| |
| |
| |
Een boeket
Sla je ogen op en zie de kleuren aan
Van dit boeket dat ik in al mijn tuinen
Voor je verzameld heb op deze dag
Opdat je vroeg mag leren van de bloemen
En ze altijd bij je houdt je hele leven lang.
Vergeet-me-niet, wat dat betekent weet je,
Het is maar klein, maar wie zijn kleur weer ziet
Als 't lente wordt, die krijgt een blos van blijdschap,
Een liedje in de mond en een gedachte.
En dit zijn de viooltjes, lang bekend,
Gezichten, donkre ogen en een baard,
De wangen geel of rood of wit of purper,
En deze paars en zwart als morianen,
En alle zacht, misschien met dons bestreken,
En als je ze aanraakt knikkende van ja.
Je hoort ze ook fluisteren dat iedereen
Gerust kan slapen, ook in pikkedonker,
Als hij maar zachtjes denkt en zachtjes doet.
En die heet duizendschoon, ik denk een jongen
Want netjes zijn zijn haartjes niet gekamd.
Maar heb je ooit zo'n zondags blank gezicht
Gezien en zulke kleurtjes als robijntjes?
't Kan toch een meisje zijn, ik weet het niet,
Wel dat dit bloempje, in een vaas gezet
Met helder water in de zon, mij steeds
't Gevoel geeft of het altijd zondag blijft,
Dat komt omdat het schoon voor duizend is.
En dit de korenbloem, een goede trouwe
Van grootmoeders, van alle oude mensen.
Ik heb wel eens gehoord dat men dat blauw
Wat al te sterk en overdadig vond,
Het kan in een boeket misschien wel waar zijn,
Maar op de akker, op een juli-ochtend
In zonneschijn en tussen korenhalmen,
| |
| |
Straalt deze bloem met eigen flonkering,
En oude wandelaars die hem vroeger zagen,
Knikten het hoofd en dachten aan de trouw,
Dat immers nooit genoeg getoond kan worden.
Een goudsbloem heb ik ernaast gezet omdat
Bij blauw oranje hoort, vergeet dat niet.
Een kleur die vreugde brengt in alle huizen.
Van deze zijn er vijf maar bij elkaar,
De bloem is zeldzaam, wonder van de zomer,
Elk een japon van Scherazade aan
Wanneer zij 's avonds een verhaal vertelde
Bij walm van muskus, mirre en benzoë.
Zij heet fluweelbloem en heeft een korte praal.
Dat pracht vergaat, een ieder weet het, maar
Dat doet een feestdag ook en dank blijft over.
Anders de weduwbloem, ook deze blauw,
Maar wat verscholen, sober in de kleding,
Een bloem toch die wel dagen duren kan,
Zoals een elk die weet van matigheid.
Men zegt dat zij een lieve vriend eens had
Die haar bij vroege dag alleen moest laten.
Zo leerde zij niet al te veel te willen.
En deze bloem heb ik erbij gedaan
Dat je mag zien hoe rijk en gul de zomer,
Vooral wanneer het 's nachts geregend heeft,
Met zoete geuren is, met overvloed
Van 't allerliefste dat je maar kan wensen.
Jasmijn, gezegend door de jonge harten,
Die 't ruiken als 't geluk in aantocht is
En openstaan, van eigen geuren vol.
De blaadjes vallen spoedig, zie, maar zeker,
Jasmijn blijft toch jasmijn, geluk geluk,
Nog lang nadat de bloem is uitgebloeid.
En dit het kantwerk eroverheen gelegd,
Een sluier voor de bruid omdat men anders
De blos zou zien die op de wangen gloeit,
Zoals die roos, die bloem van alle bloemen.
Wat dit wil zeggen dat hoor je later wel,
Alleen de wens dat er in al je jaren
Veel mogen opengaan en geuren, bloeien
| |
| |
In kleuren van je hart en heel je huis.
Een is er nog, mijn liefste anjelier
Die een geheim voor eeuwig zal bewaren.
Of 't zoet of bitter is, dat blijft verzwegen,
Maar 't is een bloem die uit de hemel komt.
Er zijn er meer die ik je geven zal,
De narcis van de lentezon verguld,
De narcis wit, de dichterbloem geheten,
Muurbloem en anemoon en hyacint
Die in april het land met geur vernieuwt,
De glorie tulp, de kroon van Hollandse lente,
De lelie aan Maria's voet verrezen.
En kinderklokjes, lelietjes-van-dalen,
Die klingelen als je wakker wordt in mei.
Dan fuchsia's, dat oorsieraad der Inca's,
En dahlia, die ouderwetse dame,
En zinnia, die Franse markiezin,
Margriet die zomerroem, in blanke bossen.
En meer en meer, zolang de zon blijft schijnen,
Zelfs langer dan geranium kan stralen
En najaarswind mijn tuinen overvalt.
Ik vind tot in oktober rode rozen
En breng je mettertijd een nieuw boeket.
augustus 1944
|
|