| |
| |
| |
Bloemen tot sieraad en hulde
ER WERD in de Mei een jongeling eens zoo verliefd dat hij op een veld alles plukte wat er bloeide zonder te zien wat het was, geel en paars en wit, tot hij een stapel op de armen droeg. De zon ging op, hij zou naar haar huis toe loopen om alles daar neer te leggen, maar hij bleef plotseling staan voor iets dat nog veel mooier was, een jong appelboompje in het wit. Hij liet alles uit de armen vallen, hij rukte en trok de wortels stuk en hij kwam voor het meisje met een zinneloos gezicht en met dien boom, die eigenlijk een groote bloem was. De landman nam het hem niet kwalijk dat hij zijn vruchtboom vernield had, hij zeide: Dat is de waanzin, dien hebben wij allemaal gehad, maar als hij het nuchter had gedaan had ik hem zeker doodgeslagen.
Die jongeling had gelijk want voor het eenige meisje in de wereld is er geen bloem groot genoeg. Maar ook die landman had gelijk want het vernielen van een boom in den bloei is een
| |
| |
misdaad die met den hals geboet mag worden. Het schijnt of nog maar weinig menschen dat beseffen. Tot de eerbiedwaardige eigenschappen van den president Poincaré behoorde zijn juiste waardeering van het recht der planten, blijkend uit hetgeen hij eens gezegd moet hebben: Als ik heerscher was liet ik iedereen, die noodeloos een boom omhakt, het hoofd afhakken op het schavot. Een loflijke uitspraak tegen het tijdverdrijf dat vooral bejaarden aantrekt, in het bijzonder staatslieden en financiers buiten dienst, het vellen van boomen, het hakken en tot blokken zagen. Mogelijk duidt het verschijnsel op een kindsch gevoel van macht, zooals men ook bij kleuters die onweerstaanbare neiging opmerkt om in een tuin zooveel bloemen als er staan van de stengels af te rukken.
Maar ook bij menschen die in de jaren des onderscheids leven heeft men die roekeloosheid waargenomen, vooral in bewogen tijdperken. Bloemencorso's waarvoor uitgestrekte tuinen kaalgeroofd werden, behoorden tot de overdadige renaissance in haar nedergang, evenals de monsterachtige bacchanalen gehouden werden in een tijd dat er aan de grens moord en brand geroepen werd tegen de barbaren. Wie
| |
| |
de hedendaagsche bloemencorso's gezien heeft, begrijpt hoe uit het gebrek aan maatgevoel de wansmaak voorkomt. Er wordt met bloemen gesmeten of het confetti waren tot de straatsteenen er zich over schamen, tot de vuilnisman er zich over ontfermt.
Bloemen aan te bieden of tot sieraad te gebruiken wanneer het hart van vreugde is geroerd, komt al voor bij volkeren in den natuurstaat, die het even waardig doen als volkeren met hooge beschaving. Het is bekend hoe de officieren van La Pérouse, na de Engelschen de eerste blanken die Tahiti zagen, bekoord werden door de sierlijkheid waarmede de eilanders hun bloementooi droegen, een ieder op zijn wijze, een slinger van bloembladen saamgeregen kruiselings over de borst of een enkelen knop boven het oor in het haar gestoken. Het behaagde hun meer dan de smaak van Parijs, een bouquet van bloemen stevig tezamen gedrongen en tot den kelk verpakt in uitgeknipt papier, rozen bij vergeet-mij-nietjes. Op Samoa werd op den wijsteen van den zonnegod door iederen inboorling slechts één enkele bloem gelegd, niet een heele ruiker. Die menschen begrepen dat ook de plant deelnam aan sieraad en offerande en
| |
| |
de plant kon wel een of twee van haar bloemen daarvoor geven, maar niet haar ganschen bloei. En de plant, die misschien op andere wijze haar zonnegod eerde, had den mensch geen wreedheid of grofheid te verwijten.
Een Oosterling die in Europa komt, verbaast zich over de gevoelloosheid waarmede men hier met bloemen omgaat, misschien ook over den smaak van de overdaad. Dat men ze in een winkel bij bossen en verscheidenheden opstelt, potten cineraria's en bundels rudbeckia's, begrijpt hij, want het zijn koopplaatsen. Maar dat hij ze ook in de woning van beschaafde menschen in die menigte ziet, een pak rozen op den schoorsteenmantel, pioenrozen, klaprozen, zonnebloemen, vijf voet van den vloer verrijzend, vindt hij even vreemd als de verscheidenheid van schilderstukken, oudheden, rariteiten die in een kamer verzameld zijn, koper, porselein, ivoor, of men er een museum hield. In zijn vaderland zou een koelie, ook als hij plotseling millioenair geworden was, zijn behagen aan schoonheid op bescheidener wijze zoeken. Wat zou die Oosterling denken als hij te gast kwam op een zilveren bruiloft, het jubileum van een kunstenaar, bij den intocht van een burgemees- | |
| |
ter of bij een begrafenis? Zou hij zich niet verbazen over de groote maten van vreugde of droefheid die bij zulke gelegenheden in het Westen met bloemen uitgesproken moeten worden? Toen in 1900 de Japansche tooneelspeelster Sada Yakko in Parijs optrad kwamen er aan het einde van een voorstelling twee mannen op het tooneel met een mand bloemen, grooter dan zij zelf was, en zij bedekte zich het gelaat van schaamte, zij liep haastig weg. Het was de roekeloosheid die verbijsterde.
