| |
| |
| |
8
Het verhaal van de modiste
Een goed humeur is toch een gelukkige gave, want zonder dat zou ik de dingen niet zoo licht kunnen opnemen. De meesten in omstandigheden, waar ik mij aan ontworsteld heb, kwijnen of mokken en worden vroeg oud. Hoeveel mislukkingen tel ik niet onder mijn kennissen, nu om en bij de veertig, slachtoffers van de versteende ideeën in onzen meisjestijd. Onze opvoeding bestond voornamelijk uit allerlei bordjes, waarop in groote letters stond: Fatsoen, en daaronder: Het is verboden...: je mocht dit niet en je mocht dat niet, men deed het niet, het hoorde niet, enzoovoorts. Het fatsoen wilde het niet. Als een meisje op een stoel zat met het eene been over het andere, was het een horreur, want dan kwamen de enkels te zien. Maar als papa naar de opera ging nam hij zijn kijker mee. Er waren twee fatsoenen, een voor de mannen, een voor de vrouwen. Onder onze moeders moeten er al geweest zijn die het malligheid vonden, maar ze durfden het nog niet te zeggen. En toen er verzet kwam werd er moord en brand geroepen over zedenbederf, de emancipatie heette het eind van de wereld. Maar voor
| |
| |
hoeveel vrouwen was intusschen het leven al een teleurstelling geworden. Zoo klein werden wij gehouden dat ik gedurende mijn engagement van een jaar onmogelijk te weten kon komen wàt een egoïst het was, wàt een nul, waaraan ik gebonden moest worden. En toen ik er na achttien jaar pas over durfde te spreken dat ik het niet langer verdroeg, omdat ik nog iets wilde genieten voor het te laat was, wat een storm onder familie en kennissen. Er waren er die met een gescheiden vrouw niets meer te maken wilden hebben. En dan kreeg ik bovendien de bijna hopelooze moeilijkheid om zonder de minste voorbereiding in mijn onderhoud te voorzien. Gelukkig waren er ook onbevooroordeelde menschen, die mij hun vriendschap bleven toonen en me zelfs hielpen met raad en daad, zooals Ringelinck en zijn zuster en Odilie Hadee. Met die hulp en met mijn goed humeur moet ik nu maar zien hoe ik er kom. Voorloopig zijn er nog zooveel wissewasjes, met Hélène, met de zaak, met allerlei mannen die meenen dat ze het mij lastig mogen maken, dat het nog wel een tijd zal duren voor ik heelemaal van mijn vrijheid genieten kan.
En intusschen lijkt het wel of ik nu, dat ik er zoo anders over begin te denken, veel meer over het fatsoen moet hooren. Die huichelaar en lomperd van een Puffers, de advocaat van mijnheer Gokkelveld, kwam me nadat het proces afgeloopen was eerst, namens zijn cliënt, nog eens de les lezen, dat ik me vooral fatsoenlijk moest gedragen als ik den naam Gokkelveld wou blijven gebruiken. Natuurlijk wou ik dat niet en ik verzocht hem zich niet
| |
| |
met mij te bemoeien. Toch bleef hij hier komen, eens in de week, omdat hij dacht dat men zich tegen een gescheiden vrouw alles mag permitteeren. Op het laatst zei ik tegen hem: Ik dacht altijd dat u een fatsoenlijk man was. En de onbeschaamdheid waarmee hij antwoordde: Dan heb je je altijd vergist. Hij wou niet eens weggaan toen ik hem de deur uit wees, hij stond pas op toen ik wou telefoneeren om de politie. Het mooiste is dat hij daarna zijn vrouw bij me in den winkel stuurde om een hoed te bestellen.
En dan die Teloor en die aartsvervelende overste Karsten, de vaders van Adeline en van Jeanneton, die mij altijd weer over hun dochters komen spreken, alleen maar omdat die samen met Marion bij me logeerden voor ze naar Brussel gingen. Alle mogelijke inlichtingen konden ze daarginds gaan vragen, maar dat was het ook niet wat ze van me wilden. Ik moest ze alleen maar het een of ander aan de hand doen wat ze aan hun kennissen konden vertellen om te verzekeren dat het fatsoen niet in gevaar is. Zoo heb ik voor dien overste bedacht te zeggen dat zijn dochter studeert aan de Belgische staats-instelling voor choreographie, inplaats gewoon balletschool. Choreographie? vroeg hij, ah zoo. En hij schreef het op in zijn zakboekje.
