Maar de tijd kwam dat ook de bisschop en Christoffel en de dichter de zaligheid verwachtten. Zij stierven op hetzelfde uur. De bisschop, die de weg kende, ging met zekere schreden naar de hemelpoort. De heiligschenner was slim genoeg en wist dat hij geen kans had, maar toch sloop hij hem achterna, zoals hij op aarde alles bedriegelijk had gedaan. De dichter volgde hem eveneens, maar dat was louter in naïveteit.
Lang voor zij de poort bereikten trad hun een grote gestalte in de weg, een grote stille man, het was zo donker dat de bisschop hem niet zag en tegen hem botste. Menend met een gedrocht uit de regionen van verdoemenis te doen te hebben, mompelde hij enige heilige namen. Maar de man legde een zware hand op zijn schouder en zuchtte.
Ach bisschop, zeide hij, wat heb je ons aangedaan. We lopen maar heen en weer, en als we moe zijn gaan we zitten, en we praten haast niet meer. We zijn christenen net als jij, je hebt ons zelf gedoopt, maar tot nu toe heeft dat geen verschil gemaakt. Stel je voor, daar komt een engel naar ons toe en die wijst ons weg te gaan, zonder één enkel woord te zeggen. En voor we het wisten stonden we midden in het gedrang, hopen volk, die ook allemaal niet wisten wat ze doen moesten. En allemaal zuchten, huilen, klagen. Allemaal christenen, net als wij, die geen raad meer weten. Het zal wel waar zijn, dat we de zaligheid mogen ontvangen, maar wanneer? We zijn slechte mensen geweest, maar is er dan geen vergiffenis?
De bisschop, die begreep dat hij een van de onthoofde joden voor zich had, antwoordde: Je zal lang moeten wachten want je zonde was groot. En hij liep hem voorbij, gevolgd door de heiligschenner en de dichter. Ook de grote man volgde hem.
Hij kwam op een dorre, schemerige plaats, waar hij hier en daar op de rotsblokken gedaanten zag, ineengedoken, met de hoofden in de armen. Plotseling verrezen zij en naderden en te zamen met de andere jood omringden zij de bisschop. Wij zijn zeven joden, sprak een van hen, drie echte en vier gedoopte, en slechte mensen waren wij alle zeven. Maar de bisschop is groot en rechtvaardig, hij zal zeker onze voorspraak doen om vergiffenis.
En zij sloegen zich het hoofd en de borst, jammerend over hun slechtheid. En de bisschop, gevolgd door de heiligschenner, de dichter en de klagende joden, vervolgde zijn weg in de schemering.