebed - maar bij voorbeeld ook hoe zij hun oversten met deemoed tegemoet hoorden te treden. Een tweede zwaartepunt lag in het aanleren van de vereiste gemoedsgesteldheid en de opbouw van het innerlijk geestelijk leven (zie daarover hoofdstuk 4). In een grondige intellectuele vorming voorziet dit onderwijsplan duidelijk niet. De constituties stellen wel als voorwaarde dat postulanten goed moeten kunnen lezen en zingen.Ga naar eind62. Daarmee wordt bedoeld: in staat zijn om de Latijnse koorboeken die bij de liturgie werden gebruikt te ontcijferen en de liturgische teksten op passende wijze te kunnen zingen. De Windesheimers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lieten alleen vrouwen tot de monialenstaat toe die al over deze vaardigheden beschikten. Meestal waren zij in de wereld al school gegaan, en anders volgden zij eerst in het klooster een opleiding. Om een beeld te krijgen van het gemiddelde intellectuele peil van de koorvrouwen van Windesheim, moeten we proberen te achterhalen tot welke opleidingen vrouwen in de middeleeuwen toegang hadden. Maar we kunnen al bij voorbaat vaststellen dat de mogelijkheden beperkt waren: scholing en opleiding waren in dit tijdvak vooral mannenzaken.Ga naar eind63. Katharina van Naaldwijk voldeed in alle opzichten aan de voorwaarden die de constituties stellen, want sie conde wal Latijn lesen ende hadde ene bequame guede stemme toe sijnghen (dv, f. 234r-235v; vgl. d, f. 50d). Katharina ontving een bij haar stand passende opvoeding van haar grootmoeder, Sophia van Teilingen. Voor een meisje van hoge adel uit Holland lag een verblijf in de befaamde benedictinessenabdij in Rijnsburg voor de hand.Ga naar eind64. Ende als jonfer Katherina quam tot bequamer oeltheit toe leren, soe sande jonfer Sophia Katherinen toe Rensbarghen int cloester om daer toe leren horen psalter (dv, f. 226v; d, f. 46a). Leren lezen met behulp van het boek der psalmen - in het Latijn! - vormde vanouds een belangrijke component in de opleiding van middeleeuwse jonkvrouwen.Ga naar eind65. In de meeste Windesheimse monialenkloosters hebben nogal wat adellijke zusters geleefd. We mogen aannemen dat velen van hen een opleiding genoten die vergelijkbaar is met die van Katharina van Naaldwijk.Ga naar eind66. Zij hadden dus een zekere bekendheid met het psalter, maar het niveau van Latijnkundigheid werd uiteraard vooral door individuele kwaliteiten bepaald. Waar de eveneens talrijke uit het stedelijk patriciaat en de hoge burgerij afkomstige meisjes Latijn moesten leren, was niet erg duidelijk. In veel steden konden meisjes naar school gaan, maar dan wel naar ‘onderscholen’, waarvan het leerprogram stopte bij de Donaet. De Donaet is een kleine schoolgrammatica van het Latijn, waarmee het curriculum van de Latijnse school begon. Daar hadden alleen jongens toegang. Als meisjes Latijn wilden leren, waren ze aangewezen op privé-onderwijzers of -scholen.Ga naar eind67. Misschien ging Berte van der List, later koorzuster in Diepenveen, in Deventer naar een dergelijke school.Ga naar eind68. Van één zuster weten wij dat zij privéonderwijs kreeg, namelijk de intelligente (subtijl van sinne) Lubbe Snavels, dochter van een schepen uit Zwolle.Ga naar eind69. Lubbe kreeg Latijnse les van de klerk Gerlacus, die onder supervisie stond van Jan Cele, de beroemde rector van de stadsschool van Zwolle en een vriend van Geert Grote.Ga naar eind70. Gezien tegen de achtergrond van het ontbreken van een duidelijke opleidingsstructuur voor meisjes is het begrijpelijk dat vrouwenkloosters hun toekomstige monialen zelf enige vorming probeerden te geven.Ga naar eind71. Diepenveen is het enige Windesheimse vrouwenkloosters waarvan we zeker weten dat er een scole aanwezig was voor toekomstige zusters.Ga naar eind72. In de beginjaren werd er min of meer ad hoc een opleiding georganiseerd, maar de school kreeg een steeds bestendiger karakter.Ga naar eind73. Er kwam een onderwijzer, de socius Otto Poten, die de school leidde tot zijn dood in 1420.Ga naar eind74. Sedert 1413 werd