Er is niets nieuws onder de zon. Toen, een paar eeuwen tevoren, Gulliver door een hooggeleerde ondervraagd werd naar de gesteldheid in zijn eigen land, vertelde hij hem: Het grootste deel der natie bestaat uit verspieders en ontdekkers, getuigen, verklikkers en verklappers, aanbrengers, aanklagers, vervolgers, eedzweerders, allen door den staat bezoldigd.
Zoo erg was het in Eerland zeker niet, hoewel menigeen geloofde dat het nog erger was. Maar juist dit geloof, dat men niemand vertrouwen kon, dat iedereen die men tegenkwam een tuchtbewaarder was, een verklikker, een verrader, ondermijnde de oprechtheid. Niemand vertrouwde een ander meer, een ieder verdacht een ieder.
Mannen, die in vriendschap veertig jaren verbonden waren geweest, begroetten elkander met een waakzaam oog en spraken over onderwerpen waar geen van beiden belang in stelde, alleen om hun gedachten te verbergen. Echtelieden keken elkander loerend of achterdochtig aan. Zoons bespiedden hun vaders, vaders hun zoons, en kleine kinderen, die de volwassenen nabootsten, liepen met den vinger op de lippen. Zeker werd er gesproken, maar men sprak omdat het zwijgen verdacht kon worden en het woord had geen geluid. Er werd zelfs veel gesproken, meer dan voorheen, maar het klonk als wartaal, door niemand begrepen en daarom ook door niemand aangehoord. Zeker maakte de menschelijke stem gerucht in het land, maar wie luisterde hoorde dat het leugen was en waar niet gelogen werd, daar was het gerucht ledig. Gelukkig waren er vele Eerlanders in wie de aard ongeschonden was gebleven, maar zij konden de stem niet verheffen en zij fluisterden slechts. Daarom was het stil in het land.
De menschen werden bleek en mager en dit werd toegeschreven aan de orde ook in de voeding toegepast. Alsof men leeft van brood alleen. Zij werden mager en bleek omdat hun het karakter ontstolen was, hun ondeugd en hun deugd.
Maar men kan van eerlijken en tuchteloozen geen tuchtelingen en veinzers maken, want zelden beklijft een aangeleerde eigenschap.
Probus was een oude man en de kinderen van Eerland werden groot. Lang voor zij volwassen waren verhief Probus weer zijn stem om te vermanen dat een volk, dat het achter de mouw had, de slavernij verdiende en dat er een hooger goed bestond dan de