| |
| |
| |
De grammar school
Wat mij ertoe bracht schoolmeester te worden weet ik niet meer, maar zeker was het geen roeping of berekening van een voordelige loopbaan. Daar er al eerder een poging was geweest om weg te trekken is het wel mogelijk dat alleen een zucht naar het vreemde land mij dreef. Ik was eenentwintig toen ik het in de zin kreeg naar Engeland te gaan en van iemand hoorde dat men daar gemakkelijk op een school terechtkwam. Lang hoefde ik niet te wachten voor ik een fraai klinkend aanbod ontving om foreign master te worden op een grammar school in de Midlands, waarop ik zonder aarzelen twee grote kisten met boeken pakte en scheep ging naar Huil. Dat ik al mijn boeken meenam, al mijn bezit, kwam omdat ik het als een verhuizing beschouwde.
Het gehucht, waar ik moest zijn, lag een uur gaans van de spoorhalte. Ik wandelde erheen langs een weg door velden, met hier en daar een kleine woning achter gelende vruchtbomen, tot ik voor een oud huis kwam, van bruinrode baksteen waarop in ijzeren letters stond: The Grammar School 1628. Na de grijze kerk, schuin tegenover, was dit het grootste gebouw van de plaats. Een bleke jongeman, die ik Mr. Frank mocht noemen, liet mij in het studeer- en tevens woonvertrek van de headmaster, zijn vader. Het eerste wat hij zeide was dat ik, aangezien het al vier uur was, mijn taak de volgende morgen kon beginnen en hij vroeg of ik behalve het Frans, het vak waarvoor ik als foreign master was aangenomen, ook Latijn wilde onderwijzen. Als ik geweten had hoeveel hij ervan wist had ik niet zo bescheiden hoeven te antwoorden dat ik het niet verder gebracht had dan de beginselen. Met de wezenloze lach, die hem eigen bleek te zijn, vroeg hij voorts of ik bereid was mij ook met de mathematica te belasten. De verontschuldiging, dat ik daar zeer weinig aan had gedaan, wees hij af met diezelfde lach. Daarna nam hij mij mee naar mijn zitkamer en naar het schoollokaal.
Hier zaten ongeveer vijfentwintig jongens, van zes tot veertien jaar, die met eerbied naar mij keken. Het onderwijs werd gegeven, verklaarde hij, door de headmaster en in diens afwezig- | |
| |
heid door hemzelf, maar nu hij zich met mij bezighield had hij de leerlingen, in vijf klassen verdeeld, een taak gegeven. De headmaster kreeg ik die dag niet te zien. Trouwens al de tijd dat ik daar meester was kwam hij nooit in het schoollokaal en zag ik hem alleen aan het middageten en op de vaste avonden wanneer ik in de studeerkamer partner moest zijn aan het whistspel.
Reeds de volgende morgen begreep ik wat er van mij verwacht werd en ik zou zeker weer vertrokken zijn als ik toen niet de jongens had leren kennen. Mr. Frank bleef een halfuurtje bij mij zitten voor de klas, maar liet mij toen alleen met de leerlingen, die mij zelf moesten zeggen wat zij voor die dag te doen hadden. De vier van de hoogste klas, in de voorste bank, waren pas met Latijn begonnen; die in de rij daarachter maakten sommen, de anderen moesten schrijven. In de achterste bank zaten de kleinste jongen, Jackie, en de grootste, Reynolds, in een erg gerafeld jasje met veel te korte mouwen. In een bank terzijde zat een kostjongen uit Parijs, Edouard, en toen ik in het Frans met hem sprak kreeg hij een kleur van blijdschap en keken de anderen ons verwonderd aan. Daar hij hier was om Engels te leren had Mr. Frank hem een leesboek gegeven met een oud woordenboek erbij. Dat hij niettemin een beetje leerde had hij te danken aan de medescholieren, niet aan de meesters, want Mr. Frank bemoeide zich voortaan niet meer met hem en de foreign master, die het overigens ook te druk had, kende nog weinig Engels. Gelukkig voelde hij zich niet, hij zat dikwijls door het raam te kijken en wanneer ik hem iets vroeg lachte hij flauwtjes, of hij toch niet zeggen kon waar hij aan dacht.
