toonde de nuchtere volksaard nimmer een sterke neiging; geen Hollands schrijver was ooit bezeten met een verbeelding als van een waanzinnige, gelijk het in Shakespeare heet:
The lunatic, the lover and the poet
Are of imagination all compact.
De romantici hier te lande schreven als bezadigde mannen; onverstandige schrijvers, heethoofden of droeve dromers, waren er niet. Niemand in die dagen bezondigde zich aan de onmatigheden der romantiek, omdat bij niemand - behalve bij Potgieter somtijds - de verbeelding werkelijkheid was geworden; - dat, bijvoorbeeld, minneleed een lichamelijke pijn kon wezen, zou de weelderigste fantast slechts een fictie gehouden hebben. Neen, de Hollandse fantasie was immer correct, een kalm spel van vernuft en gevoeligheid, gegrond op natuur en waarheid, op het ‘realisme in de zin onzer overeeuwde meesters’. Men leze de verhalen van Potgieter of Thijm, Toussaint of Van Lennep, en men leze de avonturen, de zonderlinge, doch innig-reële verbeeldingen van Tieck, Hauff, Jean Paul, Poe, Brontë, Landor.
Alleen in Potgieter, de rustige werker, herkent men dikwerf verbaasd, te midden zijner eerbiedwekkende zelfbeheersing, die diepere warmte welke de dromen nodig hebben om te ontkiemen en tot levende beelden te groeien. De verhalen en schetsen lezende ziet men de taferelen deugdelijk beschreven, maar door tussenvoegingen en opmerkingen hoort men steeds de auteur causeren, tot men plotseling een beeld, niet beschreven doch klaar gevormd in een klare stijl, zo waarachtig levend heeft aanschouwd, dat men zeker weet dat hier de onbewuste verbeelding, de zuivere begeerte zelve schreef en niet de auteur die het dagelijks leven kopieerde.
Toch is ook de romantiek in het werk van Potgieter doorgaans beheerst door het gezond verstand. Het is echter nimmer vervelend, en men is geneigd dit toe te schrijven aan de rustige, heldere stijl. Maar een schoon geluid komt immers uit een schoon hart. En kan men niet ook Vondel altoos lezen, bekoord door de heerlijke Nederlandse taal, al is er in zijn boeken, zoals in die van Potgieter, veel dat ons onbezield, onbelangrijk of gemeenplaats voorkomt? Beiden hebben de klank waaraan men de edele zanger herkent. En schuilt het geheim waarom de zeventiende-