heer Otto bijgestaan door de eerder genoemde Lubbe Sna- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vels; wellicht volgde zij hem ook op.Ga naar eind75. Later werd de functie van schoolmeesteres zeker door goed onderlegde zusters vervuld. We kennen nog de namen van Fenne Bickes (†1458) en Daya Dierkens (†1491). Van de eerste wordt gezegd dat zij les gaf aan de susteren, bij de laatste is er sprake van ‘kinderen’.Ga naar eind76. De verschillende benaming van de leerlingen weerspiegelt vermoedelijk de ontwikkeling van de kloosterschool van Diepenveen. Aanvankelijk werden er geprofeste zusters opgeleid die de vereiste vaardigheden nog niet beheersten. Later werd de kloosterschool waarschijnlijk alleen nog door postulanten en novicen bezocht. In de beginjaren waren er in Diepenveen immers nogal wat volwassen zusters die enthousiast genoeg waren, maar nog niet bekwaam om aan het koorgebed deel te nemen. Stine Tolners bij voorbeeld werd in 1416 tot de rangen der koorzusters toegelaten, maar moest vanaf dat moment wel naar school.Ga naar eind77. Daar kreeg zij vooral Latijnse grammatica onderwezen, wat de niet meer zo jonge zuster zwaar moet zijn gevallen.Ga naar eind78. Toen men Stine vroeg of zij nog tijd overhield voor haar geestelijke oefeningen, sprak zij: ‘Al myne casus ende tempere pleghe ic toe senden mynen vrenden int ewighe leven voer ghebet ende lof, want ickes niet anders maken en kan’ (dv, f. 298v; d, f. 86c-d). Toen het klooster Diepenveen eenmaal gevestigd was, kreeg het waarschijnlijk al op jonge leeftijd potentiële postulantjes aangeboden die op de eigen school op het monastieke leven werden voorbereid. Bekeringen van volwassen vrouwen zullen verhoudingsgewijs steeds zeldzamer zijn geworden. De jongere leerlingen kregen een regime opgelegd dat vergelijkbaar is met dat van de scholen in de ‘wereld’. Het zusterboek geeft een aandoenlijke anekdote over Liesbeth van Heenvliet, die als tienjarige verkozen had in Diepenveen in te treden en ook daar haar vorming kreeg. Suster Elsebe Hasenbrocks had hoer verbaden dat sie ghien Dues en solde spreken sonder oerlof. Ende doe waert hoer eens quelke inder nacht dat sie moste overgheven ende sie en hadde ghien becken of ander riesscap in toe breken [=braken]. Ende sie en dorste ghien Duusch spreken ende dat Latijn en conde sie doe noch niet. Doe riep dat ghehoersame kint jonfer Liesken: ‘Soror, spielus beckelus’, ende macte Latijns als sie beest conde, op dat sie niet onghehoersam en weer. (dv, f. 279r; vgl. d, f. 77c-d) Het optreden van zuster Elsebe lijkt in onze ogen streng, maar ook de leerlingen van de Latijnse scholen mochten op school zowel als op straat uitsluitend in het Latijn converseren.Ga naar eind79. De Diepenveense ‘school’ hanteerde dus vergelijkbare normen. In het jonge klooster Diepenveen leefde er, zo is gebleken, onder de zusters een grote behoefte om Latijn te leren. De opleiding van Otto Poten, die van een behoorlijk niveau geweest moet zijn, spitste zich daar op toe. Bovendien verzamelde hij een groepje van reeds goed opgeleide zusters om zich heen; Katharina van Naaldwijk en Lubbe Snavels mochten zich tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze kring van ‘discipelen’ rekenen.Ga naar eind80. Ook deze begaafde zusters hielden zich vooral bezig met de studie van het Latijn. Het onderricht van Otto Poten zal vooral gericht zijn geweest op het doorgronden van theologische kwesties. Deze honger naar kennis van de taal van de Kerk mag worden beschouwd als een teken van het elan dat er toen in Diepenveen heerste.Ga naar eind81. Om het in andere woorden te zeggen: wanneer er een sterk hervormingsstreven in een vrouwengemeenschap aanwezig was, was er ook een grote behoefte aan kennis van het Latijn. Bij de hervorming van het Saksische klooster Mariënberg bij Helmstedt door een drietal zusters uit Brunnepe, vormde het opzetten van een kloosteropleiding daarom een belangrijk doel.Ga naar eind82. Johannes Busch, de leider van deze hervorming, selecteerde de kandidaten mede