| |
| |
| |
Het nieuwe kind
De spreekwoorden bevatten de wijsheid der vaderen, ongetwijfeld, maar de nakomelingen behoren daarin kaf van koren te kunnen onderscheiden. Het is bijvoorbeeld een juist gezegde, door de waarneming gestaafd, dat de appel nooit ver van de boom valt, eveneens dat andere van zo vader zo zoon. Inderdaad vindt men de appel meestal binnen een kring zo groot als de schaduw van de boom en inderdaad gelijkt de zoon dikwijls op zijn vader. Er zijn echter andere zaden die zeer ver van de boom verdwalen en wat de kinderen der mensen betreft wil de natuur soms zo speels zijn dat het scherpste oog nauwelijks een gelijkenis kan ontdekken. In ongestoorde tijden ziet men een zoon opgroeien als zijn vaders evenbeeld, hem even rustig in hetzelfde handwerk opvolgen, in dezelfde kerk dezelfde sermoenen aanhoren en een bewonderenswaardig gelijke levens-beschouwing belijden. Zijn evenwel de tijden roerig van ver-andering, gelijk bij het leven van Hendrik Hemeling en zijn kroost, dan kan men in menige familie onverwachte verschillen waarnemen, die veel teleurstelling teweegbrengen, wrijving, tweedracht en zelfs vijandschap.
Om nutteloze uitvoerigheid te voorkomen zij hier het exempel van Hendrik Hemeling in het kort vermeld en mogen de feiten voor zichzelf spreken, wellicht sommigen tot lering strekken.
Toen Hendrik trouwde was hij een eerzame jongeman, grootgebracht in de toentertijd geldende beginselen van christelijkheid en fatsoen, begaafd met een helder verstand en een gezond gevoel van rechtvaardigheid. Dit gevoel had reeds vroeg wrijving tussen hem en zijn ouders veroorzaakt en ook wel verzet jegens zijn meerderen, maar daar hij vreedzaam was van nature had hij zich altijd voor het gezag gebogen. Vreedzaam was ook Heintje, zijn jonge vrouw, in dezelfde beginselen grootgebracht. Hij beoefende het ambacht van schoenlapper, dus hoeft het geen verwondering te baren dat hij, gelijk de meeste schoenlappers,
| |
| |
althans dezulke die het handwerk verstaan, een zekere aanleg voor bespiegeling had. Over de dingen dezer wereld dacht hij veel na en te zamen met zijn vrouw verbaasde hij zich soms over de mate van onrecht die daarover heerste. Hendrik zelf wilde zich bij zulke bespiegelingen liefst tot de gedachte alleen bepalen, maar in Heintjes gemoed gistte de drang tot de daad, tot verandering en verbetering, en aangezien hun nabestaanden, verwanten, buren en klanten, eveneens ontevreden waren over de wantoestanden en zich beijverden die recht te zetten, liet hij zich door haar en door hen overhalen deel te nemen aan een oproerige beweging welke ten doel had het volk gelukkig te maken en recht te verschaffen. Wat toentertijde recht of onrecht heette doet hier niet ter zake.
Hendrik en Heintje stelden zich met al wat zij hadden en konden in dienst van deze partij, dus begrijpt men dat zij daarvan veel ongemak ondervonden, aanzienlijke klanten verloren en bij de overheid in een slecht blaadje kwamen te staan. Op straat werden zij door kleine jongens uitgescholden en in de schotschriften heetten zij het schuim der natie. De tegenstand en de schimp ontmoedigden hen niet, integendeel, zij werden erdoor aangevuurd tot de overwinning. Brave mensen gelijk zij, die belangeloos streden voor een begrip van recht, waren er in alle tijden, zonder tal, en het is aan hun streven meer dan aan de werken van gevierde helden, dat de vooruitgang onzer wereld te danken is, brood en bevrijding voor de misdeelden, zuiverder zeden voor allen. Na een strijd van meer dan veertig jaren had de partij van Hendrik en Heintje, thans niet meer oproerig genoemd, een bevredigend deel van haar doel bereikt en hoewel de bejaarde echtelieden nog altijd hard voor het dagelijks brood moesten werken, konden zij met een glimlach terugzien op een welbesteed leven.
Geheel tevreden waren zij echter niet. Vooral Heintje voelde zich vaak ongerust, meer dan Hendrik, die immers bespiegelen kon. Hun echt was jaar op jaar gezegend, de kinderen kwamen in hun huis alsof in het kinderland de voorraad onuitputtelijk was. En zij waren beiden reeds aan geboorten en nieuwe stemmen zo gewoon, dat zij zich erover verbaasden toen na het twaalfde kind onverwacht, zonder bekende reden, de stroom van kleine Hemelingen stremde. Zij berustten, al hadden zij er | |
| |
gaarne meer gehad en zij wijdden zich voortaan aan de zedelijke opvoeding hunner kinderen, wie zij natuurlijk naar hun beste inzicht de beginselen van recht inprentten.
