de groepsgeest van die meiden kon de humor vernietigend worden. Zingend en lachend keerden zij naar hun buurt terug, door de nauwe straten, over de hoge bruggen, steeds in rijen waarvoor zelfs een agent opzij ging, een ergernis voor de deftigheid, een lust voor de bewonderaar van schone volksaard.
Een van de mooisten, groot en sterk, met het witgoud haar op de kruin gewonden, was pas zestien jaar en heette Siene, naar de stadspatroon Sint-Nicolaas. Geen van de vriendinnen die niet eerlijk bekennen zou dat zij de knapste was, daarom wisten zij ook wie de ogen trok wanneer er jongens liepen achter hun rij. Dat zij zo mooi was als Wobbe vond had niemand toch gedacht, maar zij zongen dat het alleen maar van de liefde kwam. En soms liep Wobbe alleen achter ze en zong terug, ja, dat er in zijn hart maar één bestond. Dan kwam er een ogenblik dat Siene zich losmaakte van de vriendinnen, dat zij ergens een hoek om in de schemering verdween.
In het voorjaar stak zij alleen op de pont de wetering over, veel knapper dan zij geweest was met het blinkend blauw van de ogen, het helder rood en blank van haar gezicht en de japon glad gesteven. En zij wachtte niet op de anderen, maar ging haastig rechtsaf naar het pad met bomen. De vriendinnen kwamen er gauw achter dat Wobbe een jongen was om eerlijk mee te lopen, flink en vrolijk, al vonden zij wel dat hij het wat erg te pakken had, want hij kon zulke gekke dingen zeggen en hij deed niets dan lachen en zingen wanneer zij hem ook tegenkwamen met Siene aan de arm. Allen zeiden dat zij zo'n goede jongen waard was, alleen over zijn beroep waren zij het niet eens. Sommigen dachten dat een meisje aan een zeeman zo weinig had omdat hij meest van huis was, anderen vonden dat een jongen van de zee zoveel frisser was en altijd goed van hart, en daar moest men iets voor over hebben.
In de zomer, toen zij tranen hadden gezien, kwamen zij te horen dat Wobbe met zijn schip uitvaren moest. Tien meiden bleven weg van de fabriek die morgen, want zij konden Sien toch niet alleen laten in de narigheid van het vaarwel. Maar gelukkig was het niet alles narigheid toen zij daar op de kade stonden, al moesten ze allemaal de zakdoek veel gebruiken, er was toch ook wel wat te lachen, met de malligheden van dat zeevolk. Wobbe had zijn meisje lang vastgehouden tot hij niet anders kon en haar los moest laten omdat er van het schip geroepen werd. Maar toch