| |
| |
| |
De pleiziervaart
| |
| |
| |
De pleiziervaart
Het uitvoerig verslag van die pleiziervaart, thans ongeveer een eeuw geleden met het stoomschip Exeunt Omnes gedaan, kan tot tijdverdrijf gelezen worden, maar ook kan de onderzoekende geest er lering uit putten. Het gaat immers gewoonlijk zo met reizen over deze aarde dat de een het voor genoegen of verkwikking doet, de ander om wijsheid te vergaderen.
Toen de ondernemende maatschappij het schip had laten bouwen, in maten alle toenmaals mogelijke begrippen overtreffend, maakte zij bekend dat zij de eerste vaart bestemd had voor een pleizierreis die de stoutste dromen zou bevredigen. Op de strooibiljetten werd vermeld dat het schip, duizenden tonnen groot en ultramodern ingericht, voorzien was van magazijnen, koffiehuizen, theaters, sportbanen, kortom van alle geriefelijkheden welke de mens het recht had te eisen, zelfs een beurs ontbrak er niet. De passageprijs was zo laag gesteld dat een ieder naar vermogen kon deelnemen en bovendien had de grootmoedige directie bepaald dat enige onbemiddelde passagiers gratis vervoerd zouden worden. Hetgeen ons echter meer interesseert was het doel der pleizierreis. Dat heette het eiland Jinnistan te zijn, ver in het Oosten, waarvan men tot dusver alleen het bestaan vermoed had omdat geen reiziger het ooit had bereikt. Dit eiland werd een paradijs genoemd en er zij aan herinnerd dat er in de oudheid inderdaad geloofd werd aan een paradijs van die naam. Ten overvloede waarborgde de directie dat het schip, met zijn veelbelovende naam, het doel bereiken zou en niemand, die de kapitein Hendrik de Oude kende, mocht daaraan twijfelen.
De liefhebbers meldden zich in drommen en zij kwamen aan boord met hun verscheidenheid van hardes en bagages, van de nederigste karbies tot de met wapenschild versierde koffer, een bonte menigte van rijken, minder gegoeden, armen, aanzienlijken en geringen,knappen en dommen, alle in stralende verwachting van de tocht naar dat paradijs van Jinnistan. De hoogste passagiers, een prins Atheo met zijn gemalin, zeer zwaar van gestalte, een minister Bogus met zijn sympathieke echtgenote,
| |
| |
een vermaarde kakograaf en andere geleerden, werden door de kapitein zelf op het achterdek verwelkomd, die hun bij een fluit champagne de hem bekende genoegens van het eiland mededeelde. Op het voordek was het de joviale administrateur, wijnkleurig en luidruchtig als Bacchus zelf, die een dankbaar gezelschap onderhield over de vermakelijkheden op de vaart, de talrijke havens waar men zou aanleggen, de wonderlijke uitstapjes welke geboden zouden worden, waarbij hij uitdrukkelijk waarschuwde dat men er geen misbruik van moest maken, wilde men de ongekende zaligheid aan het slot niet mislopen. De maître d'hôtel gaf een ieder die hem aansprak kort en bondig de verzekering dat men gedurende de reis meer en beter gespijzigd en gedrenkt zou worden dan men ooit had durven hopen. De meeste passagiers hadden intussen, nog voor het schip vertrok, hun genoegens reeds gekozen,deze bij de buffetten, gene in de koffiehuizen of de speellokalen, enige kooplieden inde keurig ingerichte bank of in de beurs.
Toen het schip de kade verliet hadden de pleiziervaarders reeds de indruk dat het leven aan boord veel gemakkelijker was dan in de stad, ook aangenamer vermits niet alleen de zorg voor het dagelijks brood, maar ook alle andere bij toverslag verzwonden waren. Men koos zich nieuwe kennissen, men hoorde kostelijke anekdoten, wetenswaardige intimiteiten en gezellige achterklap aan; men bezocht voor tandpijn of uit voorzorg tegen zeeziekte een der artsen; men knipoogde tegen dames en men luisterde andermans gesprekken af; men vroeg herhaaldelijk de stuurman of het schip hard genoeg ging, of men spoedig aan de eerste aanleg zou komen, of dat eiland inderdaad de moeite waard was.
