| |
| |
| |
September aan de Italiaansche zee
HET SCHIJNT eerder een wet van de natuur dan een traditie te zijn die Juli en Augustus bestemde voor de vacantie, zelfs in streken waar die maanden niet het mooiste van den zomer geven. Ook als de school nog voor Sint Jan gesloten wordt en eerst na Sint Michiel weer opent, zal geen vader zijn werk aan een ander toevertrouwen voor de kalender Eén Juli wijst, noch het met een gerust gemoed daar langer laten blijven, nadat de zon van Een en dertig Augustus is gedaald. Een reden, voor ieder verstand begrijpelijk, is daar niet voor te vinden, zoomin als voor andere gewoonten, gelijk de zede en de mode, die vermoedelijk door het instinct worden vastgesteld. Alleen menschen die zich van de menigte onderscheiden, hetzij door een zekere onregelmatigheid in den arbeid, hetzij door een zekere schuwheid van gezelschap, zullen reeds in Juni hun vacantie nemen en dan kunnen genieten van
| |
| |
een ruime plaats in den trein, van den nieuwen glimlach waarmede logementhouder en kamermeisje de eerste gasten tegemoet treden. Of wel, zij zullen geduldig wachten in de stad, met zooveel gordijnen neergelaten, tot de treinen weer boordevol binnenkomen en dan op hun gemak gaan kijken waar men het feest van den zomer heeft gevierd.
Maar de gewone man gehoorzaamt aan het instinct waar de menigte door gedreven wordt. In Italië is de klok, die in den ochtend van Maria Hemelvaart begint te luiden, het eerste sein ter waarschuwing dat de pret het einde nadert. In alle dorpen, in de bergen en aan de kusten, hoort men de vroolijkheid, klokgelui den heelen dag, lachende en zingende stemmen, muziek van de fanfare, Traviata en Barbiere, en 's avonds staan de menschen in hun witte kleederen te kijken naar het vuurwerk. Zoo is het in het heele land. Wanneer dan de laatste lichtbom in de duisternis gedoofd is, drentelen zij nog wat rond en menigeen voelt dan al iets van den ernst die in ieder einde is. Na den 15 den Augustus is hier de zomerpret niet meer zonder de schaduw van den laatsten dag. In de winkels zien de dingen van het seizoen er wat
| |
| |
weemoedig uit, wie zal er nu nog vragen om een strooien hoed en wie zal zeggen wat het lot van een strooien hoed het volgend seizoen zal zijn? De zomergast mijmert al over andere kleederen, over nieuwe zaken. En toch overvalt hem nog die dag van den 31sten. De valiezen kunnen niet haastig genoeg gepakt worden, hoe eerder men aan het station is hoe beter; men moet er lang in de rij staan, men moet geduld hebben omdat er toch niets aan te doen is, maar met dat al verwenscht men elkaar en vraagt men zich af waarom in 's hemelsnaam iedereen op dezen dag moet reizen. In den trein zijn zooveel ongemakken van de samenhooping en de benauwdheid dat nog maar weinigen Christelijk over hun naasten kunnen denken. En iedereen verwondert zich er over dat de vacantie niet beter is bepaald, dat zij niet eerder eindigt, desnoods later, maar juist op den 31sten. Waarom?
Na dezen dag ziet men in de zeeplaatsen van Italië geen vacantiegangers meer. Sommigen, door geen werk geroepen, moeten nog naar de bergen voor een kuur, maar dat is geen genoegen meer.
En wie op den eersten September in die zee- | |
| |
plaatsen komt, vindt ze plotseling veranderd. De inwoners verademen. Het feest is gedaan, de vreemde is weg met zijn verbazing over dingen die hier heel gewoon zijn. De ingezetene heeft zijn rechten terug op zijn eigen visch, zijn eigen ooft, hij kan weer rustig met de buren praten en kibbelen zonder afgeleid te worden door de manieren uit de stad. En op dengeen die nu nog komt, nu de balzaal gesloten is en de fanfare niet meer speelt, hoeft hij geen acht te slaan, dat is een zonderling, dat is een Engelschman.
Nu is het vermaak gedaan, de pret, de zottigheid en het gekeuvel waar de mensch voor zijn vacantie behoefte aan schijnt te hebben, want September mag in de stad nog wat kermis geven, aan zee is dat niet mogelijk. Hier is het duidelijk te merken dat de zomer rust wil hebben en wie het vaak gezien heeft, weet ook waarom, maar dat is een zorg die October aangaat.
Voorloopig, tenminste tot de zon in de Weegschaal komt, zal September die rust ook geven, een hemel waar in den ochtend en in den namiddag dunne wolkjes zweven, een verscholen horizon waar geen wind of regen dreigt, veel
| |
| |
sterrelooze avonden waarin de geluiden zacht maar helder klinken. De dag verschijnt door een nevel, die de grenzen van aarde, zee en lucht slechts vermoeden doet, die weldra begint te glanzen als een paarl, te tintelen met een vleug verguldsel op verschoten blauw, en nog voor den middag ergens opent voor een hoog stukje van den hemel. In de verte rijst de bergglooiing weer in de zon, de zee begint te blinken als een beslagen spiegel en wanneer men den middag ingaat, heeft men weer een blauw daarboven zooals de lucht van Holland in April heeft. Hier kan dat alleen September maken. Zijn kleuren, glansen en nevelen zijn vaag, omdat hij zelf onzeker is en weifelt tusschen gelen Augustus en rooden October en die onzekerheid maakt zijn dagen stil.
