een ieder een bron van tranen, die eenmaal leeg moet zijn, al is dat meestal in een verre wereld. Maar zie nu, voor jou is de bron al bijna droog, want je hebt zo jong van tranen al te veel verspild. Als je groot bent kan je niet meer huilen en wat dan? Je zou het geluk niet kunnen zien. Waarom dat huilen? Zeg mij wat je wenst. Is het een lang leven met het zoet en bitter, veel lachen, dansen en mooie kleren, tot vermoeienis en grijze haren? of zal ik je naar een andere wereld brengen waarvan ik de geheimen niet noemen mag?
Neen, antwoordde het meisje, ik ben bang voor een andere wereld en ook voor deze. Wat ik het liefst wil is maar één ding en ik weet de naam niet. En als ik het niet krijgen kan, laat mij wachten of het misschien nog komt. Maar laat mij dan vergeten dat het hier zo leeg en stil is en ik zal niet meer huilen.
De fee hief haar hand en er vielen geuren af over het bed. Slaap dan, zeide zij, wacht in slaap. Hoe lang dat zijn moet weet ik niet, want het ding waarvan je de naam niet kent blijft verborgen tot zijn uur. Misschien is het een enkele nacht, misschien een eeuw, misschien zo lang dat het huis gevallen is en ook het bos, dat er nieuwe bomen groeien en nieuwe mensen gaan.
Zal de slaap mij doen vergeten? Wat is de slaap?
De fee sprak met een stem die zachter werd, het meisje hoorde het allengs verder: Al wat een mens kan zijn, de hele wereld met alle bomen, alle dieren, is door een gave van de zon, maar die gave wordt veel te groot en niet te dragen als de zon niet op- en ondergaat. Wat in het licht vergaderd wordt kan rijpen in de duisternis. Wanneer de zon in de diepte valt verdwijnen vorm en kleur, de ogen mogen sluiten. Er is niets te zien, de gedachten mogen rusten. Alleen het verlangen blijft, het verlangen...
Nu ook de oren toe waren hoorde zij niet meer.
De bladeren ruisten voor het open venster, de sterren schitterden. Bij de koele dageraad kwam er een vrouw in de torenkamer, die riep en zong, maar zij zweeg toen zij zag dat het meisje rustig sliep, met een kleine blos. Er kwamen andere vrouwen voor het bed, die eerst lachten omdat zij zonder tranen was en toen zwegen, die haar aanraakten, haar hand opnamen en lieten vallen en zij zagen niets aan haar dan de beweging van de borst, de tikjes van een ader, langzaam, de waardige schoonheid op het gelaat.
Toen zij na drie dagen nog niet ontwaakt was werden de mensen bevreesd voor tovenaar of voor duivel, want het meisje dat