Clarentius, wie de voorspoed nimmer toelacht. Neen, wat het geheim van het succes ook moge zijn, in de aard des mensen alleen schijnt het niet te schuilen.
Hoe het zij, in de tijd toen Clarentius de knevel voorgoed had laten staan, een forse knevel, roodgoud gekleurd, met sierlijke bochten ter wederzijde van de gebiedersneus, was hij een geslaagde man, bemind, op de handen gedragen door zijn talrijke vrienden, door vele vrouwen heimelijk bewonderd. Men verwachtte veel van hem en terecht. Hadden zijn voorouders hem niet welgeschapen, met helder verstand ter wereld doen komen, daarin begunstigd door de schepper aller planeten? schoon en gezond van lichaam, van inborst de schoonheid minnend? bekorend voor de vrouwen, ijverig, scherpzinnig, volhardend en door de leiding bekwaam in vele dingen? Waarlijk, wie zo was toegerust kon een voorbeeld worden, een groot man, een weldoener van het volk.
Ja, een groot man heette Clarentius bij de aanvang zijner lichte loopbaan. Toch was er een onder de vrienden, de eerlijkste kameraad sedert zijn kinderjaren en zeer aan hem gehecht, die twijfelde of hij in staat was te bereiken hetgeen hij beloofde. Wat gaven betreft was Stumpel zijn tegendeel, hoewel hij er twee bezat die Clarentius ontbraken, de vroomheid en de nederigheid. Dikwijls in de loop der jaren, wanneer anderen de vriend vleiden en prezen, vroeg Stumpel hem zonder enige aanmerking of hij overtuigd was dat hij gehandeld had naar de mate zijner gaven, waarop Clarentius nadacht en, hetgeen voor hem pleitte, altijd toegaf dat hij beter had kunnen doen. Maar hoe hij ook nadacht en toegaf, hij besefte niet dat de mogelijkheid tot betere handeling hem hoe langer hoe meer ontging.
Clarentius was nu een aanzienlijk man, gewichtig in de zaken en de staatkunde, hij woonde ook in een der aanzienlijkste huizen van de stad, dat hij met keurige weelde had doen inrichten. Zijn vrouw Amasa, uit een voornaam geslacht, had een deemoedige aard en kende geen andere wet dan zijn woord. Haar kinderen prentte zij van de wieg af de bewondering voor hun vader in. De bedienden stonden onbewegelijk in zijn aanwezigheid, opmerkzaam afwachtend, want hij beval niet, zijn verzoek, zelfs zijn oogopslag was bevel. Clarentius heerste. Ook op het kantoor, op de beurs, in de vergaderzaal had hij slechts te spreken en men gaf hem gelijk. Stumpel zeide hem op een morgen: Het