| |
| |
| |
Londen
Toen ik de voet voor 't eerst hier nederzette
Had ik 't gevoel of ik al eeuwen her
Van deze oude straat was weggezworven
En, als verloren zoon teruggekeerd,
Het trouw gelaat van deze plek herkende,
Of klok van Bow noch mist noch Theems
Mij iets te zeggen had dat ik niet wist.
De omnibus had nog twee natte paarden,
De conducteur stond roepend aan de bel,
De hansoms reden nog met klep van hoeven,
De rook steeg zwart tussen de huizen op,
De ruiter zat er met scharlaken mantel,
Een levend standbeeld, voor de poort op wacht,
En uit een duister venster scheen een lamp.
Ik kende alle straten, van de East End
Met glinstrend slijk in het lantarenlicht,
Tot Kensington, de pleinen stil en plechtig
Met koets en livereiknecht aan de deur,
De buitenstad met boompjes langs de wegen,
Station en viaduct en music-hall
En 's avonds laat het stalletje met chips.
Het liefst Booksellers Row, dat koele straatje
Waar duizend boeken lagen rug bij rug,
Daar was geluk van tijd en taak verlaten,
Met Shelley, Keats, Landor en Milton, Lamb,
Op schutblad in verbleekte inkt de namen,
Tot in het raam de gasvlam aanging en
De voeten kwelden van het lange staan.
De voeten hebben in de nacht gezworven
Alsof de geest zijn oude woning zocht,
Gestaard de ogen in het zwartste donker
Van bruggebogen en verlaten werf,
| |
| |
Van buitenweg waar onverwacht gebouwen
Verrezen en verdwenen voor 't gezicht,
Geen mens, geen hond, geen zucht zelfs van de nacht.
Uit mist, die van de daken was geslopen
Langs muren nat en grauw, druipend gevlekt,
Doemden of weken donkere verdoolden
Met raadselig geroep en hol geluid,
Een rode omnibus voor de gedaante
Van stenen leeuw op blok, glimmend van nat,
En uit de winkels licht of 't Kerstmis was.
Geen stad had zulke volle zomerkleuren
Als hier te zien in zon van junidag
Van Rotten Row tot Ludgate en de Tower,
Geen blijder geel of groen, geen trotser rood
Dan hier vertoond aan winkel, straat en stegen,
Aan lifeguard, coach, en Serpentine en park,
De Theems in fonkeling van het seizoen.
Van 't rijzen van de ochtend tot de avond
Ging door de straten stroom en tegenstroom
Van mensen, mensen, benen immer haastig
En monden dicht, gedachten ongeteld,
En in die menigte van onbekenden
Ging ieder met een eenzaam zoekend hart
Voorbij de ander langs de blinde huizen
Van morgengrijs tot roodbeschenen lucht.
De taak die ik in Clapham kreeg te dragen
Was straf en zwaar naar ouderwetse trant,
Van morgengasvlam tot in donkre avond
Met pakken schoolschrift bij de lage lamp.
Wij meesters hadden maar een nauwe kamer,
Een smalle tafel en een lege haard,
Wij floten dan een deuntje, kleum en koud.
In jonge jaren schijnt wel overdadig
De tijd voor steeds meer werk en voor vermaak.
Ik had een boek aan 't hoekje van de tafel,
De letters dansten soms in 't licht der kaars.
| |
| |
Dan nog een wandeling door duistre straten
Of langs gesloten huizen aan het veld,
En als ik geld had ale of music-hall.
In Wimbledon heb ik die taak gedragen
Van dag tot dag met jongens klein en braaf,
Des avonds zat ik tussen koude wanden
Alleen met boeken in de jongensbank.
Maar 'k werd gedreven van het oud verlangen
Door zwarte lanen en verlaten park
Soms uren in de nacht naar 't licht der stad.
Ik heette ook in King's College te leren,
Maar 'k zat bij Short's, het wijnhuis in de Strand,
't Was van King Alfred niet noch van vocalen
Dat mij verstand werd in 't hoofd gebracht,
Ik zag de mensen aan in alle straten.
Ik leerde schaak in de Cigar Divan
Of dwaalde maar in nachtelijke stad.
Na jaren zoeken heb ik hier gevonden
De woning van het eindelijk geluk,
Geschonken slechts voor jaren van herdenken
Gelijk de droom verzwonden bij de dag.
De voeten gingen weder voort, maar Londen
Met zijn gewoel, zijn mist en gele lucht
Behield zijn beeld in de gedachtenis.
september 1944
|
|