Gelijk in iedere samenleving bevonden zich op de Exeunt Omnes enige onaangename lieden, vitters, twijfelaars en spotters. De voornaamsten daarvan waren zeker prins Atheo en zijn gemalin, die luid verkondigden dat het zogenaamd paradijs bedrog was goed voor boeren, en vermits zij een hoge rang bekleedden ging hun uitspraak van mond tot mond. Maar ook de heer Geeling, hoewel slechts filosoof van beroep, sprak met gezag van 's mensen onwetendheid en noemde Jinnistan een hersenschim, een praatje voor de vaak. De heer Kwidvis, hoofdopsteller van het dagblad, zorgde met welversneden pen voor de verspreiding dezer meningen en toen het schip na drie dagen varens in een dikke mist verdwaalde was er bijna geen sterveling | |
| |
meer aan boord die nog vertrouwen had in Jinnistan. De mist, zo dik dat er soms passagiers in botsing kwamen, was een belangrijker onderwerp der gesprekken, te meer omdat de bootsman had verzekerd dat er bij zulk weer altijd duivels uit zee opdoken. Weliswaar werd, dank zij de twijfel van prins Atheo en de spot van de heer Geeling, ook dat niet algemeen geloofd, maar men vond de mist toch hinderlijk daar hij immers de aankomst in de eerste haven vertraagde, waar vertier en afleiding wachtten. Een week lang zwalkte het schip her en der onder tergend geloei der sirene, men vreesde dat de kapitein het hoofd verloren had, maar gelukkig wist de administrateur de vrolijkheid onder de passagiers te bewaren met spelletjes, raadseltjes en champagne, zodat men deze tegenslag te boven kwam.
Er bevond zich onder de gratis reizenden een jong paar, Eusebius en Agnola, die vurig verlangden naar het doel der reis en er ook vroom om baden. Bescheiden hielden zij zich afzijdig van de anderen, zij hadden ook te weinig ervaring voor de omgang met wereldwijzen. Van anekdoten en knipoogjes begrepen zij niets. Toen de elegante mevrouw B. ze eens vriendelijk aansprak en hun vertelde dat Jinnistan maar een bakerpraatje was, door de directie uit winstbejag verzonnen, keek Agnola haar verwonderd aan, maar Eusebius antwoordde dat mevrouw zich zeker vergiste. Zij kregen weldra op het hele schip de naam van buitengewone onnozelheid. Mevrouw Bogus verzocht haar echtgenoot de stakkerds eens de ogen te openen voor de waarheid in de wereld, maar aangezien de jonggehuwden zeer zedig waren en meer heil zochten in de kapel dan in de salons, achtte de minister het onbegonnen werk. Derhalve nam mevrouw Bogus zelf de taak ter hand hen in te lichten. Zij was enigszins oud, maar zeer sportief, altijd droeg zij een kort rokje en altijd won zij bij het pingpongspel.
Het is allemaal gekheid, zeide zij tot Eusebius en Agnola, heen en weer lopend op de promenade, jullie zijn geen kinderen meer en moeten de ogen eens opendoen voor de werkelijkheid. Bidt of leest de bijbel als je daar pleizier in hebt, vrijheid blijheid, maar als je geen teleurstelling wilt ondervinden moet je de wereld kennen. De mensen zijn allemaal op hun voordeel uit en weet je waarom? omdat niemand verwacht dat hij meer kan krijgen dan er te koop is in het leven, zoals mijnheer Geeling je kan uitleggen. Een paradijs is toch maar een illusie die de directie | |
| |
ons voorgehouden heeft omdat de mens bedrogen wil zijn, net als in de komedie, het is raar genoeg. Neem mijn raad aan, houd je niet afzijdig van je medemensen, maar geniet zoveel je kan. Een match pingpong is beter dan iets dat niet bestaat en volgens je gezond verstand ook nooit komen kan.
Hierop antwoordde Eusebius dat zij anders geleerd hadden en vertrouwden op het woord van de directie die een zalig reisdoel had beloofd.
Voortaan sloeg men weinig acht op het paar, behalve dat hetzij Geeling, hetzij de kakograaf een geestige opmerking maakte over hun middeleeuwse goedgelovigheid wanneer zij met gevouwen handen naar de horizon staarden.
De genoegens van weelderige maaltijden, kostelijke dranken, voorstellingen, conferenties, kaartspel, sport en cotillon,verveelden de pleiziervaarders eerder dan zij verwacht hadden, zij vonden ook dat het schip steeds langzamer ging, hetgeen misschien waar was, en verlangden ongeduldig naar de eerste aanleghaven. Luid klonken dus de kreten toen die uit de dageraad opdoemde, een witte stad met blinkende torens. De kapitein liet bekendmaken dat men er twee dagen zou blijven en stelde het uur van vertrek vast. Bijna iedereen ging aan wal, waar men zich zeer vermaakte. Sommige passagiers die genoeg hadden van de reis, hetzij wegens teleurstelling van de beurs, hetzij wegens ontevredenheid over de voeding, bleven aan land of keerden rechtstreeks naar huis, maar de meeste kwamen weer op tijd aan boord. Toch ontbrak er nog een aantal toen het uur van vertrek sloeg en de kapitein, die zich aan zijn woord hield, het anker beval te lichten. Hierdoor werden enige dames en heren weduwe of weduwnaar, hoewel tijdelijk zo men meende, en zij werden door de heer Geeling getroost met de opmerking dat alles vergankelijk is.