Met de hoogste klas kwam ik gauw op dreef, ondanks het eerste misverstand. Toen ik begrepen had dat men ‘puer’, the boy, moest uitspreken als ‘pure’ en dat een soldaat in het Latijn ‘mailiz’ heette, konden wij de eerste lessen van de primer makkelijk behandelen. Twee jongens hielpen mij bij de uitspraak van het Engels, William Baker, een blozende boerenzoon, en George McGee, zoon van een vervallen predikant, en de wijze waarop zij dat deden, bescheiden, het woord pas later herhalend, kon ik dadelijk waarderen. Toen bij een woord, dat ik krom uitsprak, een jongen lachte, keerde Baker zich recht naar hem en zeide kortaf: Behave yourself. Zij hebben de vreemdeling, die niet eens veel ouder was, nooit bespot of geplaagd, zij waren hem integendeel altijd behulpzaam, allen jongens van de boerenstand.
| |
| |
Zelfs de lange William Reynolds, die de deugniet heette, bewees mij allerlei kleine diensten, hoewel hij soms niet eens tijd had om met de anderen te spelen. William moest dikwijls de postbode vervangen en met de grote brieventas op de heup naar de verste hofsteden lopen, daarom had hij het nog niet verder dan de tweede klas gebracht. Hij vond het ook prettiger voor postbode te spelen, ik hoorde later dat het zijn beroep geworden was.
De eerste moeilijkheid verraste mij bij de rekenles. Het waren makkelijke sommetjes voor jongens van een jaar of tien, maar niet voor mij die niets wist van de Engelse maten en gewichten. Het beste was hun te zeggen, dat ik alleen de decimale maten had geleerd en te beloven dat ik die avond hun stelsel zou leren zodat wij morgen konden voortgaan met het boekje.
In de rustpoos, op de plaats voor de school tussen twee bladerloze olmen, speelden zij niet, zij stonden rondom mij en deden vragen naar het land vanwaar ik kwam. Eén van hen zeide dat ik wel heel knap zou zijn, want zij hadden mijn kisten zien binnendragen, bovendien kende ik Frans. Mijn prestige was gevestigd, hoewel ik nog niet wist dat het minder te danken was aan mijn vermeende kennis dan aan de tekortkomingen van de headmaster.
Een grammar school is een stichting van weldadigheid, dikwijls al uit de zestiende eeuw, begiftigd met landerijen waarvan de opbrengst dient tot kosteloos onderwijs. Sommige van die stichtingen zijn rijk en vermaard, vele ten plattelande echter beschikken over zo geringe middelen, dat men er geen bekwame hoofden, geen bevoegde hulponderwijzers voor vindt en het onderricht er beperkt blijft tot ‘the three r's’, dat zijn reading, writing en 'rithmetic, opgesierd met enige Latijnse vormleer. De hoofden van zulke nooddruftige scholen lengen hun middelen aan door leerlingen in de kost te nemen en destijds behielpen zij zich met onbevoegden, die, voor kost en inwoning, bereid waren veel, maar ondegelijk werk te doen. Zulk een school was deze waar nu een jonge Hollander kwam zonder de minste ervaring. De bovenmeester, een stoere grijsaard, hield de waardigheid op door toga en muts te dragen, beide zeer verschoten, en meer deed hij niet voor de school. Zijn zoon kwam een enkele keer in de klas om een jongen met een boodschap uit te sturen.
Ik heb er wel veel werk moeten doen, tot laat 's avonds in mijn kamertje, door Edouard le salon du professeur genoemd. Het | |
| |
was een soort bijkeukentje, zo laag dat men aan de zoldering kon raken, met een stenen vloer en een venster waar een muur voor stond; gemeubeld met een rond tafeltje, dat altijd piepte, een sofa op drie poten, met zeildoek bekleed waar het stro uitstak; verlicht door een gasarmpje met een zuinig vlammetje, dat om negen uur zo laag werd dat ik staande moest lezen. De arme Edouard die, toen in de kerstvakantie de andere jongens naar huis waren, alleen in het onverwarmde lokaal moest zitten, hield mij gezelschap in die dagen en hij haalde stilletjes van de binnenplaats steenkool omdat de kachel met de sintels, die mij verstrekt werden, niet branden wilde. Hoeveel delen geschiedenis en aardrijkskunde van Engeland heb ik er doorgelezen, hoeveel lessen over Holy Scripture. Want ook die moest ik onderwijzen. Ongetwijfeld heb ik dat het slechtst van alles gedaan, maar ik heb het mijzelf vergeven omdat er te veel gevergd werd. Als de vrome stichter van die school eens gezien had, hoe soms, wanneer het in het lokaal te koud was, een foreigner in dat donker vertrekje de kleinste jongens, ieder met een bijbeltje in de hand, op een rij zette en om beurten een vers uit Marcus liet lezen, hijzelf van vermoeienis op de sofa uitgestrekt en alleen de ogen openend wanneer Jackie al te luidruchtig werd. Eens huilde Jackie omdat hij geplaagd werd dat zijn vader een publican was, eigenaar van een bierhuis. Publican betekent ook tollenaar en ik zeide dat geen enkele jongen de bierhuishouder verachten mocht, evenmin als de tollenaar, zolang hij geen kwaad deed. Het was elementair godsdienstonderwijs.