op hun Latijnkundigheid. Zuster Tecla had zelfs tot taak de Saksische zusters in de Latijnse grammatica te onderwijzen (zie § 5.3). Wellicht moet een verwijzing naar Latijnse les uit de kroniek van Facons ook in dit perspectief worden geplaatst (zie over dit klooster hoofdstuk 7). Zuster Margarita van Achterhout (†1521) liet een testament opmaken waarbij zij aan haar klooster een pond Brabants per jaar beschikbaar stelde, waer dat sy begeert datmen de jonge susteren souden soe lanck laten Latyn leeren tot datzet costen (Naem- en doodtboeck, p. 90). Mogelijk houdt dit testament verband met de restauratie van het geestelijk leven die in Facons tegen het einde van de vijftiende eeuw werd ingezet. In ieder geval weten wij nu dat er ook in Facons Latijnonderricht werd gegeven. Maar Margarita van Achterhout lijkt zelf de eerste te zijn geweest om de hervorming van Facons te relativeren. In een adem door stelde zij ook een pitantie in: een bedrag van zes gulden, dat de zusters mochten besteden aan het kruiden van de worst en de hutspot.Ga naar eind83. ‘Geschoold zijn’ valt binnen de middeleeuwse situatie vrijwel samen met ‘Latijnkundig zijn’. Proberen we vanuit dat standpunt een indruk te krijgen van het intellectuele peil in de vrouwenkloosters van Windesheim, dan mag dat voor vrouwenbegrippen hoog worden genoemd, ook al leggen de constituties er geen enkele nadruk op.Ga naar eind84. De monialen kenden allemaal in ieder geval zoveel Latijn dat zij de teksten van de liturgie adequaat ten gehore konden brengen. Maar er was ongetwijfeld in ieder klooster een aantal monialen aanwezig wier kennis een stuk verder reikte, zoals bij voorbeeld de zojuist aangehaalde zuster Tecla uit Brunnepe, of Truke van der Beeck uit Diepenveen, die tijdens de refterlezing ter plekke Latijnse teksten in het Middelnederlands vertaalde.Ga naar eind85. Trekken we de vergelijking met hun mannelijke confraters (of de broeders van het gemene leven), dan valt de balans natuurlijk in het nadeel van de koorzusters uit. Er zullen er maar weinig geweest zijn die het peil van een doorsnee reguliere kanunnik van Windesheim haalden.Ga naar eind86. Over het praktische kennisniveau van de Windesheimse monialen zegt deze relativering nog niet veel. Misschien is Jutte van Ahaus uit Diepenveen een goed voorbeeld van het gemiddelde peil van geletterdheid in deze kring. Jutte was abdis van het stift te Vreden in Westfalen, maar zocht naar een zuiverder vorm van geestelijk leven. Zij correspondeerde met Johannes | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brinckerinck over haar bekering, maar liet haar brieven (over)schrijven door een kopiist. Brinckerinck wilde echter direct contact met de twijfelende abdis en vroeg haar tenslotte een brief eigenhandig te beantwoorden, want hie konde wal quaet scrift lesen (dv, f. 131r; vgl. d, f. 32d). Jutte beheerste dus de kunst van het schrijven, al leverde zij blijkbaar geen schoonschrift af. De voormalige abdis kende ook Latijn, want eenmaal in Diepenveen leerde zij daar een jong meisje haar psalter lezen. Maar dit kind verweet haar leermeesteres dat zij niet van alle Latijnse woorden meteen de Dietse vertaling kon geven.Ga naar eind87. We stellen vast dat Jutte van Ahaus kon lezen en schrijven - wat in de middeleeuwen niet direct samenging. Zij kende genoeg Latijn om het psalter te lezen, maar de tekst van de psalmen - als gebedsteksten zonder twijfel de meest bekende uit de Schrift - begreep zij maar tot op zekere hoogte.Ga naar eind88. Het voorbeeld van Jutte van Ahaus maakt duidelijk waarom de volkstaal buiten de liturgie de boventoon voerde in de vrouwenkloosters van Windesheim (en in vrijwel iedere andere vrouwenstichting uit de late middeleeuwen). Het lezen van Middelnederlands of Middelnederduits zal geen van de koorzusters van Windesheim veel moeite hebben gekost, maar het schrijven ervan bracht voor sommigen problemen met zich mee. Het behoeft geen toelichting dat de situatie aangaande het Latijn nog veel problematischer was. Daarom was er in monialenkloosters een belangrijke rol voor de volkstaal weggelegd. Niet alleen de geleerde zusters, maar het hele convent, inclusief de novicen, moesten immers kunnen verstaan wat er werd gezegd of gelezen.Ga naar eind89. