De vriendschappelijke uitgever
In een brief, die hij schreef toen hij de leiding overdroeg aan jongere handen, keerde de uitgever Meulenhoff zich verontwaardigd tegen de uitspraak van een schrijver: dat schrijver en uitgever natuurlijke vijanden zijn. Men kan hem gelukwensen wegens die verontwaardiging, want daaruit bleek, behalve dat er nog jeugd is in zijn geest, dat hij een ruim inzicht behouden heeft in het werk dat hij ging verlaten.
De tegenstelling schrijver-uitgever, zo scherp nog wel dat er van vijandschap gesproken werd, behoort tot de paradoxen, maar wie goed zoekt vindt in de kern van een paradox toch wel iets dat de oorsprong van het idee verklaart. Niet lang geleden - wie weet ook heden nog hier en daar? - had schrijver zowel als uitgever weinig begrip van ieders werk. De een dacht dat de ander enkel met belangen, de ander dat de een enkel met idealen omgang hield. Voor de schrijver was de uitgever de man die lachte zolang er over letters gesproken werd, de wenkbrauwen fronste bij het horen van cijfers. Voor de uitgever was de schrijver de man die tevreden behoorde te zijn met zijn geestelijke voldoening en zich niet in te laten met de verdere lotgevallen van het voltooide manuscript, zaken boven zijn verstand. In dit opzicht nu is de heer Meulenhoff sedert ik hem ken, en dat is twintig jaar, een verlichte uitgever, die begreep dat de schrijver evenveel belang bleef stellen in het boek als hijzelf en daarom vriendschappelijk met hem samenwerkte aan het welzijn ervan. Dat viel hem ook gemakkelijk omdat het boek hem ter harte ging en dus meer was dan een voorwerp van handel.
Heeft hij geen uitgeversgebreken? Misschien wel, maar dan kent hij ze beter dan een ander. In ieder geval zijn zij geringer dan zijn deugden en als het hem genoegen doet daarvoor lof te ontvangen van een schrijver wordt die hem hier vriendschappelijk gegeven.
[1939]