Ik voorzie anders dat hij Jeanneton binnen een paar maanden weer bij zich in Naarden terug kan verwachten, want ze is heelemaal niet geschikt voor het ballet, te lang en te mager, te dunne beenen. Met de Kerstdagen waren
| |
| |
ze alle drie weer hier en als je haar zag beginnen merkte je dadelijk aan haar passen dat het vlijtig aangeleerd was. Er zit niet de natuurlijke gave in. En zoo is het ook met Adeline, hoewel die toch een beter figuur heeft en goede beenen, ze zeggen aan de school: klassieke kuiten. Een beetje te gespierd, vind ik, als ze op de teenen staat lijkt het wel hout onder de kousen. Maar bij haar ontbreekt ook de echte drang. Het was ook eigenlijk niet anders dan dat ze allebei door Marion aangestoken waren, een meisjes-bevlieging en morgen weer wat anders. Aan Marion daarentegen kon je van het begin af zien dat je het ware voor je hebt. Sla maar even een maat op de piano aan en als ze opstaat zit de dans al in haar. En als ze haar rose maillot aandoet en het eenvoudig geplooide studierokje, is het een wit kapelletje, je zou je niet verwonderen haar te zien vliegen, een beetje ondeugend, ja, maar niet te vangen. Zelfs als je oplet hoe ze loopt merk je iets bijzonders aan de voeten, veel lichter dan van een ander, of ze den grond niet aanraken. Ik heb een paar schoentjes van haar eens goed bekeken, veel gebruikte schoentjes die zich al naar den voet gevormd hadden. Het leek wel of er niet op geloopen was, of ze geen gewicht gedragen hadden. Geen spoor van scheefheid of slijtage. Ze zeggen in Brussel ook dat de opera haar nu al engageeren wil, maar zij vindt dat ze nog een heeleboel leeren moet. Het is toch maar prettig een uitgesproken talent voor iets te hebben. Daarom kan zij zich over die liefdes-geschiedenis heen zetten zonder dat het haar in het minst geschaad heeft.
| |
| |
Was het met Hélène ook maar zoo. Van wie heeft het kind toch die grillige natuur, vandaag droomen en dwepen, morgen kniezen en huilen. Van mij zeker niet en van Gokkelveld evenmin. En waar ze over zit te droomen is makkelijk te raden, niets dan kranige mannengestalten. Enfin, als het daar nog maar bij bleef, het zijn een soort groeikoortsen. Maar als een gril haar te machtig wordt doet ze ondoordachte dingen, ik houd mijn hart vast dat het niet eens misloopt. Een paar maanden was het die flirt met dat ongure type, dien Vlaamschen tenor. In het begin leek het weer zoo'n spelletje, niet au sérieux te nemen. Maar meneer de tenor maakte misbruik van de charme die hij op haar uitoefende. Eerst kwam ze me vragen om tweehonderd gulden voor de costuums die hij noodig had voor een nieuwe rol. Toen driehonderd voor familie die in nood verkeerde. Ik word zelf met geld geholpen, door Frans Ringelinck en zijn zuster, omdat de zaak nog niet rendeert, dus ik zag er wel wat tegenop. Maar Hélène zuchtte en huilde alweer zoo, dat ik toegaf. Toen moest hij, een week later al, nog eens driehonderd hebben. Ik weigerde het, ik had het trouwens niet. En wat Hélène toen gedaan heeft, dat vond ik wèl erg. Zij was al voor den vijfden keer naar Amsterdam om dien vent in zijn nieuwe rol te zien, en dan moest ze daar ook nog in een hotel logeeren. Toen werd mij op één April een wissel aangeboden door een zekeren Kwinkel die, zooals ik later hoorde, geldschieter is, van vierhonderd gulden zooveel, voor geld dat Hélène bij hem opgenomen had. Frans Ringelinck
| |
| |
kwam 's middags met Pulcheria bij me theedrinken en ik vertelde het ze en vroeg wat ik nu doen moest. Kostelijk, zei Frans, dat heb ik in mijn jeugd zoo dikwijls gedaan, en dan keek mijn vader streng en betaalde. Dat moet jij ook maar doen, Ada. Weet je wat, laat mij maar eens erg streng met je dochter praten, want jij kan het toch niet missen.
