Verzameld werk. Deel 8(1978)–Arthur van Schendel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 375] [p. 375] Tuxford De aankomst was op donkre najaarsavond, Zoals men in een boek van Dickens leest, In ouderwetse herberg aan de haven, Met kaaivolk rustig voor hun scotch of ale In gaslicht van de bar, de reuk van braden, Van steenkool in de haard en van tabak, Een oude sloof die mij de kamer wees. Ik had een tas en wichtige bagage, Een grote kamferhouten zeemanskist Met al mijn boeken boordevol geladen, En verder ongehinderd van bezit, Een nieuw pak aangedaan en nieuwe laarzen, Een ons kanaster en een stenen pijp, Meer was niet nodig waar 'k de kost zou krijgen. De trein ging in de morgen door een land Nog nat van regen door de zon beschenen, Verwaaide bomen midden in het veld, De gele blaren glinstrend langs de wegen, Dorpen met grijze torens, leeg en stil, Een halte tussen kale sleedoornhagen, Dit was het oord waar ik als meester kwam. De school stond met een jaartal op de stenen Dat eerbied wekte voor haar ouderdom, Schuin tegenover kerk en stompe toren. Een kerk, een school, dat was het ganse dorp, Een herberg aan de kruising der twee wegen, Een winkel nog en hier en daar verspreid De lage huisjes waar men niemand zag. De bovenmeester met zijn zwarte mantel, Geleerde college cap en grijze baard, Die als een statig spook schreed door de gangen, Verwekte bij de jongens stil ontzag Met vinger op de mond en slechts gefluister, De ogen schichtig naar de zoldering [pagina 376] [p. 376] Of daar een geest school bij de duistre balken. De stakkers zaten mager van de honger Geduldig wachtend op hun blokje brood En meestal zwijgend voor de lege borden Waar nooit een wonder nog een stuk op bracht. Maar 's avonds wisten ze wel raad voor koude, Het was een slimmerd die met steenkool sloop Waar 'k bij een gasvlam zat en lege kachel. Op dinsdag kwam de juffrouw uit de winkel En speelde in de eetzaal voor de dans, De wekelijkse pret der dorpelingen, Met zeep gewassen, net het haar gekamd, Alleen van werk het slijk nog aan de laarzen. Ik leerde van een klein kind aan de hand De scottish treden in de huppeldraf. En Kerstmis kwam met jubelende klokken En sneeuw over de vlakte van het land, De toren maakte bij de witte morgen En weder bij de stille ondergang Een juichend feest van tonen op en neder, Een rossig licht scheen door 't gekleurde raam Waar stemmen hymnen zongen in de kerk. Ik zag de bladerloze eikestammen Statig met wit bedekt in winterlicht, De kindren sleepten groene maretakken Bij hooggestemde roepen door de sneeuw, Het bos weergalmend van de jonge kelen. Ik zag de geest hier weer van Dickens' tijd Herrezen in de echte holidays. En helder in 't geheugenis gebleven Het veld in de eerste dagen van april, De vreugde speelde daar in lentenevel Over het nieuwe gras met primula, De jongens en de meisjes aangetreden Met handen vol viooltjes en die lach Van schone eenvoud die ik nooit vergat. 14 september 1944 Vorige Volgende