beschouwde werd zijn gezicht nog breder van de glimlach. Ja, mijnheer, het is u aan te zien dat u een jong rein hart bezit, en die halsdoek past helemaal bij dat jeugdig voorkomen. Maar wacht, misschien heb ik nog een betere, er is voor een mens nooit iets goed genoeg. De mens is geschapen door een volmaakte hand, het allermooiste hoort bij hem. Fouten? Ach, dat zegt mijnheer omdat men nu eenmaal altijd nog beter wil. Maar zoals het is mag u tevreden zijn.
De bewondering waarmede Kammelan daarna naar zijn dassen en halsdoeken keek, was aanstekelijk zodat ook de klant nu alle fraaiheid ervan zag en er niets op aan te merken had. Intussen hadden de anderen op hun stoelen met toenemende lust naar zijn gezicht gekeken, naar de gebaren zijner handen. De ogen, lichtgrijs en klaar glanzend, waren meestal wijd van behagen op de klant gericht, maar soms scheen een verstandige opmerking hem zo te treffen dat hij ze half toedeed terwijl hij zachtjes knikte en zijn handen in golvende beweging op- en neergingen, alsof hij de maat van een muziekstuk volgde. En wanneer hij voor de een de deur geopend had, met een buiging nogmaals dankend voor de hem bewezen eer, kwam hij met een zucht voor een ander staan en zeide: Ach, ik ben zo blij, wat is het leven toch goed als je zo veel vrindelijke, oprechte, mooi geschapen mensen ziet!
Sommige nieuwe klanten keken verlegen als hij op zijn kinderlijke wijze zijn bewondering voor hen uitsprak, maar de meeste glimlachten en vonden hem een beschaafd persoon, scherpzinnig en tevens vermakelijk. Er waren er, heren van rijpere leeftijd, die een bedenkelijk gezicht trokken, die twijfelden aan de juistheid zijner woorden en meenden dat hij nog weinig ondervonden had, om de wereld voor zo goed aan te zien. Dan antwoordde hij dat hij niet genoeg geleerd had om te redeneren, maar hij ging enkel af op hetgeen hij zag. Al ben ik zoveel jonger, zeide hij, mijnheer mag mij geloven dat de mensen alleen uit gewoonte zichzelf zwarter zien dan zij zijn. Als mijnheer het werkelijk meende, dat hij slecht en verkeerd was, zou hij het niet prettig vinden zich met een mooie das, met mooie kleren te vertonen. Wat de dominees zeggen? Ja, maar het is hun beroep om ons altijd te beknorren en zij menen het niet zo erg. Ik voor mij, ik zie liever het mooie en het ware in de mens.
En ook die zwaartillende heren voelden zich, na een uurtje met