Zoo hielp hij ons weer eens uit den brand, de goeierd. Hij ging met dien geldschieter praten, dien hij eens flink de waarheid heeft gezegd. En hij heeft met Hélène gepraat, ernstiger dan ik van hem verwacht zou hebben. Met goed gevolg ook, want ze wou juist met dien tenor mee naar Aken, waar hij in de Bettelstudent moest optreden, maar ze beloofde verstandig te zijn en het geval uit haar hoofd te zetten. En daarvoor gaf Frans haar nog een mooie broche. Nu zit ze weer voor het venster te droomen en staart naar buiten. Als ik naar Brussel en Parijs ga voor de wintermodellen zal ik haar meenemen, dan kan ze weer eens lachen.
Gelukkig dat die lieve Odilie zich veel met haar bezighoudt en piano voor haar speelt. En het was een groote afleiding voor haar dat Jeanneton hier kwam, weggeloopen uit Brussel. Ook al weer een gril en ik heb vermoeden dat het niet alleen was omdat zij zich op de balletschool achtergesteld voelde bij Marion. Zij en Hélène zitten me te veel samen te fluisteren, het zal dus wel een geschiedenis geweest zijn. Mijn huis schijnt wel als een toevluchtsoord beschouwd te worden voor ongehoorzame dochters, die
| |
| |
ook nog door de liefde geplaagd worden. Die onverwachte logeerpartij bracht weer meer afleiding voor me dan me te pas kwam, van den overste Karsten natuurlijk, tweemaal per dag urenlang op bezoek, omdat hij zijn dochter mee naar huis wou hebben en die verdraaide het, ze wou niet naar Naarden en ging desnoods liever naar Brussel terug. Die brave overste zeurde zooveel over het fatsoen en den goeden naam, dat ik het heusch niet allemaal aan kon hooren, met cliënten in den winkel die me spreken wilden. Dus liet ik Odilie maar om het met hem op te knappen.
Van de andere lasten die ik te verduren had zal ik maar zwijgen, ook van al dat mannenbezoek, dat heusch geen goed deed aan een modistewinkel op het Noordeinde. Ik verzocht den vader van Adeline en den overste alles per correspondentie af te doen. Het is opvallend zooveel meer bezoek een gescheiden vrouw van mannen krijgt dan een getrouwde, al was dat in mijn geval voor een deel om de meisjes die zich telkens onder mijn vleugels verscholen. Frans Ringelinck ontving zijn brieven van Marion bij mij geadresseerd, om thuis vervelende gesprekken te vermijden. En zelfs hem heb ik moeten verzoeken niet zoo dikwijls meer te komen.
Maar het scheen of de duivel met mij spotte. Toen Cecilie Rentenaar, die met de meisjes op het pensionaat geweest is, mij haar verloving berichtte, schreef ik haar natuurlijk. Haar vader was een van die menschen die gescheiden vrouwen verfoeide. Een week later kwam Cecilie hier om hoedjes uit te zoeken. Den tweeden keer kwam
| |
| |
haar papa mee, die uitvoerig wilde weten hoe de zaak liep, en hij kwam nog eens en nog eens, een uiterst saaie man. Hij is schoenfabrikant, dus ik begreep niet waarom hij zooveel belang stelde in modisterie. Maar dat was het toch heusch, hij wou me alleen raad geven over de boekhouding. En Cecilies aanstaande kwam ook, eerst met haar, toen alleen met een doos bonbons voor Hélène. En dam informeerde hij naar Marion en de dansschool en zoo, en was niet weg te krijgen. Goed dat ik Odilie weer bij de hand had om hem te verstaan te geven dat een modiste ook wat anders te doen heeft dan met jongelui te converseeren.
Het is een uitkomst dat Odilie Hadee hier in den Haag is komen wonen, maar nu, na een jaar al, wil ze weer verhuizen. Het bevalt haar niet in de Piet Heinstraat, zegt ze, vooral omdat ze zonder het te weten vlak naast dien mijnheer Deursting kwam te wonen, aan wien ze erg het land heeft. Maar ik geloof eerder dat het nieuwe verhuisplan weer van Frans is uitgegaan. Die zou het prettig vinden als ze in Brussel zat, om zijn dochter te verwennen.
