maar hij kon ze niet ontkomen, stemmen van mensen, van koeien, van kippen, die alle vroegen: Waarom? Het was hem heet geworden, hij was ontwaakt met de wedervraag: Waarom vragen jullie dat allemaal aan mij? Die hete springers in het hoofd, kittelig, krioelend, wilden hem niet verlaten, zij kwelden hem zo dat hij maar weinig honger had en zich met twee rapen voldoende vulde.
Hij ging zitten midden op de heide en terwijl de bijen naarstig rondom hem zwierden begon hij weer te denken. Hij betastte zijn hoofd. Wat is dat vreemd, dacht hij, hier zitten mijn ogen, waarom juist hier?
Een deskundige zonder vooroordeel zal toegeven dat hij niet gauw een antwoord op die vraag verwachten kon. Bovendien, als men hem geantwoord had: Wumke, omdat de natuur het goed met je voorhad, want zus en zo -, zou hij wellicht gevraagd hebben waarom de natuur het goed met hem voorhad en dan zou men ongeduldig geworden zijn.
Wat is dat gek, dacht hij, hier zitten de gaatjes van mijn oren, waarom juist hier? waarom heb ik er die kleppen aan? Wat is dat raar, hier zit mijn neus, daar ruik ik mee of het brood is aangebrand, maar waarom zijn het twee gaten, niet één of drie? waarom heb ik dat lange stuk erbij? En hier heb ik mijn mond, ik weet best dat die er is om te eten, maar waarom juist hier? op mijn buik zat hij toch makkelijker.
Alweer, een bekwame geleerde had hem dit kunnen uitleggen, maar het is te betwijfelen of hij met die uitleg genoegen had genomen. Wellicht had hij gevraagd hoe de man dat wist en dat had Wumke toch niet kunnen begrijpen.
En iedere dag zat hij op de heide. Hij vroeg alles wat er maar te vragen was over alles wat hij van zichzelf kon zien, zijn handen, zijn voeten, zijn adertjes, zijn haar, waar dit alles toe diende, en ofschoon hij van die dingen het ware begrip niet kreeg omdat hij niet op school geweest was, leerde hij toch veel. Een van zijn moeilijkste vragen was hoe hij ter wereld was gekomen en waarom. Het spreekt vanzelf dat zijn geest hem het antwoord hierop schuldig bleef, maar zonderlingerwijze hield deze vraag hem meer dan andere bezig. Het was een goede inval hierover niet met zichzelf, maar eens met een mens te spreken.
Dit deed hij op staande voet toen hij ginds de meid met de geiten zag gaan. Zij hoorde hem aan en liep zonder antwoord