Daarom is dit de maand voor hen die een rustige vacantie wenschen om eens met zichzelf te overleggen. Niet in de stad natuurlijk, met al die museums en die winkels waar zooveel te kijken en te koopen is, en ook niet in de bergen met al die kuurgasten, hun eten en hun dansen, maar in een van die nu verlaten dorpen aan zee, hetzij aan de kust waar de zon ondergaat, hetzij aan die waar zij opgaat. Aan de Liguri- | |
| |
sche Zee van Ventimiglia tot Genua, van daar tot La Spezia komt men bijna ieder uur gaans in een ouderwetsch dorp of stadje, waar men rustig den tijd over de nauwelijks bewogen vlakte van het water kan zien vlieten. Aan de Adriatische Zee van Chioggia tot zoo ver als Ancona is het nog stiller, maar daar zijn de dorpen eigenlijk nederzettingen voor den zomer met de landhuisjes, nu gesloten, en de stilte is er melancholiek.
Een breed, kaal strand ligt er langs die kust en de zee heeft er een anderen aard. Zij beweegt ook in de rust van den nazomer in deining en haar kleur is een tint die men geen zeegroen kan noemen omdat dit woord aan een Noordelijke zee doet denken, maar een tint zooals men zich voorstelt dat de oogen van Glaucus hadden, met velerlei speling tusschen smaragd en topaas. En dat zij ook al Oostersche neigingen heeft kan men zien aan de schuiten van de visschers, de zeilen wijnrood, paars en oranje.
De Ligurische Zee vertoont zich vooral deze maand fijner gekleurd. Het klaterend blauwen-goud paste voor Augustus, maar als zij nu nog blauw neemt is het een schijntje flets tur- | |
| |
koois voor den middag, later hier en daar een veegje ervan onder de kust, die er in de rimpeling gespiegeld ligt, maar lang voor den schemer maakt zij daar lila van met veel zilver, mat onder de rots blinkend aan den einder.
De zon die ondergaat herinnert er iederen dag aan, dat er een nieuw seizoen in aantocht is, men zij er op voorbereid dat er misschien nog voor het einde van de maand tusschen de geesten van Noord en Zuid gevochten wordt. De boomen van het plantsoen wachten er al op, sommige laten al een geel blad los. Maar vooral langs de tuinen bemerkt men wat er gaande is. De vijgeboomen zijn nog welig, de perzikboomen evenwel gehavend met spichtige blaadjes, roestig en verdord; de perzik is gedaan, droog, saploos, de vijg is wel kleiner, maar zoet als in het paradijs. Duidelijker toonen de wingerdhagen hoe het met den tijd is, zij staan in dunnend loof dat eiken morgen uiteen wordt getrokken en langs het pad liggen blaren afgerukt. Het is nog maar om wat trossen van de druif te doen, maar dat duidt er toch al op, dat binnenkort de landman met zijn nieuwen wijn zal komen rijden. Trouwens, meer zuidwaarts is men met den wijn al klaar, er keeren
| |
| |
dagelijks scheepjes terug met vaten vol voorraad voor een jaar, opdat de visscher van visch alleen niet hoeft te leven. In de straatjes ruikt het naar verschen wijn, maar hij die niet van dien geur houdt, zal er niets van merken dicht bij de zee, die nu hoe langer hoe meer den reuk van zout wier krijgt.
De druif, de wijn, dat zijn zekere boden van den herfst. En dat tegen het midden van de maand de dagen van den zomer al te tellen zijn, is te merken aan de nevelen die zwellen en het licht dat mindert. Wie het niet kent en in den namiddag ziet dat de zee, ofschoon er geen windje gaat, helder wordt, terwijl wat eerst dunne wolkjes waren, drijvend van Zuid naar Noord, nu als een breed floers terugkeert over den hemel, zou denken dat het morgen regent, maar dat is nog niets dan een verkenning tusschen Boreas en Zefirus. Het duurt nog wel een week of twee voor zij zich sterk genoeg voelen voor den slag. De toeschouwer op zijn balcon, die het allang kent, weet dat het nu eenmaal zoo moet tusschen zomer en winter, tusschen eind en begin, dat er geen overgave en geen overwinning is zonder strijd, al schijnt dat nutteloos.
| |
| |
Misschien weet de zon dat ook en wordt zij daarom iederen dag grooter en rooder wanneer zij in de nevelbank van het Westen daalt. Het is opvallend zoo snel in deze maand de zon ondergaat. Niet sneller dan anders? Bij de klok niet, zeker, maar de tijd wordt ook gemeten met andere maten. Toen ik op school ging, heeft iemand eens gezegd, duurde een dag langer dan nu ik geen haar meer op mijn hoofd heb. En September is een maand van middelbaren leeftijd, met kortende dagen.
Zie maar het verschil tusschen den ondergang van de zon in deze maand en dien in October. Over een paar weken zal het Westen zoo lang in brand staan tot men merkt dat het al avond is, maar nu verschijnt de hemel onverwachts schitterend in het geel, de zon wordt snel een groote schijf, verkleurend tot oranje en doorschijnend rood, een breede nevel, die zoo pas nog maar een streepje was, stijgt van den einder en de zon haast zich daarin te dalen, dan schiet zij achter het gordijn nog even stralen van tintelend licht.
Het is veel te gauw, het schijnt of September voort wil om den loop naar den kortsten dag te beginnen. Hier op de aarde en op de
| |
| |
zee mag het nog stil zijn zonder wind, in den hemel wordt het dagelijks roeriger. De wolken komen al uit verdeelde kampen. Die uit het Zuiden, vlugger en talrijker, zenden kleine slierten en vlokken van damp vooruit, die uit het Noorden drijven statig en hoog boven de andere, traag in hun kracht. Wat voorspelt dat anders dan vuur, bliksem en donder ter eere van den herfst? Maar gelukkig is October te veel met deze maand verwant om den zomer te vergeten.
|
|