De appelen vallen nooit ver van de boom, had Hendrik in het begin gezegd en ook Heintje geloofde dat. Maar hij was het die haar het eerst vroeg of dat wel echte kinderstemmen waren, stemmen, bedoelde hij, zoals zijzelf in hun jeugd gehad hadden. Hij vond dat er iets hards in de geluiden klonk, iets rauws en spottends, dat hem tegenstond, eerlijk gezegd. Ieder vogeltje is anders gebekt, had zijn vrouw geantwoord, maar op den duur meende ook zij dat de wildzang niet zo welluidend klonk als zij zich had voorgesteld.
Als kleuters al hadden die kindertjes tegen de ouders jij en jou gezegd, gelijk toen gewoonte werd. Het doet er niet toe met welke woorden ouders en kinderen tot elkaar spreken zolang zij wederzijds weten wat een ieder betaamt. Maar de nieuwe gewoonte van jij-en-jouwen onder al de tijdgenoten van de jonge Hemelingen bracht hen in de dwaling dat gelijke rechten ook dezelfde moesten zijn. De eerstgeborene was pas tien jaar toen hij uit zijn vaders pijp ging roken, het zusje tooide zich met haar moeders linten nog voor zij een strik kon maken. De kleineren, menend dat zij het ware voorbeeld zagen, volgden het op hun wijze, ietwat overdreven. Wellicht hadden de ouders er enige schuld aan dat er, toen de jongste vier jaar was, de oudste zestien, geen gezag in huis bestond en een ieder deed wat hem beliefde, behalve de vader en de moeder. De vader maakte weleens aanmerking over hetgeen wel en niet behoorde, de moeder zuchtte veel en het was haar aan te zien dat zij zich te kort gedaan voelde. En toen op een dag Hemeling zijn stem verhief werd hem door Hemeling junior gevraagd of hij niet meer wist wat de vrijheid beduidde. Daar werd uitvoerig over gesproken zonder dat de vader en zoon elkaar begrepen. Het bleek dat junior opvattingen huldigde die senior zonderling in de oren klonken en toen hij erover nadacht was het hem of hij lang geleden iets dergelijks had vernomen en er zich heftig tegen had verzet. Soms, in zulke gesprekken met zijn zoon, had hij het gevoel of zijn vader voor hem stond. En het was merkwaardig, zoals de jonge Hemeling dacht, zo dachten al zijn kennissen en kornuiten tussen de zestien en twintig, het leek wel of de wereldbeschouwing van het voor-Hendrikse geslacht teruggekeerd was. Hendrik vond dit vreemd | |
| |
en nog vreemder klonk hem het oordeel dat al zijn begrippen van recht oude prullen waren, die weggeveegd zouden worden in deze tijden van nieuw recht.
Het gezin was in twee kampen verdeeld tot het jongste der twaalf kinderen het huis verliet.
En toen zij alleen zaten zuchtten Hendrik en Heintje een beetje tegenover elkaar. Wat had hun strijd voor de rechten en vrijheden van de komende geslachten eigenlijk gebaat? Meer brood en betere kleren, die waren er gewonnen, maar al was het veel, het was toch niet het beste van hetgeen zij in hun idealen hadden aanschouwd. Zij hadden het gevoel of zij een strijd verloren hadden en vooral Heintje zat terneergeslagen onder de teleurstelling. Het lijkt wel, zeide zij, of wij helemaal geen kinderen hebben gehad.
De eenzaamheid, de teleurstelling, misschien ook enigszins het niet geheel bereikte doel, begonnen hen te drukken. Want, dit begrijpt men wel, zij voelden zich eigenlijk niet meer thuis in de wereld van de huidige jeugd, die met haar nieuwe begrippen welbeschouwd de oude aanhing, door Hendrik en Heintje lang geleden afgeschaft.
En zij was het die de verzuchting slaakte: Ach, hadden wij maar een nieuw kind! Hendrik vond dit niet zo dwaas als men verwachten zou, omdat hij nu eenmaal gewoon was aan arbeid en dus wist dat men nooit de moed mag verliezen. Wel opperde hij enige bezwaren, zoals: Maar kan het niet nog eens op een teleurstelling uitlopen en durven wij dat aan? Hoe meer bezwaren echter, hoe meer verzuchtingen, tot Hendrik zich gewonnen gaf en even vurig als zij hoopte op de geboorte van een nieuw kind.
