onder de oudere mensen, de jongere hadden de moed, de schone droom en de wil. Vele jongelieden, bevangen van de tover der wetenschap, luisterden naar die zwervende geleerden, volgden hen van stad tot stad en werden hun leerlingen. Aan de jeugd van die tijd is het te danken dat het licht werd voortgedragen toen hun meesters te vroeg door honger en gebrek uit het leven gingen.
Dit nieuw geslacht van geleerden was misschien vuriger, ongeduldiger, maar, onvoldoende geschoold, kende het de waarde van de tucht niet gelijk het vorige. Vooral de dienaar der wetenschap kon de weloverwogen en vrij gekozen tucht niet ontberen, die hem de maat en de orde leerde begrijpen, de zelfbeheersing die hem leerde zich te beperken en zijn gave op de juiste wijze aan te wenden. Hierin nu faalden deze jonge mannen zodra de leiding hun ontbrak.
Ook zij zwierven door de landen, geldeloos, vrindeloos, in de aanvang wel met loutere ernst strevend naar de kennis, allengs echter, moedeloos wegens het gebrek aan middelen om die te verwerven, afdwalend in bespiegeling en fantasie, waarbij zij hoe langer zo meer de zeden uit het oog verloren. Zij werden wat in vroeger eeuwen de Goliarden waren, de vagante kloosterlingen en studenten die leefden in verachting van wet en fatsoen tot ergernis van hun medemens. De laagste ondeugden werden hun ten laste gelegd, onzindelijkheid en dieverij, ontuchtigheid en bedrog. En helaas ook dronkenschap.
Indien niet reeds in het Europa van Kobbe de Kale het euvel was gebleken van de verkeerde toepassing der wetenschap ter wille van kwade neigingen, gaven thans deze jonge geleerden daar een voorbeeld van.
Er waren onder hen plantkundigen en artsen die wisten welke voeding de mens behoefde en uit welke planten die te winnen was. Niemand zou het hun verwijten dat zij op eerlijke wijs hun onderhoud zochten in de voortbrengselen der natuur, maar het toeval wilde dat er uit de bodem daar weinig voedzaams sproot, daarentegen veel gewas waarvan men het nut nog niet geleerd had. Enkele vindingrijken bedachten toen een ketel ter distillatie van stoffen uit wortels, takken, bladeren. Zij waren zelf versteld dat zo veel gewassen zich leenden tot de bereiding van bedwelmende dranken. Binnen korte tijd vernam men in al die landen van stokerijen, brouwerijen, branderijen waar in ongetelde ver-