Na de verfrissende afleiding aan land kregen de genoegens weer enige aantrekkelijkheid. Aangevoerd door de onvergelijkelijke administrateur werd er weer lustig gegeten en gelachen, gespeeld, gedanst, zoals het bij een pleizierreis hoort. Niettemin, en dit was zonderling, scheen de tijd menigeen zwaarder te wegen, ofschoon hij toch in dagen geteld korter duurde eer de tweede haven werd bereikt. Natuurlijk haastte zich ook hier iedereen om afwisseling aan land te zoeken, de meesten met een zucht van verlichting, velen met bitse afkeuring van de leiding | |
| |
aan boord. Terwijl ze in troepjes door de stad slenterden en de bezienswaardigheden bewonderden, had deze aan te merken op de kapitein, die te streng, op de administrateur, die te lichtzinnig was, gene op de hofmeester, die onachtzaam, op de chef-kok, die onbeleefd was, anderen op de muzikanten, op de artsen, op de kakkerlakken, op regen of zon, op kalmte of stormweer en dergelijke wisselvalligheden welke men op zee ondervindt. Ja, na slechts weinig tijd varens was de geestdrift voor de pleizierreis grotendeels vervangen door ontevredenheid. De kakograaf deelde mede dat hij erover schrijven zou, prins Atheo informeerde naar een betere scheepsgelegenheid, de minister zond telegrafisch een klacht aan de directie.
Ditmaal moest een honderdtal pleiziervaarders, die niet tijdig aan boord terugkeerden, achterblijven, waardoor weer echtparen gescheiden raakten. Eigen schuld zei de kapitein, ieder mens moet op zichzelf passen, het schip gaat voort.
Om eentonigheid te voorkomen zij gezegd dat het schip in enkele jaren ettelijke havens aandeed, waar steeds passagiers achterbleven en dat zij, die de reis konden voortzetten, hoe langer hoe minder behagen in de pleiziervaart schepten. Sommigen zagen er ziekelijk, gebrekkig of verouderd uit en de zalen werden allengs leeg, de tafels verlaten, met speelkaarten ongebruikt.
Toen de Exeunt Omnes een onbekende oceaan zou oversteken had de administrateur de vergissing begaan onvoldoende mondvoorraad te bestellen, zodat er tekort aan spijs en drank voorzien kon worden. De minister Bogus, ondanks zijn ouderdom nog zeer bekwaam, achtte dit een groot ongerief, maar hij wist raad. Hij stelde voor de nog aanwezige pleiziervaarders naar rang en stand in te delen en hen naar verhouding te rantsoeneren. Dit plan zou met meerderheid van stemmen aanvaard zijn, aangezien immers een iegelijk verwachtte in de hoogste klasse ingedeeld te worden, indien kapitein Hendrik de Oude het niet verworpen had, zeggende dat hij de baas was, en aan boord geen hocuspocus duldde. Dit verwekte veel ontevredenheid. De een morde over gebrek aan brandewijn of chocolade, de ander over schaarste van dit of van dat, en het baatte niet of priester en predikant rondgingen met vermaning tot geduldigheid, herinnerend aan de ware behoeften van het leven. Was het wonder dat aan de volgende aanlegplaats alle passagiers het schip verlieten? Ook de aanzienlijksten, ook de minister, ook Geeling en andere geleer- | |
| |
den, ook de onvermogenden gingen uit protest, zonder de kapitein te danken of te groeten.
Toen het schip verder voer vroeg de kapitein waar al de passagiers gebleven waren. De administrateur haalde de schouders op en antwoordde: Uitgevallen, zo gaat het met de meeste passagiers.
Maar er stonden er nog twee aan dek, Eusebius en Agnola. In geen enkele haven waren zij aan land geweest omdat zij alleen verlangden naar het doel der reis, zij staarden, zoals zij al die tijd gedaan hadden, met verrukte ogen en gevouwen handen naar de horizon en zij bereikten het eiland Jinnistan waar de gouden vruchten blonken.
|
|