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 Jaar, week, dagHet levensritme in de kloosters van Windesheim werd volledig bepaald door de kerkelijke kalender en het voltrekken van het liturgisch getijdengebed. De kalender vormt een jaarcyclus waarbinnen de grote momenten uit de heilsgeschiedenis worden herdacht. De kern van de kerkelijke kalender bestaat uiteraard uit de belangrijkste gebeurtenissen uit het leven van Christus: verwachting (Advent), geboorte (Kerstmis), lijden en sterven (Veertigdagentijd), verrijzenis (Pasen), Hemelvaart, en de uitstorting van de Heilige Geest (Pinksteren). In dit liturgische jaarsysteem worden verder, naast tal van andere heilsmomenten uit het leven van Jezus, vooral de heiligen die de Kerk heeft voortgebracht, herdacht. Zij immers waren het die Christus' voorbeeld hebben nagevolgd en zo nodig hun leven hebben gegeven voor het geloof in hem. Door de kerkelijke kalender van dag tot dag, van week tot week en van jaar tot jaar te volgen, werd ieder individu voortdurend aangespoord tot de navolging van Christus.Ga naar eind90. In de late middeleeuwen nam het aantal heiligen en feesten sterk toe, waardoor de kalender overvol raakte. Er ontstond een beweging die pleitte voor de terugkeer naar de oude rite van de Kerk van Rome, met een beperkt aantal heilige dagen en minder uitgebreide vieringen. Het Kapittel van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Windesheim heeft zich door deze beweging laten beïnvloeden bij het opstellen van zijn eigen kalender.Ga naar eind91. Toch telt de Windesheimse kalender die in 1488 gedrukt werd nog altijd zo'n tachtig feestdagen.Ga naar eind92. Deze waren verdeeld over verschillende graden of rangen. De Constitutiones monialium van Windesheim onderscheiden er vijf, in oplopende volgorde: feria, festaix lectionum, duplex, duplex maius en supra of solempnitas.Ga naar eind93. De feestrang werd duidelijk tot uitdrukking gebracht in de liturgische vieringen. Belangrijk was het onderscheid tussen een gelezen en een gezongen officie; het laatste duurde veel langer en werd daarom alleen op bepaalde feestdagen gehouden. Ook brandden er op hoogfeesten bij voorbeeld vier kaarsen op het altaar tijdens vespers, metten en hoogmis, terwijl dat er op feesten van negen lessen maar een was, en op werkdagen geen.Ga naar eind94. Het Kapittel van Windesheim streefde naar een uniforme uitvoering van de liturgie in alle aangesloten kloosters, maar er waren wel kleine aanpassingen mogelijk. In ieder klooster werd het feest van de patroonheilige als een hoogfeest gevierd (dus onder meer met vier kaarsen), ongeacht diens rang op de kalender.Ga naar eind95. Het lijkt alsof er in de loop der jaren meer mogelijk werd. De kroniek van Bethanië te Mechelen geeft de volgende aanpassingen in de liturgische viering, waarvoor de visitator Gerardus vanden Clooster (†1546), prior van Sint-Agnietenberg van 1504-1530, dispensatie had gegeven: Item hy heeft oock ghegunt datmen hout van sincte Margrieta duplicibus fest<um> duer die begeerte onser eerwaarde mater Magrita Oddyns [priorin van 1512-1541]. De naamsovereenkomsten duiden erop dat persoonlijke voorkeuren bij deze veranderende vereringen een voorname rol konden spelen. Binnen het raamwerk van het kerkelijk jaar was de week een belangrijke temporele eenheid.Ga naar eind97. De liturgische weekcyclus was gebaseerd op de psalmen, die wekelijks alle honderdvijftig in het koorgebed gereciteerd of gezongen werden. De week van de zusters van Windesheim begon op zondag, de dag van de opstanding van Christus. De zondag werd gevierd als een feestdag. De overige dagen golden in principe als feria (werkdagen), tenzij de jaarkalender gebood dat ze als feestdag gevierd moesten worden. Om de beurt waren de koorzusters hebdomadaria of weekzuster. Zij hadden dan