Zij hadden reeds de leeftijd der waardigheid toen hun hoop vervuld werd en het nieuwe kind verscheen. Het was zonderling dat de andere kinderen, alle omringd met een eigen gezin, hun ouders ook thans beschimpten, op deze wijs: Zie je wel hoe hopeloos ouderwets ze zijn, alsof de wereld niet al vol genoeg is. De ouders trokken zich daar niets van aan want zij waren gelukkig met hun nieuwe Hendrik.
Een opzichtig kind was het, dat van zijn eerste dag de aandacht trok. De buren sloegen de handen in elkaar over zijn gewicht en zijn welgemaaktheid, vooral over de grote klank van zijn stem. Hendrik was nog geen jaar oud toen hij niet slechts kon lopen,
| |
| |
maar ook spreken en zo goed dat men gerust de redenaar in hem kon voorzien. Pratende met makkertjes, drie- of viermaal zo oud als hij, luid en heftig, kreeg hij steeds gelijk. Hij had al vroeg een aanhang, hij werd een aanvoerder en wanneer de vriendjes thuis vertelden wat hun Hendrik had gezegd, keken de ouders elkaar verwonderd aan over zo veel bijdehandheid en sommige moeders riepen hun kinderen binnen zodra die bullebak van een Hendrik, zoals zij hem noemden, in de straat verscheen.
Hendrik en Heintje voedden ook dit kind op volgens hun beginselen, het hoeft niet verklaard te worden. Hoewel deze beginselen reeds lang afgedaan heetten, meende het thans rijpe geslacht, dat tegengestelde beginselen was toegedaan, er toch een zeker gevaar voor de orde in te bespeuren. En toen het nieuwe kind naar school ging en daar, steeds met zijn herautenstem, verbazingwekkende rechten van de mens verkondigde, rechten die de onderwijzers niet eens begrepen, heette het al gauw dat de ouders hun Hendrik onzedelijk grootbrachten en dat in ieder geval de invloed, die er van de jongen uitging, door en door verderfelijk was. De burgemeester, een bejaarde man die destijds zelf tot de oproerkraaiers was gerekend, kwam er met Hemeling over praten. Zus en zo, zeide hij, weet je dat allemaal wel? dat je zoon de hele maatschappij omver wil gooien? ja, dat zegt de aap, dat er niets deugt in de wereld, dat het mensdom helemaal uitgeroeid moet worden, en zo meer. Dat gaat niet, vrindje, zeg het zelf.
Van uitroeiing had Hemeling zijn zoon natuurlijk nooit gesproken, wel van verbetering, van opheffing tot menswaardige welstand. Daarom was hij verwonderd hiervan te vernemen en hij beloofde er zijn zoon over te onderhouden.
Met dit onderhoud ging het zoals het vaak bij kinderen gaat, oor in oor uit, en zoals het bij ouders gaat die een zwak hebben voor hun kinderen.
Al voor zijn twintigste jaar had de jonge Hendrik driemaal in het gevang gezeten wegens verzet tegen het openbaar gezag. Geen politieagent in de stad die niet schuw naar hem keek, want behalve driftig en woest was Hendrik buitengewoon sterk. Toen hij voor de derde maal in vrijheid werd gesteld en thuiskwam ging hij tegenover zijn ouders zitten en sprak: Jullie zijn goede ouders voor me geweest, jullie hebben me altijd de ogen opengehouden voor het onrecht in de wereld. Er is een boel onrecht,
| |
| |
meer dan jullie zelf weten, want in jullie jonge tijd was het onrecht nog maar zoals een klein kind, denk ik, anders zouden jullie veel harder gevochten hebben. Maar nu is het een reus en die moeten we met sterkere handen aanpakken. Laat dat aan mij over. Zeg aan jullie vrind de burgemeester en ook aan mijn twaalf broers en zusters dat ze zo gauw mogelijk de stad uitgaan, want morgen wordt hier het onrecht ter hand genomen zoals zij zich niet kunnen voorstellen.
Zijn moeder hoorde hem aan met een kleur op de wangen, zijn vader dacht na en zeide: Geen onrecht met onrecht vergelden, jongen. Maar toen hij met Heintje alleen zat zeide hij: Dat is toch ook een jongen van ons, een jongen van de nieuwe tijd.
Er gebeurden ontzettende dingen, men weet het, die nu nog de lezer der annalen doen huiveren. Het is moeilijk daarover te oordelen omdat wij de begrippen, die het voorgeslacht had van recht en onrecht, niet kunnen doorgronden. Het voornaamste van dit exempel ligt in het spreekwoord en wij moeten toegeven dat de laatste appel van de boom, een grote, er minder ver vandaan viel dan de twaalf kleinere. En toch waren deze van dezelfde boom.
|
|