Jackie, zes jaar, was de magerste van de kostjongens. Een andere school had een faam wegens goede voeding zowel als goed onderwijs, maar de enigen die er hier welvarend uitzagen waren de headmaster en zijn vrouw, een kloeke grijze dame, altijd in het paars, met een kanten mutsje, waarop een pluimpje wiegelde. Wanneer de bel luidde en de jongens de eetzaal binnenkwamen, die onder de spitsgewelfde houten zoldering een antiek voorkomen had, zaten Mr. D. en Mrs. D. al aan de tafel aan de ene wand; zodra de jongens aan de andere zaten zeide Mr. Frank het gebed. Van de gerechten herinner ik mij vooral de grote aardappelen, waarvan de jongens en ik er ieder één kregen, de groene kool die iedere dag verscheen, en de afschuwelijke rollpudding, driemaal in de week. Misschien had ik die eens, uit honger, wat gulzig gegeten. Pas later begreep ik dat Mrs. D.
| |
| |
geen kwaad tegen mij bedoelde, hoezeer zij misschien de behoefte mocht hebben zich op iemand te wreken. Dat is zelfs waarschijnlijk, want ik zag haar dikwijls met rode ogen en eens kwam zij met tranen voor mij staan, zeggend dat Mr. D. zo lelijk tegen haar deed. Van mij kon zij echter geen troost verwachten. Altijd weer bij die roll-pudding zeide zij met een knikje dat ik vals vond: Have some more of your favourite pudding, Mr. S. Het lauw, slap, ongaar deeg ging mij tegen de keel en Edouard liet het staan, maar ik at het met een flauw en hol gevoel. En dit was de voedzame maaltijd van de dag. Aan het ontbijt werd brood in blokjes rondgedeeld, dat op donderdag een week oud was omdat er alleen op vrijdag werd gebakken, niet met boter, maar met dripping, dat is vet van het braadspit gedropen. Wat de jongens tegen de honger deden weet ik niet. Edouard en ik kochten soms harde gedroogde vijgen in de enige winkel die er was.
Die eetzaal diende tevens tot recreatiezaal. Elke dinsdag was er bal, dan kwamen de grotere jongens en de meisjes van het gehucht met blinkende gezichten en de zuster van Reynolds, die de winkel hield met de brievengaarderij, speelde op de piano. Herhaaldelijk klopte er een bij mij aan om mij voor een dans te halen, maar ik had het schoolwerk na te zien. Alleen tegen het einde ging ik even en danste dan met het allerkleinste kind, Jane Jenkins, de Washington Post of de Scottish. De vloer dreunde en de stukken klei vielen van de schoenen.
Het was een school waar de geest van Dickens' tijd nog leefde. De jongens en ik hebben er gebrek gehad zowel aan voeding als aan kennis, maar wij hebben er ook genegenheid voor elkaar gehad. Ik heb nog een paar portretten uit die tijd. En herinneringen keren nog dikwijls terug, aan knikkerspel langs de weg, waarbij ook de broertjes en de zusjes van de jongens buitenkwamen, aan draafwedstrijden door het veld toen de viooltjes bloeiden, aan wandelingen met troepen dorpskinderen onder de hoge eiken van de Dukeries. Er zullen daar nog wel boeren en werklieden zijn die hun lezen, schrijven en rekenen, al was het dan weinig, van een Hollandse foreign master hebben geleerd.
[14 februari 1937]
|
|