Die Odilie is een beste, men kan altijd op haar rekenen. Vroeger mocht ik haar niet, met haar manie voor waltzen, die ze nog altijd niet afgeleerd heeft al wordt ze er wel wat te dik voor, en haar blinde vereering voor Frans. Maar ik heb haar beter leeren kennen, een hart van goud. Ik mag gerust zeggen dat zij mij de helft van mijn cliënten heeft aangebracht. En handig dat ze is! Toen ze, samen met tante Pulcheria, die geschiedenis van Marion zou opknap- | |
| |
pen, was het haar in een ommezien gelukt vriendschap te sluiten met mevrouw Walewijn, en die kreeg ik natuurlijk ook tot cliënte. Ze bedenkt van alles om Marion en dien jongen bij elkaar te brengen. Maar of dat haar lukken zal betwijfel ik, want de jongelui schijnen er zelf niet van gediend te zijn. Van Marion zou men soms denken dat zij wel wil, maar dan krijgt men weer den indruk dat zij niets om hem geeft.
Het nieuwste van Odilie is haar drukke omgang met dien student uit Amsterdam, een vriend van dien Walewijn, die telkens bij haar komt logeeren. En dat heeft misschien nog een staartje voor Hélène, maar daarover straks. En dan inviteert ze Ringelinck ten eten, en mevrouw Walewijn als die in de stad is, en laat die onder mekaar de zaak bekokstoven van de geliefden, die niets van mekaar willen weten. Mevrouw Walewijn is, geloof ik, de verstandigste, die vindt dat men er zich niet mee bemoeien moet, omdat het duidelijk genoeg is, dat de twee zich niet tot elkaar aangetrokken voelen. Van Ringelinck is het te begrijpen, dat hij het beste wenscht voor zijn dochter, en van Odilie is het zeker goed bedoeld, maar ik zou ook zeggen: laat ze met rust, als een van de twee er afkeerig van is. We leven in een anderen tijd dan toen ik een meisje was, maar wat Ringelinck en Odilie nu willen is eigenlijk hetzelfde als wat onze ouders deden, menschen aan elkaar binden die er zelf niet het minste voor voelen.
Nu kwam de vorige maand Ringelinck een beetje neerslachtig uit Brussel terug. Hij had Marion in een pension
| |
| |
in Oostende achtergelaten, omdat ze nooit meer naar Holland wou komen, ook naar de school wou ze niet meer terug, ze wou heelemaal niets meer met dansen te maken hebben, ze wou dit niet en dat niet, ik ben vergeten wat het allemaal voor kuren waren. Weet je wat het is? zei Frans, ze wil dien jongen hebben en als het in mijn macht ligt krijgt ze hem ook. Je zal zien wat Frans kan.
Met recht, ik zou wel eens zien of hem dat lukt, want volgens de verhalen die Odilie van dien student Rosenhoff hoort moet die jongen Walewijn niet iemand zijn die zich door Frans laat bepraten.
Goed, maar hij zou dan eens aan het werk gaan. Odilie schreef aan dien student om bij haar te komen dineeren. Frans en zijn zuster waren er, Hélène en ik ook. Hoor eens hier, Rosenhoff, zei Frans aan tafel - hij is altijd vlug met tutoyeeren -, als jij je zin op een meisje hebt gezet en je krijgt een spaak in je wiel, kom dan bij mij. De jeugd moet altijd geholpen worden. Zoolang je onder de dertig bent, jongeman, kan je bij mij aankloppen als je vooruit wil. Maar ik verwacht dat anderen ook zoo doen, zie je. Daarom moet je me helpen met vrind Walewijn in contact te komen. Waar zit hij op het oogenblik?
Rosenhoff zei: In Londen. Hij haalde een brief uit zijn zak en las er uit voor dat Walewijn verbonden was aan het Alhambra Theater, waar hij meewerkte aan een grootsch ballet, met driehonderd personen.
Dat zal er vroolijk toegaan, zei Frans. Ik inviteer alle aanwezigen mee te gaan naar Londen, morgenochtend,
| |
| |
met den trein van zeven uur veertig, dan zijn we om zeven uur 's avonds daar. Aangenomen?
Voor mij was het een meevallertje om eens te kijken wat men daar in de season draagt. Dus vertrokken wij vroeg in den morgen. Frans had aan zijn dochter getelegrafeerd ook in Londen te komen. Natuurlijk deed hij alles op zijn manier, wij logeerden in een groot hotel niet ver van het theater. Ik ging veel op mijn eentje uit, zoodat ik mij door Odilie moest laten vertellen wat er gebeurde.