Bloemen worden er geplukt overal waar de mensch iets van poëzie begint te voelen, poëzie van de liefde, de bewondering, de dankbaarheid, van het verdriet en van den weemoed. Het jongmaatje belt aan met een dahlia, die hij in het plantsoen heeft geplukt voor de kleine dienstbode, de aestheet komt het boudoir binnen met een orchidee, en er is tusschen orchidee en dahlia geen verschil. Wie vindt er niet in een ouden brief een gedroogde bloem die meer waard is dan het kostbaarste bouquet? Alleen omdat er poëzie was met iets dat allang voorbij is. Hoeveel niet uit te spreken genegenheid is er in de bloemen die een man in het gasthuis voor de verpleegster brengt. En het gebeurt
| |
| |
nog dagelijks dat er op een kerkhof, behalve de stapels kransen met linten, een bloem gelegd wordt die iets onsterfelijks te zeggen heeft.
Maar een kind begrijpt dat zonder die roerselen van het hart alle bloemenhulde barbaarschheid is, door geen hoeveelheden te verbergen.
In het Boek van de Thee vertelt Okakura-Kakuro een paar mooie voorbeelden van den omgang met bloemen. De keizers van de dynastie Song hadden zooveel eerbied voor hun planten, dat zij hun porceleinbakkers opdroegen voor iedere plant een eigen vaas te maken en iedere plant had haar eigen dienaar die haar alleen verzorgde.
Een keizer van de dynastie Tang liet in zijn tuin gouden klokjes hangen om de boomen in hun bloei tegen de vogels te beschermen en in de lente moesten zijn muzikanten er spelen om de bloesems te behagen.
Een keizerin zong in haar liederen: Indien ik u pluk, o bloem, zal mijn hand u verontreinigen, daarom wijd ik u zooals gij daar staat op het veld ten offer aan de heiligen van het verleden, het heden en de toekomst.
In een klooster nabij Kobe bewaart men een oude tafel, waarop gegrift staat: Een iegelijk,
| |
| |
die een tak van dezen boom snijdt, wordt een vinger afgehouwen.
Uit zulke begrippen kwam de kunst van den omgang met bloemen voort. De kunst van de thee, die in de zestiende eeuw haar toppunt al bereikte, ontwikkelde de bekwaamheid om ze tot sieraad te gebruiken. Volgens de legenden dateert het inzicht van het schikken van de bloemen uit den tijd van de eerste boeddha's, die na een storm alle afgewaaide bloemen verzamelden en ze, uit eerbied voor al wat leven heeft, in vazen zetten; gelijk men geen twee dieren of geen twee menschen, die te veel van elkaar verschillen, in een vertrek tezamen brengt, geen vlinder bij een aap, geen schreeuwer bij een schuchtere, zoo zetten zij ook geen bloemen samen die elkander niet begrijpen.
Onder de grootste meesters van de thee, meesters in de kunst van wel te leven, golden verschillende opvattingen van het schikken van bloemen en daar zij leerlingen hadden werden er scholen naar hen genoemd. Eerst werd het bloemenschikken alleen door de theemeesters beoefend, later ook door personen die zich er op toelegden dit werk in de woningen der aanzienlijken te verrichten. In den cultus van de thee leefde
| |
| |
nog de oude leer van Laot Tse, om het leven op zuivere wijze door te brengen; de cultus van de bloem, die daarvan een onderdeel was, ontwikkelde zich allengs tot een lust aan het sieraad om zijn zelfs wil. De theemeesters bleven het gebruik van bloemen in het theehuis ondergeschikt houden aan de algemeene sierlijkheid. Wanneer er nog sneeuw op het dak lag behoorde de bezoeker bij het binnentreden niet het wit van pruimebloem te zien. De bloemenmeesters echter maakten kunstwerken zonder op de omgeving acht te slaan. Een platte vaas, in het midden van de kamer gehangen, met een waterlelie er in, moest het beeld van een koelen vijver wekken, of het winter was of zomer. De theemeester deed niet meer dan de bloemen kiezen, bijvoorbeeld in het vroege voorjaar een kaal kersetakje en een knop van een camelia, den voorbijgeganen winter voorstellend en de lente op komst; de bloemenmeester had aan een zinnebeeld niet genoeg, maar streefde er naar iets na te bootsen en daar gebruikte hij ook hulpmiddelen bij, een teekening van vogels als achtergrond van de bloemen, of bamboestengels voor een wierookvat in den vorm van een visschershut om een oever van het meer voor te stellen.
| |
| |
Rikiu, de befaamde theemeester, kweekte eens in een zomer een convolvulus die pas in het land was gebracht, zijn heele tuin was er wit van. De mikado, hoorend van die zeldzaamheid, wenschte haar te zien. Toen hij kwam bloeide er in den tuin niet alleen geen convolvulus, maar ook geen enkele bloem. Hij fronste de wenkbrauwen. Rikiu wees de deur van de theekamer en toen de gebieder daar binnentrad zag hij op de mat een bronzen vaas uit een ver verleden, en daaruit hing, bevallig aan den kronkelenden stengel met de blaadjes er aan, één morgenwinde. De keizer bewonderde een bloem, niet een soort.
|
|