steigertje dat tussen het riet uitstak, legden ze de fietsen op het gras. Daar stonden ze en keken zwijgend naar de verte waar de stad in het grijs verzonken lag. Aan de kade tegenover warrelde boven de loodsen uiteengewaaide rook uit de stoomschepen. Over het water, woelend en zilverig gekruifd, gingen traag zandbakken achter een sleepboot, een havenbootje kwam schommelend recht naar hen toegevaren, een streep schuim achter zich. Daarboven strekte zich wijd de hemel uit, effen grauw, donkere wolken kwamen uit het westen aangejaagd en spreidden uit, aan de horizon lagen zwaardere aanzwellend boven elkaar gestapeld over de streep van groene weiden. Toen keken ze opwaarts naar een geluid en volgden een vliegmachine die nederdaalde naar de overkant.
De regen viel nog maar als een wazige nattigheid, ze gingen zitten op het steigertje, de benen over het klotsend water, en Koen was de eerste die sprak. Hij wilde bij de vliegdienst, zei hij, om waar het gevaar was te vechten voor het land en de koningin, hij vond het stom van Gerrit dat hij hier wilde achterblijven, later op kantoor met een suf bestaan.
Stom zijn we allebei geweest, zei Gerrit, te denken dat we altijd samen zouden blijven, maar het is gedaan zodra je geen kind meer bent. Iedereen moet immers van anderen scheiden. Als jij naar de Oost gaat, wie weet of je de stad daar ooit terugziet. Maar jij daarginds of waar ook op zee, we zullen toch aan mekaar denken, we zijn niet voor niets zo lang samen geweest. En als het op vechten aankomt, dat hoef ik niet eens te zeggen, ik ben erbij net zo goed als jij ergens anders. Maar laten we maar eerlijk zijn, het is een bedonderde dag voor ons. Morgen zit jij daarginder en alles is er nieuw voor je zodat je het gauw vergeet, maar ik zit hier alleen met die verrekte school en eeuwig dat gezanik thuis. Jawel, ik heb Aafje om aan te denken, maar dat is toch heel anders, je kan met je meisje niet zo zijn als met je broer. Ik weet waarachtig niet of ik nog wel van haar houd, met dat vooruitzicht dat jij en ik morgen van elkaar gaan. 't Is egoïstisch zo te denken, dat weet ik wel, want voor jou was het toch het liefste wat je wou naar zee te gaan, ik zal het ook wel overwinnen, maar het blijft toch beroerd. En dan vanavond dat partijtje met al dat geklets. Laten we afspreken dat we zodra ze weg zijn nog samen even uitgaan, we hebben nog zoveel te praten. Over dat geld kan