zij, tenminste in sommige beschaafde steden, nog behouden.
Deze en andere waren de opmerkingen van die oude heer geweest. Maar, zeide hij telkens, wat er geks kan zijn aan een kledingstuk is mij een raadsel.
Hij gaf toe dat een deel, gescheiden van het geheel waar het toe behoort, dikwijls de indruk van iets zonderlings teweegbrengt. Het handvat van een kan dat ge in het museum ziet, zeide hij, ge begrijpt het niet en ge hebt uw verbeelding nodig hoe het verbonden aan de kan geweest mag zijn. Ge begint met het gek te vinden, eerst als ge nauwer toeziet bespeurt ge dat het zijn nut gehad heeft en dus redelijk was. Soms kan een deel van het geheel om te lachen zijn. Neem een portret van uw beste vriend of van een beminde vrouw, dat ge in de zak draagt. Ge bedekt het gezicht behalve de neus, zodat ge mij niet anders dan die neus toont en ik zal even moeten lachen. Eerst als ik het gezicht helemaal zie besef ik dat het een mooi gezicht is met een mooie neus. Maar soms is een deel om van te griezelen, ofwel om er bedroefd van te worden, terwijl het toch met zijn geheel goed en mooi was. Laat ik u in een doosje een uitgevallen tand zien, dan keert ge u af, maar hadt ge die tand in het gebit gezien, in de mond, in het hoofd, dan zoudt ge enthousiast zijn geweest. En een haarlok, een krul, mijnheer, achter een glaasje aan de horlogeketting, dat maakt ons triestig. En toch was het een stralend hoofd waar het eens een deel van was. Neen, als men het geheel ontleedt krijgt men een verkeerde indruk, een verkeerd oordeel. Dat had ik in mijn jonge jaren moeten bedenken. Maar toch, dat een onderdeel van de kleding, een jas, een broek, een schoen, op zichzelf belachelijk zou zijn, ik kan het nog niet begrijpen. Het is waar, wij kunnen ons geen enkel ding voorstellen zonder een eigenschap, maar als we nadenken zien we dat het op zichzelf geen eigenschap heeft en die pas krijgt door de omstandigheden. Daar zat de knoop voor mij. Mijn hoed had de omstandigheden tegen zich en die maakten dat erom gelachen werd. Ge weet het, geef de duivel niets dan honing te eten, hij wordt zo braaf als een engeltje, en andersom kan men het zoetste kind tot misdadiger grootbrengen.
Ik kwam in een stad die mij onbekend was, waar de mensen allemaal over de leuning van de brug hangen als er een zakdoek in de gracht is gewaaid, waar ze precies weten wanneer ge een nieuw kostuum hebt gekocht, en waar ze bovendien allemaal