om terug te keren, maar er konden doen wat zij wilden, ongehinderd door de gouverneur, gewoonlijk zelf enigermate een banneling.
Het moet er op Portugees Timor in de 17e en 18e eeuw een merkwaardig leven geweest zijn. Nadat, in 1661, de Hollanders de rechten van Portugal op het oostelijk deel van het eiland erkend hadden, hoewel zonder regeling van de grenzen, hetgeen later velerlei moeilijkheid zou veroorzaken, werden de kolonisten van die zijde niet meer gehinderd. Maar, zogoed als afgesloten van de wereld, overheerst door priesters en beambten die wedijverden om de gunst der vorsten, elkander overtreffend in sluwheid om zich de heffingen toe te eigenen, bood het leven hun voortaan onenigheid zonder einde. Bijna alle inboorlingen waren gekerstend en droegen christelijke namen, fraai klinkend, de hoofden ook weidse titels. Alleen degenen die uit Europa kwamen, hadden een Europees aangezicht, maar anders was er tussen kolonist en inboorling weinig verschil. Er werd geen andere landbouw gedreven dan het volk gewoon was te doen; men had suikerriet ingevoerd, dat juist genoeg opbracht voor eigen gebruik. Behalve de hoeveelheden sandelhout en enige paarden, aan de Hollanders geleverd, was er geen handel. Berichten uit het moederland of uit de andere koloniën kwamen er zelden. Dili was inderdaad een volksplanting op kleine schaal, want de nakomelingen van soldaten en zeelieden, even bruin als de inheemsen, waren nog Portugezen, met hun eigen taal en hun eigen klederdracht, een volksplanting die, hoewel niet in naam, toch werkelijk door priesters bestuurd werd. Allerlei bijgelovigheden mengden zich met het christelijk geloof en volksgebruiken slopen in de kerk. Op sommige tijden geleek de dienst zo veel op een teruggekeerd heidendom dat de geestelijken het niet dulden konden. En wanneer, nu wegens de godsdienst, dan wegens de belastingen, de onenigheid dermate was gestegen dat alleen de wapens een oplossing konden geven, gebeurde het vaak dat de geestelijken het kleed aflegden en de degen gordden. Het tegenovergestelde geviel in Okoessi, de Portugese enclave op Hollands gebied,
waar de vorst, die de naam van dom Bernardo Sarmente Tavares voerde, ontevreden met het gedrag van de priester zijn tegenstander, zelf de kazuifel aantrok en voor het altaar ging staan.
In het begin van de Franse tijd deden de Hollanders een aanval