bij de liturgische vieringen een week lang de leiding bij zegen en gebed. De rij werd geopend met de priorin, waarna de subpriorin en vervolgens de oudste zuster aan de beurt kwam, en zo verder. Het principe van anciënniteit interfereerde met de wekelijkse wisseling van koorhelft: de hebdomadaria kwam de ene week uit het rechter koor, dat van de priorin, en de volgende week uit het linker koor, waar de subpriorin zetelde.Ga naar eind98. Ook de dagindeling van de Windesheimse monialen werd beheerst door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de viering van de liturgie. Iedere dag werden de acht kerkelijke getijden gelezen of gezongen: metten, lauden, priem, terts, sext, noon, vespers en completen. Daarnaast werd er dagelijks een conventsmis gecelebreerd, die met koorzang werd begeleid.Ga naar eind99. In de praktijk was het verschil tussen zon-en feestdagen enerzijds en werkdagen (feria) anderzijds het grootst.Ga naar eind100. De conversinnen waren op werkdagen maar bij enkele vieringen aanwezig. Op zon- en feestdagen - in totaal zo'n honderdtwintig per jaar; een feestdag van een heilige kon ook op zondag vallen - werden de getijden door het voltallige convent gezongen, terwijl ook de conversinnen en andere zusters in de kerk aanwezig waren. Op deze dagen waren er verschillende individuele of gezamenlijke geestelijke oefeningen en ook was er tijd voor recreatie (zie § 3.7). Hieronder volgt een globaal tijdschema van een zon- of feestdag in een Windesheims vrouwenklooster, met speciale aandacht voor de momenten waarop er geestelijke literatuur in welke vorm dan ook gebruikt werd.Ga naar eind101.
De tijdstippen kunnen alleen maar bij benadering worden gegeven. Een hogere feestrang kon de liturgische vieringen erg doen uitlopen. Bovendien moest in het schema rekening worden gehouden met de wisselende lengte van de dag gedurende het jaar. In verband met het gebruik van geestelijke literatuur anders dan in liturgische zin zijn twee koorofficies van bijzondere betekenis. In de middernachtelijke viering van de metten zijn, afhankelijk van de feestrang, een of drie nocturnen opgenomen. Een nocturne heeft twee belangrijke onderdelen. Het eerste bestaat uit drie psalmen, altijd voorafgegaan én gevolgd door een antifoon. Deel twee werd gevormd door drie korte lessen of schriftlezingen, voorafgegaan door bede en zegen en gevolgd door een beurtzang. In beginsel was de eerste lezing genomen uit de Bijbel, de tweede uit de hagiografie en de laatste uit de patristische literatuur.Ga naar eind102. Iedere lezing werd ingeleid met psalmgezang, gebed en zegen, en afgesloten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met een gezongen antwoord, de responsorie. In deze dienst van de lezingen werd spiritueel-inhoudelijk gezien de toon voor de dag gezet.Ga naar eind103. De priem bestaat uit een hymne, drie psalmen en een lezing uit de regel van Augustinus, die alle in de kapel werden voltrokken. Daarna verplaatste het convent zich naar de kapittelzaal om daar de priemviering voort te zetten.Ga naar eind104. Hier werd onder meer het martyrologium gereciteerd: de zusters kregen dan te horen welke heiligendag er de volgende dag gevierd zou worden en welke andere heiligen dan herdacht werden. Verder was er in het ‘staartje van de priem’ plaats voor een woord van de priorin. Het kon dan om een mededeling gaan, om overleg over een bepaalde zaak, om de verdeling van de dagelijkse taken, maar ook kon de priorin een vermaning houden als daartoe aanleiding was. De bronnen geven maar weinig informatie prijs over aard en inhoud van deze vermaningen.Ga naar eind105. Ongetwijfeld zullen misstanden in het klooster onderwerp van gesprek zijn geweest. Concreet weten wij alleen iets over de vermaningen van Salome Sticken uit Diepenveen, die stof vond in alledaagse situaties (zie ook § 3.2). Zij wees het convent eens op de voorbeeldige gehoorzaamheid van de kloosterkat, die schuldbewust de zaal verliet toen zij berispt werd vanwege haar luidruchtig gemiauw.Ga naar eind106. |
|