Frans Ringelinck ging naar dien jongen Walewijn op het kantoor van het theater en vroeg of hij plaats had voor een uitstekende ballerina. Neen, er was geen plaats voor haar, omdat haar dans wel voor de opera geschikt was, maar niet voor het moderne Engelsche ballet. Toen zocht hij hem thuis op en had een heel lang gesprek met hem. Het schijnt dat die Walewijn erg luxueus woont, in een deftige buurt, en prachtig gemeubileerd. Wat Frans met hem besprak, wist Odilie niet, maar hij was bijzonder opgewekt en hij zei: Alles komt terecht, je zal zien.
Maar Walewijn en Marion hebben elkaar in die vier dagen niet ontmoet, volgens Odilie wilden ze dat geen van beiden. En van Marion wist ze daar ook de reden van, maar ze wou er liever niet van spreken.
Drie avonden achtereen ging ze met Marion naar het theater en ik ben twee keer mee geweest. In een van de scènes danste een zwarte duivel met een prinses, die duivel
| |
| |
was Walewijn, of De Moralis zooals hij op het programma heette. Ik geef toe dat hij het uitstekend deed en ik kan mij voorstellen dat een kind ervan griezelen zou, hij kon zich klein draaien en dan opeens zoo hoog opstaan dat je niet begreep hoe hij het deed. En dan de manier waarop hij de knieën optrok en de teenen strekte, op de maat van een soort houten instrument in het orchest. Maar meer dan merkwaardig kon ik het niet vinden, niet echt mooi.
Marion scheen er anders over te denken. Ze zat ademloos, met ijskoude hemden, dichtgeknepen. De menschen begrijpen er niets van, zei ze toen die scène voorbij was, zooals hij beweegt. Ik weet niet of het nog dansen is, maar hij heeft een overweldigend rhythme, telkens gebroken, en dan voel je het weer terug komen in de harmonie, uit de verte... Om bang van te worden...
Is het dat misschien, wat er tusschen haar en hem staat, dat ze bang is voor iets in hem dat ze niet begrijpt? Ja, een man dien men liefheeft is nooit een gewone man, maar dan heeft men vereering voor hem, geen ontzag of vrees. 't Is mogelijk zooals ze zei, dat wij het niet begrijpen. Maar intusschen kan ik toch wel zien dat de liefde, die zij voor hem voelt, geen geluk is.
Frans was luidruchtig vroolijk toen we weer terug waren, hij sprak er telkens van dat alles wel terecht zou komen. Hij zong gedurig een lied dat veel indruk op hem gemaakt had, van een Australischen bariton in dat theater: Dearest Dolly I must leave you, goodbye Dolly Gray.
Toen kreeg hij een kort briefje waar hij even van schrok,
| |
| |
van Walewijn, die schreef dat hij bij nadere overweging het beter vond niet naar den Haag te komen om Marion te ontmoeten, zooals afgesproken was. Het is lastig, zei Frans, maar een Ringelinck geeft nooit den moed op.
Marion, Adeline en Jeanneton logeerden toen weer alle drie bij mij, maar de vroolijke stemming was er nu niet. Twee hadden er hard te vechten tegen hun papa's, want zoowel de overste als Teloor hadden genoeg van de balletschool en kwamen weer elk oogenblik bij mij den winkel binnen stappen. Frans moest met zijn goede diensten tusschenbeide komen om die twee heeren over te halen het nog een jaartje aan te zien.
Marion veranderde heelemaal. Van het open, zangerige wezentje, dat ze vroeger was, werd ze opeens een stille, teruggetrokken vrouw, die haar leed voor zich hield. Nooit sprak ze een enkel woord waaruit je iets van de teleurstelling kon merken. Ze werd veel mooier, vond ik, niet meer dat snoezige, maar waardig, met een stillen glimlach op het gezicht en iets ongenaakbaars over zich. Je moet niet denken dat zij het is die een blauwtje heeft opgeloopen, zei Odilie tegen me. Maar daar had het toch wel den schijn van.
Intusschen kreeg ik nieuwe zorgen met Hélène, die nu een bevlieging heeft voor dien student Rosenhoff en hem drie keer in de week in Amsterdam opzoekt. Ik zie hem voor een fatsoenlijken jongen aan.
In onzen tijd werden wij wel al te kort gehouden met de vrijheid. Maar het is de vraag of de jeugd van tegen- | |
| |
woordig zich niet al te veel vrijheid toeëigent. Ach, dat een mensch wat ouder moet zijn om de gulden middenmaat te vinden.
|
|