Toen men het nu daarginds in het hoofd kreeg het gezegend en welig Kokanje te veroveren en de maarschalk het bevel gaf aan het hoofd van een groot, onberispelijk uitgerust leger dat land binnen te rukken, hoorde hij het aan met een strak gezicht zonder te laten blijken dat hij de opdracht aanvaardde uit krijgsmanseerzucht, geenszins uit vaderlandsliefde of eerbied voor zijn superieuren. Hij riep terstond zijn staf bij zich en deelde de officieren zijn krijgsplan mede op de hem eigen toon van ongenaakbaarheid, kortaf. De chef, die een inlichting wilde vragen, kreeg ten antwoord: Zwijgen. Gehoorzamen. De generaals ontvingen hun bevelen, de kolonels de hunne, en zo verder tot de subalternen en de kornetten. De subalternen en de kornetten waren eigenlijk nog volstrekt geen krijgslieden, maar goede vrolijke jongens, die dienden omdat zij dienen moesten, en zich liever aan vrede en vreugde hadden gewijd. Hetzelfde kan gezegd worden van de manschappen, die helemaal geen soldaten waren in de eigenlijke zin des woords, maar gewone jongens uit alle standen, de meeste met een goed hart, die liever thuisbleven, hun beroep uitoefenden en hun spelletjes deden. Sommigen hadden ook veel verstand, zoals wel meer voorkomt bij jonge mensen, en vroegen zich af waarom zij uit veroveren moesten gaan. Maar genoeg verstand om te begrijpen dat het eigenlijk het vaderland was, dat zij gehoorzaamden, hadden slechts enkelen en die zwegen uit eerbied voor het vaderland en deden hun plicht zoals anderen.
Hoewel er dus geen sprake kon zijn van een wilde horde, gloed van geestdrift of bloeddorstigheid, was dit leger met zijn tucht en zijn gehoorzaamheid toch een macht die in een oogwenk een weerloos volk als de Kokanjers kon overweldigen.
Het is dikwijls het onverwachte dat gebeurt. De Kokanjers overwonnen het leger van de maarschalk en dat op vreedzame wijze.
In de geschiedboeken kan men lezen hoe het leger van Tap het land binnentrok, voorop de ruiters met zware houwers, gevolgd door ontzettende kanonnen, daarachter de voetsoldaten met de nieuwste achterlaadgeweren. De voorhoede, aangevoerd door een luitenant, ontmoette aan de grens een veldwachter, die verbaasd bleef staan en vroeg waar zij naartoe moesten. Toen zij zeiden: Naar de hoofdstad Abelem, antwoordde hij dat het een hele wandeling was en dat zij voort moesten maken om er die